Download - Ars Aequi

Milieurecht en recht van de ruimtelijke ordening
Milieurecht en recht van de
ruimtelijke ordening
Mr.ing. Th. Peters
Ruimtelijke ordening en wegenaanleg
De relatie tussen besluitvorming in het kader
van de ruimtelijke ordening en besluitvorming
in het kader van wegenaanleg (met name tracéprocedures) wordt vorm gegeven via het zogenaamde tweesporenbeleid. Zowel in de lijn van
de wegenaanleg (het sectorspoor) als in de lijn
van de ruimtelijke ordening (het facetspoor)
worden beslissingen genomen over wegenaanleg; beide volgens een eigen afwegingskader en
zonder afhankelijkheid van de besluitvorming
in het andere spoor.
Illustratief is in dit verband de besluitvorming rond de aanleg van de Verlengde Poot
van Metz nabij Eindhoven. Alhoewel de Minister van Verkeer en Waterstaat daar een tracé
had vastgesteld nadat de tracévaststellingsprocedure met een afweging van alle relevante belangen was doorlopen, besliste de Kroon in het
kader van de goedkeuring van het bestemKATERN 34 1471
Milieurecht en recht van de ruimtelijke ordening
mingsplan dat een alternatief tracé vanuit planologisch oogpunt minder bezwaren op zou
roepen. De Kroon onthield daarna (KB van 1
augustus 1988, zie M en R 1989, nr. 20) goedkeuring aan het door de Minister van Verkeer
en Waterstaat gewenste tracé.
Een van de nadelen van de tweesporigheidsgedachte is een cumulatie van verschillende bezwaar- en beroepsprocedures bij verschillende
rechters.
De toch al gecompliceerde mogelijkheden
voor bezwaar en beroep tegen dergelijke ruimtelijke relevante beslissingen is recentelijk nog
ingewikkelder geworden nu ook de civiele rechter zich meer en meer bevoegd acht tot het doen
van uitspraken over geschilpunten, ook als de
Kroon uitspraak heeft gedaan in een geschil.
De 'interventie'-mogelijkheden van de civiele rechter blijken uit een drietal recente, opmerkelijke uitspraken van de civiele rechter.
1989 komt de rechtbank van 's-Hertogenbosch
tot de conclusie dat het contraire KB rechtskracht mist wegens strijd met:
— de wet: op grond van artikel 30 WRO had
ook de Kroon zich gebonden moeten achten
aan een KB uit 1976 waarin gekozen werd
voor een ander wegtracé;
— de algemene beginselen van behoorlijk be
stuur: het verbod van willekeur en/of het be
ginsel van rechtszekerheid dan wel het zorg
vuldigheidsbeginsel (hoor en wederhoor)
zijn geschonden doordat, ook na de open
bare behandeling van de Afdeling voor de
geschillen van bestuur, rekening is gehou
den met nieuwe feiten, rapporten en faits
accomplis.
De rechtbank verbindt hieraan de conclusie dat
de gemeente Boxtel niet ontvankelijk is in haar
vordering tot onteigening ten behoeve van wegaanleg.
1 Boxtel, Zuidelijke Hoofdweg
In Katern nr. 32 is reeds ingegaan op de contraire Kroonuitspraak inzake het bestemmingsplan 'Zuidelijke Hoofdweg' van de gemeente
Boxtel (KB 28 december 1988, zie ook het artikel van Wessel Wegenaanleg in de juridische
problemen in De Ingenieur, nr. 6/89, pp. 24-26).
Anders dan de Afdeling voor de geschillen van
bestuur van de Raad van State oordeelde de
Kroon het door de gemeente gekozen tracé in
beginsel planologisch aanvaardbaar. Dit oordeel week af van het eerdere oordeel van de
Kroon in 1976 over hetzelfde tracé in het toenmalige bestemmingsplan 'Stapelen'. De Kroon
oordeelde toen nog dat een alternatief tracé de
voorkeur verdiende. Het gevolg van het contraire KB van 1988 was dat de gemeente Boxtel
de onteigening van de voor de aanleg van de
weg benodigde gronden kon doorzetten. Die
onteigeningsprocedure liep al geruime tijd. De
administratieve 'voor'-procedure was in 1986
afgerond toen de Kroon besloot dat de gronden benodigd voor de aanleg van de Zuidelijke
Hoofdweg op basis van artikel 72a Onteigeningswet (wegenonteigening) onteigend mochten worden.
Het vervolg van deze onteigeningsprocedure
voor de civiele rechter is echter aangehouden
tot na de uitspraak van de Kroon inzake de
goedkeuring van het bestemmingsplan.
In een opmerkelijk vonnis van 10 november
1472 KATERN 34
2 Apeldoorn, wegaansluiting Immenberg
GS van Gelderland hebben op 10 juni 1986 met
toepassing van artikel 40 WRO (na een aanwijzing ex art. 37 WRO) het bestemmingsplan '9e
partiële herziening Immenberg' voor het
grondgebied van de gemeente Apeldoorn vaststeld, dit met het oog op de realisering van een
wegaansluiting tussen de T22 (Dieren-Apeldoorn) en de A50 (Arnhem-Zwolle). In een dergelijk uitzonderlijk geval waar GS tot planvaststelling overgaan, is de Kroon in plaats van GS
de goedkeurende instantie. Bij KB van 14 juli
1989 (Stb. 1989, nr. 334) heeft de Kroon in afwijking van het advies van de Afdeling voor de
geschillen van bestuur besloten dat de onderhavige wegaansluiting niet op onoverkomelijke
planologische bedenkingen stuit en dat mitsdien het bestemmingsplan wordt goedgekeurd.
Een aantal appellanten heeft vervolgens door
middel van een kort geding bij de president
van de Haagse rechtbank getracht de aanleg
van de wegaansluiting te voorkomen. Eisers
stellen dat het KB in strijd is met de WRO, met
de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
en met de Tijdelijke wet Kroongeschillen. Bij
vonnis van 19 oktober 1989 constateert de President dat de Staat de aanleg niet zal beginnen
voordat de noodzakelijke bouw- en kapvergunningen zijn afgegeven en voordat de Arob-rechter heeft kunnen oordelen over de bezwaren
Internationaal privaatrecht
van de eisers in kort geding. In geval niet de
Arob-rechter, maar slechts de civiele rechter
zou kunnen oordelen over de bezwaren van de
eisers, dan zal de Staat wachten met de aanleg
tot een uitspraak is gedaan door de gewone
kort geding-rechter.
De President concludeert vervolgens dat op
voorhand niet valt uit te sluiten dat de Arobrechter in het kader van schorsingsverzoeken
tegen bouw- en kapvergunningen zal treden in
een beoordeling van de bovengenoemde bezwaren. Dat zou betekenen dat de eisende partijen
bij de gewone rechter niet-ontvankelijk zouden
zijn. De vordering wordt daarom als prematuur afgewezen.
3 Nistelrode, oostelijke verkeersomlegging
Bij KB van 25 maart 1989, nr. 89.007080 heeft
de Kroon besloten goedkeuring te onthouden
aan een deel van het tracé dat in het bestemmingsplan 'oostelijke verkeersomlegging Nistelrode' van de gemeente Nistelrode was opgenomen. De geplande weg voorziet in
ontlasting van met name de dorpskern van
Nistelrode. De Kroon heeft een deel van het
tracé goedgekeurd, maar heeft aan een ander
deel goedkeuring onthouden omdat in een afweging tussen enerzijds het gemeentelijke belang van de aanleg van de weg en anderzijds de
bescherming van het bosgebied 'De Hoge Vorssel' en het natuurgebied 'De Maashorst' dit
laatste belang een grotere betekenis moest worden toegekend.
De weg wordt aangelegd door de provincie
Noord-Brabant. De voor de aanleg van de weg
benodigde bouw- en aanlegvergunningen zijn
op 29 december 1986 verleend. De appellant,
Brabantse Milieufederatie, heeft na het KB
eerst tevergeefs de Voorzitter van de Afdeling
Rechtspraak om schorsing van de vergunningen verzocht en vervolgens de kort gedingrechter in 's-Hertogenbosch geadieerd met het
verzoek een verbod voor de feitelijke uitvoering
van de weg uit te vaardigen. Bij vonnis van 7
juli 1989 (zie BR 1989, p. 826) werd de provincie gelast om met onmiddellijke ingang de
werkzaamheden te staken, totdat in een door
de BMF aan te spannen procedure op verkorte
termijn in eerste instantie is beslist. Centrale
overwegingen in het vonnis zijn:
omklede en aan het spoedeisende belang tegemoetkomende procedure voor haar openstaat of heeft
opengestaan en de procedure voor de voorzitter van
de Afdeling Rechtspraak van een geheel andere orde
is: dat in die procedure slechts de rechtmatigheid van
de beschikking waarbij de aanlegvergunning is verleend ex tune getoetst wordt en de rechtmatigheid
van het gebruik van die vergunning niet aan de orde
komt; (...) dat zeker indien het met het verdere gebruik van de aanlegvergunning te realiseren voordeel
niet in redelijke verhouding staat tot — en niet opweegt tegen — de individuele schade die de benadeelde als gevolg daarvan lijdt, het negeren van een conflicterende beslissing als voormeld (het KB-Th.P.)
evenwel in strijd lijkt met de zorgvuldigheidsnorm die
uiteraard ook door de (provinciale) overheid in acht
moet worden genomen.'
Alle drie de uitspraken zullen zeker hun vervolg
krijgen in uitspraken in de bodemprocedure of
in hoger beroep. In ieder geval is duidelijk dat
het kroonberoep inzake bestemmingsplannen
met name door de uitspraak van de onteigeningsrechter in het geval-Boxtel verder onder
druk is komen te staan.
In de afstemmingsproblematiek tussen
ruimtelijke ordening en verkeer is er inmiddels
enig zicht op een oplossing. In het wetgevingsprogramma bij de Memorie van Toelichting bij
de begroting van VROM voor 1990 (TK 19891990, 21300, hoofdstuk XI, nr. 2, pp. 66-68)
wordt aangegeven dat thans de mogelijkheden
van een regeling van de tracévaststelling met
centrale aandacht voor coördinatie met de
ruimtelijke ordening worden onderzocht. In het
regeringsstandpunt over het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (deel d van de pkbprocedure) zal over deze regeling nadere informatie worden gegeven.
'Het staat eiseres (BMF) vrij de burgerlijke rechter ter
zake te adiëren nu geen met voldoende waarborgen
KATERN 34 1473