Call KFZ 2014.18 Call Datum: 14-03-2014 Vraagstelling Voor een effectieve behandeling van (zeden)delinquenten is het belangrijk om te werken volgens de Risk-Need-Responsivity principes (Hanson, Bourgon, Helmus, & Hodgson, 2009). Het risk principe dicteert dat de intensiteit van de interventie afgestemd dient te worden op het risico-niveau van de pleger. Het need principe dicteert dat de interventie zich dient te richten op de criminogene behoeften (dynamische risicofactoren) van de pleger. Het responsivity principe dicteert dat de behandeling aangeboden dient te worden op een manier die aansluit bij de leerstijl van de pleger (Andrews & Bonta, 2010). Met betrekking tot het risk principe is veel onderzoek gedaan en het is inmiddels duidelijk dat het bepalen van het basis-recidiverisico, als grondslag voor de behandeltoewijzing, dient te gebeuren aan de hand van gestructureerde actuariële risicotaxatie-instrumenten die statisch van aard kunnen zijn (Andrews & Bonta, 2010; Hanson & MortonBourgon, 2009). Het onderzoek met betrekking tot het need principe is nog volop in ontwikkeling. De behandelfocus kan momenteel het best bepaald worden aan de hand van instrumenten die dynamische (beïnvloedbare) risicofactoren bevatten welke empirisch onderbouwd samenhangen met recidive. Deze instrumenten kunnen vervolgens ook gebruikt worden om het effect van de behandeling te evalueren. De Stable-2007 (Hanson, Harris, Scott, & Helmus, 2007) en de VRS:SO (Wong, Olver, Nicholaichuk, & Gordon, 2003) zijn voorbeelden van deze instrumenten. In het verlengde van het identificeren en focussen op specifieke risicofactoren, ligt het voor de hand om uiteindelijk te streven naar het aanbieden van behandelmodules die gericht zijn op specifieke (clusters van) risicofactoren. Het meetbaar maken en behandelen van cognitieve vervormingen bij zedendelinquenten Op dit moment is het echter voor een aantal dynamische risicofactoren nog lastig om deze goed te meten zonder zwaar te leunen op zelfrapportage van de pleger of klinische inschatting van de beoordelaar. Deze meetmethoden zijn in principe wel bruikbaar, maar lijken met name problemen op te leveren bij het vaststellen van verandering hierin over de tijd. Mede als gevolg van deze meetproblemen, wordt nog onvoldoende samenhang gevonden tussen afname in scores op de instrumenten (verschilscores) en afname van recidive (Serin et al., 2013). Het ontwikkelen van een wijze waarop dynamische risicofactoren en verandering daarin goed kunnen worden gemeten, vormt daarmee een belangrijke voorwaarde om vooruitgang in de behandeling te kunnen vaststellen. Een ander punt is dat de behandeling van zedendelinquenten nu veelal bestaat uit interventies die zijn gebaseerd op de cognitief-gedragstherapeutische benadering al dan niet in combinatie met terugvalpreventie. Uit effectonderzoek (Schmucker & Lösel, 2008; Hanson, Bourgon, Helmus & Hodgeson, 2009) blijkt dat deze therapievorm voor zedendelinquenten het meest effectief is. Deze interventies worden echter erg breed en weinig specifiek ingezet, terwijl uit het onderzoek van Hanson e.a. (2009) blijkt dat het effect van een therapeutische interventie groter wordt naarmate deze gericht zijn op criminogene factoren. In dit licht zou de behandeling van zedendelinquenten erbij gebaat zijn wanneer er meer gerichte interventies of richtlijnen ontwikkeld zouden worden voor de behandeling van specifieke (clusters van) criminogene factoren, zodat de problematiek van zedendelinquenten meer op maat kan worden aangepakt. Dit is een logische vervolgstap in het verbeteren van de behandeling van zedendelinquenten. Een van de dynamische risicofactoren uit de Stable-2007 waarvoor het op dit moment lastig is om de ernst ervan bij een patient te meten is cognitieve vervormingen. In de cognitieve gedragstherapie wordt ervan uitgegaan dat een zedenpleger zich met behulp van cognitieve vervormingen datgene toestaat wat maatschappelijk en/of door hem als verkeerd gedrag wordt gezien. Bekende voorbeelden van cognitieve vervormingen bij zedendelinquenten zijn: “het kind wilde het zelf ook”, “ik heb er recht op”, “seksuele verlangens zijn nu eenmaal onbeheersbaar”. Het aanpakken van de cognitieve vervormingen vormt een centraal punt in de cognitieve gedragstherapie. Dat deze factoren een causale, onderhoudende en rechtvaardigende rol spelen in het proces van seksuele delinquentie, leek lange tijd aannemelijk. Empirische toetsing van de dominante rol van cognities bij seksuele delinquentie heeft echter aangetoond dat het allemaal wat ingewikkelder ligt. Cognitieve vervormingen kunnen ontstaan in aanloop naar het delict, maar ook pas daarna (Gannon en Polaschek, 2006). Het vormen van bepaalde cognitieve excuses voor ongewenst gedrag is eigenlijk vrij normaal en kan tot op zekere hoogte zelfs als gezond beschouwd worden. Het geeft immers aan dat het vertoonde gedrag ook door de pleger zelf als ongewenst beschouwd wordt en wordt gezien als niet passend bij zijn persoon (Maruna en Mann, 2006). Volgens Mann, Webster, Wakeling en Marshall (2007) zijn het met name de zogenaamde delict ondersteunende attitudes, de redenen waarom het delict gedrag wel door de beugel zou kunnen, die betekenisvol zijn en niet zozeer de excuses waarom het per ongeluk gebeurde. Wanneer expliciet gekeken wordt naar delict ondersteunende attitudes, levert dat meer eenduidige resultaten op richting de voorspelling van seksuele recidive. In de meest recente meta-analyse (Helmus, Hanson Babchishin, & Mann, 2013), waarin de gegevens van 46 studies (N = 13.782) werden gebruikt, laat een bescheiden maar significant effect zien van delict ondersteunende attitudes op seksuele recidive (d = .22). De dynamische taxatie van attitudes die seksueel delict gedrag ondersteunen heeft nog niet kunnen laten zien dat vermindering in dergelijke attitudes leidt tot lagere recidiverisico’s. Attitudes gemeten na behandeling geven soms een betere inschatting van het recidiverisico en soms een slechtere dan de attitudes voor de behandeling (Helmus, personal communication, 17 januari 2012), het overall effect van gemeten verandering in attitudes op recidive is nul (Helmus et al., 2013). Dat lijkt onder andere veroorzaakt te worden doordat verandering in de attitudes nog moeilijk betrouwbaar en valide vast te stellen is (Gannon en Polaschek, 2006). Zo moeilijk dat de cognitieve vervormingen zelfs als dynamische risicofactor uit de Stable-2007 verdwenen zijn. Een goede manier om deze factor en veranderingen daarin meetbaar te maken, zou daar verandering in kunnen brengen. Het doel van het onderzoek in deze call is om te komen tot nieuwe, betrouwbare en valide manieren om cognitieve vervormingen bij zedendelinquenten te meten (hiervoor kan worden aangesloten bij reeds beschikbare meetmethoden of kan hiervoor iets nieuws worden ontwikkeld). Hiermee wordt bedoeld: manieren die niet te zeer afhankelijk zijn van zelfrapportage van de pleger of klinische inschatting van de beoordelaar. Hiernaast moet er meer inzicht komen hoe deze criminogene factor doelgericht behandeld kan worden. Hiertoe dient eerst een literatuurstudie te worden uitgevoerd naar cognitieve vervormingen, de behandelbaarheid hiervan en de relatie die cognitieve vervormingen hebben met (herhaald) delictgedrag. De ontwikkelde meetmethode dient te worden gevalideerd in een Nederlandse onderzoeksgroep die zowel zedendelinquenten, niet-zeden delinquenten als niet-delinquenten bevat. Hiernaast dient er een richtlijn voor de specifieke behandeling van cognitieve vervormingen te worden ontwikkeld. De volgende onderzoeksvragen staan centraal in deze call: - Wat is er tot dusver aan (wetenschappelijke) kennis ten aanzien van cognitieve vervormingen bij zedendelinquenten, de behandelbaarheid hiervan en het recidiverisico dat deze vormen? - Hoe kunnen cognitieve vervormingen en veranderingen hierin op een betrouwbare wijze worden gemeten c.q. vastgesteld? - Hoe kunnen cognitieve vervormingen bij zedendelinquenten gericht worden behandeld? Op te leveren resultaten - - Een onderzoeksrapport waarin bevindingen van de literatuurstudie naar cognitieve vervormingen bij zedendelinquenten, de behandelmogelijkheden en de relatie hiervan met (herhaald) delictgedrag zijn omschreven. Een meetmethode voor het betrouwbaar en valide vaststellen van (veranderingen in) cognitieve vervormingen bij zedendelinquenten. Richtlijnen voor de behandeling specifiek gericht op cognitieve vervormingen. Deadline indienen projectvoorstel Deadline afronden project Beschikbaar budget De sluitingstermijn voor het indienen van projectvoorstellen is op 12 mei 2014 Procedure Als u in aanmerking wilt komen voor de financiering van uw project naar aanleiding van deze call, stuurt u een projectvoorstel in, waarbij u gebruik maakt van het ‘KFZ format projectvoorstel’. Uiterlijk december 2015 Het beschikbare budget voor deze call bedraagt maximaal 70.000 euro Op grond hiervan beoordeelt de Programmacommissie KFZ voor 2 juni 2014 of uw projectvoorstel op hoofdlijnen voldoet aan de gestelde eisen. Op 2 juni 2014 worden de indieners over het resultaat geïnformeerd. De twee tot drie indieners met de beste projectvoorstellen ontvangen het verzoek een gedetailleerde subsidieaanvraag uit te werken en in te dienen. Op basis van deze subsidieaanvragen vindt de eindbeoordeling plaats en wordt de call met het bijbehorende budget aan één partij toegekend. Voor meer informatie over de procedure, de voorwaarden en de te hanteren formats wordt verwezen naar www.kwaliteitforensischezorg.nl. Wie mag indienen? (Afgevaardigden van) zorginstellingen bij wie de Directie Forensische Zorg forensische zorg inkoopt Nadere informatie Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met Ruud van der Horst (email: [email protected], tel: 030-2910010) Literatuur: Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). The psychology of criminal conduct (5th ed.). Newark, NJ: LexisNexis/Anderson. Gannon, T. A., & Polaschek, D. L. L. (2006). Cognitive distortions in child molesters: A re-examination of key theories and research. Clinical Psychology Review, 26, 1000-1019. Hanson, R. K., Bourgon, G., Helmus, L., & Hodgson, S. (2009). The Principles of Effective Correctional Treatment Also Apply To Sexual Offenders: A Meta-Analysis. Criminal Justice and Behavior, 36, 865–891. doi: 10.1177/0093854809338545. Hanson, R. K., Harris, A. J. R., Scott, T.-L., & Helmus, L. (2007). Assessing the risk of sexual offenders on community supervision: The Dynamic Supervision Project. User Report, Corrections Research, Ottawa: Public Safety Canada. Available at www.ps-sp.gc.ca/res/cor/rep Hanson, R. K., & Morton-Bourgon, K. E. (2009). The accuracy of recidivism risk assessments for sexual offenders: A meta-analysis of 118 prediction studies. Psychological Assessment, 21, 1–21. Helmus, L., Hanson, R. K., Babchishin, K. M., & Mann, R. E. (2013). Attitudes Supportive of Sexual Offending Predict Recidivism A Meta-Analysis. Trauma, Violence, & Abuse, 14(1), 34-53. Mann, R., Webster, S., Wakeling, H., & Marshall, W. (2007). The measurement and influence of child sexual abuse supportive beliefs. Psychology, Crime & Law, 13, 443-458. Maruna, S., & Mann, R. E. (2006). A fundamental attribution error? Rethinking cognitive distortions. Legal and Criminological Psychology, 11, 155-177. Serin, R. C., Lloyd, C. D., Helmus, L., Derkzen, D. M., & Luong, D. (2013). Does intra-individual change predict offender recidivism? Searching for the Holy Grail in assessing offender change. Aggression and Violent Behavior, 18, 32–53. doi: 10.1016/j.avb.2012.09.002. Schmucker, M., & Lösel, F. (2008). Does sexual offender treatment work? A systematic review of outcome evaluations. Psicothema, 20, 10-19. Wong, S., Olver, M. E., Nicholaichuk, T. P., & Gordon, A. (2003). The violence risk scale: sexual offender version (VRS: SO). Regional Psychiatric Centre and University of Saskatchewan, Saskatoon, Saskatchewan, Canada.
© Copyright 2024 ExpyDoc