Inhoudsopgave, voorwoord en inleiding Bouwen aan netwerken

Inhoudsopgave, voorwoord en inleiding
Bouwen aan netwerken
Boom/Nelissen 2001
Inhoudsopgave
Voorwoord 11
1
Inleiding 13
2
De praktijk 19
3
Netwerken in maatschappelijk en historisch perspectief 25
4
Netwerken en hun functies 35
5
Kenmerken van netwerken 45
6
Netwerkanalyse 57
7
Van analyse naar verbetering 77
8
Bevorderen van sociale steun 87
9
Hoe het afliep 117
1
Voorwoord
Het begrip ‘sociale netwerken’ is pas in het begin van de jaren zeventig in de gezondheidszorg en het
welzijnswerk geïntroduceerd. Inmiddels heeft het versterken van sociale steun via netwerken een
niet meer weg te denken plaats gekregen in de moderne visies op gezondheid en welzijn. Vele
studies hebben inmiddels duidelijk gemaakt dat het ontbreken van sociale steun een ernstig
stresserend effect kan hebben en dat de aanwezigheid van sociale steun een beschermende buffer
vormt wanneer zich stresserende omstandigheden voordoen.
De afgelopen jaren zijn vele methoden en technieken ontwikkeld en toegepast om de kwaliteit van
sociale netwerken te verbeteren. Zo zijn er voor uiteenlopende doelgroepen ondersteuningsgroepen
in het leven geroepen zoals voor partners van dementerende ouderen, kinderen van psychiatrische
patiënten, verzorgenden van chronisch zieken, alleenstaande oudere weduwen en incestslachtoffers.
Ook zijn er talrijke lotgenotengroepen en zelfhulpgroepen van mensen die eenzelfde ziekte of
handicap delen. En ook de vele initiatieven op het terrein van casemanagement en zorgcoördinatie
kunnen we opvatten als methodieken om sociale steun via netwerken te versterken.
Het versterken van sociale netwerken is niet alleen of vooral een methodische kwestie. De visie die
aan de basis ervan ligt is minstens zo belangrijk. In deze visie wordt benadrukt dat de mens een
sociaal wezen is en dat ziekte, gezondheid en welzijn resultaten zijn van een voortdurende interactie
tussen mens en sociale omgeving. Voor herstel en bevordering van gezondheid en welzijn is
‘empowerment’ van individuen, groepen en lokale gemeenschappen van wezenlijke betekenis.
‘Empowerment’ betekent het versterken van de sociale vermogens in de directe omgeving, waardoor
deze omgeving zelf een bijdrage kan leveren aan het herstel en de bevordering van gezondheid en
welzijn. Hierdoor wordt voorkomen dat het ‘zelfhelend’ vermogen ondermijnd wordt en dat mensen
te afhankelijk worden van de geïnstitutionaliseerde hulp. Het gevaar van ‘iatrogenese’ (Illich) en
protoprofessionalisering (De Swaan) wordt daardoor bestreden.
Pogingen om sociale netwerken te versterken zijn vaak gebaseerd op globale concepten. Het
verbeteren van de kwaliteit van netwerken door hulpverleners, welzijnswerkers, preventiewerkers,
enzovoort vraagt een gedegen inzicht in de mechanismen die aan effectieve steun ten grondslag
liggen. De beschikbare inzichten hieromtrent maken duidelijk dat sociale netwerken op zeer
uiteenlopende wijzen kunnen worden versterkt. Wil dit succesvol gebeuren, dan zal de professional
moeten beschikken over een specifiek referentiekader waarmee nauwkeurig kan worden nagegaan
op welke terreinen versterking nodig is en aan welke vorm van ondersteuning behoefte is.
Het boek Bouwen aan netwerken van Harry Hendrix biedt dit specifieke referentiekader. Het
beschrijft de betekenis van sociale netwerken voor de gezondheid en welzijn. Het biedt een
instrument, waarmee samen met de cliënt de sterke en zwakke kanten van het netwerk in kaart
kunnen worden gebracht. Bovendien geeft het een overzicht van de strategische opties waaruit
gekozen kan worden om sociale netwerken te versterken.
Om deze reden biedt Bouwen aan netwerken een belangrijke bijdrage aan kwaliteitsverbetering van
wat we tegenwoordig de ‘netwerkbenadering’ zijn gaan noemen.
Prof. Dr. C.M.H. Hosman, hoogleraar in de preventieve geestelijke gezondheidszorg, Faculteit
Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Maastricht
2
1
Inleiding
Ieder individu wordt omgeven door een netwerk van mensen. Hij heeft deze mensen nodig om zich
te kunnen ontplooien en om, in tijden van nood, op te kunnen steunen. Deze steunfunctie van
netwerken is echter de laatste decennia op de tocht komen te staan.
Sinds de jaren zeventig is de individualisering in onze samenleving gestaag toegenomen. In
toenemende mate heeft het individu zich losgemaakt van de normerende banden van het collectief.
Velen beleven dit als een bevrijding. Zij voelen zich ontdaan van de normerende en controlerende
invloed van hun omgeving. Zij ervaren meer mogelijkheden om zich in vrijheid te ontplooien.
Voor anderen is deze ontwikkeling een bron van zorg omdat volgens hen de afname van normen en
sociale controle leidt tot desintegratie van het samenlevingsnetwerk. Vandalisme en crimineel
gedrag nemen toe.
Weer anderen zijn van mening dat de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid vooral de kansrijken
in deze samenleving perspectieven biedt. Zij die in ongunstige sociale omstandigheden verkeren, de
financiële middelen missen, een slechte gezondheid hebben of onvoldoende sociale vaardigheden
bezitten, dreigen aan de onderkant van de samenleving te belanden. Het beroep op de individuele
verantwoordelijkheid wekt bij hen vooral schuldgevoelens, omdat zij er niet in slagen hun eigen
boontjes te doppen. De vanzelfsprekende vangnetten in de omgeving van de tijdelijk of permanent
zwakkeren worden steeds schaarser. Individuele ontplooiingsdrang en -dwang laten weinig ruimte
voor solidariteit.
De persoonlijke solidariteit en schuldgevoelens over het leed van anderen zijn afgekocht met de
abstracte solidariteit van de verzorgingsstaat. Maar nu deze verzorgingsstaat onder druk staat en
onbetaalbaar dreigt te worden ligt de ellende weer op straat. De politiek predikt al vanaf begin jaren
tachtig de zorgzame samenleving. In de regeringsverklaring van het eerste kabinet Lubbers in 1982
heet het dat we moeten “overgaan van een verzorgingsstaat die onbetaalbaar en drukkend dreigt te
worden naar een zorgzame samenleving, waarin mensen voor elkaar opkomen. Cultuur en
beschaving is elkaar vasthouden tegen onachtzaamheid, ontreddering en eenzaamheid”.
De individualiseringstendensen zijn niet voorbijgegaan aan de hulpverleningssector. Het individu en
diens eigen verantwoordelijkheid zijn steeds meer centraal komen te staan. De op solidariteit en
saamhorigheid gebaseerde idealen ebden weg. Op­lei­din­gen droegen eraan bij dat studenten het
zich verantwoordelijk voelen voor anderen afleerden.
Ook de instellingen ‘individualiseerden’. Instellingsbelangen kregen een steeds centralere plaats. De
toenemende roep om meer vraag- en klantgericht werken in de jaren tachtig is dan ook niet
verwonderlijk. De vraag van de klant moest weer centraal komen te staan. Of dit zal lukken is nog
maar de vraag. De individucultuur is diep verankerd in de samenleving en dagelijkse praktijk van de
hulpverlening, en de machtspositie van hulpverleners is aan­zienlijk sterker dan die van hun cliënten.
Uit recent onderzoek van Van Hoof en Van der Sande bleek de ondergeschikte rol van de hulpvraag
van de cliënt. De onderzoekers constateren: ‘Mis­schien krijgt de cliënt soms wel waar hij om
gevraagd heeft, maar niet omdat hij dat gevraagd heeft’. De patiënt of cliënt is nog lang geen klant.
De professionele hulpverlening volgt niet alleen de individualiseringstendensen in de samenleving; zij
levert er zelf ook een bijdrage aan. Er is, zoals De Swaan dat noemt, sprake van
‘protoprofessionalisering’. De hulpverlener draagt zijn gedachtegoed bewust of onbewust over op de
cliënt. Die wordt vooral aangesproken op zijn individuele verantwoordelijkheid. Hij moet zichzelf
leren kennen en vaardigheden ontwikkelen om zich staande te houden en, als het een beetje meezit,
zich te ontplooien.
3
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de individualiseringsgolf leidde tot een toenemende
intrapsychische oriëntatie van de hulpverlening. In deze sfeer floreert de individugerichte
hulpverlening en worden het opbouwwerk en sociaal-cultureel werk wegbezuinigd. De
intrapsychische oriëntatie leidt tot een verwaarlozing van de relatie tussen de individuele
problematiek en de sociale omgeving. In deze entourage zijn interventies, gericht op het versterken
van sociale steun, niet populair. Het aangrijpingspunt is de individuele cliënt met zijn ziekte en
onvermogens. De hulpverlening is meer probleem-georiënteerd dan omgevingsgericht. De klacht of
het probleem van de individuele cliënt staat centraal. Na de probleemdiagnose worden zorgplannen
ontwikkeld en uitgevoerd die vooral op de individuele cliënt gericht zijn. De milieugerichte
benadering legt de nadruk op de integratie van de cliënt in zijn sociale omgeving. Samen met de
cliënt sleutelen aan die omgeving staat daarbij centraal.
Als gevolg van individualisering, een intrapsychische oriëntatie en een overwegend probleemgerichte
benadering worden de kansen die netwerken bieden onvoldoende benut. Dit boek wil hand­vatten
bieden voor een meer milieugerichte oriëntatie waarbij het netwerk van de cliënt gezien kan worden
als een potentiële bron van steun wanneer er problemen zijn of dreigen.
Een netwerk moeten we in dit verband zien als:
‘een groepering van mensen met wie één persoon min of meer duurzame banden
onderhoudt voor de vervulling van noodzakelijke levensbehoeften’.
Geen enkel netwerk is hetzelfde en netwerken veranderen voortdurend van samenstelling. De
pasgeborene is vooral aangewezen op zijn ouders, broertjes en zusjes. De middelbare scholier zal
zich meer thuis voelen bij klasgenoten en vrienden. En oma in het verzorgingshuis is vooral
aangewezen op het netwerk van verzorgers en hulpverleners.
Mensen zijn sociale wezens en kunnen niet zonder andere mensen, die ze nodig hebben voor hun
noodzakelijke levensbehoeften. En zeker als er zich problemen in hun leven voordoen hebben zij
behoefte aan sociaal contact, intimiteit, waardering, adviezen, praktische en materiële hulp,
enzovoort. Netwerken kunnen hierin voorzien.
Netwerken bieden echter niet vanzelfsprekend datgene wat de mensen ervan verwachten of wat
goed voor hen is. Soms is zelfs het tegenovergestelde het geval. De kwaliteit van het netwerk en het
belang dat de leden eraan hechten is van doorslaggevende betekenis.
Dit boek is bedoeld voor hulpverleners in de brede betekenis van het woord zoals verpleegkundigen,
psychotherapeuten, psychiaters, sociotherapeuten, maatschappelijk werkers, huisartsen,
­wijkverpleegkundigen, gezinsverzorgenden, verzorgenden in inrichtingen en tehuizen, sociaalpsychiatrisch verpleegkundigen, schooldecanen, preventiewerkers, pastores, enzovoort. Deze
hulpverleners maken tijdelijk of permanent zelf deel uit van de netwerken van hun cliënten. In dit
boek worden hulpmiddelen aangereikt om de kwaliteit van die netwerken te verbeteren, zodat ze als
(meer) ondersteunend worden ervaren. Theorie, methoden en de technieken worden geïllustreerd
met talrijke praktijkvoorbeelden die uit het leven gegrepen zijn. Hulpverleners kunnen na het lezen
meteen aan de slag in de eigen praktijk.
Het boek is ook bedoeld voor studenten van opleidingen voor hulpverleners. De netwerkbenadering
zou een verplicht onderdeel moeten zijn van deze opleidingen, bijvoorbeeld in de vorm van een
aparte module. Dit boek kan daarbij uitstekend als een leer- en oefenboek gebruikt worden.
Voor meer informatie: [email protected].
4