Naturalisatie van A. Hethey en negen anderen

Bijlagen.
[228.
1-5.]
Tweede Kamer, i
Naturalisatie van A. Hethey en negen anderen.
(228.
(228.
1.)
3.)
MEMORIE VAN TOELICHTING.
K O N I N K L I J K E BOODSCHAP.
Aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaai.
MIJNE HEEREN !
Wy bieden U hiernevens ter overweging aan tien ontwerpen
van wet, houdende naturalisatie van:
Alfred Hethey,
Mathias Gerhard Adolph Longerich,
Johann Peter Beijer,
Albert Botjes Diddens,
Leon Hendrikus Maria Hustinx,
Carolu8 Magnu8 Löhr,
Paul Heinrich Klever,
Otto Hugo Klever,
Mathias Peters, en
Philipp Schmidt.
De toelichtende memoriën (en bijlagen), die de wetsontwerpen
vergezellen, bevatten de gronden waarop zij rusten.
En hiermede, Myne Heeren, bevelen Wy U in Godes heilige
bescherming.
's Gravenhage, den 11 Maart 1911.
WILHELMINA.
(228.
2.)
ONTWERP VAN WET tot naturalisatie van A. Hethey,
te Amsterdam.
W I J W I L H E L M I N A , BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER
NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen
te weten:
Alzoo Wy in overweging genomen hebben, dat Alfred
Hethey aan Ons een verzoek om naturalisatie heeft ingediend,
met overlegging van de bewijsstukken, bedoeld in art. 3 der wet
van 12 December 1892 (Staatsblad n°. 268) op het Nederlam
derschap en het ingezetenschap, laatstelijk gewijzigd bij de
wet van 15 Juli 1910 (Staatsblad n°. 216);
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wy' goedvinden en verstaan by deze:
Eenig artikel.
De hoedanigheid van Nederlander wordt by deze verleend
aan Alfred Hethey, geboren te Horst (Pruisen), den 20 Maart 1875,
bankier, wonende te Amsterdam (provincie Noordholland).
De ambtsberichten door de Regeering ingewonnen ten aanzien van het verzoek_ (*) om naturalisatie van Alfred Hethey
geven haar voldoende' aanleiding de tegenwoordige wetsvoor
dracht aan te bevelen.
Blijkens de ingewonnen ambtsberichten in verband met de
overgelegde Entlassungsurkunde, heeft de verzoeker het Pruisische Staatsburgerschap verloren.
De Minister van Justitie,
E. R. H. REGOUT.
(228.
4.)
ONTWERP VAN WET tot naturalisatie van M. G. A.
Longerich, te Urmond.
W I J W I L H E L M I N A , BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER
NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAÜ, ENZ., ENZ., ENZ.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen
te weten:
Alzoo Wy in overweging genomen hebben, dat Mathias
Gerhard Adolph Longerich aan Ons een verzoek om naturalisatie
heeft ingediend, met overlegging van de bewijsstukken, bedoeld
in art. 3 der wet van 12 December 1892 (Staatsblad n°. 268)
op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, laatstelijk
gewijzigd bij de wet van 15 Juli 1910 (Staatsblad n°. 216);
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Eenig artikel.
De hoedanigheid van Nederlander wordt bij deze verleend
aan Mathias Gerhard Adolph Longerich, geboren te Duisburg
(Pruisen), den 23 December 1875, arbeider, wonende te Urmond
(provincie Limburg).
Lasten en bevelen, enz.
De Minister van Justitie,
(228.
5.)
MEMORIE VAN TOELICHTING.
De ambtsberichten door de Regeering ingewonnen ten aanzien
van het verzoek (*) om naturalisatie van Mathias Gerhard Adolph
Longerich geven haar voldoende aanleiding de tegenwoordige
wetsvoordracht aan te bevelen.
Blijkens de ingewonnen ambtsberichten heeft de verzoeker
het Pruisische Staatsburgerschap verloren.
De Minister van Justitie,
E. R. H. REGOUT.
Lasten en bevelen, enz.
De Minister van
Justitie,
Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1910—1911.
O Het verzoekschrift is, met de daarbü gevoegde bescheiden, ter
griffie nedergelegd, ter inzage voor de leden der Kamer.