Organisatorische ondersteuning is essentieel! SWW-estafette 4/8 20 maart 2014, Gieten Welzijnsgroep Tinten Verslag: Wybo Vons Tekst & Video. Eindredactie: Hilde van Xanten. Sociale professionals zijn door alle actuele veranderingen aangewezen op de actieve ondersteuning van hun organisatie. Werkend in sociale teams moeten zij kunnen rekenen op inhoudelijke feedback en bijscholingsmogelijkheden. Welzijnsgroep Tinten investeert daarom fors in deskundigheidsbevordering, blijkt tijdens de vierde SWW-estafette in Gieten. Tijdens de vierde SWW-bijeenkomst staan twee vragen centraal. Welke ondersteuning hebben sociaal werkers nodig van hun organisatie om optimaal te kunnen functioneren in sociale teams? En hoe kunnen zij binnen die context hun rol als generalist zo goed mogelijk vervullen? Dat juist deze vragen bij Tinten aan bod komen, is geen toeval. De zeven gebundelde organisaties voor welzijn en maatschappelijke dienstverlening in Drenthe en Groningen bereiden een omvangrijk traject voor om het vakmanschap van de eigen werknemers te vergroten. Dat is een bewuste keuze, omdat er op dit moment veel op sociale professionals af komt, stelt Johan Brongers, directeur/bestuurder van Tinten. Video-impressie Kijk hier naar een korte video-impressie van de vierde estafette-bijeenkomst in Gieten: "Mijn organisatie moet mijn kwaliteiten herkennen en erkennen, en me daarbij faciliteren zodat ik mijn werk optimaal kan blijven doen!" Investeren in vakmanschap “Bij enkele zorgorganisaties zien we nu al dat medewerkers worden ontslagen, waardoor mensen die thuis wonen minder of geen begeleiding krijgen. Kijk naar de mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, waar steeds minder middelen en diensten voor beschikbaar zijn. Of denk aan mensen met een licht verstandelijke beperking, die het nu zonder zorgzwaartepakketten moeten stellen terwijl ze wel gewoon in de wijk wonen. Al deze kwetsbare burgers hebben specifieke ondersteuning van onze sociale professionals nodig om zich te redden in de samenleving.” “Om het vakmanschap van de Tintenmedewerkers verder te vergroten, zijn we gestart met een human resources-traject. Met de ervaringen van Sociaal Werk in de Wijk en het competentieprofiel van Movisie gaat de organisatie een nieuw functieboek samenstellen, met functies op MBO, HBO en HBO-plus niveau. Zo moeten collega’s in leerling-gezel-meester relaties hun kennis beter aan elkaar gaan overdragen.” “Ook de competenties voor de sociale professional ‘nieuwe stijl’ worden opnieuw tegen het licht gehouden. Uiteindelijk moeten alle Tinten medewerkers zo meer zicht krijgen op vragen als: wat kan ik; wat is mijn toegevoegde waarde aan het team; en wat betekent dat voor mijn persoonlijke en professionele ontwikkeling? Maar ook: ben ik ‘bij’ met mijn kennis; ben ik een goede gesprekspartner voor lokale partners en tweedelijns professionals; en heb ik voldoende bagage om de meest effectieve interventies toe te passen?” Bij dit alles heeft Tinten een eigen inhoudelijke Big Five opgesteld: ggz, lvb, ouderen, jeugd en participatie. “Op al die terreinen gaan we onze kennis actualiseren, waarbij we ook nadrukkelijk kijken wat werkt in de praktijk”, gaat Brongers verder. “Per FTE reserveren we hiervoor 50 uur voor scholing en 2% van de loonsom. In totaal goed voor 1,1 miljoen Euro. Geen klein geld dus!” Veel medewerkers zien het als waardevol cadeau. Ze krijgen de scholing echter niet zomaar: aan het geaccrediteerde scholingstraject zijn toetsen verbonden waar zij voor moeten slagen. “Het vergt dus ook van hen de nodige investering. Maar het werkt. Nu al leidt het tot zinnige discussies en aanstekelijk enthousiasme”, merkt Brongers op. “Dat hebben we hard nodig, gezien alle vraagstukken die onze medewerkers en organisatie moeten tackelen de komende jaren. Ook Sociaal Werk in de Wijk is hierbij voor ons een belangrijk hulpmiddel. Met die landelijke kennis kunnen wij een vertaalslag maken in de lokale situatie. Daarom doen we graag mee aan deze estafette om de kennisontwikkeling van onze medewerkers verder te vergroten.” Sociaal werk als ambacht Na deze eerste aftrap verzorgt Ard Sprinkhuizen, associate lector Maatschappelijk Werk bij Inholland, een mini-college over het vakmanschap van de sociaal werker. Hieronder beknopt de hoofdlijn van zijn verhaal met vetgedrukt de belangrijkste trefwoorden. Een uitgebreidere samenvatting kun je lezen in de verslagen van de eerste twee SWW- estafettes in Amstelveen en ’sHertogenbosch. Sociaal werkers zijn in hun werk gebonden aan wettelijke kaders en maatschappelijke opdrachten. Daarnaast is sociaal werk ook normatief geladen. Als professional heb je daardoor ook te maken met de vraag: ‘klopt wat ik doe voor de mensen om wie het gaat?!’ Als sociale professional word je in je werk vaak met taaie problemen geconfronteerd. Maar dat niet alleen: je werkt onvermijdelijk ook met taaie oplossingen. Het beroep op de eigen kracht van burgers is zo’n taaie oplossing, net als het inzetten van het netwerk en het mobiliseren van burgerkracht. Daarbij is het sociaal werk ook nog eens gesitueerd binnen een complexe beroepen- en functiestructuur, met veel overlap in functies en organisatie. Dit alles vereist een grote mate van vakmanschap van de sociaal werker ‘nieuwe stijl’. Voor een belangrijk deel vraagt dit ook om een generalistische manier van werken. Daarbij gaat het om drie, onderling verweven basisvormen van ‘de generalist’: individuele hulpverlening en ondersteuning, samenlevingsopbouw en activering, en persoonlijke verzorging. Als generalist onderscheid je je van specialisten door je brede scoop en je praktische, oplossingsgerichte aanpak. ouw werk en blik op cli nten en bewoners is niet ondergeschikt en ‘minder’ dan dat van specialisten, maar nevengeschikt. Dat betekent dat je vanuit een gelijkwaardige positie specialistische hulp- en zorgverleners kunt aansturen. Deze manier van samen-werken staat aan de basis van de vernieuwingen in het sociale domein, maar wordt nog vrijwel nergens toegepast: dat vereist dus een cultuuromslag, zowel bij sociaal werkers als bij specialisten. Als generalist ben je dus niet zozeer een ‘schaap met vijf poten’. e bent vooral iemand die genoeg weet van een groot aantal leefgebieden, waardoor je bijtijds een ‘niet pluis gevoel’ kunt ontwikkelen en veel problemen met lichte interventies kunt voorkomen of stabiliseren. De T-shaped professional is iemand die zijn eigen sociaal-agogische vakkennis koestert, bijhoudt én inzet ten behoeve van collega’s met een andere inhoudelijke achtergrond, zoals jeugdzorgmedewerkers, wijkverpleegkundigen of schuldhulpverleners. Al samenwerkend in (sociale wijk)teams kun je elkaar als generalisten - die op hun eigen terrein inhoudsdeskundigen zijn - aanvullen om samen de beste oplossingen voor uiteenlopende problemen te realiseren. Dat vereist - met een mooi woord - empathische professionaliteit, waarbij je over en weer goed van elkaar weet wat je ‘in huis’ hebt. Als sociaal werkers ben je sterk in improviseren, in het tastend zoeken naar oplossingen met burgers. Dat is moeraswerk waarbij je aangewezen bent op stepping stones: je kennis en ervaring. Bij dit moeraswerk past een methodiek als Dichterbij die vier componenten bevat: 1) de werkprincipes: ‘leefwereld centraal’, ‘verbinden’, ‘eenvoudige, lichtvoetige en korte interventies’, en ‘creatief in denken en doen’; 2) een praktijktheorie, gestoeld op empowerment, wederkerigheid en moreel-gefundeerd handelen; 3) een cyclisch werkproces, gebaseerd op contact leggen, verkennen, afwegen, uitvoeren en evalueren; 4) concreet instrumentarium, zoals een ‘leefgebiedenlijst’, een lijst met ‘gespreksthema’s’ een ‘participatielijst’, sociale netwerkanalyses en risico-taxatielijsten. Heel belangrijk onder de huidige omstandigheden is dat je in je werk kunt terugvallen op een professionele organisatie die je ondersteunt en rugdekking geeft in onveilige situaties; die actief problemen en kansen signaleert en daarop anticipeert; die zorg draagt voor de nodige kennisontwikkeling en innovatie en die je als sociaal werker ook positioneert in het lokale krachtenveld. “Blijf in elk geval RELLEN”, besluit Sprinkhuizen zijn betoog: “Reflecteren, Experimenteren en Leren! Doe dat met ambitieuze traagheid. Sociaal werk bouwt immers voort op een meer dan honderd jaar oude traditie. Daardoor kun je teruggrijpen op een schat aan kennis en kunde die nog steeds waardevol is.” Geen mandaat Uit de reacties op het verhaal van Sprinkhuizen blijkt dat sociaal werkers in de praktijk nog vrijwel geen sturingsmogelijkheden hebben om cliënten snel van specialistische hulp of zorg te voorzien wanneer dat nodig is. Generalisten die specialisten aansturen, het is nog toekomstmuziek. “Onze beslissingsbevoegdheid is uitermate gering”, zegt een van de deelnemers. “Ik kan instanties daar niet op aanspreken. Ik kan wel denken dat specialistische zorg nodig is, maar zij beslissen en bepalen dat uiteindelijk. Ik heb dus geen mandaat om die zorg in werking te stellen.” “Dat vergt wel een precair evenwicht”, reageert Sprinkhuizen. “Want als generalist moet je ook weer niet teveel beslissingsbevoegd zijn. Dat neemt niet weg dat de toegang tot bijvoorbeeld de schuldhulpverlening, ggz en verslavingszorg dichtbij het sociale team georganiseerd moet worden. Eén van de opdrachten bij de transities in het sociale domein is die indicering ‘naar voren’ te halen, zodat vakbekwame generalisten in sociale teams meer beslissingsbevoegdheden krijgen. Dat kan bijvoorbeeld met een stepped care-aanpak. "Wij zijn de experts die richting moeten durven geven!", zegt buurtwerker Peter Amesz Het team beslist daarbij bij lichte problematiek zelf welke hulp er nodig is. Zwaardere problematiek wordt voorgelegd aan een kring rond het team, waarin specialisten zitten met een generalistische blik die ook zelf kunnen ingrijpen. In zo’n model ben je voor de meeste cliënten beslissingsbevoegd en heeft nog maar een klein deel een indicatie van een indicatieorgaan nodig.” Dit model heeft echter ook een risico, waarschuwt Sprinkhuizen. “Als je aan sociale teams bijvoorbeeld ook ambtenaren van de Dienst Werk& Inkomen laat deelnemen, kun je te maken krijgen met dilemma’s, zoals rond uitkeringsfraude. Het is dan zaak heldere afspraken te maken waar je als sociaal team primair voor staat; ondersteuning of handhaving. Kortom, er zijn dilemma’s wanneer je sommige specialisten ver naar voren schuift”. “Dit alles lukt ons niet in 2015”, vult Brongers aan. “In gesprekken met gemeenten zie ik dat er hard wordt gezocht naar werkzame modellen om continuïteit van zorg te bieden. Daarbij leeft de brede overtuiging dat werkers op de vloer meer bevoegdheden moeten krijgen, terwijl gespecialiseerde diensten juist meer ‘naar achteren’ moeten. Beleidsmatig wordt deze beweging dus ondersteund, bijvoorbeeld in regionale transitiearrangementen en de Wmonota’s. Het zal echter nog wel twee tot drie jaar duren om dit verhaal in te regelen.” Competenties sociale professional Het werkveld is in beweging en dat vraagt om hernieuwde competenties van sociale professionals. De uitgave Competenties Maatschappelijke Ondersteuning beschrijft een set van tien competenties waarin de nadruk ligt op het werk in de branche Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening. Met het Leerpakket Wmo-competenties ga je als sociale professional op een praktische en laagdrempelige manier aan de slag om de competenties te vergroten die passen bij het werken volgens de Wmo en Welzijn Nieuwe Stijl. Door Welzijn Aa en Hunze wordt dit leerpakket al gebruikt. Discussiëren over actuele thema’s Na een korte pauze praten de deelnemers in kleine groepen door over twee actuele vragen. Hoe geef je als sociaal werker invulling aan de rol van generalist? En wat heb je al werkend in een sociaal team nodig van je eigen organisatie? Invulling geven aan generalistisch werken… Wat heb je als sociaal professional nodig aan kennis, houding en competenties om optimaal (samen) te werken in sociale teams? Allereerst moet je zelf vertrouwd raken met problematiek waarmee je nog niet eerder in aanraking bent gekomen. Veel sociale professionals hebben daarvoor bredere basiskennis nodig. Daarnaast is het van belang dat je een constructieve samenwerkingsrelatie met collega’s van partner-organisaties opbouwen, regelmatig casuïstiekbesprekingen binnen het team voert, en leergroepen en intervisiebijeenkomsten belegt. Dat alles biedt mogelijkheden om direct van elkaar te leren en zicht te krijgen op ieders expertise en vaardigheden. Korte lijnen helpen hierbij, bijvoorbeeld door samen te werken vanuit één gebouw. In het nieuwe krachtenveld is het verder van belang dat je je eigen kwaliteiten en beperkingen kent, open staat voor expertise van collega’s, en je eigen kennis met hen wilt delen (en je dus niet verschuilt achter bijvoorbeeld privacywetgeving of bestaande werkwijzen). Werken dus vanuit een gelijkwaardige, collegiale, lerende en ondernemende houding: met lef en een ‘open mind’. Tenslotte vergt de nieuwe rol van generalist de nodige creativiteit en flexibiliteit: alleen zo kun je als vliegende keep fungeren, vinden de deelnemers. Ondersteuning vanuit de eigen organisatie… Welke ondersteuning heb je als sociale professional nodig? En welke inzet verwacht je vanuit je organisatie? De deelnemers ervaren dat zij bij het werken in nieuwe sociale teams de ruimte krijgen om te experimenteren. In het verlengde hiervan zou de eigen organisatie zich moeten inspannen om collega-organisaties ertoe te bewegen dat ook daar de medewerkers dezelfde ruimte krijgen, zodat er gezamenlijk nieuwe en creatieve samenwerkingsvormen kunnen worden gezocht. Al (samen)werkend in sociale teams ervaren wat wel of niet werkt is één; maar daarna is het belangrijk dat nieuwe werkwijzen ook worden opgepakt en geborgd binnen de organisatie(s), zodat good practices leidend worden bij het opzetten en inrichten van nieuwe sociale teams. Dit vereist de nodige inzet van de organisatie. Het vergt allereerst een luisterende houding vanuit de organisatie, gericht op het structureel verkrijgen van nieuwe kennis vanuit de werkvloer - en dus niet ad hoc zoals nu nog vaak het geval is. Vervolgens moet de organisatie zo zijn ingericht, dat nieuwe kennis ook daadwerkelijk wordt vertaald in beleid en wordt ingezet bij innovatie- en kwaliteitsslagen. Gebeurt dat niet, dan bestaat het risico dat er op meerdere niveaus verschillende ‘blauwdrukken’ worden gemaakt, die (te) weinig samenhang vertonen of niet worden herkend door de werkvloer – met alle gevolgen van dien voor de implementatie. Dat vraagt weliswaar een ‘circus’ aan overleg, maar dat is onontkoombaar om alle betrokkenen mee te nemen in deze transitie. Estafette-vragen Hoe kunnen we een cultuuromslag bevorderen, zodat generalistisch werkende sociale professionals meer beslissingsbevoegdheden krijgen bij het verwijzen van cliënten naar specialistische zorg? En hoe kunnen welzijnsorganisaties daarvoor ook op het niveau van financiering de nodige randvoorwaarden creëren?
© Copyright 2024 ExpyDoc