hier - Onderwijsgeschillen

Commissie van Beroep
BVE
SAMENVATTING
106176 - Beroep tegen ontslag wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid subsidiair wegens gewichtige
redenen; BVE
De werknemer is na vervallen van lessen maatschappijleer met lessen rekenen belast. Op zijn
lesgeven is kritiek ontstaan.
Gebleken is dat de werknemer niet het kennisniveau bezit, vereist om havo en 4 mbo les te kunnen
geven. De werknemer heeft zich ingespannen, hierin ondersteund door de werkgever, om het door de
school gewenste niveau te bereiken, maar dit is niet gelukt. Voorts blijkt uit de verslaglegging van en
rond een beoordelingsgesprek in mei 2013 dat de werknemer een onvoldoende scoort op alle
competenties genoemd in de wet BIO. Tijdens het hierna ingezette verbetertraject, waarbij voldoende
concreet is gemaakt op welke terreinen de werknemer zich diende te verbeteren, is hierin
onvoldoende verandering gekomen. Voorts is gebleken dat de afdeling P&O toezicht op het
verbetertraject heeft gehouden en dat er een 360 graden feedback op het functioneren van de
werknemer heeft plaats gehad.
De werkgever heeft aldus voldoende aannemelijk gemaakt dat de werknemer zodanig onbekwaam of
ongeschikt is voor zijn functie dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van de
werkgever gevergd kan worden.
Het beroep is ongegrond.
106176
UITSPRAAK
in het geding tussen:
A, wonende te B, appellant, hierna te noemen A
gemachtigde: de heer mr. V.E. Breedveld
en
het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever
gemachtigde: de heer mr. A. Klaassen
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlagen van 10 maart 2014, ingekomen op 11 maart 2014 en aangevuld op 8
mei 2014 heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 29 januari 2014 om zijn
dienstverband met ingang van 1 mei 2013 (lees: 2014) op te zeggen, primair op grond van artikel H57 sub b cao bve, wegens onbekwaamheid c.q. ongeschiktheid voor de functie en subsidiair op grond
van artikel H-57 sub e cao bve, wegens redenen van gewichtige aard.
De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 16 april 2014.
De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 12 mei 2014 te Utrecht.
A verscheen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De werkgever werd vertegenwoordigd door E, P&O Partner en F, afdelingsmanager, bijgestaan door
genoemde gemachtigde.
106176/uitspraak d.d. 23 juni 2014
Pagina 1 van 4
Commissie van Beroep
BVE
2.
DE FEITEN
A, geboren 5 april 1956, is sinds 1 augustus 1987 als BVE-docent B werkzaam bij C in een vast
dienstverband met een betrekkingsomvang van 0,6206 fte.
Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao bve.
A heeft vanaf het begin van zijn dienstverband tot in 2010 maatschappijleer gegeven. Na het vervallen
van dat vak is A in eerste instantie belast met leerlingbegeleiding en is hij vervolgens in 2011 ingezet
als docent rekenen.
Gaandeweg heeft de werkgever vraagtekens gezet bij de kwaliteit van de lessen van A en in mei 2013
heeft de werkgever A een verbetertraject aangeboden met een duur van
24 mei 2013 tot en met 31 december 2013.
Bij brief van 17 december 2013 heeft de werkgever A meegedeeld voornemens te zijn hem te
ontslaan. A heeft op 10 januari 2014 mondeling verweer gevoerd tegen dit voornemen en bij brief van
14 januari 2014 heeft hij schriftelijk verweer gevoerd.
Bij brief van 29 januari 2014 heeft de werkgever A ontslagen per 1 mei 2013 (lees: 2014) primair op
grond van onbekwaamheid c.q. ongeschiktheid voor de functie, subsidiair wegens redenen van
gewichtige aard. Tegen deze beslissing richt zich het beroep.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A betwist dat hij onbekwaam dan wel ongeschikt is voor de door hem uitgeoefende functie. Evenzeer
betwist hij het bestaan van de door de werkgever subsidiair aangevoerde ontslaggrond redenen van
gewichtige aard.
A heeft altijd goed gefunctioneerd. Hij is plotsklaps ingezet als docent rekenen, maar zijn
opleidingsachtergrond sluit hier niet op aan. De werkgever heeft hem daarbij onvoldoende in staat
gesteld om zich verder te ontwikkelen in het vak rekenen. Bovendien kon hij sinds er een nieuwe
afdelingsmanager was benoemd niets meer goed doen. Alleen zijn leidinggevende oordeelt negatief
over hem. A heeft de afgelopen twee jaar als een onprettige periode ervaren. Hij had de indruk dat er
een dossier over hem werd opgebouwd; er werd van alles over hem vastgelegd. Deze druk was voor
hem des te ernstiger omdat hij de afgelopen jaren geconfronteerd is met ernstige medische
complicaties en hartklachten.
Daarbij werkt de werkgever met een verborgen agenda: hij moet reorganiseren en op deze manier
werkt hij werknemers die lang in dienst zijn eruit. Bij een reorganisatie zou A vanwege zijn lange
dienstverband buiten schot blijven. De werkgever heeft er baat bij om hem, als duurdere werknemer,
buiten de organisatie te plaatsen.
A heeft zich constructief in het overleg met de werkgever opgesteld. De voorstellen van de werkgever,
met name die over een herplaatsing, waren echter financieel niet haalbaar voor hem.
Het ontslag heeft zeer grote financiële gevolgen voor A en de werkgever heeft daarmee geen
rekening gehouden.
Tot slot voert A over de door de werkgever aangevoerde gewichtige redenen voor ontslag aan dat hij
weliswaar minder vertrouwen heeft in zijn leidinggevende, maar dat het contact met de collega’s goed
is.
De werkgever voert aan dat het functioneren van A al jaren ter discussie staat, hetgeen te maken
heeft met het niet voldoen aan de zeven competenties zoals genoemd in de wet BIO. A schiet in
brede zin tekort als docent.
A is met rekenen belast omdat er geen ander vak meer was waarin hij kon lesgeven. Had A destijds
hiermee niet ingestemd dan was hij toen al ontslagen. De werkgever heeft veel geïnvesteerd in de
opleiding en coaching van A en hij heeft bijna iedere zinvolle mogelijkheid voor A om opleiding of
106176/uitspraak d.d. 23 juni 2014
Pagina 2 van 4
Commissie van Beroep
BVE
training te volgen aangeboden. Rekenen was voorheen geen examenvak, maar nu wel. Ook daarom
is het disfunctioneren van A nu onoverkomelijk.
Niet alleen de huidige leidinggevende was niet tevreden over A, maar ook de vorige leidinggevende
was niet te spreken over het functioneren van A. Omdat het met lesgeven in rekenen niet goed ging
heeft de werkgever gezocht naar een andere invulling van de taak van A. Dit leverde geen resultaat
op omdat A ook in andere taken niet goed functioneerde.
Voorts voert de werkgever aan dat door ontwikkelingen in het MBO nu zwaardere eisen aan docenten
worden gesteld. Het gaat er niet alleen om hoe vriendelijk de docent is in de omgang met leerlingen,
maar ook pedagogische/didactische competenties en BIO competenties zijn van belang. A scoort op
alle zeven BIO competenties onvoldoende.
A heeft door uitlatingen en toonzetting verdere samenwerking onvruchtbaar gemaakt. A is
wantrouwend en legt elke handeling en uiting van collega’s en in het bijzonder van zijn leidinggevende
negatief uit. Van een positieve en constructieve houding om tot verbetering te komen is niet gebleken.
Ten slotte stelt de werkgever dat een redelijk voorstel aan A is gedaan. Hem is de functie van
onderwijsassistent aangeboden, maar hij is hier niet op ingegaan.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de
beslissingen, genoemd in artikel 4.1.5. Wet educatie en beroepsonderwijs en binnen de daartoe
geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het
beroep ontvankelijk.
Het ontslag
De Commissie stelt allereerst vast dat de werkgever de door de cao bve voorgeschreven
voornemenprocedure op correcte wijze heeft gevoerd. A heeft zich zowel schriftelijk als
mondeling tegen het voornemen tot ontslag kunnen verweren. Een en ander in
aanmerking genomen is de Commissie van oordeel dat de werkgever de ontslaggronden
voldoende met A heeft besproken, zodat A zijn door de cao bve gewaarborgde recht om zich
adequaat te kunnen verweren tegen een (voorgenomen) ontslagbeslissing naar behoren heeft kunnen
uitoefenen.
Ten aanzien van hetgeen de werkgever primair aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd, te
weten onbekwaamheid of ongeschiktheid van A voor de door hem uitgeoefende functie van docent,
overweegt de Commissie dat A al ruim zesentwintig jaar in dienst is bij de werkgever. De Commissie
acht het zeker in een dergelijk geval, waarin sprake is van een langdurig dienstverband, noodzakelijk
dat de werkgever helder en overtuigend aannemelijk weet te maken dat sprake is van zodanig
disfunctioneren dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van hem gevergd kan
worden. Het gestelde disfunctioneren dient te blijken uit verslagen van functionerings- en
beoordelingsgesprekken en andere schriftelijke stukken.
Uit de stukken en het hierover ter zitting door A gestelde is de Commissie gebleken dat A lesgaf op
niveau 2f (vmbo tot mbo 3) en dat de werkgever bij A kennisniveau 3f (havo en mbo 4) vroeg ten
einde ook op dit niveau les te kunnen geven.
A heeft zich weliswaar ingespannen, hierin ondersteund door de werkgever, om het door de school
gewenste niveau 3f te bereiken, maar dit is niet gelukt. Aldus kon A het vak rekenen dus niet op het
voor de instelling adequate niveau geven. Voorts blijkt uit de verslaglegging van en rond een
106176/uitspraak d.d. 23 juni 2014
Pagina 3 van 4
Commissie van Beroep
BVE
beoordelingsgesprek in mei 2013 dat A een onvoldoende scoort op alle competenties genoemd in de
wet BIO. Tijdens het hierna ingezette verbetertraject, waarbij voldoende concreet is gemaakt op welke
terreinen A zich diende te verbeteren, is hierin onvoldoende verandering gekomen. De conclusie, ook
door A erkend en ondertekend in het verslag van de tweede beoordeling van 9 december 2013, is dat
A het best functioneert als begeleider van kleine groepjes en dat de ondersteuning van A niet heeft
geresulteerd in de gewenste ontwikkeling. Uit het ter zitting verhandelde is voorts gebleken dat de
afdeling P&O toezicht op het verbetertraject heeft gehouden en dat er een 360 graden feedback op
het functioneren van A heeft plaats gehad.
De Commissie overweegt voorts dat A heeft aangegeven wel leerlingbegeleiding en uren burgerschap
te kunnen invullen, maar dat deze werkzaamheden bij de werkgever niet in een voldoende omvang
aanwezig zijn om A in dienst te houden, daargelaten wat het salarisniveau van een dergelijke functie
zou zijn. Ook overigens is gesteld noch gebleken dat er voor A een andere passende functie
beschikbaar was.
Het geheel overziend verklaart de Commissie het beroep ongegrond.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond.
Aldus gedaan te Utrecht op 23 juni 2014 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter,
drs. K.A. Kool, drs. P. Koppe, mr. K.P. Piena en mr. M.Th. van Wel, leden, in aanwezigheid van mr.
J.A. Breunesse, secretaris.
mr. W.H.B. den Hartog Jager
voorzitter
106176/uitspraak d.d. 23 juni 2014
Pagina 4 van 4
mr. J.A. Breunesse
secretaris