Download - Ars Aequi

Staatsrecht
Staatsrecht
Mr. J. Bokma
Nederlanderschap
Bij de Eerste Kamer ligt ter behandeling een
wetsontwerp (kamerstuk 23 029 (R 1461)) tot
wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Met dit wetsvoorstel wil de regering onder meer bereiken een schrapping van artikel 9,
eerste lid, aanhef en onder b. In deze bepaling is
de eis verwoord dat bij verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie in beginsel afstand moet worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit.
De verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door naturalisatie past in het proces van
voortschrijdende participatie en integratie van
vreemdelingen in de Nederlandse samenleving.
Het hebben van één nationaliteit verdient de
voorkeur maar het bij naturalisatie kwijtraken
van de oorspronkelijke nationaliteit kan voor de
betrokkene problematisch zijn (het Turkse erfrecht met betrekking tot onroerend goed). Ook
is het mogelijk dat men komt uit een land waar
afstand doen van de nationaliteit niet mogelijk is
(bijvoorbeeld Algerije, Griekenland, Iran, Marokko, Tunesië). Veel reeds lang in Nederland
verblijvende vreemdelingen vroegen vanwege deze problemen de Nederlandse nationaliteit niet
aan.
Op 31 mei 1991 heeft het toenmalige kabinet
een Notitie Meervoudige nationaliteit uitgebracht waarin reeds werd aangekondigd dat op
termijn de bepaling dat bij het verkrijgen van het
Nederlanderschap door naturalisatie afstand
moet worden gedaan van de oude nationaliteit,
zou komen te vervallen.
Bij de parlementaire behandeling van de Notitie is in de Tweede Kamer een motie Soutendijk/Apostolou inzake het niet langer stellen van
de afstandseis ingediend. In deze motie werd de
regering tot spoed gemaand en gevraagd zo snel
mogelijk met een wetsvoorstel te komen waarin
een wettelijke basis zou worden gelegd voor het
niet langer stellen van de eis dat afstand wordt
gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit.
Het kabinet heeft op een geheel eigen wijze de
motie Soutendijk/Apostolou uitgevoerd. Op 1 januari 1992 is een circulaire van de toenmalige
2674 KATERN 56
Staatsrecht
staatssecretaris Kosto in werking getreden waarin met een soepel voorbijgaan aan de bestaande
Rijkswet op het Nederlanderschap al vast vooruit gelopen werd op een wettelijke regeling door
bij verzoeken tot naturalisatie de afstandseis te
laten vervallen.
Het Tweede Kamerlid Van den Berg (SGP)
heeft bij de behandeling van wetsontwerp 23 029
gesteld dat met het inwerkingtreden van de circulaire in 1992 in feite een wetswijziging tot
stand werd gebracht zonder dat de Raad van
State daarover heeft kunnen adviseren, zonder
dat de Eerste Kamer in het besluitvormingsproces werd betrokken en zonder dat Aruba en de
Nederlandse Antillen (nationaliteitswetgeving is
een rijksaangelegenheid) formeel bij deze wijziging betrokken waren. De staatssecretaris van
Justitie merkte wel op dat het niet echt fraai is
meer dan drie jaar nodig te hebben om tot wetgeving te komen maar dat met instemming van
de Tweede Kamer zo lang zonder wettelijke regeling is gewerkt.
In het Voorlopig Verslag van de Eerste Kamercommissie van Justitie is de SGP op deze
zaak teruggekomen door toch nog maar eens te
vragen wat in het algemeen de status is van een
circulaire ten opzichte van een algemeen verbindend, formeel-wettelijk voorschrift en of het een
in ons rechtsstelsel algemeen voorkomend gebruik is dan wel er sprake is van een precedent
dat een algemeen verbindend voorschrift feitelijk
buiten toepassing gesteld wordt zonder daarbij
de grondwettelijk voorgeschreven procedure te
volgen.
Tweede Kamer en de Eerste Kamer het Tweede
protocol ter stilzwijgende goedkeuring voorgelegd. Ter motivering schrijft de minister in de
toelichtende nota dat voor vele migranten en hun
kinderen het vooruitzicht van verlies van hun
oorspronkelijke nationaliteit (geheel in de lijn
van het Verdrag van Straatsburg) een contra-indicatie is voor het aanvragen van de nationaliteit
van het land waar zij wonen, de nationaliteit die
zij ook wensen te bezitten. Verkrijging van de nationaliteit van het gastland is een belangrijke,
zelfs cruciale factor in de integratie in dat land.
Een minder strikte opstelling ten opzichte van
het automatisch verlies van de oorspronkelijke
nationaliteit zal de verkrijging van de nationaliteit van het gastland bevorderen.
De opvattingen in de toelichtende nota bij het
voorstel ter stilzwijgende goedkeuring van het
Tweede protocol zijn dezelfde die aanleiding zijn
geweest tot het voorstel van rijkswet tot wijziging
van de wet op het Nederlanderschap (zie hiervoor).
De stilzwijgende goedkeuring gaat niet door.
Zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer heeft een aantal kamerleden gevraagd het
Tweede protocol bij het Verdrag van Straatsburg
aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal te onderwerpen.
De Eerste Kamer heeft wat bedenkingen tegen
het voorstel van de regering om de afstandseis
zoals nu verwoord in artikel 9 van de Wet op het
Nederlanderschap, te laten vervallen. Het ligt
voor de hand dat de Kamer met de behandeling
van wetsontwerp 23 029 wacht tot er meer duidelijkheid is inzake de parlementaire goedkeuring van het Tweede protocol.
Verdrag van Straatsburg
Nederland, Aruba en de Nederlandse Antillen
zijn sinds 1985 partij bij het Verdrag van Straatsburg inzake de beperking van meervoudige nationaliteit. Op 2 februari 1993 is voor ondertekening opengesteld het Tweede protocol tot wijziging van het verdrag. De wijziging houdt in dat
lidstaten in hun wetgeving mogen bepalen dat de
hoofdregel van het verdrag, namelijk dat een onderdaan van een verdragsland die de nationaliteit van een ander verdragsland vrijwillig verkrijgt, daardoor de oorspronkelijke nationaliteit
verliest, wordt doorbroken voor echtgenoten in
nationaliteitrechtelijk gemengde huwelijken, kinderen uit deze huwelijken en tweede-generatiemigranten.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft de
Demonstreren in Utrecht
In Utrecht heeft het openbaar bestuur het moeilijk met de in artikel 9 grondwet en de Wet openbare manifestaties gegarandeerde betogingsvrijheid. De burgemeester kan op grond van de Wet
openbare manifestaties een betoging verbieden
als bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden dit vordert. In Utrecht heeft de burgemeester op 4 maart maar alles verboden, zowel
een demonstratie van de CP'86 als activiteiten
van tegendemonstranten. De demonstratie van
de CP'86 werd verboden niet vanwege de inhoud
van de door de demonstranten uit te dragen
boodschap maar omdat het niet mogelijk zou
zijn om met een politiebegeleiding van aanKATERN 56 2675
Bestuursrecht
vaardbare omvang de aangekondigde demonstratie doorgang te laten vinden. De tegendemonstratie van het Komité Utrecht tegen Racisme en Facisme werd verboden omdat het gevaar
van gewelddadige confrontaties met sympathisanten van CP'86 niet denkbeeldig was.
Over het opzienbarende optreden van de politie op 4 maart in Utrecht hebben Tweede Kamerleden aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie vragen gesteld. Uit het antwoord
{kamerstuk 23 900 VI en VII nr. 22) blijkt dat
burgemeesters niet alleen uitermate soepel gebruik maken van hun noodbevoegdheden (Katern nr. 55) maar ook snel zijn met een verbod
op grond van de Wet openbare manifestaties.
Uit het overzicht van de gebeurtenissen zoals
beschreven in de brief van de twee ministers
blijkt ook nog dat de Utrechtse politie honderden mensen met een in de ogen van de betrokken politie-ambtenaren afwijkend uiterlijk en/of
kapsel maar direct oppakte ('je bent erbij voor je
er bij bent') en in het plaatselijke voetbalstadion
opsloot. In het stadion was het koud en tochtig
en ontbraken sanitaire voorzieningen, aldus de
twee ministers.
De Utrechtse hoofdofficier van Justitie maakt
gelukkig alles weer goed. De afweging tussen
enerzijds de ernst van de overtredingen en anderzijds de uren, gedurende welke de verdachten
zijn opgehouden voor verhoor en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond, bracht de
hoofdofficier van Justitie tot de conclusie dat
strafvervolging disproportioneel was en daarmee
niet opportuun. De aanhoudingen zullen niet in
politiële en justitiële registratiesystemen worden
aangetekend en eventuele foto's zullen worden
vernietigd.
Waar doen al deze overtrokken reacties van
het openbaar bestuur en justitiële autoriteiten
toch aan denken? Men leze Ars Aequi, oktober
1983, p. 673 e.v. Op 30 april 1981 bezocht koningin Beatrix met enkele familieleden Breda om
daar de Koninginnedag te vieren. Enkele groepen Nederlanders wilden juist op die dag en op
die plaats demonstreren (tegen de monarchie).
Voor en tijdens het bezoek van de Koningin zijn
honderden personen aangehouden, ingesloten en
vervolgens weer vrijgelaten. Het handhaven van
de openbare orde middels het strafrecht (vrijheidsbeneming) leidde tot procedures voor de
kantonrechter Breda en het Gerechtshof Den
Bosch. En dat leidde in Ars Aequi weer tot een
terecht wat bits commentaar van Ch. Haffmans
en C. F. Rüter.
2676 KATERN 56
Het is jammer dat de Utrechtse casus niet aan
de rechter wordt voorgelegd. De burgemeester
van Utrecht heeft inmiddels wel advies gevraagd
aan het Crisis Onderzoek Team (COT) te Leiden.
Gemeentelijke commissies
In De Gemeentestem nr. 7009 is een uitspraak
(met noot B) gepubliceerd van het Hof Den
Bosch van 4 oktober 1994. Als lid van de commissie Onderzoek Gemeenterekening eiste een
raadslid van de gemeente Echt, die meende dat
niet alles hem ter inzage was verstrekt, voor de
president van de rechtbank inzage en afschrift
van bescheiden, betrekking hebbend op de
dienstjaren 1988 en 1989.
Het Hof (en daarvoor de rechtbank) oordeelde dat als een meerderheid van de commissie de
werkwijze van de commissie heeft vastgesteld en
heeft bepaald welke bescheiden de commissie ter
inzage dienden te worden verstrekt en als de raad
vervolgens de rekening heeft vastgesteld er voor
een actie van een individueel commissielid bij de
rechter geen plaats meer is.