notitie

Ontwikkelingen Energieakkoord1
In het Energieakkoord dat in september 2013 is gesloten zijn meerdere afspraken
opgenomen die directe consequenties (zullen) hebben voor de taakuitoefening van
omgevingsdiensten op het gebied van toezicht en handhaving energie. Dat betreft
vooral:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
de erkende maatregelenlijsten,
de EPK pilot,
het groene register,
prestatieafspraken tussen Rijk en bevoegd gezag,
het nationale expertisecentrum energiebesparing en
(mogelijk) de één-op-één afspraken met MEE bedrijven.
De ministeries van Economische Zaken (EZ) en Infrastructuur en Milieu (I&M)
organiseren bijeenkomsten, werkgroepen en stuurgroepen waarbij de uitwerking van
deze onderwerpen op de agenda staat. Eén van onze opdrachtgevers, de Gemeente
Rotterdam, ziet het Energieakkoord als een middel om de eigen doelstelling te
bereiken en wil graag meedenken en meewerken met de uitwerking van het
Energieakkoord. Rotterdam heeft DCMR gevraagd dit op zich te nemen vooral waar het
de taken van omgevingsdiensten betreft. Dat is de reden dat DCMR betrokken is bij de
meeste van de bovengenoemde onderwerpen.
Waarom dit bericht?
Dit bericht is bedoeld de collega’s bij omgevingsdiensten te informeren over de stand
van zaken (voor zover DCMR daarvan kennis en/of betrokkenheid heeft). Het
Energieakkoord stuurt duidelijk aan op versterking van de inzet op handhaving van
de energiebesparingsbepalingen uit de Wet Milieubeheer (Wm). De praktische
consequenties moeten nog worden uitgewerkt, met of zonder betrokkenheid van
omgevingsdiensten. De lokale bestuurders/opdrachtgevers moeten vervolgens op
basis van hun milieuprioriteiten en de uitwerking van het Energieakkoord afspraken
maken met de Omgevingsdiensten op het gebied van toezicht en handhaving energie.
Juist op dit punt bestaat nog veel onduidelijkheid. Hieronder vindt u de stand van
zaken tot nu (half januari 2014).
1. De erkende maatregelenlijsten
In april 2013 is een werksessie geweest met RWS/Infomil, I&M en leden van de
Multihoek waarbij knelpunten en mogelijke oplossingen bij de handhaving van artikel
2.15 aan de orde zijn geweest. I&M heeft o.a. de resultaten van deze sessie als input
gebruikt voor de wijziging van het Activiteitenbesluit 4e tranche. Van de lange lijst
van verbetersuggesties is het volgende overgebleven:
­ schrappen NCW als 2e criterium de naast 5 jaar termijn;
­ introductie van (vrijwillige!) erkende maatregelenlijsten (Energieakkoord) in
de Activiteitenregeling (zonder expliciete verwijzing daarnaar in het Besluit);
1
Officieel heet het akkoord: “Energieakkoord voor duurzame groei”. Het wordt ook wel het “SER Energieakkoord”
genoemd. Het is ondertekend door de “normale” leden van de SER (vakbonden en werkgeversorganisaties) plus
milieubeweging, brancheverenigingen, VNG, IPO en de Rijksoverheid.
­
mogelijkheid voor het aanbrengen van fasering bij het opleggen van
verplichtingen (vaststellen redelijke termijnen).
Als uitvoeringsdienst zijn wij overigens uitermate teleurgesteld over de uiterst
magere verbetering die deze wijziging oplevert. Hieronder staan de stappen wat
betreft de verdere invulling van het erkende maatregelenlijsten.
DCMR heeft na informele instemming van het LKA themateam en met medeweten van
de overige ODs in Zuid Holland gevolg gegeven aan de oproep van I&M om deel te
nemen aan een aantal overleggen. Dit houdt in dat DCMR samen met de Provincie
Overijssel sinds oktober deelnemen aan de adviesgroep erkende maatregelen. Deze
commissie zal vermoedelijk nog geheel 2014 blijven functioneren. De adviesgroep
heeft al veel (papier) geproduceerd. Momenteel wordt in sectorwerkgroepen (= door
het bedrijfsleven en per branche) gewerkt aan het opstellen van maatregelenlijsten.
Hiervoor worden ook de bestaande RWS/Infomil lijsten als input gebruikt. Belangrijk
kader voor deze werkgroepen zijn de uitgangspunten voor de terugverdientijd zoals
die door ECN zijn opgesteld. Vanuit de LKA themagroep duurzame bedrijven heeft
DCMR het standpunt uitgedragen dat betrokkenheid van het bevoegd gezag bij de
adviesgroep belangrijk is, maar niet voor wat betreft inhoudelijke inbreng in de
sectorwerkgroepen. In die werkgroepen zitten de bedrijven en is RWS/Infomil de
coördinator. Het is juist voor het draagvlak in de sector van toegevoegde waarde dat
de inhoud ‘van onderop’ (lees uit de sector zelf) komt waar de deskundigheid zit. Wel
is toetsing op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid door het bevoegd gezag of
omgevingsdiensten gewenst. Het is de bedoeling dat RWS/Infomil op korte termijn
informatie over het proces van de uitwerking en toepassing van de erkende
maatregelen gaat verstrekken via haar website. Voor nu: aanvullende informatie kunt
u krijgen bij Hans Knippels ([email protected]).
2. EPK pilot
EPK staat voor Energie Prestatie Keurmerk. Het idee is dat een EPK wordt afgegeven
door een private gecertificeerde partij als het betreffende bedrijf voldoet aan artikel
2.15 lid 1 van het Activiteitenbesluit. Een bedrijf met een EPK heeft dus alle
maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar getroffen, of in ieder geval alle
“erkende maatregelen” uitgevoerd. Voor de toezichthouder betekent dit een
taakverlichting: hij/zij kan constateren dat er een EPK is en dat verdere controle op
energie niet meer nodig is.
Maar zover zijn we nog niet in Nederland. In het Energieakkoord is afgesproken dat er
een EPK-pilot zal plaatsvinden. Dat betekent dat de EPK ontwikkeld, getest en
getoetst moet worden in de komende periode. Tijdens de test periode zijn de
volgende zaken ingebracht als belangrijk om te onderzoeken door de verschillende
groepen:
● Bedrijfsleven: de EPK leidt tot kostenbesparing, de EPK is aantrekkelijk voor de
ondernemer, de EPK leidt tot vermindering van de toezichtslast en de aanbieder
van een EPK moet voldoende kunnen verdienen aan een EPK (geen koppelverkoop
van EPK en maatregelen).
● Toezichthouders: de EPK wordt enkel terecht afgegeven en er is voldoende
waarborg voor het toetsen van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van
zowel keurmerk als keurder.
● Rijk: de kosten voor het onderzoek in de pilot moeten beperkt zijn en zowel
bedrijfsleven als toezichthouders moeten de EPK aantrekkelijk en acceptabel
vinden.
I&M is begin december 2013 gestart met een breed overleg voor alle betrokkenen:
met toezichthouders, bevoegd gezag, bedrijfsleven en een mogelijke aanbieder van
een EPK. De conclusie die I&M toen getrokken heeft is dat er een landelijke kleine
werkgroep moet komen om de EPK-pilot vorm te geven en uit te (laten) voeren. Het
model waarvoor men lijkt te kiezen is dat men onder de EPK-pilot meerdere
onderzoeksprojecten in de regio laat uitvoeren. De werkgroep is ondertussen
begonnen en zal eind januari 2014 het EPK-pilot plan vaststellen inclusief een
beschrijving van doel en criteria van de onderzoeksprojecten. DCMR neemt deel aan
deze werkgroep. De volgende stap is dat I&M concrete voorstellen wil krijgen vanuit
de regio voor het uitvoeren van onderzoeksprojecten. Het borgen van
betrouwbaarheid van private certificerende instellingen en een adequate
toetsingsmogelijkheid door het bevoegd gezag (door goede registratie, keurmerk) is
ons inziens cruciaal.
3. Groen register
Over de wijze waarop het groen register wordt ingevuld is nog niets bekend.
4. Prestatieafspraken
Op 18 december 2013 vond op initiatief van I&M een eerste verkenning plaats over de
invulling van de prestatieafspraken waarvoor het bevoegd gezag en
uitvoeringsdiensten zijn uitgenodigd via het ROM netwerk. Deze prestatieafspraken
zouden betrekking moeten hebben op de intensivering van de handhaving van
energiebesparingsverplichtingen uit de Wm. De OD’s denken mee in dit traject, maar
het is aan de lokale bestuurders/opdrachtgevers om hierover afspraken te maken. I&M
wil dit traject voor de zomer afronden, zodat de opdrachtgevers concrete afspraken
over handhavingsactiviteiten kunnen meenemen in de opdracht voor 2015. Het is nog
onbekend wanneer een volgende bijeenkomst over dit onderwerp plaats zal vinden.
5. Nationaal Expertisecentrum Energiebesparing
In het Energieakkoord wordt dit Expertisecentrum genoemd als een middel om zowel
bedrijven als bevoegd gezag en omgevingsdiensten te ondersteunen bij het realiseren
van energiebesparing. EZ is op dit moment bezig met een consultatie van alle
betrokkenen en heeft aangegeven dat zij binnenkort zullen beslissen hoe zij samen
met de belanghebbende partijen tot invulling van deze activiteit gaan komen. DCMR is
hierbij betrokken omdat het Rotterdam Climate Initiative (RCI) activiteiten op dit vlak
wil ontplooien (zie RCI Actieplan Energie op website).
6. Eén-op-één afspraken met MEE bedrijven
In het Energieakkoord is afgesproken dat het MEE convenant wordt aangevuld met
een raamwerk van bedrijfsspecifieke één op één afspraken die zijn gericht op de
verbetering van de energie efficiency en concurrentiepositie van betrokken bedrijven.
Nader verkend dient nog te worden welke partijen betrokken zouden moeten zijn bij
deze afspraken. Het lijkt voor de hand te liggen dat het instrument van de
Routekaarten die voor verschillende sectoren zijn opgesteld, wellicht als basis kan
dienen voor de individuele afspraken. Verder is in dit verband mogelijk relevant dat
DCMR in het licht van het ontbreken van gedegen referentiemateriaal voor het
uitvoeren van onze vergunning- en toetsingstaken door CE Delft een voor de
procesindustrie relevante top-10 lijst van energie efficiency maatregelen heeft laten
opstellen. Wij bevinden ons nog in het proces van het verkennen van draagvlak voor
deze top-10 lijst bij het bedrijfsleven en zouden daarna ook graag in gesprek gaan
met andere omgevingsdiensten en bevoegde gezagen over mogelijk landelijke
toepassing van deze lijst. DCMR zal de factsheets met de uitgeschreven maatregelen
op korte termijn als handreiking beschikbaar stellen aan geïnteresseerde partijen.