Gamen-der-wijs leren lezen met Letterprins Resultaten van een pilotstudie naar de effectiviteit van Letterprins in het Speciaal Basisonderwijs Marco van de Ven, Linda de Leeuw en Marjolijn van Weerdenburg Radboud Universiteit Nijmegen Deze studie is mede tot stand gekomen met behulp van de stimuleringsregeling 'Educatief Onderzoek' van Kennisnet. 1 Samenvatting Letterprins is een leesgame waarmee kinderen op een leuke en wetenschappelijk onderbouwde manier leren lezen. Kinderen met leesproblemen ervaren vaak druk om hun leesvaardigheid te verbeteren. De extra leesoefeningen die deze kinderen doorgaans krijgen aangeboden, zijn vaak gefocust op hun leesprobleem en hebben daardoor een stigmatiserende werking. Dit heeft mede tot gevolg dat juist die kinderen waarvoor lezen zo belangrijk is, weerzin ontwikkelen tegen lezen. Letterprins combineert bewezen effectieve oefeningen in een leuke leesgame, met als doel deze negatieve spiraal te doorbreken. In Letterprins zijn de ouder(s) 1 volwaardige partners in het leerproces van het kind. Een reviewstudie van Bakker et al. (2013) laat zien dat betrokkenheid van ouders het leerproces kan faciliteren. Maar, effectieve betrokkenheid van ouders thuis, moet wel aan een aantal voorwaarden voldoen (Scholten, 2013; Steenbeek-Planting et al, 2013): deze moet aansluiten bij de belevingswereld van het kind en ingebed zijn in een veilige leersituatie (Desi & Ryan, 2008; Willemen, 2008). Letterprins combineert daarom ‘lezen als spel’ met het stimuleren van de ouder-kindrelatie. In deze pilotstudie is het effect van Letterprins onderzocht op de ontwikkeling van leesvaardigheid bij kinderen in het Speciaal BasisOnderwijs (SBO). Hiervoor zijn twee groepen kinderen met elkaar vergeleken: één groep werkte twee keer per week met Letterprins, de andere groep niet. De resultaten laten zien dat de groep kinderen die vijf weken met Letterprins heeft gewerkt gemiddeld harder vooruit ging dan de controlegroep op het decoderen van pseudowoorden (zoals gemeten met de Klepel) en leestempo bij het lezen van een tekst (zoals gemeten met de AVI-M3), maar niet op het decoderen van losse bestaande woorden (zoals gemeten met de DMT). In alle analyses is hierbij gecontroleerd voor verschillen in klankonderscheiding en passieve woordenschat. Dit betekent dat het de moeite waard is om de app te spelen omdat kinderen méér vooruitgaan dan bij een normale leesontwikkeling verwacht mag worden, zowel bij de meest fundamentele leesvaardigheid (namelijk het vlot omzetten van letters naar klanken) als functionele leesvaardigheid (het vlot lezen van teksten). 1 Daar waar ouders staat, bedoelen we tevens de verzorgers, het thuisfront en de omgeving van het kind. 2 Introductie Leesvaardigheid is een fundamentele vaardigheid in de hedendaagse kenniseconomie. Toch hebben 1,5 miljoen Nederlanders een onvoldoende niveau van leesvaardigheid ontwikkeld om volledig te kunnen meedraaien in de Nederlandse maatschappij. De kosten van laaggeletterdheid bedragen meer dan een half miljard euro op jaarbasis (Groot & Maassen-van den Brink, 2006). Leesproblemen worden niet zozeer veroorzaakt door sociaaleconomische status of etnische achtergrond, maar door de kwaliteit van het leesonderwijs dat zij hebben gekregen (Dijksma, 2007; Inspectie van het Onderwijs, 2011). Vroege interventie is daarom essentieel om leesproblemen op latere leeftijd te voorkomen (National Institute of Child Health and Human Development, 2000; Slavin, Karweit, & Wasik, 1994). Kinderen met leesproblemen hebben vaak weinig zelfvertrouwen, vooral wat betreft hun leercapaciteiten. Bovendien ervaren zij vaak dermate druk van buitenaf om hun leesvaardigheid te verbeteren, dat ze minder plezier aan lezen beleven. Het is daarom niet alleen van belang dat kinderen met leesproblemen op jonge leeftijd interventie krijgen, maar ook dat ze positieve associaties krijgen met lezen. Games kunnen hierbij een uitkomst bieden, door kinderen op een leuke en verantwoorde manier hun leesvaardigheid te laten oefenen. Uit onderzoek bij Italiaanse kinderen is al gebleken dat het spelen van specifieke games het leesniveau van kinderen verbetert, zelfs wanneer deze games geen lees-specifieke games, maar meer gericht zijn op het stimuleren van de aandacht en alertheid (Franceschini, Gori, Ruffino, Viola, Molteni, & Facoetti, 2013). In deze studie is de game Letterprins juist wel gericht op het stimuleren van de leesontwikkeling, dus zowel het gaming-onderdeel als de taalgerichte remediëring zijn met elkaar vervlochten. Met behulp van deze leesapp kunnen kinderen spelenderwijs hun leesvaardigheid oefenen waardoor zij deze positieve associaties opbouwen ten aanzien van het lezen. Klinische ervaringen met deze leesapp hebben al uitgewezen dat de leesmotivatie hierdoor vergroot. Een ander voordeel is dat de kinderen samen met hun ouder(s) met deze leesapp aan de gang kunnen gaan. Er is dus een verhoogde intrinsieke motivatie dankzij zowel de interactie tussen kind en volwassene als het gameelement in de app (Scholten, 2013). In deze pilotstudie hebben we onderzoek gedaan naar het effect van de leesapp 'Letterprins'. Dit is een game die ontwikkeld is door betrokken ouders (Jan de Boer en Mirella Boot) in samenwerking met de Radboud Universiteit Nijmegen en het gamebedrijf Monkeybizniz. Aanpassing aan niveau van het kind Tijdens het spelen van Letterprins oefenen kinderen de basisvaardigheden van lezen, namelijk de letterkennis, het verklanken van woorden, de woordenschat en het begrijpend lezen. De levels in de game lopen op in moeilijkheidsgraad tijdens het 'spelen' met de app. Hierbij wordt rekening gehouden 3 met de zones van de naaste ontwikkeling (Vygotsky, 1978) zoals deze zijn opgebouwd in reguliere methoden voor leesvaardigheidsonderwijs. Verder worden principes toegepast uit het Protocol Leesproblemen en Dyslexie (Wentink & Verhoeven, 2003; Wouters & Wentink, 2005) aangezien Letterprins onder andere bedoeld is om leesproblemen bij kinderen te remediëren en voorkomen. De game begint met het oefenen van de meest gebruikte letters uit het alfabet (zoals de s, de i en de v), gevolgd door minder frequent gebruikte letters en lettercombinaties (zoals de j, de f, de oe en de au). De volgorde van de aangeboden letters is gebaseerd op de passieve letterkennis van 5- tot 6-jarige kinderen met een risico op dyslexie (Noordenbos, Segers, Serniclaes, Mitterer, & Verhoeven, 2012). Vervolgens oefenen kinderen met korte woorden met een transparante spelling (zoals man en bak) en geleidelijk aan ook met langere woorden en woorden met een minder transparante spelling (zoals bomen en herenfiets). Letterprins houdt rekening met de individuele leercurve van het kind. Dit doet Letterprins door de snelheid en de inhoud van de game aan te passen aan diens behoeften. De app is gebaseerd op recente wetenschappelijke bevindingen die laten zien dat kinderen die nog niet lezen op het niveau van eind groep 3, beter kunnen oefenen met de woorden die ze al goed lezen. Zwakke lezers blijken door deze aanpak namelijk sneller en preciezer te gaan lezen. Bijzonder hierbij is, dat ze niet alleen de geoefende (eenlettergrepige) woorden beter lezen, maar ook langere meerlettergrepige woorden die ze nog niet hebben geoefend. Er vindt dus een transfer plaats van leesvaardigheden. Wanneer de kinderen eenmaal het niveau van eind groep 3 hebben behaald, heeft het pas zin om de kinderen ook te laten oefenen met de korte woorden die ze nog fout lezen. Letterprins past dit principe toe en houdt de leesontwikkeling van de kinderen dus in de gaten terwijl ze er mee spelen. Op basis van de antwoorden van de kinderen worden de snelheid en het niveau van de oefeningen aangepast (dit algoritme is gebaseerd op Steenbeek-Planting, 2012). Letterprins is dus een zeer adaptieve leesmethode die rekening houdt met de specifieke onderwijsbehoeften van elk kind. De huidige studie De theoretische fundering van Letterprins is reeds in verschillende artikelen beschreven 2. Ook zijn de effecten van de afzonderlijke oefeningen die zich in de leesapp bevinden wetenschappelijk aangetoond voor kinderen in het Speciaal BasisOnderwijs (SBO) 3. Tot nu toe was echter nog niet onderzocht of de combinatie van de evidence-based oefeningen in een game de leesontwikkeling van kinderen beïnvloeden. In deze pilotstudie hebben we voor het eerst onderzocht of de combinatie van deze evidence-based oefeningen in een game de leesvaardigheden van kinderen in het SBO positief beïnvloeden. Allereerst zullen we kijken naar het effect van interventie met Letterprins op het ontwikkelen van decodeervaardigheid, het fundament voor de ontwikkeling van leesvaardigheid (zie o.a. 2 Zie bijvoorbeeld Steenbeek-Planting, Swart, Willemen, Boot, & de Boer, (2013); Steenbeek-Planting, (2013); Steenbeek-Planting, Boot, de Boer, van de Ven, Swart, & van der Hout, (2013). 3 Zie Steenbeek-Planting, van Bon, & Schreuder (2012, 2013); Steenbeek-Planting (2012). 4 Breznitz, 2008). Verder zullen we onderzoeken of het oefenen met Letterprins de tekstleessnelheid verhoogt. In deze studie staat de volgende onderzoeksvraag centraal: Heeft een interventie met de leesapp Letterprins een positief effect op de ontwikkeling van leesvaardigheid bij zwakke lezers in het SBO? Deze hoofdvraag zal beantwoord worden met behulp van onderstaande deelvragen: 1a. Heeft de interventie met de leesapp Letterprins een positief effect op de ontwikkeling van het decoderen van pseudowoorden? 1b. Heeft de interventie met de leesapp Letterprins een positief effect op de ontwikkeling van het decoderen van bestaande woorden? 1c. Heeft de interventie met de leesapp Letterprins een positief effect op de ontwikkeling van het lezen van teksten? We verwachten dat de interventie zal leiden tot een verbetering op leessnelheid, zowel op woord- als op tekstniveau. We zullen naast technische leesvaardigheid op woord- en tekstniveau ook passieve woordenschat en klankonderscheid bij de kinderen meten, omdat deze factoren mogelijkerwijs invloed hebben op leesvaardigheidontwikkeling. Om te bepalen of Letterprins de leesvaardigheid bevordert waarbij er gecontroleerd wordt voor verschillen in het beginniveau van Passieve Woordenschat en Klankonderscheiding van de kinderen, zijn deze variabelen als covariabelen in de analyses meegenomen. Methoden Onderzoeksgroep Dit onderzoek richt zich op het Speciaal BasisOnderwijs (SBO). In het totaal participeerden 60 leerlingen uit het SBO (40 jongens en 20 meisjes) met een gemiddelde leeftijd van acht jaar en zeven maanden (SD = 1;2). Deze leerlingen waren afkomstig van twee verschillende SBO-scholen (dertig leerlingen per school). De leerlingen lazen op het niveau van groep 3 en 4. De chronologische leeftijd van deze leerlingen is echter hoger dan verwacht mag worden op basis van hun leesvaardigheden: ze hebben dus een leesachterstand en vormen een groep zwakke lezers. De verdeling over de interventie- en controlegroep was dusdanig, dat op elk van de twee scholen 50% van de leerlingen behoorde tot de interventiegroep en 50% tot de controlegroep. Alle ouders van de deelnemende kinderen hebben ingestemd met de deelname van hun kind aan de studie. Op de nulmeting waren er geen verschillen tussen beide groepen voor wat betreft leeftijd, passieve woordenschat, klankonderscheiding en technische leesvaardigheid (op zowel woord- als tekstniveau) (p’s > .24). 5 6 Materialen Er zijn tijdens deze pilotstudie vijf toetsen 4 afgenomen tijdens zowel de nulmeting (in oktober 2013) als de nameting (in december 2013). Met deze toetsen is de technische leesvaardigheid van leerlingen op woord- en tekstniveau, de klankonderscheiding en de passieve woordenschat gemeten. Hieronder worden deze toetsen kort beschreven. 1. De Klepel (van den Bos, Spelberg, Scheepstra, & De Vries, 1994) meet de technische leesvaardigheid van leerlingen op woordniveau voor pseudowoorden. De toets bestaat uit een lijst met 116 pseudowoorden (zoals tul, traben en anwepper) in toenemende moeilijkheidsgraad. De leerling moet binnen twee minuten zoveel mogelijk pseudowoorden hardop voorlezen. De score is het aantal correct gelezen woorden. Aangezien de Klepel bestaat uit pseudowoorden, meet deze toets voornamelijk de indirecte (fonologische) route, ofwel de vaardigheid van het omzetten van grafemen in fonemen. 2. De Drie Minuten Toets (DMT; Verhoeven, 1995) is afgenomen om de technische leesvaardigheid op woordniveau te bepalen. Tijdens deze toets leest een leerling drie kaarten met bestaande Nederlandse woorden. De drie leeskaarten verschillen van elkaar in moeilijkheidsgraad. Kaart 1 bevat woorden met de Medeklinker-Klinker-Medeklinker-structuur (MKM). Kaart 2 bevat MMKM en MKMM woorden. Kaart 3 bevat meerlettergrepige woorden. De leerling moet binnen één minuut zoveel mogelijk woorden hardop voorlezen. De totale score per kaart is het aantal goed gelezen woorden van de betreffende kaart. Deze toets meet dus snelheid en accuratesse op woordniveau. Aangezien in de DMT bestaande woorden worden aangeboden, meet deze toets zowel de indirecte (fonologische) route als de directe route (een woord direct ophalen uit het mentale lexicale lexicon). 3. De AVI-M3 leestoets (van den Berg & te Lintelo, 1977) is afgenomen om de technische leesvaardigheid op tekstniveau te bepalen. Tijdens deze toets moet een leerling een gestandaardiseerde tekst van 99 woorden zo snel mogelijk hardop voorlezen. De score is de tijd (in seconden) die het kind nodig heeft om de tekst voor te lezen. 4. De subtest Klankonderscheiding van de Taaltoets Alle Kinderen (TAK; Verhoeven & Vermeer, 2001) is afgenomen om te toetsen in hoeverre leerlingen in staat zijn om spraakklanken te onderscheiden. De leerling krijgt minimale paren te horen. Dit zijn woorden die qua uitspraak slechts één klank van elkaar verschillen, zoals ‘pet’ en ‘net’. Na het horen van elk woordpaar klikt de leerling vervolgens op het beeldscherm op het groene vierkant (lijken op elkaar) of the rode rondje (lijken niet op elkaar). De score op deze taak is het totaal aantal goede antwoorden. 4 Naast deze vijf toetsen is ook nog de SRQ (leesmotivatie) afgenomen tijdens de voormeting. Tijdens de nameting is deze toets niet afgenomen, omdat dit tijdens de kerstperiode een te grote belasting was voor de deelnemende scholen. De SRQ wordt nu afgenomen tijdens de retentiemeting, maar deze valt buiten het kader van deze rapportage. 7 5. De subtest Passieve Woordenschat van de Taaltoets Alle Kinderen meet het aantal woorden dat het kind kent. De leerling krijgt telkens vier plaatjes te zien en één woord te horen. Daarbij moet de leerling op het plaatje klikken dat bij dit woord hoort. De toets wordt afgebroken wanneer een leerling vijf items achter elkaar fout beantwoordt. De score is het totaal aantal goede antwoorden. Procedure Bij de toetsafnames werd de Taaltoets Alle Kinderen op laptops afgenomen in groepjes van vier of vijf leerlingen. Voorafgaand aan de toets kregen de leerlingen de instructie via de koptelefoon te horen. Vervolgens konden de leerlingen deze toets geheel zelfstandig maken. De overige toetsen werden individueel afgenomen; elk kind werd hiervoor gedurende ongeveer 20 minuten uit de klas gehaald. De leerlingen in de interventiegroep zijn leerlingen uit het SBO die, naast het reguliere leesonderwijs, de Letterprins-app aangeboden krijgen gedurende 5 weken. Hierbij wordt er 2 keer 15 minuten per week 'gespeeld' met de app 5. De leerlingen in de controlegroep zijn ook leerlingen uit het SBO, maar zij krijgen in die 5 weken leesonderwijs volgens het reguliere curriculum zonder toepassing van de leesapp. De interventielessen en toetsafnames vonden plaats tijdens reguliere lesuren in een rustige ruimte en werden uitgevoerd door getrainde Masterstudenten orthopedagogiek. Tijdens iedere interventiesessie speelde het kind één of twee (afhankelijk van de moeilijkheidsgraad) vooraf bepaald(e) level(s) van Letterprins. Hiervoor kreeg het kind maximaal 15 minuten de tijd. Als het kind een level niet haalde, dan werd dit level tijdens de volgende sessie nogmaals aangeboden. Elk kind speelde in totaal negen sessies met Letterprins. Interventie Letterprins bestaat uit 12 levels, welke oplopen in moeilijkheidsgraad. Voor het behalen van ieder level moeten er verschillende opdrachten gemaakt worden. In Tabel 1 staat een overzicht van de opgaven en het aantal aangeboden items per level. Er zijn vier typen opgaven: 1) Letterkennis (van visueel naar auditief). De kinderen zien een letter op het scherm. Ze moeten deze letter hardop uitspreken. Het kind luistert daarna naar de goede uitspraak van de volwassene. De onderzoeksassistent bepaalt hierna of het antwoord van het kind goed is en voert dit in op de app. 2) Flitsen (van letters tot vierlettergrepige woorden). Op het scherm wordt een letter of woord gepresenteerd. Deze verdwijnt na een vastgestelde tijd, welke is aangepast op het niveau van de leerlingen. Het niveau van de leerling wordt bepaald door het instapniveau (AVI-score) en het aantal goede antwoorden dat het kind geeft. Nadat het woord is verdwenen moet het kind het woord hardop zeggen. De onderzoeksassistent bepaalt of het kind het woord goed heeft en voert dit in. 5 Door een technische storing in de app is één van de oorspronkelijk tien interventiesessies komen te vervallen. 8 3) Woordenschat (van één tot vierlettergrepige woorden). Op het scherm verschijnt een woord. Het kind moet het woord, bijvoorbeeld 'wolven', hardop lezen en de vraag luidt: 'Zijn dit dieren'? De onderzoeksassistent voert het antwoord van het kind in. Van de woorden die aangeboden worden, past de helft bij de categorie en de andere helft niet. Dit zorgt ervoor dat het kind een evenredig aantal keer ‘ja’ als ‘nee’ moet antwoorden. 4) Zinsbegrip. Het gaat hier om korte zinnen waarbij ofwel een semantische schending is of niet. Kinderen krijgen zinnen als 'Wolken springen met hun voeten'. Er wordt gevraagd: ‘Kan dit?’ De onderzoeksassistent voert het antwoord van het kind in. Ongeveer de helft van de zinnen bevat een semantische schending (kan niet) en de andere helft is correct (kan wel). Tabel 1. Overzicht van de onderdelen met het aantal items per level. Level Inhoud 1 Letters 2 Letterkennis Flitsen Woorden Zinnen 14 - - - Letters en MKM - 14 25 - 3 MKM - 25 40 15 4 MKM - 25 40 15 5 MMKM, MKMM, en MMKMM - 25 40 15 6 MKMKM - 25 40 15 7 MKMKM - 25 40 15 8 MKMMKM - 25 40 15 9 MKMKM - 25 40 15 10 MKMKM en MKMMKM - 25 40 15 11 MKMKM (met dubbele M of dubbele K) - 25 40 15 12 3- en 4-lettergrepige woorden - 25 40 15 9 Resultaten Niet alle kinderen zijn even ver geëindigd met de levels; deze informatie staat weergegeven in Tabel 2. Tabel 2. Hoogst behaalde level per leerling. Hoogst behaalde level 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Aantal leerlingen 1 1 1 0 2 3 3 5 3 6 2 3 Het effect van de interventie met Letterprins is onderzocht met behulp van een repeated measures MANOVA in SPSS. De afhankelijke variabelen in deze analyse waren de totaalscore voor de decodeervaardigheid pseudowoorden, decodeervaardigheid woorden en tekstleessnelheid. De binnensubjectenvariabele was Tijd (nulmeting of nameting) en de tussensubjectenvariabele was Conditie (interventie- of controleconditie). Ten slotte zijn Klankonderscheiding en Passieve Woordenschat meegenomen als covariabelen in de analyses. Verwacht werd dat de kinderen die de interventie aanboden kregen, meer vooruit zouden gaan op technische leesvaardigheid op zowel woordals tekstniveau waardoor eenzijdige toetsing gerechtvaardigd was. Allereerst is gekeken of de interventie met Letterprins een effect heeft op het decoderen van pseudowoorden. De resultaten laten hierbij een significante interactie zien tussen Tijd en Conditie (F (1,54) = 4.03, p = .05 (eenzijdig), η2p = .069). Dit betekent dat de decodeervaardigheid van leerlingen significant sterker vooruit is gegaan in de interventiegroep dan in de controlegroep wanneer gecontroleerd wordt voor klankonderscheiding en passieve woordenschat. Dit effect is weergegeven in Figuur 1. Verder bleek dat er geen interactie was tussen de factor Tijd en de covariabelen (met F(1,54) = .069, p = .79 voor de interactie tussen Klankonderscheiding en Tijd en met F(1,54) = .971, p = .329 voor de interactie tussen Passieve Woordenschat en Tijd) wat betekent dat het effect van de covariabelen op de groei in het decoderen van pseudowoorden hetzelfde was op beide meetmomenten. Er was bovendien geen hoofdeffect van Conditie (F(1.54) = .030, p = .863 en geen hoofdeffect van Tijd (F(1,54)=2.736, p = .104) wanneer gecontroleerd werd voor Klankonderscheiding en Passieve 10 Woordenschat. Indien echter niet gecontroleerd werd voor de covariabelen, dan liet een t-test voor gepaarde waarnemingen per groep zien, dat beide groepen vooruit gingen in de tijd met t(28) = -4.342, p < .001 en t(28) = -2.512, p = .018 voor respectievelijk de interventiegroep en de controlegroep. Concluderend betekent dit dat alle kinderen een groei in de fundamentele leesvaardigheid ‘decoderen’ laten zien, maar de kinderen die met de leesgame Letterprins spelen, laten een sterkere groei zien dan kinderen die niet met Letterprins spelen. Figuur 1. Score op de Klepel voor de interventie- en controlegroep. Vervolgens is het decoderen van bestaande woorden opgenomen als afhankelijke variabele in de repeated measures ANOVA. Gekeken is naar de DMT kaart 1, 2 en 3 en bij geen van de kaarten is gebleken dat de interventiegroep harder vooruit is gegaan dan de controlegroep. Er is dus geen effect van interventie gevonden op de DMT. Op DMT-kaart 1 bleek er namelijk geen interactie te zijn tussen Conditie en Tijd (F(1,54) = .085, p = .771) wanneer gecontroleerd werd voor Klankonderscheiding en Passieve Woordenschat. Hierbij bleek tevens dat het effect van de covariabele Klankonderscheiding (F(1,54) = 2.192 , p = .144) en dat van Passieve Woordenschat (F(1,54) = .670, p = .417) op beide meetmoment hetzelfde was. Er was bovendien geen hoofdeffect van Tijd (F(1,54) = .684, p = .412) en ook geen hoofdeffect van Conditie (F(1,54) = .065, p = .800). Op DMT-kaart 2 bleek er ook geen interactie te zijn tussen Tijd en Conditie (F(1,54) = 1.611, p = .210) wanneer gecontroleerd werd voor de covariabelen. Hierbij bleek dat het effect van de covariabelen op beide meetmomenten hetzelfde was (met F(1,54) = .567, p = .451 voor Klankonderscheiding en F(1,54) = .782, p = .381 voor Passieve Woordenschat). Er was bovendien geen hoofdeffect van Tijd (F(1,54) = .271, p = .605) en ook geen hoofdeffect van Conditie (F(1,54) = .495, p = .486) wanneer gecontroleerd werd voor de covariabelen. Tevens bleek er op DMT-kaart 3 geen interactie te zijn tussen Tijd en Conditie (F(1,54) = .223, p = .638) wanneer gecontroleerd werd voor de covariabelen. Hierbij bleek dat het effect van de covariabelen op beide meetmomenten hetzelfde was (met F(1,54) = .119, p = .732 voor 11 Klankonderscheiding en F(1,54) = .205, p = .652 voor Passieve Woordenschat). Er was bovendien geen hoofdeffect van Tijd (F(1,54) = .004, p = .951) en ook geen hoofdeffect van Conditie (F(1,54) = .101, p = .752) wanneer gecontroleerd werd voor de covariabelen. Concluderend betekent dit dat beide groepen kinderen samen, gemiddeld, geen leesvooruitgang laten zien op de DMT. Ten slotte is het effect van interventie op leessnelheid op tekstniveau onderzocht. Er is hierbij een significante interactie gevonden tussen Tijd en Conditie (F (1,54) = 3.00, p < .05 bij eenzijdig toetsen (η2p = .053). Deze interactie laat zien dat de leessnelheid van leerlingen in de interventiegroep sterker vooruit is gegaan dan in de controlegroep wanneer gecontroleerd wordt voor de covariabelen. Deze interactie is weergegeven in Figuur 2. Bij deze interactie bleek, dat het effect van de covariabele Klankonderscheiding hetzelfde was op beide meetmomenten (met F(1,54) = .173, p = .679), maar dat het effect van de covariabele Passieve Woordenschat verschilde per meetmoment (F(1,54) = 6,434, p = .014, η2p = .106). Verder is er een hoofdeffect van Tijd gevonden (F (1,54) = 7.85, p = .007, η2p = .127), maar geen hoofdeffect van Conditie (F(1,54) = .005, p = .946). Dit betekent dat beide groepen kinderen samen, gemiddeld, vooruit zijn gegaan in hun leessnelheid, maar de interventiegroep laat een sterkere ontwikkeling zien dan de controlegroep wanneer gecontroleerd wordt voor verschillen op de covariabelen. Figuur 2: Leessnelheid in seconden op de AVI-M3 van leerlingen in de interventie- en controlegroep. 12 Conclusie en discussie In deze pilotstudie is het effect van het gebruik van Letterprins onderzocht voor leerlingen in het Speciaal BasisOnderwijs (SBO). Letterprins is een leesapp die kinderen helpt leren lezen. Tijdens een kortdurende interventie gedurende vijf weken kregen dertig SBO-leerlingen in de interventiegroep negen lessen van elk 15 minuten met deze leesapp. Een controlegroep met eveneens 30 SBO-leerlingen kreeg leesonderwijs volgens het reguliere curriculum (zonder leesapp). Vervolgens is op twee meetmomenten, namelijk voor en na de interventie, de technische leesvaardigheid op (pseudo)woorden tekstniveau gemeten. Allereerst is gekeken naar de meest fundamentele leesvaardigheid die kinderen nodig hebben om te leren lezen, namelijk het vlot omzetten van letters naar klanken (ofwel de fonologische decodeervaardigheid). Deze vaardigheid vormt de basis voor het herkennen van bestaande, maar ook van nieuwe woorden en is dus van groot belang voor de verdere ontwikkeling in het lezen. Deze technische leesvaardigheid is gemeten met een taak waarbij de kinderen pseudowoorden moeten lezen. De resultaten laten zien dat leerlingen na interventie met Letterprins sneller vooruitgaan in de ontwikkeling van fonologische decodeervaardigheid dan de controlegroep. Een mogelijke verklaring voor dit resultaat is, dat de kinderen in de interventiegroep veel baat hebben gehad bij de oefeningen in de lagere levels van Letterprins. Alle participanten in de interventiegroep zijn namelijk bij het laagste level begonnen en ze hebben dus allemaal de klank-teken-koppeling geoefend met de leesapp. De moeilijkheidsgraad van de woorden was afhankelijk van het instapniveau van de kinderen én de snelheid waarmee woorden werd geflitst. Hierdoor boden waarschijnlijk de lagere levels voldoende leermogelijkheid voor kinderen met diverse niveaus en konden alle kinderen, ongeacht hun instapniveau, hun fonologische decodeervaardigheid verbeteren. Vervolgens is gebleken dat er geen interactie-effecten te zien waren bij de DMT-kaarten, wat betekent dat de effecten van Letterprins even groot waren als de effecten van het reguliere leesonderwijs tijdens de interventieperiode op het decoderen van bestaande woorden van de SBOleerlingen. Bovendien bleek, dat wanneer gecontroleerd werd voor Klankonderscheiding en Passieve Woordenschat er geen tijdseffect was. Dit houdt in dat de vooruitgang op de DMT in beide groepen voornamelijk afhing van de vaardigheden in klankonderscheiden en van de passieve woordenschat van de kinderen op het eerste meetmoment. Indien deze covariabelen niet waren meegenomen, dan was er wel vooruitgang geboekt door beide groepen, maar dat viel niet onder het doel van deze studie. Een mogelijke verklaring voor de afwezigheid van het verwachte interactie-effect kan wellicht gevonden worden in het reguliere leesonderwijs van de SBO-leerlingen in de controlegroep. Het is mogelijk dat juist het lezen van losse (bestaande) woorden in de periode van het onderzoek geoefend werd, waardoor Letterprins hier dus niet een extra stimulans aan dit type leesontwikkeling geeft in vergelijking met het reguliere leesonderwijs aan SBO-leerlingen. Ten slotte is het effect van interventie op leessnelheid op tekstniveau onderzocht met behulp van de AVI-toets. Dit is een transfertoets, omdat kinderen het lezen van teksten niet direct hebben geoefend in Letterprins. Het vlot lezen van teksten is belangrijk om functioneel geletterd te kunnen zijn. 13 De leessnelheid van de SBO-leerlingen in de interventiegroep bleek na interventie significant sneller vooruit te zijn gegaan dan bij leerlingen in de controleconditie wanneer gecontroleerd werd voor verschillen in klankonderscheiding en passieve woordenschat. Dit betekent dat de leesapp het snel herkennen van woorden en zinnen in tekstverband méér bevordert dan de oefeningen die in het reguliere leesonderwijs werden aangeboden aan de controlekinderen. Kortom, ondanks de zeer kleine onderzoeksgroep (N = 60) en de grote variatie tussen participanten in zowel leeftijd als leesniveau, laat deze studie effecten zien van een korte interventie van slechts 9 sessies in 5 weken waarin de leesapp Letterprins wordt gebruikt. De verwachting is dan ook dat een langere interventieperiode een nog groter effect zal laten zien, omdat er een Matthew-effect verwacht mag worden (Stanovich, 1986). Dit Matthew-effect is het veel voorkomende verschijnsel, dat het verschil tussen zwakke en goede lezer in de loop van de tijd alleen maar groter wordt (analoog aan 'de rijken worden rijker en de armen worden armen'). Dit wil dus zeggen, dat kinderen die bij aanvang van het leesproces een voorsprong hebben, deze voorsprong in de loop van de tijd alleen maar groter wordt ten opzichte van de kinderen die in het begin zwak zijn in het lezen. In andere woorden, 'de wet van de remmende voorsprong' gaat niet op voor het leesproces. Sterker nodig, het verloop van het leesproces en het geven van een goede start zou in deze lijn geformuleerd kunnen worden als 'de wet van de versnellende voorsprong'. De huidige studie laat dan ook zien dat een goede leesgame, die sterk en divers inspeelt op de intrinsieke motivatie van kinderen om te lezen, de potentie heeft om de leesontwikkeling van kinderen meteen aan het begin te versnellen. Dit onderzoek bevestigt empirisch het concept achter Letterprins, dat erop gericht is leesproblemen zowel preventief alsook tegelijkertijd als interventie te voorkomen. In het speciaal basisonderwijs is een sterke oververtegenwoordiging van kinderen (met een risico op) leesproblemen ten opzichte van het regulier onderwijs (van Bon, Bouwmans & Broeders, 2006). In deze studie hebben we het effect van Letterprins dus onderzocht bij kinderen die het meest gebaat zijn bij een versnelling van hun leesontwikkeling. Het is daarom onze verwachting dat inzet van Letterprins in het reguliere basisonderwijs tot nog grotere effecten zal leiden, omdat deze kinderen gemiddeld al ‘een betere start’ hebben gemaakt in hun leesontwikkeling, daar zij gemiddeld minder risicofactoren hebben om leesproblemen te ontwikkelen dan kinderen in het speciaal basisonderwijs. Met andere woorden, we verwachten grotere effecten van Letterprins op onderdelen van de leesontwikkeling zoals het accuraat en vlot lezen van losse woorden (technisch lezen) als ook het lezen van teksten (functionele geletterdheid). In toekomstig onderzoek is het belangrijk om te gaan kijken naar de individuele leercurven van deze leerlingen door middel van het analyseren van de 'big data' die deze leesapp zal opleveren. De resultaten van de huidige studie zijn namelijk gebaseerd op gemiddelden van groepen en doen slechts in een beperkte mate recht aan de grote individuele verschillen die er zijn tussen kinderen. Deze variatie binnen groepen kinderen is in het SBO vaak zelfs nog groter, dan in het reguliere onderwijs. De resultaten van deze 'big data'-analyses zullen dus in de toekomst gebruikt kunnen worden om bijvoorbeeld subgroepen van beginnende lezers te onderscheiden en om de toekomstige apps voor diverse leergebieden (zoals het automatiseren van rekenen) nog adaptiever te maken. 14 Literatuur Bakker, J., Denessen, E., Dennissen, M. & Oolbekknink-Marchand, H. (2013). Leraren en ouderbetrokkenheid. Een reviewstudie naar de effectiviteit van ouderbetrokkenheid en de rol van leraren daarbij. Nijmegen: Behavioural Science Institute en ILS-RU, Radboud Universiteit Nijmegen. Berg, R.M. van den & te Lintelo, H.G. (1977). AVI: Individualisering van het onderwijs. ’s Hertogenbosch: Katholiek Pedagogisch Centrum. Breznitz, Z. (2008). The origin of dyslexia: The asynchrony phenomenon. In G. Reid, A. Fawcett, F. Manis, & L. Siegel (Eds.), The SAGE Handbook of Dyslexia. (pp. 11-29). London: SAGE Publication Ltd. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2008). Facilitating optimal motivational well-being across life’s domains. Canadian Psychology-Psychologie Canadienne, 49, 14-23. Franceschini, S., Gori, S., Ruffino, M., Viola, S., Molteni, M., & Facoetti, A. (2013). Action video games make dyslexic children read better. Current Biology: CB, 23, 462–6. doi:10.1016/j.cub.2013.01.044 National Institute of Child Health and Human Development (2000). Report of the National Reading Panel. Teaching children to read: An evidence-based assessment of the scientific research literature on reading and its implications for reading instruction (NIH publication no. 00-4769). Washington, DC: US Government Printing Office. Noordenbos, M. W., Segers, E., Serniclaes, W., Mitterer, H., & Verhoeven, L. (2012). Allophonic mode of speech perception in Dutch children at risk for dyslexia: A longitudinal study. Research in Developmental Disabilities, 33, 1469-1483. Scholten, L. (2013). Coping with pediatric chronic illness. Efficacy, moderators and mediators of a psychosocial group intervention for children and parents. Dissertatie. Amsterdam: VU. Slavin, R. E., Karweit, N. L., & Wasik, B. A. (1994). Preventing early school failure: Research, policy, and practice. Boston: Allyn & Bacon. Stanovich, K. E. (1986). Matthew Effects in Reading: Some Consequences of Individual Differences in the Acquisition of Literacy. Reading Research Quarterly, 21, 360-407. Steenbeek-Planting, E. G. (2012). Should reading errors be taken seriously in assessment and intervention? Proefschrift verschenen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Steenbeek-Planting, E. G. (2013). Succes herhalen: Oefenen met zwakke lezers. Praxisbulletin, 31 (2), 1115. Steenbeek-Planting, E. G. Boot, M. de Boer, J. C., van de Ven, M., Swart, N. & van der Hout, D. (2013). Evidence-based psycholinguistic principles to remediate reading problems applied in the playful app Letterprins: A perspective of quality of healthcare on learning to read. In B. Schouten, S. 15 Fedtke, T. Bekker, M. Schijven & A. Gekker (Eds.) Games for Health. Proceedings of the 3rd European conference on gaming and playful interaction in health care, (pp. 281-291). Wiesbaden: Springer. DOI: 10.1007/978-3-658-02897-8_22 Steenbeek-Planting, E.G., Swart, N., Willemen, A. M. Boot, M. & de Boer, J. C. (2013). De basis van leren uitgelicht in de leesgame Letterprins: Ouders en onderwijs als volwaardige partners. De Cascade, 10, 30-34.. Steenbeek-Planting, E. G., Van Bon, W.H.J., and Schreuder, R. (2013). Improving the reading of bisyllabic words that involve context-sensitive spelling rules: Focus on successes or on failures? Reading and Writing: An Interdisciplinary Journal, 26, 1-22. Steenbeek-Planting, E. G., Van Bon, W. H. J., & Schreuder, R. (2012). Improving reading speed: Individual differences interact with a focus on successes or failures. Reading and Writing: An Interdisciplinary Journal, 25, 2061 - 2089. Verhoeven, L. (1995). Drie minuten toets. Arnhem: Cito. Verhoeven, L. & Vermeer, A. (2001). Taaltoets Alle Kinderen (TAK). Arnhem: Cito. Van Bon, W. H. J., Bouwmans, M., & Broeders, I. N. L. D. C. (2006). The prevalence of poor reading in Dutch special elementary education. Journal of Learning Disabilities, 39, 482-495. van den Bos, K. P., Spelberg, H. C. L., Scheepstra, A. J. M., & De Vries, J. R. (1994). De Klepel. Vorm A en B. Een test voor de leesvaardigheid van pseudowoorden. Verantwoording, handleiding, diagnostiek en behandeling. Nijmegen: Berkhout. Willemen, A. M. (2008). Stress, parent-adolescent interaction and the course of psychopathology. Proefschrift verschenen aan de Vrije Universiteit Amsterdam. 16
© Copyright 2024 ExpyDoc