speech Geert ten Dam - VO-raad

Dames en heren,
Wanneer kocht u uw eerste mobiele telefoon? Zo’n tien, vijftien jaar geleden? U deed het waarschijnlijk om regelmatig
telefonisch bereikbaar te zijn. U besefte niet dat u er anno 2014 uw rekeningen mee zou betalen, landkaarten op zou
raadplegen, e-mail zou checken, spelletjes op zou spelen, met vrienden zou chatten, kortom: dat het ding zo’n impact
zou hebben op uw leven. Toch is dat allemaal gebeurd, in ruim één decennium. Mede onder invloed van techniek gaan
maatschappelijke veranderingen razendsnel. Vooruitkijken is lastiger geworden. 2020 is al vrij ver weg.
Onderwijs is er per definitie voor de dag van morgen. Het is de kerntaak van onderwijs om jongeren adequaat voor te
bereiden op hun toekomst. Juist omdat het moeilijk is om vast te stellen hoe hun wereld eruit zal zien, moeten we ons
regelmatig afvragen wat de waarde is van onderwijs voor de nieuwe generatie en voor de samenleving. Als de
veranderingen zo snel gaan, is het onderwijs daar dan op voorbereid? Waar is verbetering gewenst en wat is daarvoor
nodig? En vooral ook: wie zijn er aan zet? Met de VO-tour van de afgelopen weken, waar dit congres het sluitstuk van is,
heeft u wat mij betreft een wezenlijk thema te pakken.
Eind vorig jaar stelde de Onderwijsraad zich soortgelijke vragen. We hebben ze beantwoord in het rapport Een smalle kijk
op onderwijskwaliteit. Dit rapport geeft de stand van educatief Nederland weer – wij publiceren eens in de vier jaar zo’n
helikopterview. Ik geef u eerst een korte samenvatting van dit rapport. Vervolgens zoom ik in op enkele verbeterpunten
voor het onderwijs die de raad formuleerde. Ik zal ze hier vandaag voor u aanvullen. Ik denk namelijk dat u als schoolleider, bestuurder of leraar invloed kunt uitoefenen op die verbeterpunten. Sterker nog, ik denk dat u er invloed op moet
uitoefenen. Maar laat ik eerst mijn korte samenvatting geven.
De raad stelt in Een smalle kijk op onderwijskwaliteit vast dat het Nederlandse onderwijs met gemiddelde financiële inzet
bovengemiddelde presteert. De resultaten op nationale en internationale toetsen zijn goed, het aantal zwakke scholen is
gedaald, net als het aantal voortijdig schoolverlaters en steeds meer mensen zijn hoog opgeleid.
Ondanks deze positieve ontwikkelingen vindt de raad dat het onderwijs onvoldoende is voorbereid op de toekomst. De
basiskwaliteit is goed, maar er zijn belemmeringen voor verdere verbetering en vernieuwing. Allereerst is er te weinig
visie op wat het onderwijs leerlingen en studenten moet bijbrengen. De aandacht is de laatste jaren te eenzijdig uitgegaan naar meetbare doelen, zoals het verhogen van taal- en rekenprestaties. Veel minder aandacht en waardering was
er voor het bredere vakkenaanbod, voor algemene vorming en voor beroepspraktijkvorming. De opbrengstindicatoren
die nu gebruikt worden om de kwaliteit van een school aan af te meten, zijn te smal. Ze dekken de lading van goed
onderwijs onvoldoende.
Ten tweede hebben scholen – mede door prestatieverhogende maatregelen – onvoldoende ruimte om hun onderwijsaanbod te vernieuwen. En onderwijsverbetering vinden we nodig: niet alleen voor onze innovatieve kenniseconomie,
maar óók voor het welzijn van burgers in een complexer wordende samenleving.
Tot slot staat de eigenwaarde van leerlingen die cognitief niet goed presteren, onder druk. Een samenleving kan zich niet
permitteren dat een groep jongeren zich niet gewaardeerd voelt en buiten de boot valt. We hebben ook behoefte aan
creativiteit, aan culturele en morele sensitiviteit, aan zorgzaamheid en vakmanschap. We moeten, kortom, zorgen voor
aantrekkelijk en goed beroepsonderwijs.
Ik denk dat de overheid op deze drie verbeterpunten een verantwoordelijkheid heeft. Maar ik denk dat u hier in de zaal,
met z’n allen, net zo goed het verschil kunt maken. U kunt zélf een visie op goed onderwijs formuleren. U kunt uw eigen
ruimte claimen om die visie uit te voeren. En u kunt helpen de eigenwaarde te verhogen van leerlingen met nietcognitieve talenten.
Laat ik beginnen met het eerste verbeterpunt: het formuleren van een visie op wat goed onderwijs is. Ik sprak een leraar
Nederlands die zei: “Lesgeven is oneindig, er is geen grens aan wat je kunt doen.” Het moet altijd beter, want kinderen
Lezing Geert ten Dam, 20 maart 2014
Pagina 1
hebben recht op goed onderwijs. Maar ‘beter worden’ heeft pas waarde als het ‘waartoe’ is bepaald. En daar stokt vaak
het gesprek. Als ik vraag: “Wat is goed onderwijs?”, dan is het antwoord vaak een opsomming van de domeinen waaraan
de school aandacht moet besteden. Taal- en rekenvaardigheden, kennis van moderne vreemde talen, geschiedenis,
aardrijkskunde, economie, cultuur, burgerschap. Bovendien moet het onderwijs een brede sociaal-emotionele
ontwikkeling van leerlingen bevorderen en een gezonde leefstijl. Al die ‘ennen’ bij elkaar overladen het curriculum en
maken het tot een lappendeken.
Ik denk dat we de vraag “Wat is goed onderwijs?” niet moeten benaderen vanuit afzonderlijke vakken of thema’s, maar
vanuit de vraag “Wat hebben jongeren nodig om straks het stokje van onze generatie te kunnen overnemen?”. De vraag
is dus niet wat heeft een vak aan kennis te bieden, maar: hoe draagt het vak bij aan het vormen van moderne en tevreden burgers die de opgaven waarvoor ze staan aankunnen?
Zelfredzaamheid, initiatief tonen en verantwoordelijkheid nemen zijn sleutelcompetenties voor de jongeren van nu. Die
vakoverstijgende competenties moeten ze leren. Ze komen niet meer terecht in een baan waarin zij een 25-jarig
jubileum kunnen vieren. De arbeidsmarkt is dynamischer geworden en routinematige werk deels verdwenen. Dat vraagt
om flexibele werknemers en zzp’ers die voortdurend hun kennis op peil houden, zich nieuwe vaardigheden eigen
maken, keuzes maken, problemen kunnen oplossen en een eigen koers kunnen varen. Door de toegenomen
complexiteit van maatschappelijke vraagstukken is ook vakoverstijgende kennis belangrijker geworden. Kennis moet als
gereedschap gebruikt kunnen worden, in telkens weer nieuwe situaties, en in samenwerking met anderen.
Niet alleen op de arbeidsmarkt, ook in het persoonlijk leven zijn competenties als zelfsturing en zelfredzaamheid nodig.
Burgers hebben veel meer vrijheid om het eigen leven vorm te geven en eigen netwerken op te bouwen. Meer dan
voorheen is de ontwikkeling van identiteit een project dat mensen zelf ter hand nemen en niet meer van buitenaf krijgen
aangereikt.
Alsof dat nog niet genoeg is, moet elke jongere om kunnen gaan met technologie. Wie weet wat die telefoon van u over
tien jaar nog meer kan. Nu al moet elke burger weten waar hij betrouwbare informatie vandaan haalt en hoe hij die
selecteert. Hij moet weten hoe hij veilig en respectvol communiceert via social media. In vrijwel elk beroep speelt
techniek een belangrijke rol. Onder de motorkap van onze auto zit computergestuurde technologie. Hulpverleners
maken gebruik van digitale handelingsplannen.
U en uw collega’s kunnen de vraag beantwoorden welk curriculum bij deze beschrijving van de moderne burger past.
Want het appèl dat de samenleving doet op individuen, is tegelijkertijd een appèl op het onderwijs. Met de VO-tour heeft
u een mooi begin gemaakt van de visieontwikkeling die nodig is. De inhoud van uw aanbod dient bij de tijd te zijn en te
blijven. Het moet ook aansluiten bij uw leerlingenpopulatie en bij uw lokale omstandigheden. De voor moderne burgers
zo belangrijke talentontwikkeling vraagt om maatwerk, of, zo u wilt, om ‘gepersonaliseerd onderwijs’.
Echt maatwerk overstijgt het denken in klassen en leerjaren. Leerlingen in het vmbo, op de havo en in het vwo mogen in
principe nu al een vak op een hoger niveau opnemen in hun examenpakket. De staatssecretaris wees recent nog
nadrukkelijk op deze mogelijkheid en wil regelen dat dit ook op het diploma zichtbaar wordt. Nu benut minder dan een
half procent van de leerlingen deze kans. Het is belangrijk om deze vorm van persoonlijke differentiatie naar niveau meer
te benutten. Niet om scherper te kunnen selecteren, maar om een rijker en uitdagender aanbod te verzorgen. Dus:
ontwerp programma’s die het afsluiten van vakken op een hoger niveau aantrekkelijk maken en zorg dat leerlingen die
programma’s ook echt volgen. En maak als sector afspraken met het vervolgonderwijs over het waarderen van de
afsluitingen, zodat de inspanningen van leerlingen ook lonen.
Als u een heldere visie op onderwijs formuleert en doelen vaststelt voor uw school, dan kunt u met alle betrokkenen
gerichter werken aan verbetering. Dan gaat het niet meer alleen om hogere opbrengsten voor taal en rekenen, maar om
verbetering van het onderwijs over de hele linie.
Lezing Geert ten Dam, 20 maart 2014
Pagina 2
Nu denkt u misschien: dat zou ik graag doen, zo’n visie formuleren en in praktijk brengen. Maar dan loop ik wel tegen de
overheid op, die zich in toenemende mate bemoeit met de inhoud van het onderwijs.
Dit brengt mij op het tweede verbeterpunt dat de raad formuleerde in Een smalle kijk op onderwijskwaliteit: scholen
moeten meer ruimte krijgen om hun aanbod te vernieuwen en de overheid moet sturen op hoofdlijnen. Dat kan alleen
als scholen voldoende professionaliteit in huis hebben om die ruimte aan te kunnen. Het een kan niet zonder het ander.
Dat de overheid zich bemoeit met wat leerlingen moeten leren, is deels op goede gronden, bijvoorbeeld waar het gaat
om de leeropbrengsten bij taal en rekenen (basisvaardigheden). Maar de ‘regelzucht’ is te ver doorgeschoten. Voorbeelden zijn de maatschappelijke stage, aandacht voor seksuele diversiteit en pesten, en het strikte toezien op de
invulling van de onderwijsuren. Van de 1040 of 1000 uur per jaar mag maximaal 40 uur besteed worden aan maatwerk,
waaronder e-learning. Dit wringt met het ontwerpen van gepersonaliseerd onderwijs. De lesdruk die dit met zich
meebrengt wringt ook met de ruimte die leraren nodig hebben voor het ontwikkelen van nieuw onderwijs en het
monitoren van de resultaten. Ook het gegeven dat het cijfer voor het schoolexamen niet meer dan een halve punt mag
afwijken van het centraal eindexamen, is gaan wringen met de toekomstagenda. Juist het schoolexamen biedt mogelijkheden voor het examineren van een aantal eenentwintigste-eeuwse vaardigheden. De kwaliteit van dat examen moet
vanzelfsprekend geborgd worden, maar dat kan beter via peer-review en accreditatie dan via boekhoudkundig
normeren.
Bij alle ‘regelzucht’ vermijdt de overheid, sinds de commissie-Dijsselbloem, angstvallig alles wat in de buurt komt van
onderwijsvernieuwing en stelselherziening. Sterker nog: de overheid remt de noodzakelijke vernieuwing af. Centrale
regelgeving leidt doorgaans tot toenemende regeldruk. Als een regel niet werkt, wordt hij meestal niet afgeschaft, maar
aangevuld met amenderende en corrigerende regels. Er is steeds meer controle nodig. Mensen en organisaties raken
verstrikt in het regelweb en voelen zich gedemotiveerd om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Door de inzet op
structuren, regels en formele instrumenten neemt het probleemoplossend of lerend vermogen van scholen niet toe, en
waarschijnlijk zelfs af.
Op hun beurt zeggen scholen professionele ruimte te missen. Maar waar die er is, wordt hij weinig benut. Wie maatwerk
wil bieden, moet in staat zijn het onderwijs aan te passen aan de prestaties van de leerlingen. Leraren moeten optimaal
gebruik weten te maken van de gegevens uit het leerlingvolgsysteem en van toetsresultaten, om vervolgens te kunnen
differentiëren. Dit is een complexe vaardigheid die lang niet alle leraren beheersen.
Daarbij richten scholen zich vooral op de basiskwaliteit van onderwijs en vertonen zij risicovermijdend gedrag. Er is een
duidelijke trend waarneembaar om de ‘beste’ leerlingen te selecteren. Het kan zijn dat u zich hiertoe aangezet voelt door
prestatieverhogende maatregelen. In het voortgezet onderwijs zijn steeds minder klassen met verschillende
schoolniveaus bij elkaar. Maar voor de mogelijkheden van leerlingen om ‘op te stromen’, al dan niet voor een enkel vak,
zijn heterogene klassen heel belangrijk. Het vroege keuzemoment voor vmbo, havo of vwo accentueerde al cognitieve
verschillen tussen jongeren van verschillende sociale achtergronden, doordat afkomst nog steeds een rol speelt bij
schoolkeuze. Door de toename van categorale klassen dreigen nu ook de sociale verschillen groter te worden: de
verschillende groepen komen elkaar niet meer tegen in de klas.
Ik vind de ontwikkeling naar steeds vroegere niveauscheiding maatschappelijk onverantwoord. U dient met publiek geld
een publiek belang dat uw eigen school overstijgt. Concurrentie om ‘de beste leerling’ past daar niet bij. Als u zich
beperkt voelt door het toezicht en de wet- en regelgeving om leerlingen kansen te geven, is dat niet het probleem van
een individuele school. Ik vind dat u de verantwoordelijkheid heeft om gezamenlijk, als sector, aan de bel te trekken.
De niveauscheiding brengt mij bij het derde punt uit Een smalle kijk op onderwijskwaliteit: de dalende eigenwaarde van
leerlingen die niet goed presteren op basisvaardigheden. Dat terwijl de samenleving ook behoefte heeft aan nietcognitieve talenten, aan zorgzaamheid en vakmanschap. Om iedereen optimale kansen te bieden, is voor deze talenten
meer waardering nodig. We hebben aantrekkelijk en goed beroepsonderwijs nodig, met voldoende ruimte voor de
Lezing Geert ten Dam, 20 maart 2014
Pagina 3
praktijk. Ook hier moet meer persoonlijke differentiatie mogelijk zijn in onderwijsprogramma’s. Daarbij vind ik dat we
waardering voor beroepsgerichte vakken ook in de hogere echelons van het onderwijs beter moeten laten zien. Er zijn
havo-, vwo- of gymnasium-leerlingen met liefde en talent voor techniek of voor informatica. Buiten de technasia doen
we voor hen nagenoeg niets. Daarmee geven we het signaal af dat beroepsgerichte vakken er uitsluitend zijn voor
cognitief minder begaafde leerlingen.
Dames en heren,
Ik heb drie verbeterpunten die de raad vaststelde in Een smalle kijk op onderwijskwaliteit besproken en verder uitgediept.
Ik heb daarbij aangegeven wat u kunt bijdragen. U doet er goed aan een visie te ontwikkelen op toekomstbestendig
voortgezet onderwijs. Dat is onderwijs op maat dat vakken, leerjaren en zelfs sectoren overstijgt. Ik vertelde u dat de
overheid scholen meer ruimte moet geven om onderwijs op maat in praktijk te brengen en onderwijs vernieuwing te
realiseren. En ook dat u die ruimte beter kunt claimen als uw school een professionele, lerende organisatie is. Tot slot
stelde ik dat we aantrekkelijker beroepsonderwijs nodig hebben om alle talenten optimaal te waarderen. Ik ga graag wat
dieper in op het punt dat u allen waarschijnlijk het meest direct raakt: de professionele, lerende organisatie die uw school
moet zijn om meer ruimte voor onderwijsontwikkeling te kunnen claimen.
Een organisatie die professionele ruimte heeft voor onderwijs op maat, moet kunnen laten zien wat hij doet. Maar hoe?
Het onderwijs van de eenentwintigste eeuw is niet makkelijk te vangen in maatstaven voor ‘output’. Hoe toets je samenwerken, problemen oplossen, kritisch denken, creativiteit, communicatie, leervaardigheden en zelfsturend vermogen? Ik
weet uit onderzoek dat aparte lessen en trainingen niet helpen. Het beste is het om dergelijke vaardigheden te
integreren in vakken en leerdomeinen, maar we kunnen ze maar deels vangen in objectieve, toetsbare maten.
Steevast hoor ik: de huidige set opbrengstindicatoren van de Inspectie is te beperkt. Daar ben ik het mee eens. Ontwikkel
dan betere, zou ik zeggen. Zorg voor indicatoren die passen bij wat u verstaat onder ‘goed onderwijs’. Zorg dat u zich
ook op andere manieren kunt verantwoorden naar de overheid en naar uw omgeving. Maak zichtbaar wat u doet, wat u
wilt bereiken en waarom. Vertel het verhaal achter uw aanbod en uw werkwijzen. Zeg erbij hoe u werkt aan
systematische verbetering. Vind een goede balans tussen opbrengstindicatoren en procesindicatoren.
Ik zou u willen uitdagen om bij deze onderneming leraren nadrukkelijker te betrekken. We zijn het er ongetwijfeld over
eens dat onderwijsverbetering niet kan zonder hun professionele inbreng. Het wordt pas echt gerealiseerd met hun inzet
en betrokkenheid.
Vorig jaar hebben we als Onderwijsraad uitgebreid gesprekken gevoerd met leraren in het kader van onze verkenning
Leraar-zijn.1 Wat we daarin telkens hoorden, is dat men zich ondergewaardeerd voelt. De beroepseer wordt geschonden
door een gebrek aan handelingsvrijheid, miskenning van vakkennis en vakmanschap, en te veel regels, papierwerk en
protocollen.
Ik weet niet hoe het met u zit, maar ik ben nog nooit een leraar of schoolleider tegengekomen die gemotiveerd werd
door de ambitie in de top 5 van best presterende landen op PISA-scores te behoren. Het leraarschap heeft een ethische,
normatieve dimensie die nauw verbonden is met persoonlijke drijfveren. In het jaarboekje Wat drijft de leraar? dat we
gelijktijdig met de verkenning uitbrachten, vroegen we aan leraren wat hen dan wel bezielt. Dat leverde uitspraken op
als:
•
“Ik wil graag anderen aan het denken zetten. Leerlingen lol zien krijgen in iets waar ze aanvankelijk niks mee
konden, dat is het mooiste dat er is.”
•
•
1
“Ik wil kinderen beschermen tegen de druk om je in een groep te conformeren. Je mag zijn wie je bent. Dat is wat ik
mee wil geven.”
“Het mooiste is als je ze ziet groeien. Als het lukt om in de keuken van een restaurant een echt team te maken van de
koks. Dan zit ik ’s avonds op de bank en denk ik: yes!”
Onderwijsraad (2012). Leraar-zijn. Meer oog voor persoonlijke professionaliteit. Den Haag: Onderwijsraad.
Lezing Geert ten Dam, 20 maart 2014
Pagina 4
Toch vragen we – én op goede gronden – vandaag de dag van onderwijsprofessionals dat ze opbrengstgericht werken,
dus de evaluatieve cyclus doorlopen. Als het om onderwijsvernieuwing gaat vinden we dat ze, evenals hun collega’s in
de zorg of de jeugdzorg, evidence-based te werk moeten gaan. Voor het verzamelen van wetenschappelijke bewijzen
van onderwijsaanpakken is experimenteel onderzoek de gouden standaard. In lijn hiermee wordt van u verwacht om
alleen veranderingen door te voeren als hiervoor – vooraf – voldoende bewijs van effectiviteit geleverd is.
Ik vind dit achterhaald. Natuurlijk moet u zo efficiënt mogelijk werken aan de doelen van uw school. Maar voor ‘wat
werkt’ heeft meer dan dertig jaar onderwijsonderzoek weinig eenduidig bewijs opgeleverd. Het onderwijs leent zich
maar heel beperkt voor zuiver experimenteel onderzoek. De school is geen laboratorium. In de dagelijkse praktijk spelen
specifieke vragen en problemen, waarbij een generaliserende aanpak vaak niet werkt. U herinnert zich wellicht de
controverse van een paar jaar geleden over traditioneel rekenen versus realistisch rekenen. De KNAW vergeleek de rekenprestaties van leerlingen bij de verschillende methoden en vond geen noemenswaardige verschillen. De specifieke
uitwerking van de didactiek en de interactie tussen leraar en leerling speelden een grotere rol dan de algemene rekendidactische principes.2
Er zijn dus weinig algemeen geldende onderzoeksresultaten over leren en onderwijzen. Resultaten van onderzoek
moeten altijd geïnterpreteerd worden in een lokale situatie: wat geldt hier ook, wat kan hier tot een verbetering leiden
en wat vraagt om aanpassingen? Hiervoor is een hoge mate van professionaliteit van leraren nodig. Kwaliteitsverbetering
moet dus aansluiten op de kennis van leraren en op hun manier van werken. Leraren moeten eigenaar zijn van de
verbetering. De traditionele invulling van evidence-based onderwijs is juist om die reden te beperkt. Veel slimmer is het
om verbeterpogingen van leraren als uitgangspunt te nemen en kennis over effectiviteit ‘van onderop’ op te bouwen. Dit
motiveert en genereert energie in een school. Leraren willen weten hoe het met hun leerlingen is gesteld. Een beroep
doen op hun professionele kwaliteiten en drijfveren draagt bij aan hun professionaliteit én aan hun werkplezier.
Hoe stel ik me dit in praktijk voor? Ik maak daarvoor een uitstapje naar de gezondheidszorg. De behandeling van
darmkanker is succesvoller sinds artsen gebruikmaken van informatie die van hun collega’s komt. Chirurgen registreren
in een landelijke databank gegevens over patiënten en hun behandeling: leeftijd, bijkomende ziekten, stadium van de
tumor, uitzaaiingen en type operatie. Zo kunnen artsen hun eigen cijfers vergelijken met die van anderen, en achterhalen
hoe ze de zorg kunnen verbeteren. Het aantal patiënten bij wie vanwege complicaties een nieuwe ingreep nodig was,
daalde in een jaar tijd met maar liefst een kwart. Eric Hans Eddes, initiatiefnemer van dit project (Stichting DICA) en zelf
chirurg, zegt dat het voor een lokale arts lastig is om de grote lijn te zien. Daarvoor doet hij te weinig behandelingen. Als
hij het ene jaar geen sterfgevallen meemaakt en het jaar erop wel, denk hij al snel dat het toeval is. Pas als hij zijn eigen
cijfers naast de landelijke gegevens legt, worden eventuele problemen zichtbaar. Hans Eddes kijkt naar eigen zeggen nu
veel kritischer naar zijn eigen behandelmethoden.3
Begrijpt u me goed: het onderwijs is geen ziekenhuis en een leerling geen patiënt. Maar ook voor het onderwijs is
observationeel vergelijkend onderzoek bij uitstek geschikt om te achterhalen ‘wat werkt’ in complexe situaties waarin
allerlei factoren een rol (kunnen) spelen. Laat leraren gestructureerd kijken naar een aanpak, wat ze ermee willen
bereiken en hoe dat is verlopen. Laat ze de uitkomsten zo veel mogelijk registreren op een manier die vergelijking van
gegevens van andere leraren en scholen mogelijk maakt. Gestandaardiseerde toetsen zoals die van Cito kunnen daarbij
behulpzaam zijn als het gaat om de traditionele leerdoelen. Informatie over de eenentwintigste-eeuwse vaardigheden
als ict- geletterdheid, problemen oplossen, kritisch denken, creativiteit, samenwerking, communicatie of de vaardigheid
om het eigen leren te kunnen sturen, vereisen nieuwere vormen van toetsen. Dat kan een test zijn, of observatie door de
leerkracht, of informatie over de motivatie van leerlingen. Wat hebben ze volgens henzelf gehad aan het genoten
onderwijs? Zijn ze meer literatuur gaan lezen, met meer plezier? Voelen ze zich steviger op hun leerwerkplek? En ten
slotte: hoe doen leerlingen het in het vervolgonderwijs?
2
3
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (2009). Rekenonderwijs op de basisschool. Amsterdam: KNAW.
Interview met Eric Hans Eddes, in de Volkskrant d.d. 23-4-2012.
Lezing Geert ten Dam, 20 maart 2014
Pagina 5
Voor dit ‘leren en verbeteren’ is het nodig om over de muren van de eigen school te kijken. De door leraren verzamelde
gegevens moeten worden gekoppeld aan andere, voor het merendeel bestaande databestanden. DUO, de Dienst
Uitvoering Onderwijs, beschikt over een unieke verzameling gegevens, verkregen via de bekostiging van scholen, de
studiefinanciering en de diplomaregisters. Het onderwijsnummer dat nu voor alle leerlingen en studenten wordt
ingevoerd geeft veel achtergrondinformatie. Ik kan me voorstellen dat in het lerarenregister een vergelijkbare
voorziening komt die zicht geeft op kenmerken van leerkrachten zoals opleiding, onderwijservaring, verdere scholing,
enzovoorts. Door samen te werken en gebruik te maken van datafeedback en monitoring dragen leraren bij aan beter
onderwijs én aan hun eigen professionalisering. Het werk wordt leuker, uitdagender en spannender.
Op deze manier is een voortdurend geactualiseerd gegevensbestand op te bouwen over doelgericht onderwijs dat
‘werkt’. Wat mij betreft bent u er als sector eigenaar van. Tezamen met gegevens over de leerinhouden die u als school
aanbiedt kunt u zo uw kwaliteit zichtbaar maken. Verantwoording vervult dan tegelijkertijd een functie in de
kwaliteitszorg van scholen.
Dames en heren, ik ga afronden.
Ik heb in mijn bijdrage aangegeven dat de huidige samenleving nieuwe eisen stelt aan het onderwijs. In het realiseren
daarvan kunt u veel betekenen. U kunt doelgericht en visierijk leiding geven aan uw school, zorgen dat
professionalisering - inclusief bij- en nascholing - vanzelfsprekend is, ruimte bieden aan initiatiefrijke en zelfbewuste
leraren, de resultaten en gepleegde inspanningen van uw school transparant maken over de volle breedte van het
onderwijs, en daarover het gesprek aangaan met elkaar, uw omgeving en de Inspectie. De overheid moet de
deugdelijkheid van ons onderwijs borgen, terughoudend zijn met centrale regels, variëteit toestaan, narratieve vormen
van verantwoording waarderen en meer gebruikmaken van de kwaliteitstimulerende rol die de Inspectie óók heeft. Tot
slot moet ze scholen aanspreken als de toegankelijkheid van het onderwijs gevaar loopt.
Voor de toekomstbestendigheid van het Nederlandse onderwijs is zo’n heldere en scherpere verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en onderwijsinstellingen hard nodig. Anders worden kansen om het onderwijs te moderniseren in de kiem gesmoord. Het binnenkort door u af te sluiten sectorakkoord kan daarmee een begin maken. Ik wens
u daarbij veel succes.
Lezing Geert ten Dam, 20 maart 2014
Pagina 6