Commissie van beroep BVE SAMENVATTING 106011 - Beroep tegen ontslag primair wegens plichtsverzuim, subsidiair wegens ongeschiktheid voor de functie en meer subsidiair om andere redenen van gewichtige aard, te weten verlies van vertrouwen; BVE De werkgever verwijt de docent dat zij de leerling- en examendossiers niet op orde heeft en ontslaat haar na intern onderzoek. De werkgever verwijt de werkneemster verschillende zaken, maar de werkneemster kan louter worden verweten dat zij verzuimd heeft gegevens te verwerken en op te nemen in de mentormap, waarbij zij bovendien niet door de werkgever in de gelegenheid is gesteld zich hierin te verbeteren. Aldus kan niet geconcludeerd worden dat de werkneemster zodanig nalatig is geweest dat een ontslag wegens plichtsverzuim in een juiste verhouding staat tot het gepleegde plichtsverzuim. De werkgever heeft de subsidiaire grond alleen onderbouwd met feiten die de primaire ontslaggrond betreffen. Gelet op het hierboven daaromtrent overwogene, is dit evenmin afdoende om als grond te dienen voor ontslag. Voor het ontslag wegens gewichtige redenen geldt dat het vertrouwen in de werkneemster weliswaar is geschaad, maar dat niet is gebleken van een onherstelbare breuk tussen partijen en dat voortzetting van het dienstverband dus niet onmogelijk moet worden geacht. Op de werkgever rust de plicht om een traject op te zetten om tot herstel van het vertrouwen te komen. Beroep gegrond. UITSPRAAK in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, appellante, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. C en het College van Bestuur van de D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw F 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij beroepschrift met bijlagen van 14 oktober 2013, ingekomen op 15 oktober 2013 en aangevuld op 8 november 2013, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 4 september 2013, om A met ingang van 1 januari 2014 te ontslaan, primair op grond van plichtsverzuim, subsidiair op grond van ongeschiktheid voor de functie en meer subsidiair op grond van andere redenen van gewichtige aard, te weten verlies van vertrouwen. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 10 december 2013. De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 30 januari 2014 te Utrecht. A verscheen in persoon, vergezeld door haar echtgenoot en bijgestaan door haar gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door de heer G, opleidingsmanager, de heer H, personeelsadviseur en mevrouw I, medewerker juridische zaken, bijgestaan door de gemachtigde. 106011 /uitspraak d.d. 13 maart 2014 Pagina 1 van 5 Commissie van beroep BVE 2. DE FEITEN A, is sinds 15 oktober 1978 werkzaam als docent/mentor bij (de rechtsvoorgangers van) de D in een vast dienstverband met een betrekkingsomvang van 0,6 fte. A is werkzaam bij de opleiding Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent (AKA) in de sector Gezondheidszorg. Op de arbeidsverhouding is de cao bve van toepassing. In mei 2013 bereikte de werkgever informatie over mogelijke nalatigheid van A. Nadat de opleidingsmanager van de opleiding AKA in een aantal leerlingdossiers van A onregelmatigheden had geconstateerd en het vermoeden had dat er mogelijk sprake was van verwijtbare nalatigheid bij het diplomeren van leerlingen, heeft de werkgever een nader onderzoek ingesteld om een zo compleet mogelijk beeld te verkrijgen van de toedracht en de mogelijke gevolgen van de onregelmatigheden. Op 23 mei 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de opleidingsmanager en A waarin haar is meegedeeld dat zij per 23 mei 2013 geschorst werd hangende het onderzoek. Bij brief van 24 mei 2013 heeft de werkgever deze schorsing bevestigd. Bij brief van 18 juni 2013 heeft de werkgever A het voornemen tot beëindiging van het dienstverband meegedeeld en aangegeven dat de schorsing werd verlengd op grond van artikel H-40 sub c cao bve. Zowel tegen de beslissing tot schorsing van 24 mei 2013 als tegen de beslissing tot verlenging van de schorsing van 18 juni 2013 heeft A beroep ingesteld bij de Commissie (zaaknummers 105871, 105939). Bij uitspraak van 14 november 2013 zijn beide beroepen gegrond verklaard. Bij brief van 18 juni 2013 heeft de werkgever A het voornemen meegedeeld haar dienstverband op te zeggen, primair op grond van plichtsverzuim, subsidiair op grond van ongeschiktheid en meer subsidiair wegens gewichtige redenen. Bij brief van 15 juli 2013 heeft A tegen dit voornemen verweer gevoerd. Bij brief van 4 september 2013 heeft de werkgever A ontslagen met ingang van 1 januari 2014. Tegen deze beslissing is het beroep gericht. De werkgever heeft na de opzegging van het dienstverband de Onderwijsgroep Noordwest-Holland opdracht gegeven een onderzoek te doen naar de interne procedures van de opleiding AKA van de sector Gezondheidszorg en naar vijf door de werkgever aangeleverde examendossiers. Dit onderzoek heeft geleid tot een rapport van 27 november 2013. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN A betwist dat sprake is van plichtsverzuim. Zij voert aan dat zij niet tekort is geschoten in de plichten die op haar rusten uit hoofde van haar functie. Ter zake van de schoolloopbaan-begeleiding van de deelnemers heeft A dossiermappen gemaakt met daarin aantekeningen en afspraken met deelnemers en zij heeft digitale aantekeningen gemaakt. Deelnemers zijn zelf ook eigenaar van hun dossier. A heeft haar uiterste best gedaan om actie in de dossiers te ondernemen. Over de examendossiers merkt A op dat in het beoordelen van de vrije prestaties veel ruimte was door het zeer gevarieerde aanbod van deelnemers bij de AKA alsmede door het brede karakter qua uitstroomrichting naar opleiding dan wel werk. Het beoordelen van de werkprocessen en competenties vraagt voortdurend om maatwerk. Daarbij zijn de examendossiers in 2009-2010 door de inspectie goedgekeurd en bovendien heeft A niet anders gehandeld dan haar collega’s. Over het verzuimpercentage merkt A op dat dat zij verschillende malen melding heeft gemaakt van verzuim van deelnemers. Zij heeft veel aandacht gegeven aan deelnemers die regelmatig verzuimden, onder meer door overleg met leerplichtambtenaren, ambulante begeleiders en andere instanties. A weerspreekt dat zij veelvuldig afwezige deelnemers heeft voorgedragen voor diplomering en zij heeft nooit 17 deelnemers - die daar niet voor in aanmerking zouden komen - voorgedragen voor diplomering. Door het bestaan van meerdere AKA opleidingen binnen het ROC die ieder hun eigen werkwijze hebben was er veel onduidelijkheid voor A. Tot slot voert A aan dat als zij al tekort geschoten zou zijn, de werkgever haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om zich te verbeteren. 106011 /uitspraak d.d. 13 maart 2014 Pagina 2 van 5 Commissie van beroep BVE De werkgever voert aan dat A op drie punten tekort geschoten is in haar verplichtingen, namelijk het bijhouden van examendossiers, de loopbaanbegeleiding van leerlingen en de verzuimregistratie. Al deze tekortkomingen gezamenlijk en elk voor zich rechtvaardigen het ontslag. Voor de examendossiers geldt dat er binnen de instelling duidelijke richtlijnen voor eenduidig gebruik door de onderwijsgevenden zijn, en dat deze richtlijnen door A niet zijn gevolgd. Dit blijkt uit niet correct ingevulde beoordelingen en verzamellijsten. Bij de loopbaanbegeleiding wordt van A verwacht vanuit haar mentorrol dat zij deelnemers begeleidt bij instroom, voortgang en uitstroom. In het kader van de procesbewaking houdt de mentor daartoe een zogenaamde mentormap bij. Bij A ontbreekt deze map. Daarom is het voor de leidinggevende niet mogelijk controle uit te oefenen op het proces en voor collega’s bemoeilijkt dit een eventuele vervanging bij afwezigheid van A. Verder was de verzuimregistratie van A niet op orde. Gemiddeld werd door de deelnemers in 2012-2013 een kwart van de onderwijstijd verzuimd, terwijl A hier niet aantoonbaar actie op heeft ondernomen, hoewel zij daartoe was geïnstrueerd. In een hoog verzuim van studenten zag A ook geen beletsel voor diplomering terwijl dat wel het geval was of had kunnen zijn. Door het ontbreken van een adequate verslaglegging is A nalatig geweest bij de uitoefening van het verplichte verzuimbeleid. Door haar handelwijze heeft A het onderwijs van de instelling geschaad en deze blootgesteld aan het gevaar van negatieve publiciteit en aldus heeft A het in haar gestelde vertrouwen geschonden, aldus de werkgever. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 4.1.5. WEB, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. Het ontslag De Commissie stelt vast dat de werkgever voorafgaand aan het ontslag de in de cao bve voorgeschreven voornemenprocedure correct heeft gevoerd. In geval van ontslag wegens plichtsverzuim gaat de Commissie eerst na of de feiten waarop de maatregel is gebaseerd, vaststaan. Indien dat het geval is, beoordeelt de Commissie of deze feiten leiden tot de conclusie dat er sprake is van plichtsverzuim. Indien dat zo is, gaat de Commissie na of het vastgestelde plichtsverzuim oplegging van een maatregel rechtvaardigt en indien dat het geval is, of het opleggen van een maatregel gerechtvaardigd is en de opgelegde maatregel in een juiste verhouding staat tot het gepleegde plichtsverzuim. Dienaangaande overweegt de Commissie dat de werkgever over het op orde houden van de examendossiers de werkgever een rapportage heeft overgelegd met betrekking tot vijf examendossiers. Niet kenbaar is wie het rapport heeft opgesteld, van wie de onderzoeker(s) informatie heeft (hebben) gekregen, en welke examendossiers onderzocht zijn. Tot slot is A niet in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de inhoud van het rapport vóór publicatie. Daarmee is het rapport de facto anoniem en is A de mogelijkheid onthouden om zich adequaat te kunnen verweren tegen de haar gemaakte verwijten. Wat hier verder ook van zij, de Commissie stelt vast dat, nadat A in de gelegenheid is gesteld de examendossiers aan te vullen en te verbeteren, de werkgever de diplomering van de deelnemers die het betrof heeft laten doorgaan zodat aangenomen moet worden 106011 /uitspraak d.d. 13 maart 2014 Pagina 3 van 5 Commissie van beroep BVE dat A hiermee voldoende adequaat heeft gereageerd en de examendossiers hiermee aan de daaraan te stellen eisen voldeden. Over de loopbaanbegeleiding heeft A aangegeven dat zij wel gegevens heeft bijgehouden, maar op haar eigen wijze, digitaal, en niet in de door de werkgever hiervoor voorgeschreven mentormap. Daarmee staat vast dat A hierin niet volgens de aanwijzing van de werkgever heeft gehandeld. De verzuimregistratie door A is door de werkgever als onvoldoende beoordeeld. A heeft aangegeven dat zij wel degelijk melding heeft gemaakt van verzuim en dat zij veel tijd een aandacht aan de deelnemers heeft besteed. De werkgever heeft hierin geen informatie overgelegd zodat voor de Commissie niet kenbaar is wat de omvang van het verzuim was en in hoeverre A hierin onjuist zou hebben gehandeld. Het geheel overziend constateert de Commissie dat van het blijvend niet op orde houden van de examendossiers niet is gebleken, dat A verzuimd heeft gebruik te maken van de voorgeschreven mentormap en dat partijen elkaar tegenspreken over het door A voldoen aan de verzuimregistratie. Daarmee staat, naar het oordeel van de Commissie, alleen voldoende vast dat A niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de mentormap om gegevens over de schoolloopbaan van de deelnemers bij te houden. Hierover overweegt de Commissie dat niet gebleken is dat A eerder is aangesproken op het niet bijhouden van de mentormap. Zij is aldus niet door de werkgever in de gelegenheid gesteld haar gedrag aan te passen en zich te verbeteren. Nu A louter kan worden verweten dat zij verzuimd heeft gegevens te verwerken en op te nemen in de mentormap, waarbij A bovendien niet door de werkgever in de gelegenheid is gesteld zich te verbeteren, kan niet door de Commissie geconcludeerd worden dat A zodanig nalatig is geweest dat een ontslag wegens plichtsverzuim in een juiste verhouding staat tot het gepleegde plichtsverzuim. De opzegging van de arbeidsovereenkomst is subsidiair gebaseerd op ongeschiktheid van A voor de door haar vervulde functie. Zoals de Commissie al vaker heeft overwogen zal een werkgever een ontslag wegens ongeschiktheid voor de te vervullen functie grondiger moeten onderbouwen naarmate de werknemer deze functie langer heeft vervuld. De werkgever heeft de subsidiaire grond echter alleen onderbouwd met feiten die de primaire ontslaggrond betreffen. Gelet op het hierboven daaromtrent overwogene, oordeelt de Commissie dit evenmin afdoende om als grond te dienen voor ontslag. Aldus heeft de werkgever in redelijkheid niet op deze grond het dienstverband met A kunnen opzeggen. Tot slot heeft de werkgever het dienstverband meer subsidiair opgezegd op grond van redenen van gewichtige aard, te weten verlies van vertrouwen. Desgevraagd door de Commissie heeft de leidinggevende ter zitting aangegeven dat er geen sprake is van een verstoorde verhouding tussen hem en A. Voorts heeft A ter zitting gesteld, hierin niet weersproken door de werkgever, dat haar verhouding met de collega’s goed is. Het verlies in vertrouwen zou, zo is ter zitting door de leidinggevende aangegeven, erin liggen dat hij geen vertrouwen meer heeft in goed functioneren van A en dat ook haar collega’s geen leerlingen meer van haar willen overnemen. De Commissie overweegt over dit laatste feit dat dit als nieuw feit ter zitting is opgevoerd en dat dit door de werkgever niet onderbouwd noch aannemelijk gemaakt is, zodat de Commissie hieraan voorbij gaat. De Commissie acht het niet onaannemelijk dat het vertrouwen van de organisatie in A enige schade zal hebben opgelopen door hetgeen zich inmiddels tussen partijen heeft afgespeeld. Omdat niet is gebleken van een onherstelbare breuk tussen partijen en voortzetting van het dienstverband dus niet onmogelijk moet worden geacht, rust op de werkgever de plicht om een traject op te zetten om tot herstel van het vertrouwen te komen. Het verlies aan vertrouwen vormt aldus onvoldoende reden tot ontslag wegens redenen van gewichtige aard. Het geheel overziend zal de Commissie het beroep gegrond verklaren. 106011 /uitspraak d.d. 13 maart 2014 Pagina 4 van 5 Commissie van beroep BVE 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 13 maart 2014 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs. A.M.M. Kooij-Blok, mr. K.P. Piena, mr. D.A.M. Schilperoord en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Breunesse, secretaris. mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter 106011 /uitspraak d.d. 13 maart 2014 Pagina 5 van 5 mr. J.A. Breunesse secretaris
© Copyright 2024 ExpyDoc