Download - Ars Aequi

Burgerlijk procesrecht
Rechtspraak
G.R. Rutgers, R.J.C. F1ach
Overzicht vierde kwartaal 1993
Wetgeving
Scheidingsprocesrecht
Er ligt alweer een nieuw voorstel tot wijziging
van het scheidingsprocesrecht bij de Tweede Kamer. Een aan artikel 819 Rv toe te voegen tweede lid moet het mogelijk maken om 'procureurloos' te scheiden. Vereist is een gemeenschappelijk verzoek (de processuele vertaling van scheiding in der minne) en overeenstemming tussen de
echtgenoten ten aanzien van de scheiding en de
nevenvoorzieningen (alimentatie, boedelscheÎding, kinderen en echtelijke woning). De overeenstemming moet zijn neergelegd in een notariële akte of een akte die mede door een advocaat is ondertekend. De verplichte tussenkomst
van een notaris of advocaat dient om tegemoet
te komen aan de kritiek van de Eerste Kamer op
een eerder voorstel. &:htparen die het wagen in
ruzie uiteen te gaan worden in verschillende opzichten financieel gestraft (TK 1993-1994,
23616, nrs. 1-3).
Het wetsvoorstel kan zowel tegen de achtergrond van de verdere liberalisering van het echtscheidingsrecht worden geplaatst als tegen de
achtergrond van hel terugdringen van het overheidstekort in verband met de hoge jaarlijkse bedragen aan gefinancierde rechtshulp. De lijn
wordt in het voorontwerp W"BRv (1993) voortgezet met verhoging van de competentiegrens tot
f 10.000,-, uitbreiding van de mogelîjkheid om
in huurkoopzaken zonder procureur te procederen en in 'andere zaken ten aanzien waarvan de
wet dit uitdrukkelijk bepaalt' (art. 2.1.2), zoals
gedaagde in het nieuwe incassogeding (art.
2.15.2), en ten slotte met uitbreiding van de mogelijkheid om per formulier te dagvaarden (art.
2.3.3). Het ideaal van de burger die in staat is
zelf te procederen staat op dezelfde voet als de
burger die zelf in staat is zijn rechten en plichten
uit het Burgerlijk Wetboek te halen.
Hoger beroep; devolutieve werking; terug-, verwijzing na vernietiging - artikelen 1570, 157b,
355, 356 en 429n Rv
Jn een drietal zaken, die onder de laatste uitspraak van een noot zijn voorzien van HER(as),
komt de devolutieve werking van het appel aan
de orde, alsmede de vraag in hoeverre de zaak
na vernietiging terug- dan wel verwezen moet
worden.
In de eerste zaak, HR 8januari 1993, NJ 1993,
653 inzake Streutker tegen Sellmeijer, betrof het
een eindbeschikking in appel betreffende de vaststelling huurprijs, waarbij de Rb - van oordeel
dat Streutker ten onrechte niet-ontvankelijk was
verklaard - de beschikking van de Ktr had vernietigd en de zaak naar deze Ktr had teruggewezen in verband met diens bijzondere deskundigheid op het gebied van huurprijzen, teneinde
de zaak opnieuw te beslissen. Daartegen richtte
zich het cassatiemiddel.
Het middel is gegrond, aldus de HR. De beschikking van de Ktr moet worden aangemerkt
als een einduitspraak. Door het hoger beroep tegen de einduitspraak wordt in beginsel de gehele zaak, zoals zij voor de eerste rechter diende,
naar de hogere rechter overgebracht ter beslissing door deze. Deze regel brengt mee dat de hogere rechter zich niet deels aan deze hem opgedragen taak mag onttrekken door een gedeelte
van het aan zijn oordeel onderworpene over te
laten aan de rechter die zijn oordeel over de zaak
reeds heeft gegeven. De HR vernietigt de beschikking van de Rb en doet de zaak zelf af.
De tweede zaak, HR 16 april 1993. NJ 1993,
654 inzake Van der Belt cs tegen De Open Ankh,
betrof een arbeidsgeschil. De Ktr had de werknemers niet-ontvankelijk verklaard op grond van
rechtsverwerking. De Rb had - na gegrondbevinding van een aantal grieven de bestreden vonnissen vernietigd en de zaak ter verdere berechting teruggewezen naar de Ktr, teneinde partijen
niet een feitelijke instantie te onthouden. Hel
cassatiemiddel strekt ten betoge, dat de Rb als
appelrech!er na vernietiging van die vonnissen de
zaken niet had mogen terugwijzen, doch ze zelf
had moeten afdoen.
Het middel is gegrond, aldus de HR en de
Raad motiveert zijn arrest met de vaste formule
als gebezigd in de eerste uitspraak. Vervolgens
geeft de HR nog een nadere uitleg van de regel
van terugwijzing, maar fannuleert tevens een
drietal uitzonderingen op deze regel:
KATERN 5t
2391
Burgerlijk procesrechl
'Onverkorte toepassing van deze regel brengt weliswaar
mee dat in een aantal gevallen een substantieel gedeelte van het geschil tussen partijen sltthts in één feitelijke instantie zal worden berecht, doch nu die gevallen
zich niet met behulp van een duidelijk en in de praktijk eenvoudig te hanteren criterium laten onderscheiden, dient voormelde regel steeds toepassing te vinden,
met uitzondering evenwel van de gevallen waarin de
appelrechter een uitspraak van de rechter in eerste aan·
leg vernietigt, waarbij deze zich onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen, hetzij wegens
ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter, hetzij op grond van het bepaalde in art. 1022 lid I
Rv, hetzij uit hoofde van het onderwerp van bet ge.
schiL'
In laatste drie gevallen van onbevoegdverklaring
dient de appelrechter de zaak dus terug te wijzen. De HR vernietigt tot slot de vonnissen van
de Rb en verwijst de zaken naar diezelfde Rb ter
verdere behandeling en beslissing.
De derde zaak, HR 7 mei 1993, NJ 1993, 655
inzake Meulen tegen Keijsers (onder welk arrest
ook de noot van Ras is afgedrukt), betreft de
vraag of bij een mondeling tot stand gekomen
opdracht aan een architect (i.c. Keijsers) het bewijs dat arbitrage van toepassing is door getui.
gen geleverd kan worden, nu artikel 1021 Rv uitdrukkelijk bepaalt, dat de overeenkomst tot arbitrage door een geschrift wordt bewezen. De Rb
had zich onbevoegd verklaart van de vordering
van Meulen tegen Keijsers kennis te nemen. Het
Hof had - nadat getuigen waren geboord - de
zogenaamde Algemene Regelen voor de architectuur wel van toepassing verklaard.
Het cassatiemiddel bevat de klacht dat het Hof
ten onrechte artikel 1021 Rv buiten toepassing
heeft gelaten. Dit uitgangspunt is juist, aldus de
HR. Het Hof was gehouden dat artikel ambtshalve in zijn oordeel te betrekken. 's Hofs arrest
kan dan ook niet in stand blijven. De HR doet
met betrekking tot de bevoegdbeid zelf recht en
oordeelt dat de Rb - bij gebreke van bewijs dat
het betwiste arbitraal beding was overeengekomen - voor bevoegd moet worden gehouden.
Vervolgens formuleert de HR wederom de regel
omtrent de terugwijzing en de uitzonderingen
daarop, zoals weergegeven in het tweede arrest.
Doende wat het Hof had behoren te doen, ver·
nietigt de HR ook bet vonnis van de Rb. Aan~
gezien partijen nog geen rekening konden hou·
den met de aanvaarding door de HR van voormelde uitzondering (onbevoegdheid op grond
van artikel 1022 lid I Rv), heeft de HR de zaak
naar de rol verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich erover uit te laten of zij
1391 KATERN SI
verlangen dat de zaak door het Hof wordt afgedaan.
In de meer dan lezenswaardige noot zet Ras
deze weerbarstige problematiek uiteen en wijst er
onder meer op, dat we in essentie weer terug zijn
bij het systeem van het in 1954 vervallen artikel
358 (oud) Rv.
Literatuur
Voorontwerp WvBRv (1993)
Uit alle publicaties over hel departementale
voorontwerp WvBRv (1993) spreekt zorg over
de tijdsdruk en de gevolgen voor de kwaliteit van
deze zo omvangrijke herziening. De ervaringen
met de kantongerechtsprocedure en het scheidingsprocesrecht (waarbij de voorbereidingstijd
veel langer was) stemmen in dit opzicht niet gerust. W.D.H. Asser en I.F. van Dam geven in het
NJB 1993 (p. 1577) een helder overzicht met vermelding van alle relevante vernieuwingen. Zij
concluderen dat het voorontwerp een moderner
WvBRv brengt met tal van verbeteringen. Of de
laagdrempeligheid wordt bevorderd valt volgens
hen te betwijfelen. Ook CJJ.c. van Nispen
loopt in zijn oratie (VU) de voorstellen in het
voorontwerp na en plaatst hier en daar (af en toe
wat zure) kanttekeningen. Hij vindt het Duitse
model zoals dat sinds 1977 bestaat wel inspirerend en bepleit een inhoudelijke eerste schriftelijke ronde waarna partijen hetzij vonnis willen,
hetzij een tweede ronde (De terloopse hercodificalie van ons burgerlijk procesrecht, Deventer
1980). De wens om zwaardere inhoudelijke eisen
aan de dagvaarding en de conclusie van antwoord te stellen, met name wat betreft de bewijsmogelijkheden, lijkt algemeen Ie leven.
T.A.W. Sterk besteedt in het nieuwe Tijdschrift
voor Civiele Rechtspleging (TeR 1993, p. 2) onder andere aandacht aan de algemene voorschriften voor procedures in afd. 1.3 en de nieu·
we mogelijkheden tot herstel van een foule keuze bij het procesinleidend stuk en procureurstel.
ling. Naar aanleiding van dit laatste steil Sterk
een aantal vragen die de wetgever maar beter
niet kan negeren. Verder vindt hij de tijd rijp om
over te gaan tot algehele afschaffing van de mondelinge rol. A.W. Jongbloed neemt in het WPNR
9416121 de lijdelijkheid van de rechter onder de
loupe en vindt dat de partij-autonomie veel drastischer zou moeten worden teruggedrongen dan
het voorontwerp doet. Voor versnelling van
de procedure ziet hij veel heil in de uitbreiding
Huurrecht
van de bevoegdheden van de rechter en een
geconcentreerde mondelinge behandeling. C,A.
Joustra in hetzelfde WPNR 94/6121 concludeert
dat het voorontwerp wat consumentengeschillen
betreft niet veel afwijkt van het geldende recht.
Van harmonisatie met het bestuursprocesrecht is
maar op beperkte schaal sprake aldus R.l.G.M.
Widdershoven (WPNR 9416121).
Het is te hopen dat thans de practici tijdig hun
stem laten horen over het voorontwerp.
En ~erder
- beschrijft M. Fiege, De autonomie van de min·
derjarige in het recht (Arnhem 1993) ook ten
processe. Bepleit wordt deze uit te breiden;
- aldus ook G.H.A. Schut in een van de (zoals
altijd weer lezenswaardige) redactionele kanttekeningen van RM Themis (Procederende
kinderen, RMTh 1993, p. 369);
behandelt Matthias E. Stonne de Rechtsopvo/ging onder bijzondere titel tijdens het burger/ijk geding in België en Nederland, RW
1993, p. 169.
Mr. F.T. Oldenhuis, mW.mr. HJ, Rossel
Bedrijfsruimte (artikel 1614 BW e.v.lHuurwet)
1 Gemengde overeenkomsten mei betrekking tot
artikel /624 BW e. v.
HR 26februori /993. NJ 1993, 581 PAS (Kasteel
Hoensbroek). Moonen huurde reeds meer dan
twintig jaar een aantal ruimten in kasteel Hoensbroek. Als verhuurder trad de gemeente Heerlen
op. Moonen had het genot van de 'taveerne' met
bijbehorend buitenterras, de bovenverdieping
van de 'taveerne' (ingericht als woonruimte) en
de foyer, onderdeel van de economiegebouwen.
Voorts bewhikte hij als 'pachter' over de buffetrechten van in de economiegebouwen ondergebrachte ruimten. De gemeente gooide wat betreft
de exploitatieopzet van kasteel Hoensbroek het
roer om. Zij wenste kasteel Hoensbroek in het
kader van de congres- en vergadennogelijkheden
scherper te promoten en liet aan het gebouwen~
complex omvangrijke en kostbare restauratiewerkzaamheden verrichten.
Met de toekomstige huurder - Van Melik-
werd reeds tegen een aanzienlijk hogere huurprijs
een huurovereenkomst gesloten. Inmiddels was
de gemeente reeds een procedure tegen Moonen
begonnen. Inzet was artikel 1631a lid I sub 4°
BW: het weigeren van een redelijk aanbod tot het
aangaan van een nieuwe huurovereenkomst. De
Ktr wees de vordering van de gemeente toe. De
Rb oordeelde anders. De Rb stelde voorop dat
in het onderhavige geval sprake was van 'twee
als afzonderlijk te beschouwen soorten van overeenkomsten'. Zij had daarbij de buffetrechten op
het oog en wees er op, dat de buffetrechten betrekking hadden op ruimtes die niet tot de gehuurde ruimtes behoorden. De gemeente werd
voor wat betreft de hel!indiging van de buffetrechten niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien
van de verhuur van de taveerne annex terras en
de bovenverdieping verlengde de Rb de huurovereenkomst (tijdens de procedure verklaarde
de gemeente zich bereid de huurovereenkomst
met betrekking tot de taveerne en de bovenverdieping voort te zetten). Voor de foyer stelde de
Rb een ontruimingsdatum vast. De Hoge Raad
fiatteerde de door de Rb aangebrachte splitsing
van overeenkomsten. Uit de rechtspraak met beo
trekking tot artikel 1624 lid I blijkt, dat die split~
sing niet steeds kan worden toegepast; zie vooral HR 19 juni 1987, NJ 1988, 72 en HR 9 oktober /987, NJ 1988, 253. Voorts aanvaardde de
Hoge Raad de door de Rb voorgestane ruime
opvatting ten aanzien van artikel1631a lid I sub
4° BW. De Hoge Raad overwoog daaromtrent
Het onderdeel ziet er aan voorbij
'dat de rechtbank de hogere huuropbrengst bij verhuur
aan Van Melik niet op zichzelf laat mttwegen, dochkort gezegd - veel gewicht hecht aan de omstandigheid dat de gemeente in de eerste plaats kasteel Hoens·
broek, een cultureel erfgoed, in stand wil houden en dat
dit slechts mogelijk is bij een financieel sluitende exploitatie.'
De Hoge Raad zet daannee de ruime uitleg van
artikel1631a lid 2 sub 40 BW, zoals gegeven in
HR 26jWli 1992, NJ /992.726 PAS (Coumans
BV-Servex BV) en HR 15 mei 1992. NI 1992.727
(Rodel-Hanterink/J.M. Hanterink), voort.
2 Gemengde overeenkomsl: woonruimte of bedrijfsruimte?
HR 5 november /993, NJ 1994,228 PAS (FuksRecourt BV). Fuks heeft met ingang van I december 1989 van Recourt BV een vierkamerwoning gehuurd. Hij diende 60% van het totale
vloeroppervlak zelf te bewonen, 40'% mocht door
KATERN SI
2393