Download - Ars Aequi

Milieurecht en recht van de ruimtelijke ordening
Voor een nadere toelichting op de 'indeplaatsstelling1 en voor een uitvoerige bespreking
van de voorontwerpen van wet en de consequenties voor de rechtsbescherming in de ruimtelijke
ordening verwijs ik naar D.W. Bruil, Definitieve
voorzieningen in kroongeschillen, BR 1991, pp.
327-339.
Milieurecht en recht van de
ruimtelijke ordening
Mr.ins. Th. Peters
1 Wetgeving
Bijzonder belangrijk voor de ruimtelijke ordening vormt de definitieve regeling van Kroonberoepen. In januari 1991 heeft de regering een
groot aantal voorontwerpen voor wetswijzigingen voor advisering rondgestuurd. De voorontwerpen, voorzien naast een algemene regeling
van de rechtsbescherming bij administratieve geschillen in een bijzondere regeling van de rechtsbescherming van ruimtelijke ordeningsgeschillen, in het bijzonder van de goedkeuring van het
bestemmingsplan.
De regering wenst de sturingsfunctie van het
huidige Kroonberoep bij (het merendeel van de)
bestemmingsplannen zoveel mogelijk te behouden. Met het oog hierop wordt in de voorontwerpen voorgesteld artikel 29 van de WRO zodanig
te wijzigen dat het Kroonberoep wordt vervangen door een rechtstreeks beroep op de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State, behalve indien de minister van VROM gebruik
maakt van de (nieuwe) bevoegdheid om een besluit van GS omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan te vervangen door een eigen besluit wegens strijd met het nationaal ruimtelijk
beleid. Deze procedure wordt 'indeplaatsstelling' genoemd. Het 'indeplaatsstellingsbesluit' is
in zo'n geval vatbaar voor beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak.
1786 KATERN 40
Bij de begroting van het ministerie van VROM
is aan de Tweede Kamer aangeboden het eindrapport van de eerste fase van de evaluatie van
de WRO en het Bro 1985 (TK 1990-1991, 21800
XI, UV 11). In het eindrapport wordt met name
ingegaan op de ervaringen met de gewijzigde regelgeving met betrekking tot de bestemmingsplanprocedures en het gebruik van de anticipatiebevoegdheden (art. 50, achtste lid Woningwet
en art. 46, achtste lid WRO eventueel in combinatie met art. 19 WRO). Geconcludeerd wordt
dat de verkorte procedures in de praktijk tot op
heden geen onoverkomelijke problemen hebben
opgeleverd, maar dat het gebruik van de anticipatiebevoegdheden onveranderd groot blijft. Het
streven van de wetgever naar een verminderd
gebruik van deze bevoegdheden kan evenwel
nog gerealiseerd worden als het gebruik van globale en flexibele bestemmingsplanvormen toeneemt. Zie ook Th. Peters, WRO en Bro 1985:
een geslaagde wetswijziging? in BR 1991, p. 94101. Inmiddels wordt een begin gemaakt met de
meer inhoudelijk getinte tweede fase van de evaluatie van de gewijzigde regelgeving.
2 Jurisprudentie
Reeds eerder (in Ars Aequi Katern 34) werd
melding gemaakt van de problematische relatie
tussen ruimtelijke ordening en de wegenaanleg.
Onder meer werd gewezen op de rechterlijke uitspraken rondom de aanleg van een ontsluitingsweg aan de oostzijde van Nistelrode. De uitspraak van de kort geding-rechter in 's-Hertogenbosch leek de mogelijkheden van gebruik
van de anticipatiebevoegdheid in de Woningwet
en de WRO verder te beperken. Inmiddels heeft
ook de Hoge Raad zich uitgesproken over de casus-Nistelrode (HR 19 oktober 1990, AB 1991,
80 met noot Drupsteen en BR 1991, pp. 371-375
met noot Koeman). In de casus-Nistelrode ging
het om het gebruik van een met behulp van de
anticipatieprocedure verleende aanlegvergunning voor de aanleg van een provinciale weg.
Internationaal privaatrecht
Pogingen de verleende vergunning te schorsen
bij de voorzitter van de Afdeling rechtspraak
bleken tot drie maal toe kansloos. In de bodemprocedure vernietigde de Afdeling rechtspraak
de vergunning (AR 15 juli 1990, BR 1990, p.
754) omdat al op het moment dat toepassing
werd gegeven aan de anticipatieprocedure er
ernstig aan getwijfeld mocht worden dat de
Kroon het plan zou goedkeuren.
Toen de administratief-rechterlijke procedures geen soelaas leken te bieden, schakelde de
appellant (de Brabantse Milieu Federatie) ook de
civiele rechter in. Deze oordeelde, tot aan de
Hoge Raad toe, het gebruik van de aanlegvergunning als onrechtmatig. De Hoge Raad stelt
dat
'de houder van de aanlegvergunning in beginsel de
vrijheid heeft overeenkomstig de vergunning te handelen zonder dat er sprake is van onrechtmatigheid. In dit
geval kan er voor de provincie sprake zijn van onrechtmatigheid als de provincie zich in redelijkheid, gelet
op alle betrokken belangen, niet op het standpunt kon
stellen dat de werkzaamheden waarvoor vergunning
was verleend, moesten worden voortgezet. Het oordeel
van de Kroon over het bestemmingsplan vormt daarbij
een gewichtige, zij het ook niet doorslaggevende factor.'
Uit de uitspraak van de Hoge Raad blijkt in ieder
geval dat de civiele rechter de gedachte van verschillende auteurs (zie onder meer De Baas en
Van Geest, Ruimtelijke besluitvorming via vrijstellingen, Nijmegen, 1990) dat de anticipatieprocedure en de bestemmingsplanprocedure
twee gelijkwaardige, zelfstandige instrumenten
van ruimtelijke besluitvorming zijn, niet deelt.
3 Overige literatuur
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de
WRO is het boek 25 jaar WRO uitgegeven. Het
boek bevat 14 artikelen van uiteenlopende auteurs met beschouwingen over de tweesporigheid, over de relatie met de milieuwetgeving,
over de rol van de burgerlijke rechter bij het
ruimtelijk beleid en vele andere interessante onderwerpen (25 jaar WRO, Van Buuren, Brussaard, Drupsteen, e.a., Deventer, 1991).
KATERN 40 1787