Urineweginfecties Paul B.M. Went, specialist ouderengeneeskunde, Respect Scheveningen tevens hoofd opleiding tot specialist ouderengeneeskunde afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde LUMC Monique A.A. Caljouw, onderzoeker, afdeling Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde LUMC Voor de diagnose UWI dienen er mictiegerelateerde klachten te zijn zoals pollakisurie, strangurie, dysurie, pijnklachten in rug of onderbuik, en eventueel hematurie. Bij kwetsbare patiënten (vooral vrouwen) kunnen deze klachten ondergeschikt raken of zelfs ontbreken en kunnen aspecifieke klachten van malaise en delier optreden. Is de anamnese niet mogelijk, dan kan een heteroanamnese (mantelzorgkring of professionele zorgkring) de specialist ouderengeneeskunde op het spoor brengen. In de herziene NHG-standaard Urineweginfecties wordt vervolgens lichamelijk onderzoek aanbevolen bij kwetsbare patiënten met comorbiditeit en andere risico’s, en bij tekenen van weefsel invasie. Maakt de patiënt een zieke indruk? Het gaat om aantonen of uitsluiten van andere infectiebronnen, urine retentie en fecale impactie. Aanvullend wordt bij vermoedelijke UWI’s in verpleeghuizen altijd en zo mogelijk urineonderzoek verricht. De wijze van opvang van urine is afhankelijk van het doel van het onderzoek. In een celstof urineopvangsysteem (zonder antimicrobiële toevoeging) dat korter dan vier uur in situ is, lijkt de nitriettest en leukocytenesterasetest betrouwbaar en valide. Voor een betekenisvol kweekonderzoek (dipslide, urinekweek) dient de urineopvang zonder contaminatie van buiten de blaas plaats te vinden. Dit kan bij ernstige symptomatologie eenmalige blaaskatheterisatie of een suprapubische punctie van een volle blaas rechtvaardigen. In de huisartspraktijk is de nitriettest is een onderscheidend onderzoek. Devillé et al hebben in de huisartsenpopulatie uit een meta-analyse geconcludeerd, dat de nitriettest met een sensitiviteit van 0,53 en een specificiteit 0,88 de voorafkans op het bestaan van een UWI verhoogt van 55 tot 84%. Nys et al hebben recent bevestigd, dat de positief voorspellende waarde van een nitriettest voor een ongecompliceerde urineweginfectie bij vrouwen hoog is (96%). Echter, het uitsluiten van een UWI door een negatieve nitriettest én een negatieve leukocytenesterasetest kan alleen indien men als maat >105 bacteriën per ml urine hanteert. De nitriettest maakt geen onderscheid tussen bacteriurie en UWI In het verpleeghuis is het gebruik van de nitriettest minder succesvol. Immers, de prevalentie van asymptomatische bacteriurie is onder vrouwelijke verpleeghuispatiënten boven de 80 jaar en zonder verblijfskatheter hoog: 50%. In gesignaleerde stinkende troebele urine maakt de nitriettest dan ook geen onderscheid tussen bacteriurie en UWI. Daarom kan na (hetero)anamnese en lichamelijk onderzoek beter gebruik worden gemaakt van een urinekweek, bijvoorbeeld de semikwantitatieve dipslide-methode die <24 uur met hoge sensitiviteit en specificiteit bacteriurie aantoont (beneden de maat 103 bacteriën per ml is deze methode minder betrouwbaar). Nadeel van de dipslide is dat type en resistentie van de verwekker onbekend blijft, terwijl doorkweken in het laboratorium riskant is, omdat een positieve dipslide (MacConkey en Cled) mengculturen kan camoufleren. Endemische zorginfecties In verpleeghuizen varieert de incidentie urineweginfectie (UWI) tussen de 44-58 per 100 persoonsjaren at risk. Dit hangt samen met veranderingen in de afweerbarrière door structurele en/of functionele afwijkingen van de urinewegen. Daarnaast voorspellen een cognitieve stoornis, beperkingen in ADL, een eerdere UWI <1 jaar geleden en urine-incontinentie een UWI op hoge leeftijd. De gevolgen van UWI’s variëren tussen enkele dagen klachten tot algemeen ziek zijn, delier, dehydratie, urosepsis, ziekenhuisopname en sterfte. Het is daarom belangrijk om UWI’s bij verpleeghuispatiënten te herkennen, te behandelen en te voorkomen. Dit is echter niet eenvoudig, omdat de anamnese wordt bemoeilijkt door cognitieve beperkingen en gelijktijdige chronische klachten van het urogenitaal systeem en door een vaak aanwezige asymptomatische bacteriurie. Kweekonderzoek dient plaats te vinden in een gecertificeerd bacteriologisch laboratorium onder de verantwoordelijkheid van een arts-microbioloog en is inclusief casuïstisch overleg en periodiek overleg over (resistentie van) uropathogenen in de instelling en de keuze, dosis en behandelduur van de antimicrobiële behandeling. Omdat (hetero)anamnese, lichamelijk onderzoek en urineonderzoek veelal ontoereikend zijn, is in de Verenso-richtlijn een derde criterium voor de diagnose UWI toegevoegd: er moet bovendien sprake zijn van een afweerreactie. In de huidige ouderengeneeskundige praktijk ontbreekt het (nog) aan UWI-specifieke, betrouwbare afweerparameters. Afgeleide indicatoren van ontsteking kunnen dan ondersteunen (BSE; CRP; bloedbeeld en differentiatie; leukocyturie in gestandaardiseerd microscopisch onderzoek van het urinesediment). Pyurie kan echter ook zonder blaasinfectie bestaan. Tijdens een koortspiek kan een bloedkweek de verwekker typeren. 2013|01 Tijdschrift voor Ouderengeneeskunde 37 Behandeling en preventie Endemische zorginfecties Volgens de Verenso-richtlijn dient in het algemeen de eerste keus voor chemotherapeutische of antibiotische behandeling van UWI’s te zijn vastgesteld in lokaal of regionaal farmacotherapeutisch overleg op basis van landelijke en eigen lokale/regionale typerings- en resistentiegegevens van het afgelopen jaar met advies van de arts-microbioloog. Er wordt tevens rekening gehouden met nierfunctiestoornissen in de doelgroep, met bijwerkingen van het middel en afwegingen over toedieningwijze, behandelduur en kosteneffectiviteit. Bij de individuele patiënt betrekt de specialist ouderengeneeskunde bij de keuze allergieën, comorbiditeit en interacties met comedicatie. Dit kan niet zonder een elektronisch voorschrijfsysteem. 38 Naast behandeling neemt de arts preventieve maatregelen om de gevolgen van de UWI te beperken, zoals verhoogde vochtinname, decubituspreventie, delierpreventie en intensievere controle van comorbiditeit ter preventie van ontregeling (diabetes mellitus, hartfalen, antistolling). Dit is een goede gelegenheid om ook algemene voorzorgsmaatregelen te actualiseren omtrent vochtinname, blaaslediging, toilethygiëne en afvoer van urineopvangmateriaal. Voor antibiotische profylaxe (onderhoudsbehandeling) van recidiverende UWI’s is er bij kwetsbare verpleeghuispatiënten geen plaats, ook niet met lage doses, vanwege bijwerkingen en selectie tot multiresistentie. Veenbessen (‘cranberries’). onderzocht; van vitamine C en methenamine zijn geen gunstige effecten aangetoond. Een andere manier om UWI’s te voorkomen is met veenbessen (‘cranberries’) die proanthocyanidinen (PAC’s) bevatten die UWI-veroorzakende bacteriën verhinderen zich aan de blaaswand te hechten. Cranberry voorkomt recidiverende UWI’s bij volwassen vrouwen (incidentie daalt met 35% in een jaar) en bij oudere ziekenhuispatiënten (prevalentie daalt met 50%). Bij kwetsbare ouderen is echter nog geen profylactisch effect van cranberry gepubliceerd. Een Randomized Controlled Trial (RCT) in Nederlandse verpleeghuizen is afgerond maar wacht op publicatie. Aanbevolen literatuur 1. Verenso-richtlijnen Urineweginfecties en Blaaskatheters. Omtrent specifieke niet-antibiotische medicamenteuze preventieve maatregelen het volgende: estriol is bij postmenopauzale vrouwen een effectief UWI-profylacticum, maar de veiligheid ervan is bij kwetsbare geriatrische patiënten niet 2013|01 Tijdschrift voor Ouderengeneeskunde Correspondentieadres [email protected]
© Copyright 2024 ExpyDoc