Toelatingscriteria voor het Praktijkonderwijs Voor

Toelatingscriteria voor het Praktijkonderwijs
Voor de toelating van de leerling staan de volgende leerlingkenmerken centraal.
1. Het IQ van de leerling
2. De leerachterstanden van de leerling
3. De eventuele sociaal-emotionele problematiek van de leerling
1. IQ
We maken onderscheid tussen verbale en performale (praktische) intelligentie.
In het praktijkonderwijs geldt een IQ van 60 t/m 80
• De bandbreedte vertoont in het gebied van 75 t/m 80 een overlap. Daar is bewust voor
gekozen, omdat de grens tussen aangewezen zijn op leerwegondersteunend onderwijs
dan wel op praktijkonderwijs, niet scherp is te trekken. Over het algemeen zal de mate
van leerachterstand hier de doorslag geven.
• Het is van belang dat de school een zo goed mogelijke motivatie krijgt over de toelating
op het praktijkonderwijs
• Met een IQ van lager dan 60 komt een leerling in aanmerking voor speciaal onderwijs
(ZMLK). In de bandbreedte van 55 tot en met 59 kan hierop een uitzondering worden
gemaakt.
2. Leerachterstand
Het gaat hier om de leerprestaties van de leerling op de volgende vier domeinen:
• Technisch lezen
• Begrijpend lezen
• Spellen
• Inzichtelijk rekenen
Een relatieve leerachterstand voor het praktijkonderwijs is 0,5 (3jaar) of meer op twee van de
Vier domeinen, waar bij één van de twee inzichtelijk rekenen of begrijpend lezen is.
3. Sociaal-emotionele problematiek
De term sociaal-emotionele problematiek kan veel betreffen. Het betreft dan sociaal-emotionele
problematiek die de leerling substantieel belemmert in zijn of haar deelname aan het leerproces.
Het gaat daarbij om:
• Faalangst
• Prestatiemotivatie
• Emotionele instabiliteit
De beoordeling hiervan gaat op grond van persoonlijkheidsonderzoeken door deskundigen aan de
hand van screening-cq diagnostische instrumenten die vermeld staan op de Cotan lijst.