HOGER INSTITUUT VOOR WIJSBEGEERTE KARDINAAL MERCIERPLEIN 2 – BUS 3200 3000 LEUVEN, belgië RICHTLIJNEN BIJ DE MASTERPROEF September 2014 Deze handleiding is ook beschikbaar op de website van het HIW (http://www.hiw.kuleuven.be/ned/onderwijs/masterproef) 1. De masterproef in de masteropleiding: algemeen 1.1. Gewicht en doelstelling Tijdens je master wijsbegeerte schrijf je een masterproef. Dit werkstuk is het belangrijkste onderdeel van jouw opleiding. Het wordt geëvalueerd op 24 van de in totaal 60 studiepunten en bekroont een jaar van intensieve studie, waarin je jouw weg leert te vinden in de wereld van het persoonlijk wetenschappelijk onderzoek. Je werk wordt begeleid door een promotor, maar we verwachten van jou dat je zélf initiatief neemt en toont dat je in staat bent om zelfstandig te werken en te schrijven. Hierop word je bij de eindevaluatie ook beoordeeld. 1.2. Keuze van het onderwerp en promotor Bij het begin van het academiejaar krijg je alle nodige informatie over de doelstellingen en de formele vereisten van de masterproef. Voor de keuze van het onderwerp en de promotor kan je je baseren op een lijst met mogelijke promotoren en filosofisch relevante onderwerpen die jaarlijks wordt geactualiseerd. Op de eerste dag van het academiejaar wordt een thesisbeurs georganiseerd, waarop je contacten kan leggen met mogelijke promotoren.Het onderwerp van de masterproef kan in de lijn liggen van de eerder gemaakte bachelorscriptie, maar mag daar ook van afwijken. Het is jouw verantwoordelijkheid om een promotor te zoeken en hem/haar jouw onderwerp voor te leggen. Je promotor zal nagaan of het project welomschreven, uitvoerbaar en voldoende filosofisch relevant is. Verder zal hij/zij je helpen om het thema af te bakenen en te zoeken naar relevante literatuur. Het is de bedoeling dat je op regelmatige tijdstippen bij je promotor langsgaat om hem stukken tekst te laten lezen. Indien nodig zal je promotor jouw onderzoek bijsturen. 1.3. Voortgangsrapportering Op de website van het HIW (rubriek onderwijs, masterproef) vind je het formulier ‘voortgangsrapport over de masterproef: omschrijving van het project’ (Appendix 1). Je vult hierop de volgende gegevens in: onderwerp (titel en bondige omschrijving), naam van de promotor, inhoudstafel en literatuurlijst. Je laat het formulier ondertekenen door jouw promotor en dient het in op het studentensecretariaat vóór 15 november. Voorzie ook een exemplaar van het rapport voor je promotor. Nadien rapporteer je regelmatig aan je promotor over de voortgang van je onderzoek. In elk geval dien je nog tweemaal een voortgangsrapport ondertekend door je promotor in op het studentensecretariaat: - Uiterlijk 15 februari: formulier ‘voortgangsrapport over de masterproef: tussentijdse rapportering 1’ (appendix 2) - Uiterlijk 25 april: formulier ‘voortgangsrapport over de masterproef: tussentijdse rapportering 2’ (appendix 3) In deze verslagen omschrijf je wat al gedaan hebt en welke de volgende stappen zijn in je onderzoek. Idealiter zijn deze voortgangsrapporten de schriftelijke neerslag van een overleg met je promotor. Vooraleer je je masterproef indient laat je ze nog eens nakijken door je promotor. Studenten die hun masterproef indienen in de januarizittijd of de junizittijd doen dit uiterlijk twee weken voor de deadline. Studenten die hun masterproef zullen indienen in de septemberzittijd spreken een timing af met de promotor. Zo heeft de promotor 2 voldoende tijd om jouw tekst een laatste keer te bekijken en kun jij de laatste bemerkingen nog verwerken in jouw tekst. 1.4. Indiening, verdediging en evaluatie Je dient de definitieve versie van je masterproef in ofwel in mei (junizittijd) ofwel in augustus (septemberzittijd). Studenten in een ‘thesisjaar’ kunnen hun masterproef ook indienen in december (januarizittijd). Je levert twee gedrukte exemplaren in op het studentensecretariaat, je laadt een elektronische versie (PDF) op in Toledo, samen met het ingevulde formulier ‘metadata’, en je laadt een elektronische versie (PDF) op in TurnItIn (plagiaatcontrolesysteem). Op www.hiw.kuleuven.be/ned/onderwijs/masterproef vind je een elektronische versie van deze brochure, de lijst met masterproefonderwerpen, de formulieren voor de voortgangsrapportering, het sjabloon voor de titelpagina, de deadlines voor de indiening van de masterproef en de data van de thesisverdedigingen. Jouw masterproef wordt geëvalueerd door een jury die is samengesteld uit twee leden. De vicedecaan onderwijs en de directeur van het internationaal programma duiden in onderling overleg een corrector aan die samen met de promotor de masterproef leest en beoordeelt. Op de laatste vrijdag van de examenperiode wordt er een verdediging georganiseerd waarop de jury feedback geeft op je werkstuk en toetst of je in staat bent om mondeling te rapporteren over je masterproefonderzoek. De verdediging duurt 40 minuten, korte voor- en nabespreking door de jury inbegrepen. Na een kort overleg roept de jury jou binnen. In maximum 5 minuten (timing strikt te respecteren!) presenteer je jouw onderzoek, waarbij je vooral aandacht besteedt aan je onderzoeksvraag, je aanpak en je conclusies. Het is niet de bedoeling dat je technische hulpmiddelen (Powerpoint, transparanten…) gebruikt bij je presentatie. In de loop van het academiejaar wordt een thesis workshop georganiseerd waarin je tips krijgt voor de presentatie. Nadat jij je presentatie hebt gegeven, krijg je van de jury enerzijds feedback op je masterproef (sterke en zwakke punten) en anderzijds vragen. De juryleden kunnen je vragen om een bepaalde passage uit je tekst toe te lichten, om je keuzes met betrekking tot geraadpleegde literatuur, methode en opbouw te verantwoorden, of om de positie die je hebt ingenomen te verdedigen. Je promotor opent het gesprek en treedt behalve als jurylid ook op als moderator. Je mag een exemplaar van je masterproef, eventueel voorzien van aantekeningen, meebrengen naar de verdediging, maar je moet je realiseren dat je tijdens de verdediging niet de tijd hebt om in de tekst passages op te zoeken en na te lezen, tenzij misschien wanneer expliciet verwezen wordt naar een specifieke passage. Op basis van de tekst en de verdediging geven promotor en corrector elk een quotering op 20. Het eindresultaat is het gemiddelde van de quoteringen van beide. De masterproef heeft een gewicht van 24 studiepunten bij de berekening van het percentage voor de masteropleiding. De quotering is in hoofdzaak gebaseerd op je geschreven tekst, die beoordeeld wordt op zowel inhoudelijke als vormelijke criteria (zie 2.2 voor de lijst met evaluatiecriteria). De procescriteria die door jouw promotor worden beoordeeld zijn een corrigerende 3 factor op het oordeel over de tekst (Hoeveel bijsturing door je promotor was er nodig om dit resultaat te bereiken? Op welke vlakken?). De verdediging wordt beoordeeld op een aantal specifieke criteria. Daarnaast kan de verdediging ook als corrigerende factor werken op het oordeel over de tekst. Het gewicht van de verdediging in de eindbeoordeling is beperkt. 2. Vereisten en evaluatiecriteria 2.1. Formele vereisten De masterproef telt optimaal 20.000 woorden (minimum 18.000 en maximum 22.000), inhoudsopgave, voetnoten, bibliografie en abstract niet inbegrepen. Op de laatste pagina geef je het totaal aantal woorden aan en plaats je eveneens een abstract van maximaal één bladzijde (= maximaal 3.500 karakters). Het abstract bevat een samenvatting van je masterproef die toegankelijk is voor niet-specialisten. Ditzelfde abstract neem je op in het formulier ‘metadata’ dat je samen met een PDF-versie van je masterproef oplaadt in Toledo. De masterproef bevat een inhoudsopgave en een bibliografie, is geschreven in correct Nederlands en bevat een coherent toegepast systeem van voetnoten en literatuurverwijzingen. De tekst van de masterproef is bij voorkeur getypt in lettertype Times New Roman, punt 12, met interlinie 1,5. De titelpagina wordt opgemaakt volgens het sjabloon dat je kunt downloaden van de website van het HIW (cf. Appendix 4). Een ingebonden, papieren versie (2 exemplaren) van de masterproef wordt ingediend op A4-formaat. De papieren versie mag enkelzijdig of dubbelzijdig gedrukt zijn. De elektronische versie die je oplaadt in Toledo is in PDF. In Toledo laad je ook het formulier ‘metadata’ op. Masterproeven die niet voldoen aan de formele criteria worden niet aanvaard. 2.2. Evaluatiecriteria De masterproef wordt geëvalueerd op basis van inhoud, vorm, proces en verdediging. De evaluatiecriteria gelden voor jou en je promotor als richtsnoer bij het schrijven en begeleiden van je masterproef. Inhoud De student heeft een welomschreven onderzoeksvraag geformuleerd en situeert de relevantie van de eigen masterproef in een bredere filosofische context. De student heeft een relevante selectie van (primaire en secundaire) literatuur gemaakt. De student heeft de geraadpleegde bronnen grondig geanalyseerd en correct geïnterpreteerd. De student heeft de bestaande inzichten correct verwoord en gesynthetiseerd. De student heeft een grondige kennis van en een diepgaand inzicht in het onderwerp. De student heeft een duidelijk omschreven en verantwoorde onderzoeksmethode gebruikt. 4 De student heeft de filosofische vaktaal duidelijk en juist gebruikt. De filosofische argumentatie en de argumentatieve structuur zijn kwaliteitsvol. De student heeft op basis van de probleemstelling, de literatuuranalyse en de eigen argumentatie verantwoorde conclusies getrokken. De student heeft een persoonlijk en kritisch onderbouwd standpunt ingenomen. De student maakt een duidelijk onderscheid tussen eigen ideeën en die van anderen. Vorm Het werkstuk is logisch en evenwichtig gestructureerd (keuze titels, indeling in hoofdstukken, alinea’s, inhoudsopgave, paginanummering…). Het werkstuk is geschreven in een wetenschappelijke stijl. De student heeft een coherent systeem van voetnoten en literatuurverwijzingen toegepast. Het taalgebruik is correct, vlot en verzorgd (grammatica, spelling, interpunctie…). Proces (promotor) De student werkt zelfstandig en heeft initiatief en creativiteit getoond bij het schrijven van de masterproef. De student slaagt erin zijn onderzoek efficiënt te organiseren. De communicatie met de promotor loopt vlot en de student komt gemaakte afspraken na. Verdediging De student is in staat om de probleemstelling, de argumenten en de conclusies op een beknopte en heldere wijze te presenteren. De student is in staat om de keuze van bronnen en methodologie te verantwoorden. De student is in staat om de ingenomen standpunten te verdedigen. De student is in staat om kritiek en vragen van juryleden correct te interpreteren en om een relevant en goed opgebouwd antwoord te formuleren. 3. De totstandkoming van de masterproef: praktische tips 3.1. De rol van de promotor De relatie tussen student en promotor is een belangrijke factor bij de totstandkoming van de masterproef. Je schrijft het werkstuk natuurlijk zelf, maar een goed contact met je promotor kan je daarbij veel helpen. Hij kan je een eerste oriëntatie geven in de beschikbare literatuur, hij reikt je vragen aan, hij kan commentaar geven op je eerste versies, enz. Kortom, je hebt er alle belang bij om een goed contact met hem/haar te onderhouden. Je doet er goed aan om duidelijke afspraken te maken, die je ook nakomt. Soms gebeurt het dat er tijdens het werk moeilijkheden ontstaan, waardoor je de neiging voelt om je promotor te ontlopen. Besef dan dat je door een dergelijke houding je problemen alleen maar erger maakt en ga meteen met hem/haar praten. 3.2. Keuze en afbakening van het onderwerp 5 Elke masterproef moet beantwoorden aan de maatstaven voor wetenschappelijk onderzoek. Het is evenwel geen vereiste dat je in je masterproef een originele bijdrage levert aan het onderzoek. Een absolute voorwaarde voor je masterproef is wel dat ze filosofisch relevant is en dat ze voldoet aan de hoger geformuleerde formele en inhoudelijke vereisten (cf. 2). Voor je masterproef kies je uiteraard een thema dat je interesseert. Maar daarmee heb je nog geen bruikbaar onderwerp. Je onderwerp moet filosofische relevantie hebben, voldoende concreet zijn en realiseerbaar: d.w.z. af te handelen binnen de voorziene termijn én met de middelen die voorhanden zijn. Daarom is afbakening essentieel. Je perkt je onderwerp zo in dat je studie binnen een jaar kan afgerond zijn en je gaat na of de literatuur die je denkt nodig te hebben, gemakkelijk beschikbaar is. Ook je promotor kan je hierbij helpen. Een afgebakend onderwerp is echter nog niet voldoende. Voor je echt van start gaat moet je een probleemstelling formuleren. Een probleemstelling betekent dat je – op basis van het eerste voorbereidende leeswerk (3.4.) – een pointe formuleert waarop je verdere lectuur gericht zal zijn, en die je bij het schrijven ook steeds voor ogen houdt. Een voorbeeld: Je bent geïnteresseerd in het existentialisme. Door afbakening kan dit herleid worden tot bv. De wortels van het existentialisme in de 20e eeuw en nog verder Het begrip ‘existentie’ bij Søren Kierkegaard (1e helft 19e eeuw). Bij je verkennende lectuur kom je tot de vaststelling dat het begrip ‘ironie’ een cruciale rol heeft gespeeld bij het tot stand komen van Kierkegaards gedachtegoed. Hij valt hiervoor terug op en zet zich ook af van romantische denkers zoals Schlegel, Tieck en Solger. Op die manier kun je je probleemstelling nog meer toespitsen tot: De invloed van de romantiek op de ontwikkeling van het existentie-begrip bij Kierkegaard. 3.3. Verzamelen en structureren van het materiaal De samenhang van je masterproef wordt in de hand gewerkt door de orde waarmee je je informatie verzamelt en verwerkt. Je begint het best bij de meest toegankelijke informatie, zoals je die kan terugvinden in naslagwerken (encyclopedieën, lexica of thematische artikels). Besef echter dat deze fase maar een opstapje is en zorg ervoor dat je van hieruit vrij snel kan doorstoten tot literatuur die meer toegespitst is op je probleemstelling. Verzamelwerken en bibliografieën kunnen je daarbij van groot nut zijn. Omdat je nu eenmaal niet alles kan lezen, zal je moeten leren je bronnen accuraat en snel te beoordelen. In het begin zul je daarbij sterk aangewezen zijn op de hulp van je promotor. Hoe meer je echter zal lezen, hoe sterker je oordeelsvermogen zal groeien. Belangrijke criteria voor een goed oordeel over je bron zijn: de impact die een auteur heeft op je domein het opzet dat aan de basis ligt van het werk (lees daarom bij boeken aandachtig de achterflap en bij tijdschriftartikels het abstract) de actualiteit van het werk (dit betekent niet dat je geen aandacht moet schenken aan oudere werken. Een ‘oud’ werk kan best nog actueel zijn). 6 Bij deze verkenning van de literatuur ga je best methodisch te werk. Daarbij noteer je systematisch al je bevindingen. In de eerste plaats de volledige bibliografische referentie (cf. infra), aangevuld indien nodig met de vindplaats in de bibliotheek. Vergeet ook je waardeoordeel niet. Tegelijk maak je een structuurplan: je legt de grote lijnen vast van de structuur die je denkt aan je masterproef te geven. 3.4. Lees- en schrijfwerk De fase van het oriënterend lezen duurt best niet te lang. Een voorraad aanleggen van teksten die je als belangrijk beschouwt is gevaarlijk. Uiteindelijk zal je ook alles moeten gaan lezen en verwerken. Hoe langer je dit uitstelt, hoe moeilijker het zal worden eraan te beginnen. Bovendien is het helemaal niet nodig (en ook ondoenbaar) om reeds de hele masterproef als concept klaar te hebben vooraleer met het schrijven te beginnen. Je zal namelijk vlug vaststellen dat je beste ideeën ontstaan tijdens het schrijven zelf. Wat je op dit ogenblik wel moet doen is het formuleren van een probleemstelling aan de hand waarvan je je verdere lectuur uitbouwt (cf. punt 3.2.). De probleemstelling goed verwoorden is een eerste stap naar het opstarten van het schrijfproces en naar het verder selecteren van de literatuur die je ter hand wilt nemen. Om die stap te kunnen zetten moet je zorgen voor een goede leesmethode. Een pasklare methode is niet voorhanden en iedereen moet daarbij zijn eigen weg vinden. In handboeken maakt men daarbij een onderscheid tussen globaal lezen en integraal lezen. De eerste vorm van lezen is een vorm van verkenning: je leest iets vlug door om te weten wat de essentie is. Integraal lezen gaat veel trager en gebeurt steeds met de pen in de hand. Je maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken en je hebt voortdurend aandacht voor de structuur en samenhang van de tekst. Je noteert niet alleen wat je belangrijk lijkt maar ook je eigen ideeën die tijdens de lectuur opkomen. Je denkt ook na hoe je gaat werken met wat je gelezen hebt, welke plaats de gedachten uit de tekst zullen krijgen in je betoog. Ook in deze fase is het belangrijk dat je bij het noteren methodisch te werk gaat. Zorg ervoor dat wat je schrijft meteen duidelijk is en bewaar in elk geval het onderscheid tussen jouw ideeën en deze die je in de tekst vindt (cf. infra). Probeer steeds zo te noteren dat het achteraf niet nodig is je bron opnieuw te consulteren omdat je niet meer zeker bent van wat je hebt opgeschreven, maar zorg er toch ook voor dat je de vindplaats ervan goed noteert. Aan de hand van je structuurplan, dat je gaandeweg ook nog zal aanpassen, krijgen al deze stukjes materiaal hun plaats in je tekst. Sommige onderdelen zullen daarbij sneller evolueren dan andere. Wellicht zal je, vlugger dan verwacht, vaststellen dat één van je hoofdstukken bijna voltooid is. Dan is het tijd voor de redactie. Is het je eerste stuk, dan zal je nog moeten zoeken naar de juiste schrijfstijl. Besef dan dat je aan een wetenschappelijk werk schrijft maar zorg er tegelijk voor dat je begrepen kan worden door iedereen die universitaire studies achter de rug heeft. Je zal dus bijvoorbeeld de termen waarover het in je werk gaat, moeten definiëren (behalve natuurlijk die termen die in jouw discipline algemeen geldend zijn). De taal die je hanteert is die van het kritisch betoog, waarbij het in wezen er niet toe doet over welk onderwerp of over welke auteur je schrijft. Is je eerste stuk klaar, laat het dan lezen door je promotor en ga na of wat je schrijft ook het beoogde doel heeft bereikt. 7 4. Eindredactie In deze paragraaf gaan we in op de vormelijke aspecten van de masterproef. Hou met deze aspecten rekening wanneer je aan het schrijven gaat en controleer achteraf of je masterproef aan alle vormelijke eisen voldoet. 4.1. Structuur Zorg ervoor dat je werk logisch en evenwichtig (alle onderdelen even groot) gestructureerd is. Werk elk onderdeel voldoende uit. Denk goed na over de formulering van je titels. Breng binnen elk onderdeel structuur aan door gebruik te maken van alinea’s. Gebruik bij de nummering van je titels en ondertitels één van de volgende indelingen: de numerieke indeling: 1, 1.1, 1.1.1, 2, 2.1, … de alfanumerieke indeling: Hfdst. 1; A, B, C, …; 1, 2, 3, …; a, b, c, … Gebruik de twee systemen niet door elkaar. Als je indeling klaar is, dan heb je meteen ook een basis voor een korte inhoudsopgave. De inhoudsopgave plaats je bij voorkeur aan het begin van je scriptie of masterproef. 4.2. Opmaak 4.2.1.Tekst Kies voor je werk een sobere, goed leesbare opmaak. Voor de basistekst gebruik je lettertype Times New Roman, punt 12 en interlinie 1,5. Voor de voetnoten neem je hetzelfde lettertype, maar punt 10. Cursief gebruik je enkel in de volgende gevallen: om begrippen of zinnen te benadrukken. Je onderstreept geen zinnen, zinsdelen of woorden. Maak niet overdreven gebruik van het cursiveren om te benadrukken. voor anderstalige woorden en begrippen, behalve de in het Nederlands courant gebruikte (zie Woordenlijst Nederlandse Taal en Van Dale) bij titels van boeken of tijdschriften die je in je tekst vermeldt in bibliografische referenties (cf. infra) Enkele aanhalingstekens gebruik je: bij begrippen die we nog niet tot de onze gemaakt hebben bij termen die we de connotatie van ‘zogenaamd’ willen meegeven om naar de term zelf te verwijzen, vb. de term ‘geest’ bij titels van artikels in tijdschriften of van hoofdstukken in boeken die je in je tekst vermeldt in citaten binnen citaten (cf. infra) in bibliografische referenties (cf. infra) Dubbele aanhalingstekens gebruik je bij korte citaten (cf. infra). 4.2.2. Titels, kop- en voetteksten Voor titels kun je een groter lettertype of een speciale tekstopmaak (vb. klein kapitaal, vet, cursief) gebruiken (maar geen onderlijning, kleuren of sierletters!), bijvoorbeeld 1. KLEINE KAPITALEN (sneltoets voor klein kapitaal: ctrl+shift+k) 1.1. Cursief 1.2. Cursief 8 1.2.1. Romein 1.2.2. Romein 2. KLEINE KAPITALEN Koptekst gebruik je voor de titel van het hoofdstuk en voettekst voor de paginanummering. Vergeet niet om paginanummers in te voeren. 4.2.3. Voetnoten Voetnoten worden doorlopend genummerd (met 1, 2, 3, …) en staan onderaan de bladzijde. Elk tekstverwerkingsprogramma heeft de mogelijkheid om de noten automatisch te nummeren en om de nodige plaats ervoor te voorzien. We raden je af gebruik te maken van eindnoten. De voetnootnummers worden na het leesteken geplaatst (maar vóór een gedachtestreepje —). Bij een citaat volgen ze op “xxx.” of op “xxxx”. De voetnoten worden genummerd en. Voetnoten kan je gebruiken om: te verwijzen naar je informatiebronnen (cf. infra). een vertaling weer te geven van een citaat dat in de originele taal werd opgenomen (of omgekeerd). bijkomende citaten op te nemen als aanvulling. je bewering te nuanceren of verder aan te vullen, wanneer deze nuances of aanvullingen wel waardevol zijn, maar niet onmiddellijk nuttig voor het verloop van je scriptie. te verwijzen naar beweringen elders in je werk. 4.3. Interpunctie en spaties Gebruik leestekens op de juiste manier en let ook op het gebruik van spaties vóór en na de leestekens: geen spatie voor, wel één spatie na: punt, komma, uitroepteken, vraagteken, dubbelepunt, puntkomma. één spatie voor en na gedachtestrepen. Gedachtestrepen zijn lang: — (= Emstreep: Alt Gr (of: Ctrl + Alt) + minteken van het cijferklavier). spatie voor eerste en na laatste bij: haakjes, enkele en dubbele aanhalingstekens, vb. (xxxx) of [xxxx] of <xxxx> of “xxxx” of ‘xxxx’. 4.4. Taalgebruik Besteed voldoende aandacht aan grammatica en spelling. Bij twijfel over een grammaticale constructie of over de juiste schrijfwijze kan je onder andere de volgende onlinebronnen raadplegen: Van Dale Online: snelkoppeling via de website van FBIB – ga naar Dikke van Dale Woordenlijst Nederlandse taal: http://woordenlijst.org/ Algemene Nederlandse spraakkunst: http://ans.ruhosting.nl/e-ans/ taaladvies van de VRT: http://www.vrt.be/taal/ taaladvies van de Nederlandse Taalunie: http://taaladvies.net/ Als je werk helemaal klaar is, controleer de spelling dan zeker met de spellingscontrole van je tekstverwerkingsprogramma op de PC, maar wees je ervan bewust dat de spellingscontrole niet alle fouten vindt of soms woorden als fout aangeeft die het niet zijn (vooral dt-regel!). 9 4.5. Inbinden Het inbinden is uiteraard de voltooiing van je werk en iets dat je meestal laat doen in een drukkerij of kopiezaak. Hou er rekening mee dat dit werk enkele dagen op zich kan laten wachten en dus ook best op tijd wordt uitbesteed. Let er bij het inbinden van je thesis ook op dat er geen pagina’s ontbreken en controleer bij het indienen of alles ‘op zijn plaats’ zit. 5. Verwijzen naar informatiebronnen In deze paragraaf gaan we in op (1) citeren en parafraseren, (2) een bibliografie opstellen, (3) bibliografische referenties opnemen in je tekst en (4) plagiaat.1 5. 1. Citeren en parafraseren Bij het schrijven van een filosofische tekst kan het vaak nuttig zijn om gebruik te maken van gezaghebbende bronnen om je argumenten kracht bij te zetten. Het is evenwel niet zo dat een verwijzing naar een belangrijke auteur je ontslaat van je plicht kritisch na te denken. Bovendien kunnen andermans woorden nooit de definitieve rechtvaardiging van jouw argumenten zijn. Wel is het zo dat een relevante verwijzing naar een gezaghebbend auteur jouw argumenten kan verduidelijken en ondersteunen. Daarnaast is het bij een tekstanalyse uiteraard ook aangewezen om relevante passages te citeren of te parafraseren. Citeren en parafraseren zijn dan ook veelgebruikte technieken bij het schrijven van een filosofische tekst, en het is bijgevolg van belang om deze technieken onder de knie te hebben en te respecteren. Het onderscheid tussen citeren en parafraseren kan je gemakkelijk maken door je de vraag te stellen of je woorden letterlijk overneemt (citaat), of of je eerder een idee overneemt, zonder woordelijk te citeren (parafrase). 5.1.1. Citeren Een citaat is een letterlijke weergave van zinnen of zinsnedes uit de primaire bronnen of uit secundaire literatuur. Zo kan je bijvoorbeeld een stuk uit de bestudeerde tekst woordelijk opnemen om de diverse elementen ervan te kunnen bespreken. Of je kan de zienswijze van iemand anders letterlijk weergeven, bijvoorbeeld ter ondersteuning van je eigen opinie. Je bron moet je in voetnoot of in de tekst vermelden (cf. infra). Een citaat moet een getrouwe weergave zijn van je bron, inclusief cursivering, leestekens, speciale letters en accenten of zelfs spelfouten (vb. Griekse accenten, Duitse β niet omzetten in ss). Als je in je citaat tekst weglaat, geef je dat aan met […]. Bij het begin en einde van een citaat is het niet nodig […] te gebruiken, omdat het evident is dat je niet alles citeert. Voeg je tekst toe (vb. om iets te verhelderen), dan plaats je die ook tussen […]. Als je in je citaat zelf woorden cursiveert om ze te benadrukken, vermeld je: [mijn cursivering]. 1 Sommige delen uit dit hoofdstuk zijn gebaseerd op: Tutorial Informatievaardigheden Faculteit Letteren KU Leuven, module 6, <http://bib.arts.kuleuven.be/bibliotheek/tutorial/m6_page6.cfm> [geraadpleegd op 6 november 2011]. 10 Als je bron een fout bevat (vb. foute datum, schrijffout) en je wil niet dat de lezer denkt dat deze fout van jou afkomstig is, zet dan na de fout: [sic] = Lat. voor ‘zo’. Een kort citaat (minder dan ca. 40 woorden) neem je op in de lopende tekst tussen dubbele aanhalingstekens: “xxxxx” (niet: «xxx» of „xxx“). Als een citaat geïntegreerd is in een zin zonder interveniërende interpunctie, moet het punt aan het einde van de zin buiten de aanhalingstekens staan. Dat geldt ook voor de gevallen waar het citaat in zijn originele vorm een volledige zin (met punt achteraan) vormt. Citaten met een vraag- of uitroepteken krijgen ook nog een punt buiten de aanhalingstekens. Voorbeelden uit: Lode Lauwaert, ‘Roland Barthes’ semiologische lezing van Sade: sadisme als formalisme’, Tijdschrift voor Filosofie, 74 (2012), 425-459. Verder fulmineert hij tegen “twee onnozele romans, bekend onder de naam het Oude en Nieuwe Testament” en drijft hij de spot met “de melaatse Jood, geboren uit een slet en een soldaat”.2 Het punt aan het einde van een zin moet alleen binnen de aanhalingstekens staan als het citaat een volledige zin vormt en gescheiden is van de voorgaande passage door interpunctie. Zo’n citaat mag onderbroken zijn. In een interview van 1973 zegt Roland Barthes: “Indien u wilt, er zijn zeker drie schrijvers die er veel toe doen in mijn leven, ik kan bijna zeggen dagelijks, in die mate dat ik ze een beetje ‘s avonds lees, echter niet voortdurend, maar ik kom er altijd een beetje op terug. Er is Sade, uiteraard, er is Flaubert en er is Proust.”3 Barthes’ interesse in het oeuvre van Donatien-Alphonse-François de Sade (17401814) uit zich voor het eerst in 1954, met name in een studie over Jules Michelet en twee besprekingen van de opvoering van Dom Juan [sic]. “Soms zocht ik mijn toevlucht in de godsdienst;”, zegt ze, “bijna altijd vond ik daarin troost en ik probeerde haar verkwikking op de ziel van dit verdorven wezen over te brengen […] maar de Graaf liet me niet lang van dergelijke wapenen gebruik maken.”4 “Wat ik hier [in Liefde’s [sic] misdaden] poneerde”, zo stelt hij, “is mogelijk de grootste lof die men kan toezwaaien aan de deugdzaamheid, en inderdaad, als die niet zo schoon was, zou men dan tranen storten over de tegenslagen die haar treffen?”5 Als er een referentie tussen haakjes volgt op een citaat, komt het punt aan het einde van de zin achter het laatste haakje. Zo stelt Barthes: “Het lustbedrijf is bij Sade een echte tekst […]” (p. 138). Voor een citaat binnen een citaat gebruik je enkele aanhalingstekens. Langere citaten (van meer dan ca. 40 woorden) scheid je af van je tekst. Je maakt je linkermarge iets breder, kiest voor lettergrootte 10 en voert een witregel in voor en achter het citaat. Je gebruikt dan geen aanhalingstekens. Lange citaten mogen niet opgenomen worden in een zin van je tekst. Ze moeten eindigen met een punt, vraag- of uitroepteken, ook als het originele citaat met een ander leesteken (vb. komma of puntkomma) eindigt. Een bibliografische referentie tussen haakjes na een lang citaat moet na het punt komen, zonder punt erna. 2 Donatien Alphonse François de Sade, Justine, of de tegenspoed der deugdzaamheid, vert. Gemma Pappot (Den Haag: Bert Bakker/Daamen, 1971), p. 77. 3 Roland Barthes, ‘Pour la libération d’une pensée pluraliste’, in Roland Barthes, Oeuvres complètes, 5 dln. (Paris: Éditions du Seuil, 1993-2002), dl. 2: 1966-1973 (1994), p. 1705: “Si vous voulez, il y a trois écrivains certainement qui comptent beaucoup dans ma vie, je peux presque dire quotidienne, dans la mesure où je les lis un peu le soir, enfin pas tout le temps, mais j’y reviens toujours un peu comme ça. Il y a Sade, évidemment, il y Flaubert et il y a Proust.” [eigen vertaling] 4 de Sade, Justine, of de tegenspoed der deugdzaamheid, pp. 75-76. 5 Ibid., p. 574. 11 Voor een voorbeeld: zie voorbeeld van een tekst op het einde van deze handleiding. Taal van de citaten Je kan in de oorspronkelijke taal of in het Nederlands citeren. Citeer nooit in een andere taal dan de oorspronkelijke taal of de taal van je eigen tekst (vb. geen Duitse auteur in Engelse vertaling citeren in een Nederlandstalige scriptie). Vaak is het niet gemakkelijk een filosofische tekst met al zijn rijkdom en nuances te vertalen. Als er een gezaghebbende vertaling voorhanden is, dan gebruik je die en verwijs je ernaar. Wanneer je zelf vertaalt, vermeld je in voetnoot na de bronvermelding: [eigen vertaling]. Wees in elk geval consequent: als je zelf vertaalt, blijf je dat ook doen. Beëindig geen Nederlandstalige zin met een anderstalig citaat. Vertaal het geciteerde zinsdeel dan in het Nederlands, plaats het tussen aanhalingstekens en geef de oorspronkelijke tekst in voetnoot weer. Voorbeeld uit: Glenn Deliège, ‘Over natuurvervalsing in de Doelse polders’, Tijdschrift voor Filosofie, 73 (2011), 421-444 (pp. 424-425). Het is de verdienste van Robert Elliot om reeds drie decennia geleden doorzien te hebben dat het bieden van natuurcompensaties een belangrijk wapen zou worden om protesten tegen de vernietiging van natuur en landschap het zwijgen op te leggen. Uit de Doelcasus blijkt Elliots vrees bewaarheid: de natuurbehoudsbeweging aanvaardt duidelijk wat hij in zijn ondertussen beruchte artikel ‘Faking Nature’ de ‘restauratiethesis’ noemt: “de vernietiging van wat waarde heeft, kan gecompenseerd worden door later iets van gelijke waarde te creëren (recreëren).”61 Deze ‘restauratiethesis’ steunt volgens Elliot op een verkeerd inzicht in de axiologie van de natuur. De waarde van een particulier natuurgebied ligt volgens Elliot immers niet in het feit dat het “een diversiteit aan dieren of planten bezit, […] het leefgebied is van een bedreigde diersoort, […] opvallende rotsformaties of uitzonderlijk mooie exemplaren van de Tasmaanse eik heeft”,72 in tegenstelling tot wat dus bijvoorbeeld beweerd wordt in de natuurbehoudsconsensus. Een particulier natuurgebied is waardevol “omdat het een natuurgebied is, een gebied dat ongemodificeerd is door menselijke handen, nog niet ontwikkeld is, ongerept of zelfs onbevlekt is”.83 Het ligt voor de hand dat Elliot zich vanuit deze positie kan verzetten tegen natuurcompensaties: natuurcompensaties onder de vorm van nieuw aangelegde natuurgebieden zijn immers duidelijk “door menselijke handen gemodificeerd” en zullen dus nooit dezelfde waarde hebben als het oorspronkelijke gebied. 6 Robert Elliot, ‘Faking Nature’, Inquiry, 25 (1982), 81-93 (p. 81): “the destruction of what has value is compensated for by the later creation (recreation) of something of equal value.” [Mijn vertaling] 7 Ibid., p. 83: “the area supports a diversity of plant and animal life, […] is the habitat of some endangered species, […] contains striking rock formations or particularly fine specimens of mountain ash.” 8 Ibid., p. 84: “because it is a natural area, one that has not been modified by human hand, one that is undeveloped, unspoilt, or even unsullied.” 12 5.1.2 Parafraseren Een parafrase is een weergave van iemands ideeën, stellingen of redeneringen in licht gewijzigde vorm, dit is geherformuleerd in eigen bewoordingen (vb. eenvoudiger of met gebruik van synoniemen) of samengevat. Het is van belang dat je in de tekst duidelijk en ondubbelzinnig aangeeft waar de parafrase begint en eindigt. Dat doe je bijvoorbeeld door de parafrase te beginnen met ‘Volgens Toulmin is…’ en door de parafrase af te sluiten met een duidelijke referentie naar de bron in de tekst of in voetnoot (cf. infra). Voorbeeld uit: Filip Buekens, ‘Evolutionair revisionisme en de integriteit van het manifeste zelfbeeld’, Tijdschrift voor Filosofie, 72 (2010), 101-129 (pp. 105-106). Anticiperend op wat volgt heb ik hier een terminologie gebruikt die aansluit bij Peter Strawsons beeld van ons vertrouwde repertoire van reactieve attituden (schuld, trots, schaamte, medeleven, nijd, ...) als de natuurlijke voedingsbodem voor evaluaties van emoties en handelingen.9 Strawsons voorstel kunnen we uitbreiden met twee andere elementen: cognitieve en reactieve attituden zijn de geëvolueerde en dus contingente objecten van evaluaties als ‘waar’, ‘gepast’ of ‘adequaat’ (en hun tegenhangers: ‘onwaar’, ‘ongepast’, ‘inadequaat’). Strawson wees er bovendien op dat de natuurlijke houding die onszelf, anderen en onze verhoudingen tot elkaar begrijpelijk en evalueerbaar maakt, staat tegenover een ‘objectieve’ houding (objective attitude) die aangewezen is wanneer we geconfronteerd worden met manifeste patronen van irrationeel en abnormaal handelen. Zulke manifeste patronen mogen niet verward worden met concrete voorkomens van ongepaste of inadequate attituden die doorgaans heel goed herkenbaar en corrigeerbaar zijn binnen onze natuurlijke psychologie en waarvan de concrete voorkomens geen ‘objectieve’ houding motiveren.10 5.2. Bibliografie 5.2.1. Wat is een bibliografie? Een bibliografie of literatuurlijst bij een tekst is een lijst met volledige bibliografische referenties van de door jou gebruikte informatiebronnen. Gewoonlijk bevat een scriptie, artikel of boek achteraan een bibliografie. Vermeld in je bibliografie enkel werken die je geraadpleegd hebt, dus geen werken die je onderwerp behandelen, maar die je niet gebruikt hebt, en geen werken die je enkel kent vanuit voetnoten in geraadpleegde publicaties. Je hoeft niet alle werken die je in handen hebt gehad te vermelden, enkel de werken die je effectief gebruikt hebt. 5.2.2. Hoe stel je een bibliografie over een filosofisch onderwerp op? Tijdens de colleges van Filosofische vaardigheden: oefeningen – Informatievaardigheden (vroeger: Encyclopedie) leer je/heb je geleerd welke de belangrijkste filosofische naslagwerken en bibliografieën zijn en hoe je daarin kan opzoeken. Bij het opstellen van een bibliografie over een filosofisch onderwerp raadpleeg je het best Limo en de Philosopher’s Index. Je kan je bibliografie nog uitbreiden door te 9 De reactieve attituden zijn volgens Flanagan geculturaliseerde versies van protodeugden zoals sympathie, trouw en moed die overlevingswaarde hebben. Zie O. Flanagan, ‘Ethical Expressions: Why Moralists Scowl, Frown and Smile’, in The Cambridge Companion to Darwin, ed. by Jonathan Hogde & Gregory Radick (Cambridge: Cambridge UP, 2003), pp. 377-398. 10 Zie Peter F. Strawson, ‘Freedom and Resentment’, in Free Will and Reactive Attitudes: Perspectives on P.F. Strawson’s ‘Freedom and Resentment’, ed. by Michael McKenna & Paul Russell (Farnham: Ashgate, 2008), pp. 19-37. Deze bundel bevat interessante interpretaties van Strawsons visie. Ik ben minder gelukkig met de term ‘objectieve houding’ (objective attitude) omdat die suggereert dat onze natuurlijke houding niet objectief zou zijn. Dat is ze volgens mij wel. Ik houd me aan Strawsons terminologie omdat die intussen gebruikelijk is geworden. 13 zoeken in de databanken die interessant zijn voor filosofie en niet door Limo doorzocht worden (vb. Francis, International Philosophical Bibliography). Deze databanken vind je door in Limo te zoeken onder de Tab ‘Search Databases’ – Category: Databases not searchable via Limo – Subject: Philosophy. Eventueel kan je ook Unicat en overkoepelende catalogen van andere landen raadplegen. Bij het zoeken naar informatie over jouw thema zal je snel ontdekken dat elk subdomein van de filosofie zijn eigen informatiebronnen heeft. Als je een langer filosofisch werk (vb. masterthesis) schrijft over (een onderwerp binnen) een andere discipline (vb. sociologie), moet je ook bibliografieën van die discipline raadplegen. Indien je hulp nodig hebt, kan je hiervoor steeds bij jouw promotor of bij het bibliotheekpersoneel terecht. Bij het schrijven van je tekst zal je niet alle publicaties die in je voorlopige bibliografie stonden gebruiken. Sommige informatiebronnen zijn vb. niet relevant voor je opdracht, zijn te gespecialiseerd of te algemeen of kan je wegens tijdsgebrek niet lezen. Als je een werk van een klassiek filosoof gebruikt in je masterproef, moet je verwijzen naar en citeren uit een kritische teksteditie of een degelijke vertaling. Probeer te weten te komen wat de beste editie of vertaling is door het na te vragen bij een specialist of door recensies te lezen. 5.2.3. Waarom moet je tekst een bibliografie bevatten? Waarom moet je werk een bibliografie en correcte bronverwijzingen bevatten? Je maakt duidelijk welke ideeën, theorieën en conclusies het resultaat zijn van je eigen onderzoek en welke je ontleent aan anderen. Zo krijgt iedereen erkenning voor zijn of haar bijdrage aan het debat. Je toont de lezer op welke informatiebronnen je werk gebaseerd is. Je biedt je lezer de mogelijkheid je bronnen op te sporen. Zo kan hij/zij nagaan of de informatie die je biedt op relevante bronnen steunt en beoordelen of die informatie betrouwbaar is. Hij/zij kan ook controleren of je de informatie uit andere bronnen adequaat hebt weergegeven. Je wijst de lezer de weg naar andere informatiebronnen over je onderwerp. De lezer kan uit je bibliografie afleiden dat je vertrouwd bent met de standaardliteratuur in het onderzoeksdomein. 5.2.4. Gegevens voor de bibliografie Het is van essentieel belang om voor iedere informatiebron een volledige bibliografische referentie te geven. Een referentie moet de lezer in staat stellen de bron waarnaar verwezen wordt zo snel en zo gemakkelijk mogelijk terug te vinden. Besteed voldoende aandacht aan je bibliografie, want correctoren zien er aandachtig op toe dat ze volgens de regels is opgesteld. De titels van reeksen of tijdschriften waarnaar je vaak verwijst, mag je afkorten. Vóór je bibliografie geef je dan een lijst van gebruikte afkortingen. Hoe je de bibliografische referenties opstelt, hangt af van de citatiestijl die je kiest. Hieronder vind je de richtlijnen voor het opstellen van bibliografische referenties aan het HIW. Het is belangrijk dat je bij het raadplegen van een bron zo veel mogelijk gegevens noteert om te vermijden dat je op het laatste nippertje nog extra gegevens van referenties moet opzoeken (vb. uitgever, pagina's). Deze tabel kan je helpen de nodige gegevens te verzamelen. Boek Hoofdstuk uit boek Tijdschriftartikel Webpagina 14 auteur(s) titel (ev.) vertaler (ev.) titel van de reeks waarin het boek verschenen is plaats van uitgave uitgever jaar van uitgave (eventueel) doi auteur(s) of verantwoordelijke(n) van de inhoud titel van het titel van pagina/ titel van hoofdstuk artikel document publicatiedatum of redacteur(s) of naam van het datum van recentste auteur(s) van het boek tijdschrift bewerking (ev.) titel van de reeks datum waarop jij de jaargang/volume waarin het boek webpagina bezocht van het tijdschrift verschenen is hebt volledig nummer/issue van plaats van uitgave internetadres (URL) het tijdschrift van de pagina uitgever (ev.) jaar van jaar van uitgave uitgave paginanummers paginanummers van het hoofdstuk van het artikel doi, indien (eventueel) doi (eventueel) doi beschikbaar auteur(s) van het hoofdstuk auteur(s) van het artikel doi = digital object identifier, een identificatiemiddel voor een bestand op het Web. Het verandert niet, ook niet als het internetadres verandert. Als je naar http://dx.doi.org/ gaat en aan dit adres de doi toevoegt, word je naar het bestand geleid. 5.2.5. Het ordenen van de referenties In de bibliografie orden je de referenties: 1. Hoe de indeling van de bibliografie eruit ziet, hangt af van je onderwerp. Een mogelijke indeling is: (1) primaire bronnen, (2) naslagwerken (eventueel opgesplitst in bibliografieën, lexica, encyclopedieën), (3) secundaire literatuur. Plaats primaire en secundaire literatuur nooit door elkaar in een bibliografie! 2. Binnen elke rubriek orden je de referenties alfabetisch op familienaam van de eerste auteur of redacteur. Let op wanneer je het sorteerwerk laat doen door je PC: spaties hebben voor de PC een sorteerwaarde. 3. Als er meerdere publicaties van één auteur zijn: vermeld je de naam van de auteur maar één maal. Bij de referenties die er onmiddellijk op volgen vervang je de naam door —— orden je ze volgens publicatiejaar (van ouder naar recenter) bij verschillende publicaties in hetzelfde jaar: titels op alfabetische volgorde zetten (zonder rekening te houden met lidwoorden) 5.3. Bronvermeldingen in de tekst 15 Je moet in een werkstuk niet alleen een algemeen en volledig overzicht geven van alle geraadpleegde informatiebronnen (in de bibliografie), maar ook per onderdeel aanduiden welke publicaties je daar specifiek voor gebruikt hebt. Dat doe je door meerdere bronvermeldingen in je uiteenzetting op te nemen. 5.3.1. Hoe maak ik een goede verwijzing? Een verwijzing in de tekst of in voetnoot is een bibliografische referentie en is bedoeld om je lezer bij het precieze fragment van de door jou gebruikte informatiebron te brengen. Je noteert in deze referentie dus steeds de betreffende pagina's. Bij sommige klassieke werken is het zo dat de verwijzing naar een bepaalde passage altijd op dezelfde wijze wordt opgesteld, ongeacht de gebruikte editie. (Je moet dan wel vermelden welke editie je gebruikt en eventueel ook naar de pagina’s in die editie verwijzen). vb. Plato: renaissance-editie (1578) van Henri Estienne of ‘Stephanus’; Aristoteles: Bekker-editie; Kant: Akademie-Ausgabe Er bestaan twee systemen van verwijzingen: 5.3.1.1.Verwijzing in voetnoot (citaat-nootsysteem) Bij het citaat-nootsysteem plaats je in de tekst zelf een voetnootnummer en vermeld je in de voetnoot onderaan de bijhorende bibliografische referentie(s). Hierbinnen zijn twee opties: Eerste optie. Bij de eerste referentie naar een bepaalde bron wordt de volledige bibliografische referentie gegeven in voetnoot. Bij een artikel of een hoofdstuk in een boek wordt dan begin- en eindpagina van de bijdrage vermeld, met tussen haakjes de betreffende pagina’s: pp. x-y (pp. a-b). Vanaf de tweede vermelding van dezelfde bron wordt een referentie in verkorte vorm gebruikt. Artikels met dergelijke referenties bevatten achteraan meestal geen aparte bibliografie meer. In de onderstaande richtlijnen hebben we voor dit systeem gekozen, maar we nemen achteraan wel een aparte bibliografie op. Tweede optie. Alle bibliografische referenties zijn afgekort en bevatten dus niet de begin- en eindpagina van een artikel of het totale aantal pagina's van een boek, zoals in je bibliografie. De lezer vindt de volledige referentie in de bibliografie. Het citaat-nootsysteem wordt meestal gebruikt in de continentale traditie en bijna altijd bij verwijzingen naar auteurs uit de oudheid of middeleeuwen, omdat het publicatiejaar van hun werken vaak niet gekend is. Voordeel: het citaat-nootsysteem geeft je een grote vrijheid om je eigen positie ten aanzien van de bron te verduidelijken. Nadeel: Wanneer je een bron meerdere keren gebruikt, loop je het risico dat de lezer het overzicht gaat verliezen door de vele afgekorte referenties (vb. Ibid.). 5.3.1.2.Verwijzing in de tekst (auteur-jaarsysteem) Bij het auteur-jaarsysteem vermeld je in de tekst zelf tussen haakjes de bijhorende bibliografische referentie(s) in verkorte vorm. Dit systeem wordt zeer vaak gebruikt in de Angelsaksische traditie. Het werkt het best wanneer de bibliografie over je onderwerp sterk gespecialiseerd en homogeen is (vb. geen literaire en exact wetenschappelijke bronnen door elkaar). 16 Voordeel: het auteur-jaarsysteem is een overzichtelijk en plaatsbesparend systeem Nadeel: het is niet bruikbaar voor auteurs uit de oudheid of de middeleeuwen. Na de naam van een antieke of middeleeuwse auteur een jaartal van een tekstkritische editie vermelden (vb. Plato 1984) is vreemd. 5.3.2. Hoe vaak moet ik verwijzen naar mijn informatiebronnen? Als je voor een bepaald gedeelte van je masterproef vaak eenzelfde wetenschappelijke publicatie als informatiebron gebruikt, volstaat het niet om aan het begin slechts eenmaal te verwijzen. Anderzijds is het ook onbegonnen werk om bij quasi iedere zin een zeer gelijkaardige bronverwijzing te gebruiken. Het is met andere woorden belangrijk dat je de juiste balans vindt in het aantal referenties naar deze basispublicatie. Als je bijvoorbeeld voor een hoofdstuk in je masterscriptie veel informatie hebt gebruikt uit drie publicaties verwijs je: te weinig als je maar één keer naar die drie publicaties verwijst, nl. één algemene referentie bovenaan bij de hoofdstuktitel. te veel als je bij iedere zin naar de precieze passage in de publicaties verwijst. voldoende (juiste balans) als je per alinea of logisch onderdeel naar de precieze passage in de publicaties verwijst. Je moet de pagina’s vermelden waarop je de informatie gevonden hebt. Bij een artikel of hoofdstuk uit een boek verwijs je niet enkel in de bibliografie naar de paginanummers van de bijdrage (vb. pp. 32-54), maar ook in de tekst of voetnoten naar de exacte paginanummers van de informatie (vb. pp. 39-41). 5.3.3. Wanneer hoef ik niet te verwijzen? Je hoeft niet te verwijzen naar een informatiebron als je een algemeen bekend feit vermeldt. Dat is een ietwat rekbaar begrip, maar een goed criterium is dat je ouders/broers/zussen dit feit eveneens kennen zonder dat zij hiervoor informatie moeten opzoeken. vb. algemeen bekend feit: de begin- en einddatum van de Eerste Wereldoorlog (19141918); de naam van de huidige president van de Verenigde Staten van Amerika (Barack Obama); de stelling van Pythagoras; de chemische samenstelling van water. geen algemeen bekend feit: de naam van de huidige senaatsvoorzitter van Madagascar (Yvan Randriasandratriniony) als je naar een algemeen erkende stelling verwijst. als de informatie helemaal van jezelf afkomstig is. Het is best mogelijk dat je op basis van informatiebronnen een eigen denkspoor ontwikkelt. Dergelijke ideeën, stellingen of interpretaties zijn van jou en hoeven dus logischerwijze geen bronvermelding. vb. als je de zwaartekracht op aarde vermeldt, moet je niet naar Newton verwijzen. Tip: als je twijfelt, gebruik dan een bronvermelding. 5.3.4. Methodes om het aantal noten en hun lengte te beperken Noten zijn een onderbreking voor de lezer en moeten beperkt worden tot wat strikt noodzakelijk is. De bedoeling van noten is in de eerste plaats het documenteren en citeren van de bronnen die relevant zijn voor de tekst. Als je het citaat-nootsysteem gebruikt, kan je volgende tips gebruiken om het aantal noten en hun lengte te beperken: Groepeer in één noot referenties naar verschillende bronnen die dicht bij elkaar in dezelfde alinea vermeld worden. Zeker opeenvolgende referenties naar 17 verschillende pagina’s van hetzelfde werk moet je in één noot vermelden. Eén noot mag echter niet de informatie bundelen die bij verschillende alinea’s hoort! Neem in noten over het onderwerp dat je bespreekt geen aanvullende bibliografische informatie op die niet strikt vereist is voor je betoog. Die referenties vermeld je in de bibliografie. Soms wordt de naam van een auteur afgekort, vb. ‘Arist.’ voor Aristoteles; ‘Aug.’ voor Augustinus, ‘Aver.’ voor Averroes. Als je masterproef een bepaald werk of een reeks werken van één auteur (of twee auteurs) bespreekt en je er veelvuldig naar verwijst, mag je de verwijzingen naar dat werk/die werken in de tekst opnemen tussen haakjes (xxxx). Bij de eerste verwijzing vermeld je in een voetnoot de volledige referentie en hoe je het werk afkort (vb. Immanuel Kant, Kritik der reinen Vernunft, ….: voortaan KrV), gevolgd door “Verwijzingen naar dit werk staan in de tekst tussen haakjes.” Als je voortdurend naar hetzelfde werk verwijst, kan je de afgekorte titel weglaten en enkel paginanummer (eventueel deel, hoofdstuk) aangeven tussen haakjes in je tekst. Voor klassieke werken bestaan er standaardafkortingen. vb. Arist., Pol. = Aristoteles, Politica S.T. = Thomas de Aquino, Summa Theologiae KrV = Immanuel Kant, Kritik der reinen Vernunft WWV = Arthur Schopenhauer, Die Welt als Wille und Vorstelling Bij een terloopse verwijzing naar een bekend klassiek werk (van vb. Plato, Aristoteles, Thomas van Aquino, Descartes, Kant, Hegel…), moet je enkel naar boek en hoofdstuk enz. verwijzen, niet naar de gebruikte editie. Als het werk van een klassiek auteur een belangrijke plaats inneemt in je masterproef, moet je wel de gebruikte editie vermelden. 5.4. Plagiaat 5.4.1. Wat is plagiaat? De K.U.Leuven hanteert onderstaande definitie van plagiaat: 11 “Plagiaat is elke overname van het werk (ideeën, teksten, structuren, beelden, plannen …) van zichzelf of van anderen, op identieke wijze of onder licht gewijzigde vorm en zonder adequate bronvermelding.” - “... overname van een werk ...” werk = (fragment van een) tekst, afbeelding, cijfermateriaal, grafiek, schema, figuur, geluids- of beeldopname enz. ook redeneringen en ideeën (van belang voor de wijsbegeerte) ongeacht het soort bron * geschreven bron: werk in gedrukte versie: boek, tijdschriftartikel, recensie enz. werk in elektronische versie (internet, DVD, CD-ROM): online encyclopedie, e-book, digitaal artikel, website enz. ongepubliceerde samenvatting van een lezing, kladversie van een paper … * mondelinge bron, vb. lezing, interview, gesprek … - “… van zichzelf of van anderen” 11 zie: <http://www.kuleuven.be/plagiaat/definitie.html>. De uitleg over plagiaat is ook gedeeltelijk van deze website overgenomen. 18 Let op: ook het hergebruiken van eigen werk en het laten doorgaan voor een nieuw werkstuk is plagiaat! Je mag ideeën of teksten uit een eerdere paper of artikel van jezelf overnemen, maar dan moet je dat duidelijk vermelden. - “... op identieke wijze of onder licht gewijzigde vorm ...” citeren kopiëren (vb. van een afbeelding) parafraseren vertalen = overnemen van teksten in een andere taal, vb. Engelse tekst overnemen in het Nederlands. - “... zonder adequate bronvermelding.” * adequate bronvermelding: op de juiste plaats in de tekst naar de bron verwijzen (met korte referentie in de tekst of in voetnoot) in de literatuurlijst van alle geraadpleegde bronnen een volledige bibliografische referentie vermelden citaten tussen aanhalingstekens * plagiaat: citeren, kopiëren, parafraseren of vertalen zonder bronvermelding citeren zonder aanhalingstekens te gebruiken de bron wel vermelden in de literatuurlijst, maar niet op de juiste plaats in de tekst de bron vermelden in een afgekorte referentie in de tekst of in voetnoot, maar in de literatuurlijst geen volledige bibliografische referentie geven “Plagiaat schaadt de kwaliteit van een werkstuk en kan dus geïnterpreteerd worden als fraude. Andere vormen van fraude leunen aan bij plagiaat en zijn evenmin tolereerbaar, zoals: het al dan niet tegen betaling verwerven of laten bewerken van werkstukken en dit laten doorgaan als eigen werk; het zelf simuleren of vervalsen van onderzoeksgegevens.”12 referenties overnemen uit andere bronnen zonder dat je het werk waaraan je refereert zelf hebt geraadpleegd. Plagiaat door studenten gebeurt in de meeste gevallen onbewust, vaak door slordig te noteren tijdens het lezen. Het is dus belangrijk om bij het noteren een duidelijk onderscheid te maken tussen de passages die je overschrijft en je eigen commentaar. de bibliografische referenties correct en volledig over te nemen. Meer informatie over plagiaat vind je op http://www.kuleuven.be/plagiaat/ Voorbeelden van onbewust en bewust plagiaat vind je op Eigen-wijs: http://hiw.kuleuven.be/ned/onderwijs/eigenwijs.html Klik op heuristiek – Citeren, parafraseren en refereren – Theoretisch kader - Plagiaat Voorbeelden van plagiaat en een zelftest: https://www.indiana.edu/~istd/examples.html 5.4.2. Wat is plagiaatdetectie? Plagiaat kan op verschillende manieren opgespoord worden (plagiaatdetectie). 12 zie: <http://www.kuleuven.be/plagiaat/definitie.html>. 19 Plagiaat kan worden herkend aan: het optreden van een stijlbreuk in de tekst (vlot vs. stroef, wetenschappelijk vs. populair taalgebruik, inleiding vs. corpus vs. besluit); onverwacht taalgebruik (té wetenschappelijk of té gesofisticeerd); verschillen in opmaak in een tekst; verschillende referentiestijlen; fouten in of het ontbreken van referenties; afwijking van het eigenlijke onderwerp; ontbreken van recente referenties. Plagiaat kan ook elektronisch worden opgespoord: door een deel van een verdachte zin of meerdere zinnen in te typen in een zoekrobot (bijvoorbeeld google, yahoo, altavista …). door gebruik te maken van software die specifiek ontworpen is om tekstovereenkomsten op te sporen (plagiaatdetectiesysteem). De Associatie KU Leuven heeft hiervoor de online softwareservice TurnItIn aangekocht en geïntegreerd in Toledo. 6. Handleiding voor het opstellen van bibliografische referenties aan het HIW De handleiding voor het opstellen van bibliografische referenties aan het HIW vind je in een apart document. Dat bevat eerst een uitgebreide uitleg over het opstellen van bibliografische referenties en een bibliografie. Op de laatste vier pagina’s volgt een beknopt overzicht van de belangrijkste regels. 20 HOGER INSTITUUT VOOR WIJSBEGEERTE KARD. MERCIERPLEIN 2 3000 LEUVEN APPENDIX 1 Gebruik de elektronische versie van dit formulier op http://www.hiw.kuleuven.be/ned/onderwijs/masterproef KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN VOORTGANGSRAPPORT OVER DE MASTERPROEF: OMSCHRIJVING VAN HET PROJECT [Vul dit formulier in, laat het ondertekenen door je promotor en bezorg het vóór 15 november aan het studentensecretariaat. Geef ook een exemplaar van dit rapport aan je promotor] [Overloop de formuliervelden met de tab-toets of door ze aan te klikken] Naam van de student: .......................................................................................................... Naam van de promotor: .......................................................................................................... Voorlopige titel van de masterproef: ................................................................................ ...................................................................................................................................................... Dit is een ☐ 1ste ☐ 2de ☐ 3de (met toelating) inschrijving voor de masterproef Bondige omschrijving van het project (max. 250 woorden): Dit document bevat als bijlagen: 1. Een bibliografie over het onderwerp van de masterproef (getypt, max. 1 pag.) 2. Een voorlopige inhoudstafel (getypt) Handtekeningen Student datum: handtekening: Promotor datum: handtekening: 21 HOGER INSTITUUT VOOR WIJSBEGEERTE KARD. MERCIERPLEIN 2 3000 LEUVEN APPENDIX 2 Gebruik de elektronische versie van dit formulier op http://www.hiw.kuleuven.be/ned/onderwijs/masterproef KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN VOORTGANGSRAPPORT OVER DE MASTERPROEF: TUSSENTIJDSE RAPPORTERING 1 [Vul dit formulier in, laat het ondertekenen door je promotor en bezorg het vóór 15 februari aan het studentensecretariaat. Geef ook een exemplaar van dit rapport aan je promotor] [Overloop de formuliervelden met de tab-toets of door ze aan te klikken] Naam van de student: .......................................................................................................... Naam van de promotor: .......................................................................................................... Voorlopige titel van de verhandeling: ................................................................................ ...................................................................................................................................................... Ik heb al teksten ingediend bij mijn promotor: ☐ JA ☐ NEE Omschrijf wat je al gedaan hebt en welke de volgende stappen zijn in je masterproef (max. 500 woorden): Handtekeningen Student datum: handtekening: Promotor datum: handtekening: 22 HOGER INSTITUUT VOOR WIJSBEGEERTE KARD. MERCIERPLEIN 2 3000 LEUVEN APPENDIX 3 Gebruik de elektronische versie van dit formulier op http://www.hiw.kuleuven.be/ned/onderwijs/masterproef KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN VOORTGANGSRAPPORT OVER DE MASTERPROEF: TUSSENTIJDSE RAPPORTERING 2 [Vul dit formulier in, laat het ondertekenen door je promotor en bezorg het vóór 25 april aan het studentensecretariaat. Geef ook een exemplaar van dit rapport aan je promotor] [Overloop de formuliervelden met de tab-toets of door ze aan te klikken] Naam van de student: .......................................................................................................... Naam van de promotor: .......................................................................................................... Voorlopige titel van de verhandeling: ................................................................................ ...................................................................................................................................................... Ik heb al teksten ingediend bij mijn promotor: ☐ JA ☐ NEE Ik ben van plan mijn masterproef in te dienen in de ☐ junizittijd ☐ septemberzittijd Omschrijf wat je al gedaan hebt en welke de volgende stappen zijn in je masterproef (max. 500 woorden): Handtekeningen Student datum: handtekening: Promotor datum: handtekening: 23 HOGER INSTITUUT VOOR WIJSBEGEERTE kARDINAAL MERCIERPLEIN 2 3000 LEUVEN APPENDIX 4 Dit document is als sjabloon beschikbaar op http://www.hiw.kuleuven.be/ned/onderwijs/masterproef De rechtsfilosofie bij de Marburgse Neokantianen Promotor: prof. dr. B. Raymaekers Masterproef aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Master in de Wijsbegeerte door: Karel Joossens Leuven, 2008 24
© Copyright 2024 ExpyDoc