Preek 31 augustus 2014

Fonteinkerk, 31 augustus 2014
Lezingen: Romeinen 12:1-9 en Mattheüs 17:14-20
“Komkommertijd”: zo werden de zomermaanden in de media meestal genoemd. De zomer
was immers de periode waarin alles op een laag pitje kwam te staan, en waarin weinig of niets
belangwekkends gebeurde. Dat gezapige beeld van de zomer is in de afgelopen maanden
volledig onderuit gehaald. “Nederland is deze zomer onmiskenbaar veranderd,” schreef de
hoofdredacteur gisteren in Trouw. De columnist Stevo Akkerman schrijft: “Als de geschiedenis een richting heeft, dan is die dezer dagen achterwaarts. De zomer van 2014 werd beheerst
door gruwelijk nieuws, en de nazomer belooft niet veel beter; we beleven een seizoen van
moorden, onthoofdingen, oorlogen en spookachtige ziektes.”
Ik vind het altijd weer moeilijk om tegenover zo’n stortvloed aan gruwel en ellende mijn
houding te bepalen. Mijn eerste reactie is er een van schrik: “Wat verschrikkelijk voor die
mensen… Maar zal nou die oorlog in Oekraïne volledig uit de hand lopen? Zullen wij die
Ebola-bacterie ook in Europa zien opduiken? Zal de haat in Gaza ook in Nederland tot geweld
tussen Joden en moslims gaan leiden?” Vervolgens moet ik oppassen om niet in een houding
van cynisme en onverschilligheid te schieten: “Ze slaan elkaar maar de hersens in en ze
zoeken het maar uit, zolang het mij maar niet raakt!” Ik begrijp dat deze houding niet de juiste
is, maar ik wil mijzelf wapenen, tegen de angst en de machteloosheid. Ik wil er niet wakker
van liggen. Intussen raakt het mij natuurlijk wel degelijk.
De machteloosheid komen we ook tegen in het verhaal van Jezus en de bezeten jongen. De
vader van deze jongen had zijn kind bij de discipelen gebracht, maar die stonden machteloos
tegenover dit probleem. Jezus veegt zijn leerlingen flink de mantel uit: “Wat zijn jullie toch
een ongelovig en dwars volk!” Ik hoor dat, en ik vraag mij een beetje angstig af: “Ben ik óók
een ongelovig mens, als ik de zorgen van mijn vriend, de ziekte van mijn vader en de honger
in de wereld niet kan verhelpen??”
In 1974 verscheen het boek “Zonder geloof vaart niemand wel” van professor Kuitert. Hierin
beschrijft hij hoe mensen ànders zijn dan dieren: mensen kunnen niet zomaar hun instincten
volgen, kunnen niet leven volgens voorgeprogrammeerd gedrag. Wil een mens overleven, dan
moet hij creatief ingrijpen in zijn omgeving: zorgen voor warme kleding, land omploegen en
inzaaien, een hut of een huis bouwen, enzovoort. Dat ingrijpen is een griezelig iets, omdat de
mens nooit helemaal de gevolgen van zijn daden kan inschatten, nooit alles kan overzien.
Daarom heeft ieder mens, wil hij tot handelen komen, vertrouwen nodig, vertrouwen dat zijn
daden zinvol zijn en iets toevoegen aan het bestaande. “Zonder geloof vaart niemand wel,”
noemt Kuitert dat. Mensen durven van alles te ondernemen,omdat ze erop vertrouwen dat hun
daden het bestaan zullen verrijken en verbeteren. En dat vertrouwen, dat geloof neemt meestal
godsdienstige vormen aan, omdat alle mensen van huis uit religieus zijn. Godsdienst helpt
mensen om te blijven vertrouwen, te blijven geloven dat hun leven en hun handelingen zinvol
zijn. Ook de christelijke godsdienst, met zijn unieke oriëntatie op Jezus, geeft antwoord op de
vraag hoe dat nu zit met het geheel (dat wij niet overzien), en waar we de moed vandaan
kunnen halen om te blijven werken en handelen, en waar we de zekerheid vinden dat we op
de goede weg zijn en toekomst hebben.
Laten we dáár nu eens even vanuit gaan, van de gedachte dat geloof in wezen een vorm van
vertrouwen is. Zo komen we het ook tegen in dat verhaal over die bezeten jongen. “Niets zal
voor jullie onmogelijk zijn,” zegt Jezus in dat verhaal. Als je iets onderneemt, dan moet je er
wel in geloven, anders mislukt het. Dat heeft weinig met kennis, en alles met vertrouwen te
maken. Door het vertrouwen van Jezus, van die vader en van de andere aanwezigen, lukt het
om de boze geest te verdrijven en de jongen beter te maken.
Als ik het goed lees, hebben de leerlingen van Jezus het wel geprobéérd. “Ze konden hem niet
genezen,” zegt de vader. Zelf vragen ze: “Waarom konden wij die geest niet uitdrijven?”
Ze hebben dus wel degelijk een poging gewaagd! Daarom vind ik de terechtwijzing van Jezus
eigenlijk een beetje misplaatst. Goed, hun poging heeft geen succes gehad, maar wat zou dat?
Mislukking hoort bij ons leven, en wie niet waagt, die niet wint. Ze hebben zich in elk geval
voor die jongen ingezet, en daarbij al hun vertrouwen bij elkaar geraapt. Dat vind ik een
bewijs van geloof, en toch eigenlijk wel een complimentje waard!
Soms wordt er hartstochtelijk voor iemand gebeden, bijvoorbeeld door een gemeente voor een
ziek of in gevaar verkerend gemeentelid. Van deze gebeden zien we lang niet altijd een effect,
een duidelijk resultaat. Maar wat zou het? Met hun oprechte of trouwe gebeden voor een
ander (of voor zichzelf) geven gelovige mensen uiting aan hun geloofsvertrouwen. Ook als de
resultaten uitblijven, is hun geloof daar niet minder om. En waarom zou alleen de genezing
meetellen als resultaat, en niet de gezamenlijke inzet, de trouw, de saamhorigheid, het samen
uithouden van het probleem, en de steeds weer nieuwe kracht om de ziekte te dragen?
Soms is voor een mens dat vasthouden van het vertrouwen tevéél gevraagd. Jezus laat zien dat
je dan bondgenoten moet zoeken, dat je het geloof van anderen moet mobiliseren om je eigen
geloof te versterken. Niet voor niets praat Hij steeds over “jullie geloof” en niet over “jouw
geloof”. In het evangelie volgens Lucas spreekt Hij ook de vader van de jongen aan, en daagt
Hij deze vader uit met de woorden: “Alles is mogelijk voor wie gelooft.” Die vader tilt zichzelf heel even boven zijn wanhoop en ongeloof uit, en roept: “Ik geloof! Kom mijn ongeloof
te hulp!” Dat is misschien wel het meest indrukwekkende gebed uit de bijbel. Deze vader kent
zijn beperkingen, zijn tekortschietende krachten, en kent de verlammende kracht van het
ongeloof. Maar hij boort op dit beladen moment alle hoop en geloof aan die hij nog in zich
heeft. En dat is precies de bedoeling van Jezus, die probeert in mensen het geloof weer tot
leven te roepen. Zo schakelt Hij het geloof van de vader in bij het genezen van die jongen. En
Jezus schakelt ook nog het geloof en de kracht van God erbij in. “Dit soort kan alleen door
gebed worden uitgedreven,” zegt Hij. In sommige oude handschriften van het Mattheüsevangelie staat daar: “…door gebed en vasten.” Via het gebed verbindt Jezus zich met God.
Zo mobiliseert Hij de geloofskracht van God en mensen bij het genezen van deze jongen.
Misschien was dàt wel de fout van de leerlingen: dat ze het allemaal op eigen kracht hadden
geprobeerd. Maar bij grote moeilijkheden moet je gebruik maken van de kracht en het geloof
van anderen, om samen sterker te staan. Als één mens ergens van droomt, blijft het vaak een
onbereikbaar ideaal. Maar als 100 mensen ergens van dromen, dán zou het weleens realiteit
kunnen worden.
Toch wil dit verhaal ons niet in de eerste plaats de boodschap “Hand in hand, kameraden,
samen maken wij onze dromen wáár…” verkondigen. Dit verhaal vertelt ons, net als alle
andere genezingsverhalen, de boodschap dat God een bevrijdende God is. Fundamenteel voor
het Joodse en christelijke geloof is het verhaal van de uittocht uit Egypte. Het volk Israël leeft
in slavernij, wordt gevangen gehouden, is niet vrij, kan zichzelf niet zijn. God trekt zich het
lot van dit volk aan en brengt het naar de vrijheid. Dit motief vinden we terug in het verhaal
van die jongen: hij is de gevangene van een kwade geest, is aan alle kanten beperkt en onvrij,
kan niet de mens zijn die hij wil zijn. Zó ervaren mensen die hun leven beperkt zien door
ziekte, armoede of psychische problemen het nog steeds: ik zit gevangen, ik kan mezelf niet
zijn, mijn leven wórdt geleefd. Jezus gaat naar de jongen toe om te laten zien dat God nog
altijd een God van bevrijding is, en dat het dus van levensbelang is om te blijven vertrouwen
op de komende vrijheid, op de nieuwe tijd die gaat aanbreken.
Dat vertrouwen op een nieuwe horizon spreekt ook uit het gedicht “Kiemkracht” van de
dichteres Ati van Gent. Het is een gedicht dat kijkt door de ogen van de vader uit het verhaal.
Ik zag het kwaad het leven van mijn kind
verslinden. Zijn ziel was prooi van dodelijke haat,
zijn lijf verminkt geraakt. En niemand die het kon
verslaan.
Eens heeft de Eeuwige beloofd te dragen
wie door het water en door vuur moet gaan.
Ik weet het zeker. Deze Jezus is zijn Hand, zijn Voet,
zijn Adem die het kapotte leven bloeien doet.
Gewonnen uit onooglijk zaad, groeien de bomen
van Gods Koninkrijk tot in de hemel.
Hun wortels breken stenen, kloven rotsen,
en zetten bergen aan de kant.
Een nieuwe horizon ontstaat, daarachter
vruchtbaar land.
Vele verhalen in de Bijbel laten zien hoe kwetsbaar dat vertrouwen is. Denk bijvoorbeeld aan
het verhaal van het gouden kalf. De Israëlieten moeten lang wachten op de terugkeer van
Mozes, en ze worden ongeduldig en onzeker. Dan kiezen ze voor een onzalige zekerheid: ze
maken een gouden stier: symbool van vruchtbaarheid en kracht. Onwetend kiezen zij daarmee
voor de macht van wat jong, gezond en sterk is, maar ook voor de macht en het recht van de
sterkste, een macht waaronder ze in Egypte eeuwenlang hadden geleden. Blijkbaar is het een
zware opgave om te blijven vertrouwen op die verborgen God die mensen oproept om in
beweging te komen, om de machten van het bestaande achter je te laten en alles te verwachten
van de hoop en de liefde. Misschien hebben ook de leerlingen van Jezus teveel op macht en
kracht vertrouwd: de macht van een toverspreuk of de kracht van hun geloof. Misschien
waren ze niet werkelijk begaan met het lot van deze jongen en zijn vader, en wilden ze alleen
indruk maken. Hoe dan ook: er ontbrak iets aan hun vertrouwen op die God van bevrijding.
Vlak vóór dit genezingsverhaal vinden we het verhaal van de verheerlijking op de berg. Jezus
gaat met twee leerlingen de berg op, waar Hij Mozes en Elia ontmoet. Dan verandert Jezus in
een gestalte van licht; ook Hij straalt hemelse energie en vrede uit. Een mystiek moment, zó
mooi en indrukwekkend dat je het als mens voor eeuwig vast zou willen houden. Maar dan
begint het pas: de afdaling naar beneden, naar de aarde waar afgoden en demonen vrij spel
hebben, waar geloof en vertrouwen elke dag weer zwaar bevochten moeten worden. In het
dal, in de woestijn leren we het echte leven en onszelf kennen. Hoe houden we daar het
vertrouwen in God en in elkaar vast?
“Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp!” In deze kreet herkennen wij onze menselijke leefomstandigheden. Ieder mens gelooft, al was het maar in de komst van een betere samenleving,
al was het maar in de komst van een betere, nieuwe dag. Maar wat is het moeilijk om dat
vertrouwen vast te blijven houden. Alleen daarom al heb je een gemeenschap van mensen
nodig, die jou helpt om door de dagen van wanhoop en ongeloof heen te komen, en die voor
jou en namens jou blijft geloven in de toekomst. Een gemeenschap die ook jou nodig heeft om
in beweging te blijven, om de weg naar de toekomst te ontdekken en te blijven gaan. We
hoorden Paulus zeggen: “Denk overeenkomstig het geloof, dat is de maatstaf die God u heeft
gegeven.” Vervolgens beschreef hij de waarde van de gemeenschap, waarin de mensen elkaar
met hun persoonlijke talenten aanvullen en verrijken. Want: zonder geloof vaart niemand wel,
maar ook: zonder geloofsgemeenschap vaart niemand wel.
Een man stapte in zijn droom een winkel binnen. Achter de toonbank stond een engel. “Wat
kan ik hier kopen?” vroeg de man. “Alles,” zei de engel, “alles wat je maar wilt.” Waarop de
man zei: “Da’s mooi! Dan bestel ik: het einde van de oorlog, en de opheffing van honger en
armoede, en het verdwijnen van ziekte, onrecht, onderdrukking…”
“Wacht even,” onderbrak de engel hem, “dit is een misverstand. U bestelt de planten, maar
die hebben we hier niet. Hier verkopen wij enkel de zaadjes…”