Aanbeveling nr. 119, op 26 juni 1963 te Genève door de

Zitting 1967-1968 - 9 4 3 4
Aanbeveling nr. 119, op 26 juni 1963 te Genève
door de Internationale Arbeidsconferentie aangenomen,
betreffende beëindiging van het dienstverband op
initiatief van de werkgever
BRIEF VAN DE MINISTER
VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Nr. 1
's-Gravenhage, 18 december 1967.
Mede namens de Minister van Sociale Zaken en VoIksgezondheid moge ik U Hoogedelgestrenge hierbij, ter kennisneming door de leden der Kamer, een nota aanbieden bij de op
26 juni 1963 te Genève door de Internationale Arbeidsconferentie aangenomen Aanbeveling nr. 119 betreffende beeindiging van het dienstverband op initiatief van de werkgever
(Trb. 1966, 139, blz. 186—203).
Aan
de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. LUNS.
Nota inzake de Aanbeveling betreffende beëindiging van het dienstverband op initiatief van de werkgever, aangenomen door
de Internationale Arbeidsconferentie in haar zevenenveertigste zitting (Trb. 1966, 139, blz. 186 e.v.)
De aanbeveling bestaat uit vier delen. Het eerste gedeelte
geeft in het algemeen de middelen aan waardoor aan de aanbeveling uitvoering kan worden gegeven. Het tweede gedeelte
behelst de algemene beginselen waaraan bij de beëindiging van
een dienstbetrekking dient te worden voldaan. In het derde
deel zijn nadere regelen neergelegd nopens de inkrimping van
het personeelsbestand. Het vierde deel ten slotte geeft de
werkingssfeer van de aanbeveling aan.
Ten aanzien van de toepassing in Nederland van de in
bedoelde aanbeveling gestelde normen worde het volgende
opgemerkt.
Deel I
Punt 1. De in Nederland bestaande regelingen inzake de
beëindiging van een dienstbetrekking zijn onder meer neergelegd in het Burgerlijk Wetboek, in het bijzonder in titel 7 A van
het Derde Boek, vijfde afdeling, in het Wetboek van Koophandel, in de Wet op de Ondernemingsraden, in het B.B.A.
1945 en in de krachtens de Ambtenarenwet 1929 vastgestelde
Ambtenarenreglementen. Voorts zijn in de onderscheidene
c.a.o.'s en in de door het College van Rijksbemiddelaars bindend vastgestelde regelingen van lonen en andere arheidsvoorwaarden, alsmede in enkele verordeningen van bedrijfslichamen regelen omtrent het ontslag neergelegd.
Deel II
Punten 2 en 3, In het Nederlands recht behoeft voor ontslag, mits met inachtneming van de opzegtermijn, geen ge-
gronde reden te bestaan; de werknemer kan tegen een zodanig
ontslag echter bij de rechter opkomen, indien de opzegging
kennelijk onredelijk is. Voorts moet een ontslagvergunning op
grond van het B.B.A. 1945 zijn verleend. De redenen voor ontslag in het Nederlands recht kunnen onderscheiden worden in
twee groepen: de dringende reden van de artikelen 1639o en
1639<7 B.W. en de gewichtige reden van artikel 1639n' B.W.
In geen van deze gevallen zijn de motieven van punt 3 van de
aanbeveling een geldige reden.
Punten 4 en 5. De beslissing van geschillen, gerezen ter
zake van een door de werkgever gegeven ontslag, is bij de wet
in eerste instantie opgedragen aan de kantonrechter. Partijen
kunnen evenwel, indien zij zulks zijn overeengekomen, hun
arbeidsgeschillen met voorbijgaan van de hun bij de wet toegewezen rechter voorleggen aan door hen zelf gekozen arbiters.
Punt 6. Ingevolge artikel 1639.S B.W. kan de rechter bij
een kennelijk onredelijk ontslag de werknemer naar billijkheid
een schadevergoeding toekennen.
Punt 7. De termijn van opzegging is uitvoerig geregeld
in de artikelen 1639/;, /, j , k en in B.W. De sanctie op ovcrtreding van deze artikelen wordt gevonden in artikel 1639o,
lid 3, B.W., waarin de werknemer de keus heeft tussen de
schadeloosstelling van artikel 1639r en een volledige schadevergoeding.
9434
1
2
Punt 8. Artikel 1638«a B.W. bevat bepalingen die naar
de strekking gelijk zijn aan die genoemd in dit punt. Op verzoek van de werknemer wordt de reden van het ontslag vermeld, waardoor het mogelijk is, dat, in afwijking van het
tweede lid van dit punt, in het getuigschrift iets ten nadele van
de werknemer komt te staan. De werknemer heeft het derhalve
geheel in de hand of in het getuigschrift iets te zijnen nadele
al dan niet zal worden vermeld.
Punt 9. De Werkloosheidswet voldoet aan de eis, gesteld in
punt 9.
Punt 10. Gezien de toestand in Nederland waar ingevolge
artikel 6 B.B.A. toestemming van de directeur van het gewestelijk arbeidsbureau (G.A.B.) nodig is voor ontslag van een
werknemer, lijkt er geen behoefte te bestaan aan een wettelijk
verplicht overleg tussen werkgever en werknemersorganisaties
in een geval van individueel ontslag. Partijen bij een c.a.o.
kunnen natuurlijk een zodanig overleg wel overeenkomen.
Punt 11. Met betrekking tot het ontslag op staande voet,
als neergelegd in punt 11 van de aanbeveling, zij opgemerkt,
dat in het Nederlandse recht een door de werkgever ;».angevoerde dringende reden altijd kan worden onderworpen aan
het oordeel van de bevoegde rechter.
Deel Ut
Punten 12, 13 en 14. Hoewel er geen wettelijke voorschriften bestaan op het punt van het plegen van overleg bij een
voorgenomen inkrimping van het personeelsbestand of ten
aanzien van het inlichten van de bevoegde autoriteiten indien
van een omvangrijke inkrimping sprake is, kan gesteld worden,
dat in de praktijk in vele gevallen in overeenstemming met het
sub 12, 13 en 14 bepaalde wordt gehandeld. Anderzijds is ingevolge artikel 6 B.B.A. 1945 de toestemming van de directeur
van het G.A.B, nodig voor ontslag van werknemers. Deze
hoort een commissie van advies waarin ook werknemersorganisaties vertegenwoordigd zijn. Dit geschiedt echter meestal op
een later tijdstip dan sub 14 wordt beoogd. In c.a.o.'s zijn
vaak bepalingen opgenomen die eenzelfde strekking hebben als
deze punten.
Op grond van het voorgaande kan worden gesteld, dat de in
deze punten neergelegde normen in de praktijk in grote mate
in acht worden genomen.
Punt 15. Ook omtrent het in dit punt gestelde bestaan geen
wettelijke voorschriften. Ook hier geldt echter, dat door de
ingevolge artikel 6 B.B.A. benodigde toestemming van de
directeur van het G.A.B, in de praktijk enkele van de criteria
gehanteerd worden, zoals blijkt uit de richtlijnen voor directeuren van gewestelijke arbeidsbureaus.
Punt 16. Het in punt 16 van de aanbeveling neergelegde
beginsel, dat de werkgever bij wederindiensttreding van personeel na een gegeven ontslag in verband met een inkrimping
van het personeelsbestand, voorrang dient te geven aan volgens
deze reden ontslagen werknemers heeft in verschillende c.a.o.'s
regeling gevonden. Verder wordt aan het beoogde doel tegemoet gekomen door een voorwaarde met een dergelijke strekking. welke door de directeur van het G.A.B, ingevolge artikel
6 B.B.A. 1945 verbonden kan worden aan de ontslagvergunning.
bepaalde taak in gevallen waarin, uit hoofde van de aard van
de te verrichten werkzaamheden, de arbeidsverhouding geen
onhepaalde duur kan hebben. In het Burgerlijk Wetboek wordt
onderscheid gemaakt tussen arbeidsovereenkomsten aangegaan
voor een bepaalde tijd en die voor onbepaalde tijd. In principe
gelden de bepalingen over de opzegtermijnen slechts voor de
laatste categorie.
Ze zijn echter eveneens van toepassing op arbeidsovereenkomsten, aangegaan voor een bepaalde tijd, welke na het
verstrijken van deze tijd worden voortgezet.
Evenmin zijn de opzegbepalingen van toepassing gedurende
een bedongen proeftijd, welke ingevolge artikel 1639n niet
langer dan twee maanden mag zijn.
De sub 18c genoemde mogelijkheid zal gewoonlijk overeenkomen met een arbeidsovereenkomst, aangegaan voor een
bepaalde tijd.
Met betrekking tot de sub \8d van de aanbeveling bedoelde
werknemers in overheidsdienst zij opgemerkt, dat de rechtspositie van overheidsdienaren in Nederland bijzonder hecht
wordt gewaarborgd door de Ambtenarenwet of de krachtens
die wet vastgestelde Ambtenarenreglementen.
Conclusie
Overeenkomstig de strekking van de onderhavige aanbeveling, zoals mede uit het bovenstaande moge blijken, zijn de
rechten van de werknemer bij beëindiging door de werkgever
van de dienstbetrekking in Nederland voldoende gewaarborgd.
Zulks geschiedt zoals uit het bovenstaande blijkt hetzij doordat
wettelijke of conventionele bepalingen hierin voorzien, hetzij
doordat in de praktijk procedurele bepalingen zijn ontstaan
welke nauw aansluiten aan de normen in deze aanbeveling.
Naar de mening van de ondergetekenden kan derhalve voor
wat Nederland betreft met de algemene strekking van de
aanbeveling worden ingestemd, met dien verstande, dat er voor
Nederland zelf, gezien de bestaande bepalingen geen behoefte
aanwezig wordt geacht aan nadere wettelijke voorschriften.
Ook de Surinaamse Regering kan zich met de algemene
strekking van deze aanbeveling verenigen. Aangetekend moge
hierbij worden, dat er in Suriname geen regeling bestaat met
betrekking tot de inkomstenbescherming van werknemers,
wier dienstbetrekking is beëindigd, zoals is vermeld in deel II,
punt 2, van de aanbeveling.
In Suriname zijn voorts twee collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten en verwacht mag worden, dat meerdere
zullen volgen.
Vermeld kan nog worden, dat de Surinaamse Regering
voornemens is binnen afzienbare tijd een ontwerp-landsverordening tot het tegengaan van kennelijk onredelijk ontslag
(punt 1, deel II, van de aanbeveling) aan de Staten van
Suriname ter goedkeuring aan te bieden.
In de Nederlandse Antillen zijn de wettelijke regelingen
voor individueel ontslag opgenomen in het Burgerlijk Wetboek
en het Wetboek van Koophandel. Met uitzondering van de
voorzieningen bij kennelijk onredelijk ontslag zijn de bepalingen
in de Nederlandse Antillen van het Burgerlijk Wetboek gelijk
aan die van het Nederlandse B.W. De bepalingen van het
Wetboek van Koophandel zijn gelijk. Verdere wetgeving, zoals
bijvoorbeeld in de geest van het B.B.A. is er echter niet.
Voor ontslag wegens inkrimping zijn er generlei bepalingen.
De Minister van Sociale Zaken
en Volksgezondheid,
Punt 17. De gewestelijke arbeidsbureaus worden voor de
bemiddeling naar een andere werkkring ingeschakeld.
Deel IV
Punt 18. Volgens het sub 18a gestelde kunnen van toepassing van de Aanbeveling uitgezonderd worden de werknemers. in dienst genomen voor een bepaalde tijd, of voor een
B. ROOLVINK.
p.riKfK
--- -
- . : - •r
- :- - -
-
.
-^
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. LUNS.