Leve de kennisbureaucratie!*

RUBRIEKEN
PERSOONLIJK MEESTERSCHAP
Leve de kennisbureaucratie!*
Frans de Vijlder
Onder redactie van dr. A.J. Meijer (Universiteit Utrecht), drs. R.E. Viergever
(IKPOB) en drs. H.W.M. Wesseling (IKPOB).
1
Inleiding
‘Wie wil trouwen gaat naar het stadhuis’ is de conventionele gang der zaken. Hoe‐
wel… het internet heeft binnen handbereik gebracht dat toekomstige echtelieden
zichzelf vanaf elke willekeurige plek op de wereld met hun DigiD in de echt kun‐
nen verbinden. De digitale ambtenaar kent geen vaste werktijden en een toe‐
spraak door een vlees-en-bloed-ambtenaar van de burgerlijke stand is voor de
feestelijke ceremonie met familie en vrienden geen strikt noodzakelijke vereiste.
En waarom zou de tool die ervoor nodig is, nog langer een gemeentetaak zijn? Het
is een willekeurig voorbeeld van de gevolgen van voortschrijdende kennisintensi‐
vering in het publieke domein: een conventionele gemeentetaak die in principe
volledig kan verdwijnen. En dat is het kernbegrip in dit artikel. Het leidt tot de
volgende vraagstellingen: Wat zijn de gevolgen van kennisintensivering voor het
functioneren van organisaties in het publieke domein? Wat betekent dit voor de
competenties van publieke professionals? Welke vormen van kennisontwikkeling
en -overdacht zijn in de toekomst nodig om deze competenties te ontwikkelen en
onderhouden?
De opbouw van het artikel is als volgt: Allereerst gaan we in de volgende paragraaf
in op wat kennisintensivering inhoudt. We presenteren daarbij ook een indeling
van uitingsvormen van kennisintensivering. In paragraaf 3 behandelen we de
relatie tussen kennisintensivering en bureaucratisering. Daarbij laten we zien dat
gedragsroutines en instituties zich meestal traag aanpassen aan de mogelijkheden
die kennisintensivering biedt. Dit verschijnsel veroorzaakt enerzijds onnodige
bureaucratie en laat anderzijds kansen liggen voor een intelligente ‘kennisbureau‐
cratie’. In paragraaf 4 zien we dat de groeiende complexiteit en dynamiek die ken‐
nisintensivering in de samenleving veroorzaakt een bron is van problemen in het
bestuur. Een van de belangrijkste elementen daarvan is dat bestuurders en pro‐
*
Het artikel is gebaseerd op een gelijknamig paper, geschreven voor de Stichting IKPOB. De
auteur dankt Henk Wesseling en een tweetal referenten voor hun commentaar en suggesties bij
een eerdere versie.
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
93
Frans de Vijlder
fessionals moeten leren omgaan met verschijnselen als ‘niet-weten’ en met bot‐
sende rationaliteiten. Dat mondt in paragraaf 5 uit in een betoog over de nood‐
zaak van een nieuw type publieke professional, waarbij we ons in het bijzonder
hebben laten inspireren door het profiel van de ‘critical professional’. Het probleem
met de huidige opleidingen en andere vormen van kennisoverdracht is echter dat
ze verouderde beroepsbeelden reproduceren, zo beargumenteren we in para‐
graaf 6. De ontwikkeling van nieuwe concepten voor het bestuur in de publieke
ruimte moet hand in hand gaan met de ontwikkeling van nieuwe vormen van
opleiden, gericht op zich ontluikende innovaties. Kennisontwikkeling, opleiden
en beleidsleren moeten daarbij nauw met elkaar verbonden worden en dat defini‐
eren we als ‘kenniscirculatie’. In paragraaf 7 laten we zien dat deze kenniscirculatie
meerdere niveaus van geavanceerdheid kent. Als er sprake is van structurele
samenwerking tussen kennisinstellingen en lokale overheden en andere partners
met een duurzaam karakter, kunnen we spreken van een ‘lerende regio’.
2
Kennisintensivering en de uitingsvormen daarvan
Het uitgangspunt van dit artikel is dat kennisintensivering de basis is voor duur‐
zame innovatie, voor leren en verbeteren binnen organisaties, voor de optimalise‐
ring van processen tussen organisaties en ook voor het zelfstandig en onderling
functioneren van burgers onderling en in de relaties tussen overheden, organisa‐
ties en burgers/cliënten. Het begrip ‘kennisintensivering’ drukt vrij precies uit waar
het in de kern om gaat: de (welvaarts-)ontwikkeling van individuele personen,
organisaties en samenlevingen wordt mogelijk door een steeds intensiever
gebruik van kennis. Kennisintensivering is hier op te vatten als een waardeneutraal proces: niet het proces als zodanig, maar de richting die het proces krijgt
in zijn toepassingen is waardegeladen en dialectisch van aard. Met dit laatste
bedoelen we dat met de krachtige technologieën, die ons welvaart en geluk bren‐
gen, tegelijkertijd de zwartste scenario’s en incidenten te bedenken zijn, die ons
als mensen en als (mondiale) samenleving kwetsbaar maken. Individuen, organi‐
saties en samenlevingen drijven op kennis, verankerd in onze leefsystemen. Ken‐
nisintensivering is dus voornamelijk een proces in samenlevingen. Het draait om
het gedrag van individuele personen, sociale verbanden en samenlevingen als
geheel, dat in een permanente innovatiedynamiek terechtgekomen is. Het gaat
niet enkel om ‘meer weten’, of ‘intelligenter zijn’, maar nog veel meer om de
tweede- en hogere-orde-effecten van dit ‘meer weten’. Een groot deel van de
beschikbare kennis wordt toegepast in bijvoorbeeld ‘intelligentere’ apparaten en
andere gebruiksvoorwerpen, die een bijna niet te overschatten invloed hebben op
onze gedragsalternatieven en onze emotionele belevening van de wereld om ons
heen. Ook organisaties worden via de gedragsveranderingen van hun cliënten,
stakeholders en het eigen personeel geconfronteerd met deze invloeden uit de
kennissamenleving. Kennisintensivering heeft ook in het publieke domein vele
uitingsvormen, die we hieronder in een aantal categorieën rubriceren. We onder‐
scheiden acht categorieën, namelijk:
94
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
Leve de kennisbureaucratie!
Uitingsvorm
Omschrijving
1
Onttovering van de professionele
mythe
Vrije handelingsruimte van de professional neemt af
door de groei van practice-based evidence/evidencebased practice. De professional kan zich niet langer
verschuilen achter de ‘geheimen’ van zijn professie.
2
Toepassing van ‘slimme’ apparatuur
voor primair proces
De rol van mensen in het primaire proces wordt
gedeeltelijk overgenomen of ondersteund door
apparatuur.
3
Horizontalisering klantrelatie/juridisering
Door kennisintensivering aan de kant van bijvoorbeeld het werkveld, overheden of andere maatschappelijke instellingen (‘klanten’ en belanghebbenden), wordt de organisatie en de individuele professional gedwongen zich meer en beter te verantwoorden en kan als zodanig ook nadrukkelijker verantwoordelijk worden gesteld.
4
Positie professional in de organisatie Horizontalisering van de relatie tussen professional
en andere betrokkenen en een duidelijkere positie
van het management. Professional moet meer rekening houden met organisatorische randvoorwaarden.
5
Ontsluiting en intensiever gebruik
van kennis over klanten
De kennisintensieve organisatie weet ‘alles’ over
haar klanten (leerlingen, werkvelden enzovoort)
met als doelen: 1) betere en geïndividualiseerde
dienstverlening en 2) maximalisatie van waardecreatie door de organisatie.
6
Aanpassing marktorganisatie
Zichtbaarheid en aantoonbaarheid van resultaten
wordt steeds nadrukkelijker de basis voor waardering bij burgers, cliënten leerlingen, ouders, bedrijven, politiek en samenleving. Het impliceert ook
een aanpassing in bestuurlijke verhoudingen en verantwoordelijkheden. Kennisintensivering is tevens
drijvende kracht achter vormen van opschaling en
standaardisatie, tevens als voorwaarde voor het
kunnen leveren van ‘maatwerk’, andere definities
van producten en diensten en andere visies op
logistiek (bijvoorbeeld ketenomkering).
7
Intensiever gebruik en combinatie
van data over de eigen organisatie
Uiteenlopende sets van data in de organisatie worden onderling gecombineerd om een beter inzicht
te krijgen in de eigen organisatie en de verbetermogelijkheden hierin; ‘institutionele research’.
8
Veiligheid en risicobeheersing
Door kennisintensivering wordt de impact van
menselijke fouten en tekortkomingen zwaarwegender en vormt dit een aparte aandachtscategorie.
Risicomanagement en HRM worden een steeds
dominanter element in de governance van organisaties.
In bijlage 1 hebben we vanuit deze rubrieken voorbeelden verzameld voor een
drietal onderdelen van het publieke domein, te weten de lokale overheden, de
zorgsector en het onderwijs.
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
95
Frans de Vijlder
3
Kennisintensivering en bureaucratisering
Kenmerkend voor al deze uitingsvormen van kennisintensivering is dat ze tegelij‐
kertijd de complexiteit en dynamiek van organisaties en van de samenleving als
geheel sterk doen toenemen. Ze geven de burger, cliënt, medewerker/professio‐
nal, maar ook de managers en bestuurders het gevoel dat de organisatie verder
bureaucratiseert. We komen hier in de buurt van het proefschrift van Albert Jan
Kruiter (2010), die een relatie legt tussen bureaucratisering en individualisering.
En eerder al legde Zuurmond (1994) het verband tussen informatisering en
bureaucratisering. Informatisering betreft ook de (her)inrichting van de
bestaande (informatie-)relaties binnen én tussen organisaties, aldus Zuurmond.
En informatisering houdt een (her)structurering van organisaties in. Manage‐
ment, staf en toezicht lijken aan kracht te winnen, terwijl de professional die ver‐
antwoordelijk is voor de uitvoering (en wellicht de cliënt) aan zeggenschap lijkt te
verliezen.
Een deel van deze bureaucratie is ongelukkig, namelijk die van buitenaf opgelegd
wordt en die in de organisatie zelf niet begrepen en doorleefd wordt. In het
onderwijs, in de zorg en ongetwijfeld ook in andere delen van de publieke secto‐
ren zijn in de loop van de afgelopen decennia buiten de organisatie bedachte sys‐
temen ingevoerd, die de professionals en vaak ook de managers en bestuurders
zelf niet hielpen, maar eerder bureaucratische overlast bezorgden. De voorbeel‐
den zijn er volop. Kwaliteitszorgsystemen, patiënt- en leerlingvolgsystemen, ver‐
antwoordingsvormen, etc. bleven jaren, zo niet decennia Fremdkörper ‘die er
moeten zijn’, zonder dat ze van noemenswaardige invloed waren op de routines in
de organisatie. En dat terwijl ze een schat aan informatie bevatten, waarmee de
organisatie zou kunnen leren aanzienlijk slimmer te werken (zie bijvoorbeeld over
het onderwijs De Vijlder, 2007). De organisaties, hun managers en hun professio‐
nals doorzien meestal niet welke schat aan kennis over het eigen functioneren
gegenereerd kon worden. Het zijn juist deze kenmerken van de kennisintensive‐
ring die grote weerstanden oproepen (zie bijvoorbeeld Margo Trappenburg, 2008,
of NRC-opinie dd. 15-05-2010). ‘Er is al genoeg bureaucratie, genoeg is genoeg,’
wordt wel gezegd. Tegelijkertijd is de belofte van welvaartsvergroting, grotere vei‐
ligheid, etc. die er van uit gaat zó groot, dat niemand die zou willen missen. Als
bepaalde kennis en bureaucratische routines leiden tot geringere risico’s op inci‐
denten, zal niemand accepteren dat dergelijke mogelijkheden niet worden benut;
zeker niet na een of meerdere incidenten die ermee voorkomen hadden kunnen
worden. Zie een simpel voorbeeld in het kader.
96
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
Leve de kennisbureaucratie!
‘Veel hartlongchirurgen zien hun patiënten vaak slechts één keer na de
operatie terug. De nazorg wordt overgenomen door de cardioloog van een
lokaal ziekenhuis en de huisarts. De hartlongchirurgen kunnen daardoor
niet nagaan of de ingreep op langere termijn succesvol is. Vooral bij inno‐
vatieve operatiemethoden hebben zij geen beeld van de ontwikkeling van
de patiënt. Om het contact te behouden met de patiënt vragen de hart‐
longchirurgen uit Nieuwegein hun patiënten online een jaar lang enkele
vragenlijsten in te vullen. Met dit patiëntvolgsysteem krijgen ze beter
inzicht.
Mijns inziens is dit vanuit de medische kant bekeken een goede stap. Ook
op het gebied van klantgericht werken kunnen dergelijke volgsystemen
hun dienst bewijzen. Het systeem levert een schat aan informatie op over
de leefwijze van patiënten na een hart- of longoperatie. Met het toevoegen
van enkele algemene vragen leert het ziekenhuis meer en meer over deze
specifieke doelgroep. Het beter in kaart brengen van je doelgroep in relatie
tot je zorgdienst is zo ongeveer een basisstap bij het toepassen van zorg‐
marketing in je ziekenhuis.’
Quote uit een weblog van Martijn Huls
Het voorbeeld in het kader toont aan dat een routine om slimmer te werken pas
na jaren ingang vindt op initiatief van een specialistenteam in Nieuwegein. Ver‐
volgens vindt het zijn ingang in een weer heel andere rationaliteit, namelijk die
van het ziekenhuis als zorgonderneming. Tegelijkertijd is het kennisbureaucratie
ten voeten uit: patiënten moeten vragenlijsten invullen, hartlongchirurgen moe‐
ten analyseren en onderzoeken, het ziekenhuis voegt er weer vragen aan toe en de
kennis over patiënten die dat weer oplevert, maakt het ziekenhuis weer slimmer.
Ook roept het voorbeeld veel vragen op, bijvoorbeeld over de privacy van patiën‐
ten en of die wel willen dat hun gegevens worden ingezet ten gunste van het zie‐
kenhuis. De cirkel is rond als diezelfde patiënten er als collectieve groep zelf beter
van worden dat ze die informatie wel verstrekken. En hoe ver kun je gaan in het
professionals laten signaleren en registreren? Hier doen zich soortgelijke parado‐
xen voor. De term ‘bureaucratie’ heeft een zeer negatieve klank gekregen bij pro‐
fessionals, terwijl die juist bedoeld was om organisaties effectief, transparant,
rechtvaardig en voorspelbaar in hun gedrag te maken in de richting van burgers
en cliënten. Vaak wordt de kennisintensivering immers van buitenaf binnenge‐
bracht, maar individuele professionals en organisaties en zelfs complete sociale
systemen passen hun routines niet of tergend langzaam aan.
Zwakste schakels hier zijn de institutionele en sociale innovatie: regels en niet
zelden ook cao’s moeten veranderd worden, routines van individuele professio‐
nals worden aangepast om de innovatie mogelijk te maken. Daarvoor is een leer‐
proces nodig dat alle schakels in het systeem moet doorlopen en met elkaar moet
uitvinden. Interessant is in dat verband het proefschrift van Berit Lindemann
(2014), die dergelijke aanpassingen in de routines van publieke professionals ana‐
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
97
Frans de Vijlder
lyseert als ‘translation-mechanisms’ volgens Bruno Latours Actor-Netwerk theo‐
rie (ANT). Deze vertaling wordt beschouwd als een voortdurende veelzijdige
interactie tussen menselijke en niet-menselijke actoren, ook wel ‘actanten’
genoemd. Deze actanten zijn bijvoorbeeld managers, professionals, stakeholders,
systemen, procedures, standaarden en fysieke locaties. In hun interacties geven
actanten voortdurend vorm en vertaling aan beweringen, artefacten, discoursen
en interpretaties. In wezen een vorm van collectief leren, dan wel kenniscircula‐
tie. Door de complexe vraagstukken waarvoor organisaties en (regionale) netwer‐
ken zich geplaatst zien, nu te leren beschouwen als vraagstukken van kenniscircu‐
latie en professionals competenties te leren om met deze nieuwe, complexe
omstandigheden om te gaan, kan er veel worden verbeterd aan het innovatief ver‐
mogen van overheden en maatschappelijke organisaties. Twee onderling verbon‐
den schakels zijn hiervoor van cruciaal belang, namelijk een nieuwe bagage voor
de professional en een betere infrastructuur voor kenniscirculatie, ver voorbij het
klassieke opleiden en scholen.
4
Kennisintensivering en de complexiteit van sturing in het publieke
domein
Het bovenstaande heeft ook belangrijke gevolgen voor het openbaar bestuur.
Onder meer In ’t Veld wijst op de relatie tussen kennisproductie en -verspreiding
enerzijds en het functioneren van media en democratische instituties anderzijds.
Hij vraagt zich af wat er onder invloed van deze kennis moet veranderen in het
functioneren van instituties op het gebied van democratie en besluitvorming in
het publieke domein. De kennisintensivering produceert niet alleen meer wel‐
vaart, gemak, veiligheid en geluk, maar in een bijna dialectische relatie ermee
even zo veel onzekerheid en afhankelijkheid. Zo wijst Helmut Willke op de para‐
dox van de kennisintensivering (Willke, 2002). Deze houdt in dat het ‘niet-weten’
een steeds groter probleem wordt. In de vroegere nationaalstatelijke, religieuze
samenlevingen werd de omgang met het niet-weten opgevangen door religie en
wereldlijke macht(spolitiek): kennis was niet doorslaggevend, maar werd altijd
ondergeschikt ingebed in het geloof en de wereldlijke macht als sturende krach‐
ten en als manier van omgaan met niet-weten. In onze hypermoderne, complexe
en geseculariseerde samenlevingen lukt dat niet meer. We hebben echter geen
manier gevonden om met het niet-weten om te gaan. Hij verwoordt dit als volgt:
‘we bespelen als samenleving “het klavier van het weten” zonder te weten hoe de toetsen
met de snaren verbonden zijn. We registreren onze aanslagen, maar we weten niet of er
uiteindelijk muziek of een chaotische kakofonie van geluiden tevoorschijn komt’
(Willke, 2002).
Het grote gevaar dat Willke ziet is zelfbedrog: politici en bestuurders die met
rechtlijnige, eenvoudige oplossingen deze wereld denken te kunnen sturen, ter‐
wijl deze rechtlijnigheid de problemen meestal groter zal maken in plaats van
deze te reduceren. Hiermee verbonden paradoxen zijn dat het gevoel van onveilig‐
heid onder burgers groeit in een samenleving waarin protocollen, procedures,
98
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
Leve de kennisbureaucratie!
kwaliteitssystemen, etc. juist zo veel mogelijk risico’s proberen uit te sluiten. Zo
ook het wantrouwen in (wetenschappelijke) kennis, mede gevoed door de – al dan
niet schijnbare – tegenstrijdigheden in wetenschappelijk onderzoek. We stuiten
hier op Mirko Noordegraafs interventieparadox (2004): de complexe samenleving
vergt steeds meer sturing, maar staat tegelijkertijd steeds minder sturing toe. Een
bijzondere variant hierop is de toezichtsparadox (WRR, 2013): aan de ene kant
bestaat er in de samenleving een grote weerzin tegen toezicht, wat geïnterpre‐
teerd wordt als ‘georganiseerd wantrouwen’; aan de andere kant stelt bij een inci‐
dent van enige omvang vrijwel altijd iemand verontwaardigd de vraag ‘waar was
het toezicht?’ en worden toezichthouders steeds genadelozer aangepakt omdat ze
zouden hebben zitten slapen.
Om er nog een schepje bovenop te doen: die kennisintensivering heeft ook
gezorgd voor grote nieuwe ethische en morele vragen en dilemma’s, waar elke
burger, elke organisatie en elke individuele professional1 in de overheid en maat‐
schappelijke dienstverlening individueel en in teamverband mee te maken krijgt.
Misschien is dit ethische en morele aspect wel het meest essentiële element in de
transformatie van het publieke domein. In ’t Veld e.a. (2012) spreken van toene‐
mende ‘botsende rationaliteiten’. De steeds heterogenere samenleving leidt tot
een intensivering van confrontaties van verschillende rationaliteiten en waarde‐
geladen uitgangspunten in denken en handelen. In politiek-bestuurlijke en pro‐
fessionele organisaties blijkt die confrontatie ook voortdurend. Die van ambte‐
lijke en politieke rationaliteit is bekend, maar evengoed is er de confrontatie op
de werkvloer van rationaliteiten verbonden met verschillen van generaties.
Opmerkelijk daarbij is dat die confrontaties eerder heftiger lijken te worden dan
dat er een zekere overbrugging optreedt vanuit besef en de ervaring van deze
heterogeniteit. Ook is de tolerantie afgenomen. Dat maakt het dringend noodza‐
kelijk om competenties te benoemen en te ontwikkelen die tot ‘interrationaliteit’
in staat stellen, dus competenties om tegenstrijdige denkschema’s te leren combi‐
neren en hanteren, aldus deze auteurs.
5
De publieke professional in de kennisintensieve samenleving
Het is onontkoombaar: de kennissamenleving vereist een ander type professional
in het publieke domein. Over die veranderende professionaliteit is de afgelopen
jaren al veel geschreven, bijvoorbeeld onder benamingen zoals: de nieuwe profes‐
sional, de professionele professional of de professional 2.0 (zie Zuurmond & De
Jong, 2010; Van Vliet, 2009; Van Hout, 2012). Het beeld van de nieuwe pro‐
fessional in dit artikel is vooral geïnspireerd door het werk van Ron Barnett
(1997). Barnett spreekt over de ‘critical professional’, waarbij ‘ criticality’ niet alleen
verwijst naar een kritische houding ten opzichte van formele kennis, maar ook
ten opzichte van de eigen persoon en de maatschappelijke omgeving. Hoogopge‐
leiden moeten in alle drie de domeinen, en dan ook nog onderling geïntegreerd in
1
We gebruiken de term ‘professional’ hier in een bredere betekenis. In dat kader beschouwen we
ook overheidsdienaren als professionals.
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
99
Frans de Vijlder
de persoon, op het hoogste niveau kunnen functioneren, aldus Barnett. Vertrou‐
wen in jezelf en voortdurend werken aan je persoonlijke ontwikkeling zijn volgens
hem van veel groter, zo niet doorslaggevend belang dan de pure kennisdimensie.
Barnett zet zich daarmee af tegen Donald Schöns overbekende concept van de
‘ reflective practioner’ (Schön, 1982). Hij verwijt Schön dat die een veel te individu‐
alistisch beeld van de professional heeft neergezet en geen oog heeft voor de van
buitenaf opgelegde sociale en intersubjectieve kenmerken van het professionele
bestaan. Bovendien is kritisch denken in het denkschema van Schön zuiver
instrumenteel, een ‘kunstje’ omwille van de ‘verkoop’, maar niet de ontwikkeling
van een eigen standaard, die recht doet aan het beeld dat er van de professional in
de samenleving bestaat en mág bestaan. De essentie van Barnetts ‘critical profes‐
sional’ is niet zozeer het ‘problemen oplossen door het toepassen van kennis’,
maar veel meer het kunnen hanteren van onderling strijdige denkschema’s (‘mul‐
tiple discourses’), die kritisch ten opzichte van elkaar zijn. En dat sluit nauw aan
bij de eerder genoemde ‘botsende rationaliteiten’ en het leren omgaan met waarde‐
conflicten in het publieke domein. Dat vergt oordelen met een hoge maatschappe‐
lijke verantwoordelijkheid en daarmee een ontwikkeling als persoon die niet is los
te zien van diens als professional. Barnett gaat zover dat de professional volgens
hem niet het recht, maar de plicht heeft om hardop zijn bijdrage te leveren aan
het debat over de issues die zijn vakgebied raken en daarmee de samenleving naar
een hoger plan helpt te tillen.
In menig opzicht vallen de respectievelijke beelden van Schön en Barnett nauw
samen met de waar te nemen ontwikkeling van de soloprofessional naar de net‐
werkprofessional (Melis en De Vijlder, 2014). Die professional is een soort spin in
het web. Zo werkt hij in een netwerk, waar hij te maken heeft met verschillende
partijen zoals gemeenschap, dit is bijvoorbeeld de omgeving van een cliënt of
gezin, intern in de organisatie met het management en met collega’s in het pro‐
fessional team. Extern heeft een professional te maken met beroepsopleidingen
en beroepsorganisaties. In onderstaande figuur wordt deze positie van een net‐
werkprofessional modelmatig weergegeven. Een professional moet dus kunnen
omgaan met al deze verschillende relaties, en dit vraagt veel van hem of haar
(Blanke & Geuijen, 2013).
6
Kenniscirculatie: kennisontwikkeling, opleiden en scholen voor zich
ontluikende innovaties
De uitingsvormen van kennisintensivering doen zich, grotendeels onafhankelijk
van elkaar, voor in individuele organisaties en onderdelen van de (semi-)publieke
sectoren. Geen enkele vorm van maatschappelijke dienstverlening ontsnapt
eraan, en dus ook niet het systeem van onderwijs en opleiding. Maar zolang de
innovaties in deelsystemen als het onderwijs, de zorg en het lokaal openbaar
bestuur afzonderlijk plaats vinden, blijven deze ook opgesloten in hun eigen sys‐
teemrationaliteit. En komen er dus ook geen nieuwe, creatieve verbindingen tus‐
100
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
Leve de kennisbureaucratie!
Figuur 1
Model van een netwerkprofessional (bewerking van Deussom e.a.,
2012).
epso
rgan
pleid
epso
inge
Bero
n
Gemeenschap
Bero
es
isati
NetwerkNetwerkprofessional
professional
Ma
na
ge
me
nt
s
ofe
Pr
te
al
am
n
sio
sen opleiding en onderwijs enerzijds en andere delen van het publieke domein
anderzijds tot stand. Wat hier feitelijk vereist is, zijn intensieve vormen van cocreatie, ofwel innovatie in nauwe communicatie met en grotendeels gestuurd
door de stakeholders in de omgeving (outside-innovation). Eenvoudig blijkt dat
niet te zijn. In de opleidingen voor beroepen in het publieke domein kan en moet
veel meer worden gepreludeerd op zich aandienende vernieuwingen van professi‐
onele praktijken. Zolang het opleiden gebeurt op basis van verouderde beelden
van professionele praktijken:
– trekken deze een populatie aan die zich ‘wentelt’ in een verouderd beroeps‐
beeld (zoals het individualistisch beeld van de ‘reflective practitioner’ waar
Barnett op doelt);
– draagt dat bij aan een reproductie van een verouderde professionele praktijk;
– vervreemden de organisaties waarvoor opgeleid wordt steeds verder van wat
de samenleving feitelijk vraagt.
Kennisinstellingen zouden dus moeten bevorderen dat het kunnen omgaan met
de nieuwe maatschappelijke realiteit onderdeel gaat uitmaken van de normale
bagage van de professional. Bijvoorbeeld: het beeld over de bureaucratie. In plaats
van bureaucratie te beschouwen als een ‘vreemd’, professievijandig verschijnsel,
moet het tot de normale professionele bagage horen om met bureaucratie als
maatschappelijk verschijnsel om te kunnen gaan. Maar voor opleidingen die zelf
onderdeel uitmaken van de reproductie van klassieke beroepsbeelden, betekent
dat min of meer een Von Münchhausen-act, waarbij ze zelf ondersteuning behoe‐
ven.
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
101
Frans de Vijlder
In het verlengde daarvan ligt de aandacht voor de ‘vorming van de persoon’, die
als werker in het publieke domein in staat is tot eigen oordeelsvorming en bereid‐
heid daarnaar te handelen. Een groot tekort in de manier waarop het zogenaamd
‘competentiegericht opleiden’ op de meeste plaatsen wordt ingevuld, is het tech‐
nisch-instrumentele karakter ervan, wat bijna per definitie tot ‘uncritical being’
leidt. Het gaat in het publieke domein niet meer om het uitvoeren van de regels,
maar om het oordelen over de vraag of een bepaald handelen past bij de waarden
die in die regels besloten liggen. Het durven nemen van verantwoordelijkheid; het
benoemen, erkennen en bespreekbaar maken van misstanden en fouten die zijn
gemaakt; het lef om de omgeving te betrekken in het oplossen van problemen;
het tonen van ruggengraat onder lastige omstandigheden; het durven aanspreken
van collega’s op gedrag; de bereidheid om conflicten op te lossen, vanuit respect
voor burger of cliënt; het nemen en tonen van gepast leiderschap.
Veel van de incidenten en de tekorten in het functioneren van organisaties in het
publieke domein zijn terug te voeren op het ontbreken van deze vormen van oor‐
deel en gedrag. Op deze punten is meer aandacht nodig voor:
– bevorderen van veel meer aandacht voor deze elementen in opleidingen (dit
is ingewikkelder dan het lijkt; het vereist namelijk ook een ander soort oplei‐
ders/persoonlijkheden);
– minder conventionele trainingsprogramma’s (doen) ontwikkelen, bijvoor‐
beeld intensieve analyses van gedrag van teamleden, bestuurders, etc. in
cases.
In die wereld moeten professionals en ‘professionele’ bestuurders (met andere
woorden: bestuurders zijn op hun manier ook professionals! Zeker nu zich een
ontwikkeling heeft ingezet naar systematische registratie en competentiebeoor‐
deling van bestuurders) in de (semi-)publieke sectoren hun dagelijkse werk doen.
Hetzelfde geldt voor de opleidingsinstituten die deze professionals moeten oplei‐
den en bijscholen. Het opleiden en bijscholen kan niet meer plaatsvinden zonder
actieve betrokkenheid van de organisaties waarvoor deze professionals worden
opgeleid. Docenten worden daarmee kenniswerkers die een actieve bijdrage leve‐
ren aan de ontwikkeling van de praktijkvelden waarvoor ze hun opleidingen ver‐
zorgen, althans dat zou moeten; dat is de ‘filosofie’, die in omgevingen met veel
hoogopgeleide kenniswerkers onderschreven wordt, maar slechts zeer lastig in de
praktijk te brengen is. Het vereist namelijk een grondige aanpassing in de institu‐
tionele vormgeving van kennisoverdracht en kennisproductie.
7
Lerende regio: een voorbeeld van kennis- en beleidsontwikkeling in
netwerken
Het voorafgaande leidt tot de conclusie dat de traditionele arrangementen niet
meer volstaan en dat daadwerkelijke kenniscirculatie nog niet tot stand komt.
Idealiter zijn toekomstige arrangementen gericht op de hogere niveaus van ken‐
niscirculatie in de zin van gemeenschappelijke leeromgevingen waarin de vragers en
de aanbieders én maatschappelijke vraagstukken worden ‘ingesloten’ en de
102
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
Leve de kennisbureaucratie!
wederkerigheid van relaties toeneemt. Volgens Gerritsen & Bodisco Massink
(2008) valt uit dergelijke arrangementen winst te halen voor alle partijen:
a Ambtenaren en bestuurders hoeven niet maanden of jaren te wachten op eva‐
luatieresultaten, maar hebben die resultaten permanent tot hun beschikking
en kunnen doorlopend bijsturen en verder leren. Op het moment dat de rap‐
porten verschijnen is er geen sprake van verrassende uitkomsten en zijn de
eventueel benodigde bijsturingsmaatregelen allang genomen.
b Onderzoekers kunnen op basis van de resultaten van dit ‘reflectieve actie‐
onderzoek’ in eigen tempo en in de eigen stijl publicaties schrijven. Het pro‐
bleem van tekortschietende kennisdisseminatie, of valorisatie, wordt vanzelf
opgelost.
c Kennisinstellingen gebruiken dan het levend laboratorium in hun achtertuin
en voorzien daarmee in een concrete invulling van maatschappelijke relevan‐
tie.
d De gemeente maakt een beweging naar lerende, kennisintensieve organisatie,
verbetert haar imago als werkgever en komt ook makkelijker en goedkoper
aan nieuw personeel.
Hogere niveaus van kenniscirculatie kunnen de lokale overheid en de aanbieders
van maatschappelijke dienstverlening ondersteunen om lerende organisaties te
worden, waarin de professional in de ontwikkeling naar een ‘critical being’ en pro‐
fessionele professional wordt ondersteund. Geïnspireerd door de typologie van
Van der Sijde (2005) voor de niveaus van kenniscirculatie brengen De Vijlder &
Rozema (2012) in de tabel in bijlage 2 een daarvan afgeleide versie, waarbij vooral
gekeken wordt naar toepassingssituaties en randvoorwaarden in het ontwikke‐
lingsproces. Kenmerkend is dat de vervaging van grenzen tussen traditionele
(rechts-)posities en rollen toeneemt naarmate de kenniscirculatie geavanceerder
en complexer wordt. Dus de vragende partij (een lokale overheid) wordt medeleverancier voor zijn eigen kennisbehoefte. Hoe regio’s samen met kennisinstel‐
lingen ‘ lerende regio’s’ kunnen worden, vergt verdere doordenking. De beste stra‐
tegie is hier leren door variëteit en selectie. Door studies en signalementen te
maken van ontwikkelingen in kenniscirculatie etc. in verschillende onderdelen
van het publieke domein (en eventueel met soortgelijke processen in de marktsec‐
tor ter referentie) en actief partijen met elkaar in gesprek te brengen om over die
praktijk van kenniscirculatie van elkaar te leren. Professionals en/of bestuurders
uit verschillende onderdelen van het publieke domein zouden in projectachtige
settings door middel van intensieve analyse tot innovaties gebracht kunnen wor‐
den. Dit soort entrepreneurs heeft zich de afgelopen jaren ook al gedeeltelijk aan‐
gediend.
8
Samenvattend en concluderend
Kennisintensivering is een doorslaggevende drijvende kracht in transformaties in
het publieke domein. Daarvan hebben we acht uitingsvormen onderscheiden.
Stagnerende institutionele en sociale innovatie belemmeren een voldoende snelle
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
103
Frans de Vijlder
aanpassing van deelsystemen en organisaties in het publieke domein aan nieuwe
omstandigheden. Kennisintensivering gaat hand in hand met bureaucratisering.
Zolang en voor zover routines en competenties in organisaties zich niet aanpas‐
sen aan de nieuwe mogelijkheden van deze kennisbureaucratie, de kans om slim‐
mer te werken, veroorzaken ze extra weerstand. De groeiende complexiteit en
dynamiek onder invloed van kennisintensivering vereist een nieuw type pro‐
fessional: de ‘critical professional’, tevens een ‘netwerkprofessional’. Deze zal niet
ontstaan zolang we blijven hangen in het klassieke model van opleiden en scho‐
len. Wat nodig is, zijn nieuwe vormen van kenniscirculatie tussen kennisinstellin‐
gen enerzijds en netwerken van maatschappelijke organisaties anderzijds, waarin
opleidingen bijdragen aan en anticiperen op zich ontluikende innovaties in de
werkvelden door onderzoek aan praktische (ontwerp)vraagstukken. Studenten en
docenten moeten daarin een rol vervullen. Tegelijkertijd moeten beleidsmakers
en professionals in de werkvelden leren om de vraagstukken die op hen afkomen
als ‘critical professional’ tegemoet te treden en open te staan voor permanente
veranderingen. Als kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties een infra‐
structuur weten te creëren waarin structureel en substantieel innovatie, onder‐
zoek, opleiden en scholen hand in hand gaan en als het ware door elkaar gaan
vloeien kan met recht gesproken worden over een lerende regio. Regionale ver‐
banden en kennisinstellingen worden opgeroepen om met elkaar de ambitie uit te
spreken om hieraan met elkaar te werken. Momenteel wordt op enkele plaatsen
onderzocht onder welke condities en vuistregels lerende regio’s zich kunnen ont‐
wikkelen.
Literatuur
Barnett, R., Higher Education. A critical business, Buckingham: 1997.
Blanke, M. & K. Geuijen, Van starre naar flexibele professionaliteit. Noodzaak tot ‘reframing
professionalism’ ten behoeve van publieke waardecreatie in netwerken, paper NIG congres,
Enschede: 28-29 november 2013.
Deussom, R., W. Jaskiewicz, S. Dwyer & K. Tulenko, Health workers accountable. Governance
approaches to reducing absenteeism, technische instructie 3, mei 2012.
Gerritsen, E. & A. Bodisco Massink. Gedeelde kennis is dubbele kracht. Samenwerking tussen
praktijk en wetenschap in Amsterdam, Amsterdam: 2008. ( http://www.scienceguide.nl/
pdf/kennisiskracht.pdf).
In ’t Veld, R.J., Kennisdemocratie. Opkomend Stormtij, Den Haag: 2010.
Hout, A. van, Samen bouwen 2.0. Visie en houding voor de sociale professional van de toekomst,
Den Haag: 2012.
Kruiter, A.J., Verlicht despotisme in Nederland?, Amsterdam: 2010.
Lindemann, B. Lost in Translation. How public professional services reconfigure professional
practices, proefschrift Universiteit Utrecht, Utrecht: 2014.
Melis, K. & F.J. de Vijlder, Tussen beeld en werkelijkheid. Schuivende beroepsbeelden van pro‐
fessionals in de jeugdzorg, gehandicaptenzorg en het maatschappelijk werk en van hbostudenten in opleiding, Nijmegen: 2014.
Noordegraaf, M., Management in het publieke domein, Bussum: 2004.
Sijde, P. van der, Kenniscirculatie en een ondernemende kennisinstelling. Ingrediënten
voor een ondernemende regio, Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 2005/1, p. 44-61.
104
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
Leve de kennisbureaucratie!
Schön, D.A., The reflective practitioner. How professionals think in action, New York: 1983.
Trappenburg, M.J. & H.M. Bovenkamp, Genoeg is genoeg. Over gezondheidszorg en democra‐
tie, Amsterdam: 2008.
Trappenburg, M.J., Incidenten worden niet voorkomen door steeds nieuwe regels. Ze gebeuren
gewoon. Wen er maar aan, column in NRC Handelsblad, 15 mei 2010.
Vijlder, F.J. de, Beweging die het verschil maakt. Over goed bestuur en innovatiedynamiek in het
onderwijs, intreerede Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Nijmegen: 5 oktober
2007.
Vijlder, F.J. de & M. Rozema, Kenniscirculatie tussen opleidingen en lokale overheden,
Nijmegen: 2011.
Vliet, K. van, Nieuwe eisen aan sociale professionals, Utrecht: 2009.
Willke, H. Dystopia. Studien zur Krisis des Wissens in der modernen Gesellschaft, Frankfurt am
Main: 2002.
WRR, Toezien op publieke belangen, Den Haag/ Amsterdam: 2013.
Zuurmond, A., De infocratie, proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam, Den Haag:
1994.
Zuurmond, A. & J. de Jong, De professionele professional, Den Haag: 2010.
Bijlage 1: Voorbeelden van de acht categorieën van kennisintensivering
Sectoren Label
Uitingen (gemeentelijke) overheid
Uitingen zorg
Uitingen onderwijs
Onttovering profes- Verlies ambtelijk aura,
sionele mythe, ver- ‘gewone’ kenniswerlies van monopolie ker
op ‘professionele
kennis’
‘protocollen’, deprofessionalisering’/
nieuwe professionaliteit van de arts
Discussie over effectiviteit onderwijsvernieuwingen, BON/professioneel statuut als
tegenbeweging/sentiment
‘Slimme apparatuur’ in primair
proces
E-government, robot
als huwelijk voltrekkende ambtenaar BS
(Japan, 16-05-2010)
Robotoperatie, werkt
nauwkeuriger als menselijke chirurg; cure =
‘garagewerk’, care =
domotica geworden,
zorg op afstand, etc.
Gaming, online/blended learning, virtuele
learning communities,
massive open online
courses (MOOC’s)
Horizontalisering
klantrelatie/juridisering
Erosie van ‘gezagsautoriteit’, aansprakelijkheid voor ‘missers’,
dialoog met stakeholders, transparantie
over prestaties
gemeente
Dialoog met ‘slimme,
mondige patiënten’,
patiëntennetwerken,
toegankelijke keuzeen prestatie-informatie
Opvoeding in netwerken, transparantie
over resultaten, ‘(zeer)
zwakke scholen’, toegankelijke keuze- en
prestatie-informatie.
Verschuiving positie professional in
de organisatie
Ambtenaar als proactieve teamspeler
Arts moet zich voegen
in team en organisatie
– RvB grotere zeggenschap; wijkteams in de
zorg
Voorbij de romantiek
klaslokaal, nut en
noodzaak van teamwerk
Ontsluiting en
intens gebruik clientinformatie
‘Slimme gemeente’,
koppeling en analyse
bestanden
EPD (organisatie,
regionaal, landelijk)
Leerlingdossier, jeugddossier
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
105
Frans de Vijlder
(Vervolg)
Sectoren Label
Uitingen (gemeentelijke) overheid
Uitingen zorg
Uitingen onderwijs
Aanpassing organi- Gemeente niet meer Marktwerking, opschasatie van aanbod/
als aanbieder, maar als ling, diversificatie van
markt
aanbesteder van maat- zorgaanbod
schappelijke diensten
(WMO, Inburgering,
etc.), gemeente meer
als regievoerende en
ordenende partij
Opschaling, nieuwe
organisatievormen
(b.v. coöperatie), vermarkting en internationalisering
Intensiever gebruik ‘Slimme gemeente’
data eigen organisa- (interne bedrijfsvoetie
ring en taakorganisatie)
‘Zorgonderneming’,
ziekenhuislogistiek
Professionele zelfevaluatie, aandacht voor
interne governance
Veiligheid en risico- ‘crowd-management’,
minimalisatie, toe- etc.
zicht en registratie
van handelingen
Rekenvaardigheden
verpleegkundigen, aandacht patiëntveiligheid,
teamtraining medische
teams voor foutenreductie
Vroege diagnose ZZS,
medicalisering onderwijs en zorg, dossiervorming
Bijlage 2: Niveaus van kenniscirculatie op basis van toepassingssituaties en
randvoorwaarden in het ontwikkelingsproces
Niveau
kenniscirculatie
Doel interactie Toepassingsgebied
1
Unilaterale
kennisoverdracht
Bestaande
(vak)kennis wordt
overgedragen,
gericht op formele kwalificatie
met civiel effect
2
Meervoudige Nieuwe ontwikkennisover- kelingen in de
dracht
beroepspraktijk
worden overgedragen
106
Arrangementen
Actoren en rollen in de interactie
Vakgerichte com- Gestandaardiseerd Beperkt eenzijpetenties op basis curriculum
dige interactie
van beroepsstantussen opleiding
daard (state of
en student/curthe art)
sist. Wordt ingekocht door werkgever of (toekomstige) werknemer
Actualiseren van
competenties op
basis van ontwikkelingen in de
beroepsstandaard
Standaardisatie op
maat (massamaatwerk), waarbij
gebruik wordt
gemaakt van
inbreng vanuit het
werkveld en voor
specialistische
kennis gastdocenten worden ingezet
Incidentele tweezijdige interactie
tussen opleiding
en werkveld/
opdrachtgever en
kennisinstelling(en). De opleider ‘leert’ (ad
hoc) van werkveld en klant.
De interactie tussen docent en
student/cursist
blijft eenzijdig
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
Leve de kennisbureaucratie!
(Vervolg)
Niveau
kenniscirculatie
Doel interactie Toepassingsgebied
Arrangementen
Actoren en rollen in de interactie
3
Bilaterale
Organisatieontkennisuitwis- wikkeling, professeling
sionalisering van
organisatie-eenheden
Handelingsgerichte kennis in
de context van de
concrete arbeidsorganisatie
Maatwerk/in company waarin
gebruik wordt
gemaakt van
casuïstiek uit de
praktijk van de
opdrachtgever
Tijdelijke tweezijdige interactie
tussen opleiding/
docent en
arbeidsorganisatie/cursist. Men
leert van elkaar
op basis van
bestaande kennis
4
Bilaterale
kenniscirculatie
Gezamenlijke
kennisontwikkeling en toepassing
op basis van
maatschappelijke
vraagstukken
Handelingsgerichte kennis ontwikkelen en toepassen in de context van een actueel maatschappelijk vraagstuk
Co-creatie in de
ontwikkeling en
toepassing van
nieuwe kennis,
waarbij gebruik
wordt gemaakt
van arrangementen dicht bij de
werkpraktijk
(actieonderzoek,
werkplekleren)
Intensieve samenwerking tussen
opleider, onderzoeker, arbeidsorganisatie en
professional. Men
leert van elkaar,
maar nog op een
ad-hocbasis, wel
of niet op basis
van een meer
strategische
samenwerking
van een beperkt
aantal partijen
5
Meervoudige Systematische
kenniscircu- kennisontwikkelatie
ling en toepassing
vanuit maatschappelijke vraagstukken in de keten
Duurzame innovatie van
beroepspraktijk
vanuit een ketenbenadering
Lerende regio
waarin afgestemde programma’s voor
praktijkgericht
onderzoek richting geven aan
activiteiten (verbinding praktijkonderzoek, actieonderzoek, experimenten en
leren)
Intensieve, structurele samenwerking in een netwerk van onderzoek, opleider,
lokale overheden,
maatschappelijke
instellingen, waarbij onderzoekers,
docenten en professional kunnen
rouleren qua
werk- en leeromgeving. De samenwerking kent een
strategische basis
en vindt plaats op
alle niveaus van
de organisatie
Bestuurswetenschappen 2014 (68) 3
107