Agro nieuwsbrief augustus 2014

Agro-Nieuwsbrief
Uitgave: augustus 2014
In deze nieuwsbrief:
Bedrijf
Glastuinbouw behoudt lagere
energiebelasting
Heffingsplafond leidingwaterbelasting
gehandhaafd
Fiscaal
Bedrijfsopvolgingsfaciliteit en wijziging
onderneming
GLB-beleid
Uitwerking directe betalingen GLB
Invulling EFA-verplichting
Mestwetgeving
Nieuwe regels vervoer vaste mest
Wetsvoorstel verantwoorde groei
melkveehouderij
Milieu/omgeving
NGE-norm ongeschikt voor begrenzing
bedrijf
Afdekplicht oude mestbassins vanaf 2018
Subsidies
Verlenging subsidie ‘Asbest eraf,
zonnepanelen erop’
Subsidieregelingen vermindering
ammoniakuitstoot
Belangrijke data
3
4
4
1
2
3
5
2
3
4
6
6
Uitwerking directe betalingen GLB
De staatssecretaris van Economische Zaken heeft in
juni in een brief aan de Tweede Kamer het onderdeel
directe betalingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor de periode 2014-2020 nader
uitgewerkt.
Jonge landbouwers
Landbouwers tot 40 jaar komen in aanmerking voor
een extra hectarebetaling, waarschijnlijk circa € 50 per
hectare voor de eerste 90 hectare per bedrijf (maximaal vijf jaar). Deze betaling is ook bestemd voor
maatschappen waarin jonge boeren deelnemen.
Vergroening
De vergroening in het GLB kent drie onderdelen: het
behoud van blijvend grasland, de gewasdiversificatie
op bouwland en de verplichting 5% van het bouwland
AGRO-Nieuwsbrief
in te richten als ecologisch aandachtsgebied (EFA).
De eerste twee onderdelen waren eind vorig jaar al
ingevuld. Nu heeft de staatssecretaris aangegeven op
welke wijze de EFA-verplichting kan worden ingevuld
(zie bericht Invulling EFA-verplichting). Daarbij valt op
dat, in tegenstelling tot een eerder voornemen, landschapselementen zoals houtwallen, heggen, vrijstaande bomen en bomenrijen in eerste instantie niet generiek als EFA-invulling worden aangemerkt.
Gevolgen voor sectoren
Uitgangspunt bij de GLB-hervorming is dat betalingen
op basis van historische referenties maatschappelijk
niet langer verdedigbaar zijn. De staatssecretaris
houdt daarom vast aan de overgang naar een gelijke
hectarepremie in 2019 en blijvende ontkoppeling. Dit
heeft voor enkele sectoren zeer grote gevolgen.
Daarom wordt tot 2021 extra geld beschikbaar gesteld
voor de kalfsvleessector (€ 10 miljoen per jaar), de
vleesveesector (€ 0,5 miljoen per jaar) en de zetmeelsector (€ 1 miljoen per jaar), voor innovatie en investeringen om deze sectoren toekomstbestendig te maken.
Graasdierpremie
Natuurgronden met (zeer) extensief agrarisch gebruik
zullen worden uitgesloten van de hectarepremie. Dit
betekent dat heide, duinen en kwelders zullen worden
uitgesloten, terwijl extensief gebruikt grasland, zoals
kruiden- en faunarijk grasland, wel subsidiabele landbouwgrond blijft. Voor de begrazing op de uitgesloten
gronden wordt een graasdierpremie ingevoerd voor
vleesvee en schapen. Voor deze regeling wordt jaarlijks € 3,5 miljoen beschikbaar gesteld. De premie
bedraagt € 24 per schaap ouder dan één jaar en 160
per meerjarig rund. Er is nog discussie over of een
meerjarig rund ouder dan één of ouder dan twee jaar
moet zijn.
Toegang tot het GLB
In aanvulling op de reeds bekende eisen (o.a. actief
landbouwer en uitbetalingsgrens van € 500) is de
ondergrens voor deelname aan de directe betalingen
vastgesteld op 0,3 hectare. Dit is vooral van belang
voor grondloze kalverbedrijven. Als zij in 2015 geen
grond in gebruik hebben, komen zij ook niet in aanmerking voor de overgangsregeling. Zij krijgen dan
helemaal geen premie meer.
Hoogte betalingen
Op basis van de gemaakte beleidskeuzes en de budgetten voor specifieke maatregelen (jonge boeren,
graasdierpremie, ondersteuning sectoren bij innovatie
en investeringen) is de verwachting dat de basispremie in 2019 uitkomt op circa € 260 per hectare en de
vergroeningspremie op circa € 115 per hectare.
-1-
Invulling EFA-verplichting
Landbouwers met meer dan 15 hectare bouwland
moeten vanaf 2015 voldoen aan de EFA-verplichting.
Bedrijven met een oppervlakte dat uit minstens 75%
(blijvend en/of tijdelijk) grasland bestaat en met maximaal 30 hectare bouwland, voldoen automatisch aan
deze eis. Voor de invulling van de EFA-verplichting
bestaan twee opties: een equivalent pakket of elementen uit de generieke lijst.
Weegfactoren
Bij de EFA-verplichting wordt gewerkt met weegfactoren. Invullingen die veel bijdragen aan de biodiversiteit krijgen een weegfactor groter dan één, zodat met
minder hectares aan de verplichting kan worden voldaan. Invullingen met een geringe bijdrage aan biodiversiteit hebben een weegfactor kleiner dan één, zodat juist meer hectares nodig zijn om aan de verplichting te voldoen.
Generieke lijst
Binnen de generieke lijst kan gekozen worden uit de
volgende elementen:
•
onbeheerde akkerranden (weegfactor 1);
•
de teelt van bepaalde eiwitgewassen (weegfactor
0,7). Toegestane gewassen zijn: luzerne, rode
klaver, esparcette, rolklaver, lupine en veldbonen;
•
de teelt van vanggewassen (weegfactor 0,3). Uitgezonderd zijn de verplichte vanggewassen na
de teelt van maïs op zand- en lössgronden. De
vanggewassen moeten uiterlijk 1 oktober ingezaaid zijn en bestaan uit een mengsel van minstens twee plantensoorten of gras dat wordt
doorgezaaid in het hoofdgewas;
•
wilgenhakhout (weegfactor 0,3).
Equivalente pakket
Bij de keuze voor het equivalente pakket moet minimaal 30% van de EFA-verplichting ingevuld worden
met een beheerde akkerrand (weegfactor 1,5). Het
resterende deel kan ingevuld worden met:
•
een aangrenzende sloot (weegfactor 2);
•
de teelt van eiwitgewassen (weegfactor 0,7);
•
de teelt van vanggewassen (weegfactor 0,3);
•
landschapselementen op bouwland of daaraan
grenzend, waarvoor een Agrarisch Natuurbeheercontract voor onderhoud en beheer is afgesloten
(weegfactor 1,5).
Voorbeelden invulling van het equivalente pakket
(bedrijf met 100 ha bouwland):
•
Voorbeeld 1: beheerde akkerrand van 1 ha en
bijna 12 ha van een willekeurig vanggewas.
•
Voorbeeld 2: beheerde akkerrand van 1 ha en 5
ha luzerne (eiwitgewas).
In beide voorbeelden hoeft niet meer dan 1% van de
grond uit productie te worden genomen.
EFA-verplichting. Het gaat dan om maximaal tien
landbouwers met bij elkaar liggende bedrijven. De
EFA-gebieden moeten aaneengesloten liggen. Elk
bedrijf moet minimaal 2,5% van zijn eigen bouwland
als EFA inrichten.
Dubbele betaling
Vanwege het verbod op dubbele betaling, kan een
perceel dat meetelt voor de EFA-verplichting in de
eerste pijler van het GLB niet ook een vergoeding
krijgen via Agrarisch Natuurbeheer (ANB) in de tweede pijler. De laatste vergoeding zal dan worden gekort.
ANB-contracten kunnen door de landbouwer opengebroken worden, wanneer de ANB-vergoeding moet
worden aangepast vanwege de vergroening.
Duurzaamheidscertificaten
Duurzaamheidscertificaten gelden onder voorwaarden
als alternatieve invulling voor de vergroening. De
maatregelen in het certificaat moeten een gelijkwaardig of beter effect hebben op de doelen voor biodiversiteit, milieu en klimaat. De certificaten moeten voor 1
augustus 2014 door de lidstaat gemeld worden bij de
Europese Commissie voor goedkeuring. In volgende
jaren moet de melding voor 1 juli plaatsvinden.
NGE-norm ongeschikt voor
begrenzing bedrijf
Een gemeente stelde in 2013 een bestemmingsplan
vast voor een gedeelte van het buitengebied. In dit
plan was de maximaal toegestane omvang van de
stalruimte in m2 van een tweetal veehouderijen vastgelegd, waarbij de omvang werd beperkt tot een
equivalent van 300 Nederlandse grootte-eenheden
(Nge).
De twee veehouders stelden daarop beroep in bij de
Raad van State. Ze betoogden dat de Nge-norm niet
ruimtelijk relevant is en de gemeenteraad op geen
enkele wijze had onderbouwd dat het hanteren van
deze norm kan bijdragen aan de doelstelling om een
goed woon- en leefklimaat in de gemeente te waarborgen.
De Raad van State was het eens met het betoog van
de veehouders. De Nge-norm is een door het LEI vastgestelde economische norm voor statistische vergelijking van agrarische bedrijven en biedt bij een bestemmingsplan geen adequaat handvat voor de beoordeling van de ruimtelijke effecten van een veehouderij op
de omgeving. Deze effecten zijn van verschillende
factoren afhankelijk, waaronder de individuele bedrijfsvoering, de ligging van het bedrijf, de landschappelijke
inpassing en lokale omgevingsfactoren.
Collectieve invulling EFA
Het wordt ook mogelijk dat groepen landbouwers
kunnen kiezen voor een collectieve invulling van de
AGRO-Nieuwsbrief
-2-
Afdekplicht oude mestbassins vanaf
2018
Mestbassins dienen in principe te zijn afgedekt. Er
geldt een uitzondering voor mestbassins die voor 1
juni 1987 zijn gebouwd. De hiervoor geldende overgangsregeling is echter begin dit jaar aangepast. Deze
bassins moeten vanaf 1 januari 2018 ook voorzien zijn
van een afdekking.
Nieuwe regels vervoer vaste mest
Er komen nieuwe regels voor AGR/GPS-apparatuur bij
het vervoer van vaste mest. Uit onderzoek blijkt dat
het gebruik van losse AGR/GPS-units teveel gelegenheid tot fraude geeft. De aangepaste regels zijn voorgelegd aan de Europese Commissie. Hierdoor is de
beoogde ingangsdatum van 1 juli 2014 niet gehaald
en zal invoering nu per 1 januari 2015 plaatsvinden.
Voor oude mestbassins die op dit moment nog niet
hoeven worden afgedekt, gelden nog steeds de volgende voorwaarden:
• het bassin wordt alleen vanaf de onderkant
gevuld;
• het bassin wordt tot maximaal 20 cm onder de
rand gevuld.
Wijzigingen per 1 januari 2015
Vanaf 1 januari 2015 is het niet meer toegestaan om
een losse unit te gebruiken. De AGR/GPS-apparatuur
moet dan onlosmakelijk verbonden zijn met het chassis van het transportmiddel. Bij meerdere laadbakken
moet elk chassis met een laadbak eigen AGR-apparatuur hebben. De AGR-apparatuur moet verbonden
zijn met apparatuur voor positiebepaling (GPS) en
apparatuur die automatisch en elektronisch het moment van laden en lossen verstuurd naar RVO.nl.
Glastuinbouw behoudt lagere
energiebelasting
Daarnaast is het verplicht vervoersmiddelen van vaste
mest te registreren en de koppeling tussen het kenteken en het unieke AGR-apparaat te registreren. De
losse unit mag nog tot 1 januari 2016 gebruikt worden
bij transportmiddelen zonder luchtvering. Wel moet
iedere laadbak een eigen unit hebben.
Tuinders in de glastuinbouw kunnen ook voor de jaren
2015 tot en met 2024 een verlaagd energiebelastingtarief op aardgas krijgen. Het voordeel voor de tuinders bedraagt naar schatting gemiddeld € 115 miljoen
per jaar, per bedrijf kan het tienduizenden euro’s aan
energiebelasting schelen. Op verzoek van de staatssecretaris van Economische Zaken heeft de Europese
Commissie hiermee ingestemd. In ruil voor dit verlaagde tarief is de sector gebonden aan een jaarlijks
dalend plafond voor de uitstoot van CO2.
Kleinschalig
Glastuinbouwbedrijven zijn energie-intensief en relatief
kleinschalig. Door de kleinschaligheid valt een groot
deel van het energieverbruik in de dure tariefklassen.
Ze worden daarom in vergelijking tot de energie-intensieve industrie onevenredig zwaar geraakt door de
hogere tarieven in de verbruiksklassen tot 1 miljoen
kubieke meter. Dat wordt nu gecompenseerd, net als
in voorgaande jaren.
Tarieven
Voor de tarieven bij een verbruik tot 170.000 kubieke
meter wordt het tarief voor 2015 verlaagd van 19,36
naar 3,11 cent, voor het verbruik daarboven tot 1 miljoen kubieke meter van 4,67 naar 2,36 cent. Voor latere jaren gelden vergelijkbare kortingen. Boven een
verbruik van 1 miljoen kubieke meter geldt het reguliere tarief voor grootverbruikers.
Aanmelden apparatuur
Vanaf 1 oktober 2014 is het mogelijk om de apparatuur via het RVO-klantportaal aan te melden. Naast
het kenteken van het trekkend voertuig moeten dan
ook de kentekens van de te gebruiken aanhangers
voor het vervoer van vaste mest geregistreerd worden.
De verplichte registratie geldt ook voor vervoersmiddelen zonder luchtvering. Bij gebruik van een landbouwvoertuig zonder kenteken moet het chassisnummer geregistreerd worden.
Proefperiode
Van 1 tot en met 31 oktober is er een proefperiode
waarin fabrikanten en gebruikers de apparatuur kunnen testen. Zo nodig kan de apparatuur in of na deze
periode bijgesteld worden.
Vanaf 1 januari 2015 moet de apparatuur foutloos
werken en moeten alle transporten met vaste apparatuur aan de nieuwe regels voldoen.
Plafond uitstoot CO2
Als tegenprestatie voor dit verlaagde tarief is de sector
gebonden aan een jaarlijks dalend plafond voor de uitstoot van CO2. Als de glastuinbouwsector meer CO2
uitstoot dan is afgesproken, krijgen alle glastuinbouwbedrijven een heffing opgelegd.
AGRO-Nieuwsbrief
-3-
Bedrijfsopvolgingsfaciliteit en
wijziging onderneming
Bij bedrijfsopvolgingen geldt een belangrijke regeling
die het mogelijk maakt dat een aanzienlijk vermogen
overgaat naar de opvolger, zonder dat hierover
schenk- of erfbelasting verschuldigd. Zonder deze
bedrijfsopvolgingsregeling zouden bedrijfsovernames
in de landbouw veelal onmogelijk zijn. Belangrijke
voorwaarde voor toepassing van deze regeling is dat
de onderneming na de overname nog minimaal vijf
jaar wordt voortgezet.
In een rechtszaak ging het om de vraag of de belastinginspecteur terecht een navorderingsaanslag had
opgelegd, omdat deze meende dat niet voldaan was
aan de voortzettingsvereiste. Twee broers exploiteerden samen een melkveebedrijf. In 2007 kwamen
beiden te overlijden. De erfgenamen zetten de onderneming voort en deden een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling, welke door de Belastingdienst
werd gehonoreerd. In de jaren 2008 tot en met 2010
verkochten de opvolgers echter het vee en het melkquotum, waarna zij overgingen tot de verbouw van
gras en maïs voor de verkoop. Volgens de belastinginspecteur was er daardoor geen sprake van voortzetting. Hij legde daarom in 2011 alsnog een navorderingsaanslag recht van successie op.
De rechtbank was het met de belastingsinspecteur
eens. De oorspronkelijke onderneming (melkveebedrijf) was volgens haar gestaakt en er was een
nieuwe activiteit gestart. Dit betekende dat de oorspronkelijke onderneming niet was voortgezet. De
erfgenamen dienden daarom alsnog een fors bedrag
aan successierechten te betalen.
Verlenging subsidie ‘Asbest eraf,
zonnepanelen erop’
De huidige stimuleringsmaatregel ‘Asbest eraf, Zonnepanelen erop’ wordt verruimd en verlengd om het beoogde resultaat van 4 miljoen m² asbestsanering te
behalen.
Wijzigingen
Door een werkgroep van het Interprovinciaal Overleg
(IPO) is de bestaande regeling aangepast. Elke provincie kan hier elementen aan toevoegen of uit weglaten. De aangepaste stimuleringsmaatregel bevat de
volgende wijzigingen:
•
Subsidie is verhoogd van € 3,00 euro naar € 4,50
per m² asbestdak.
•
Minimum oppervlakte van 400 m² is verlaagd
naar 250 m² te saneren asbestdak.
•
Plaatsing van minimaal 15 kW-piek is verlaagd
naar 5 kW-piek zonnepanelen.
•
Maximale subsidiebedrag per aanvrager is verhoogd van € 7.500 naar € 15.000.
•
De looptijd van de regeling is met een jaar verlengd. Aanvragen kunnen tot 1 september 2015
ingediend worden.
AGRO-Nieuwsbrief
Wie kan gebruik maken van de regeling?
Naast actieve komen ook voormalige agrarische
ondernemingen en eigenaren van een voormalig
agrarisch bouwblok in aanmerking voor de stimuleringsmaatregel. In de regeling is het voorstel opgenomen om voor de niet-actieve agrarische ondernemingen en de eigenaren van een voormalig agrarisch bouwblok een subsidieplafond van 30 procent te
handhaven. Hiermee blijft de stimuleringsmaatregel in
hoofdzaak gericht op actieve agrarische bedrijven.
Wel krijgt een grotere groep bewoners van het buitengebied de mogelijkheid om met subsidie asbest te
saneren voordat het wettelijke verbod op bezit van
asbest in 2024 ingaat.
Uitzonderingen per provincie
Elke provincie kan zelf aanvullende voorwaarden stellen in de regeling. Zo kent de provincie Groningen een
uitzondering als het gaat om de positionering van zonnepanelen op het bouwblok en mag in Drenthe plaatsing van zonnepanelen op een ander, binnen Drenthe
gelegen, dak van dezelfde eigenaar. Bekijk voor het
indienen van een aanvraag altijd de regeling die geldt
in uw provincie (www.asbestvanhetdak.nl).
Heffingsplafond leidingwaterbelasting gehandhaafd
In de begrotingsafspraken 2014 was vastgelegd dat
de belasting op leidingwater wordt verhoogd en dat
het heffingsplafond van 300 m3 vervalt. Er zou echter
nog worden onderzocht wat de effecten en mogelijke
knelpunten van deze wijzigingen zouden zijn.
De begrotingsafspraken zijn verder uitgewerkt in het
Belastingplan 2014. Per 1 januari 2014 is het tarief
van de leidingwaterbelasting verhoogd van € 0,165
naar € 0,33 per m3. Vervolgens zou per 1 juli 2014 het
heffingsplafond van 300 m3 per aansluiting per jaar
vervallen, waarbij een degressief tarief met vijf schijven zou worden ingevoerd.
Uit een inventarisatie is gebleken dat het vervallen van
het heffingsplafond van 300 m3 tot een groot aantal
niet beoogde gevolgen zou leiden. Er is sprake van
negatieve milieueffecten, ontmoediging van innovatie
en willekeurig ogende gevolgen voor een beperkte
groep bedrijven. Verder zou een goed uitvoerbare
belasting voor zowel waterbedrijven als de Belastingdienst zeer complex zijn.
De staatssecretaris van Financiën heeft daarom besloten om het heffingsplafond te handhaven, waardoor
de lastenverzwaring voor het bedrijfsleven – waaronder veel land- en tuinbouwbedrijven – beperkt blijft.
Het kabinet is voornemens de derving van belastinginkomsten te compenseren in de sfeer van de milieubelastingen.
-4-
Wetsvoorstel verantwoorde groei
melkveehouderij
De staatssecretaris van Economische Zaken heeft
begin juli het wetsvoorstel voor een verantwoorde
groei van de melkveehouderij naar de Tweede Kamer
gestuurd. Deze wet was eind vorig jaar al aangekondigd en moet op 1 januari 2015 ingaan.
Kern nieuwe stelsel
De kern van het nieuwe stelsel wordt gevormd door
een verbod op het produceren van fosfaat met melkvee, met een aantal uitzonderingen daarop. Een
bedrijf dat dierlijke meststoffen produceert met melkvee, moet aantonen dat voldaan is aan de voorwaarden die gelden voor deze productie. Bedrijven die
willen groeien, zullen deze groei moeten compenseren
met extra grond, extra mestverwerking of een combinatie van beide. Daarnaast kan de fosfaatproductie
beperkt worden door het nemen van voermaatregelen.
Melkvee
Het nieuwe stelsel richt zich uitsluitend op bedrijven
met dieren die nodig zijn voor groei van de melkveehouderij. Daarbij gaat het om de categorieën melk- en
kalfkoeien (cat. 100), jongvee jonger dan 1 jaar (cat.
101) en jongvee ouder dan 1 jaar (cat. 102). Daarmee
vallen ook jongveeopfokbedrijven onder het nieuwe
stelsel.
Melkveefosfaatreferentie en melkveefosfaatoverschot
Er worden twee nieuwe begrippen aan de mestwetgeving toegevoegd:
•
melkveefosfaatreferentie: de forfaitaire productie
in 2013 verminderd met de fosfaatruimte in 2013.
Een negatief resultaat wordt op nul gesteld. Deze
referentie wordt door de RVO vastgesteld op
basis van de gegevens in I&R-rund en de
Gecombineerde opgave.
•
Melkveefosfaatoverschot: de fosfaatproductie
verminderd met de fosfaatruimte en de melkveefosfaatreferentie.
Voorbeeld:
Fosfaatproductie 2013:
Fosfaatruimte 2013:
Fosfaatproductie 2015:
Fosfaatruimte 2015:
8.000 kg
7.000 kg
9.000 kg
7.200 kg
Melkveefosfaatreferentie: 8.000 - 7.000 = 1.000 kg
Melkveefosfaatoverschot: 9.000 - 7.200 - 1.000 = 800
kg.
Berekening forfaitaire productie
De forfaitaire productie in 2013 moet berekend worden
door per diercategorie de gemiddelde veebezetting te
vermenigvuldigen met de forfaitaire fosfaatproductienorm. Daarbij moet de productienorm geldend voor het
jaar 2015 gehanteerd worden. Deze norm is 1 tot 2%
lager dan de norm in 2013
Uitzonderingen op productieverbod
Er gelden de volgende uitzonderingen op het algemeen productieverbod:
AGRO-Nieuwsbrief
•
•
•
•
het bedrijf produceert minder dan 250 kg fosfaat
met melkvee;
het bedrijf heeft geen bedrijfsoverschot;
het bedrijf heeft geen melkveefosfaatoverschot
het bedrijf 100%, verminderd met de reeds
bestaande mestverwerkingsverplichting, van het
melkveefosfaatoverschot:
o
laat verwerken;
o
overdraagt aan een andere afnemer;
o
brengt naar bij het bedrijf in gebruik zijnde
grond in België of Duitsland binnen een
bepaalde afstand van de Nederlandse
grens;
o
geheel afzet binnen de regio (max. 20 km);
o
produceert met dieren die voor tenminste
90% worden gehouden op stro.
Verantwoording
Met ingang van 2015 zal van elk bedrijf met melkvee
aan het einde van elk kalenderjaar het feitelijke melkveefosfaatoverschot worden vastgesteld. Bedrijven
met een positief melkveefosfaatoverschot moeten
aantonen waar zij dit overschot hebben laten verwerken. In geval van overtreding bedraagt de boete € 11
per kg fosfaat.
De melkveefosfaatreferentie wordt verleend aan een
landbouwer, is bedrijfsgebonden en niet verhandelbaar. Een landbouwer kan de referentie ook niet meenemen naar een ander bedrijf. Nieuwe, na 2013 opgerichte bedrijven hebben een referentie van nul en
moeten hun hele melkveefosfaatoverschot laten
verwerken.
De controle door de RVO vindt plaats op basis van
forfaits. Ondernemers kunnen echter in het kader van
de vrije bewijsleer (zoals ook toegelaten in het stelsel
van gebruiksnormen en bij de verplichte mestverwerking), bij de verantwoording gebruik maken van aanvullend bewijs (BEX, Kringloopwijzer).
Bedrijfsoverdrachten
De melkveefosfaatreferentie kan wel worden overgedragen aan een persoon waarmee bloed- of aanverwantschap in de eerste graad (ouders-kinderen)
bestaat en ingebracht worden in een maatschap met
een persoon waarmee bloed- en aanverwantschap in
de eerste graad bestaat. De referentie gaat over aan
degene die bij bedrijfsopvolging een bedrijf krijgt,
waarvoor een melkveefosfaatreferentie is afgegeven.
Bij elke andere vorm van bedrijfsoverdracht, maar ook
bij bedrijfsbeëindiging, vervalt de bestaande melkveefosfaatreferentie.
Fosfaatplafond
Een ander instrument dat de verwachte groei van de
melkveehouderij kan beperken, is het fosfaatplafond
dat is afgesproken met de Europese Commissie. De
fosfaatproductie van de Nederlandse veehouderij is
met 4,5 miljoen kg fosfaat gestegen van 160,6 miljoen
kg in 2012 naar 165,1 miljoen kg in 2013. Deze stijging is voornamelijk veroorzaakt door de melkveehouderij. Daarmee komt het fosfaatplafond van 172
miljoen kg in zicht.
-5-
Subsidieregelingen vermindering
ammoniakuitstoot
Het is de bedoeling dat per 1 januari 2015 de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) wordt ingevoerd.
De PAS heeft tot doel economische ontwikkeling
mogelijk te maken, de vergunningverlening te vereenvoudigen en natuurdoelen in het kader van Natura
2000 te behalen.
Ter ondersteuning van de PAS wordt een drietal
subsidieregelingen ingezet om de doelen van de PAS
te bereiken:
Beroepsopleiding en voorlichting
De regeling beroepsopleiding en voorlichting heeft
primair tot doel landbouwondernemingen te ondersteunen bij het verkrijgen van kennis over de uitstoot
van ammoniak door de landbouw en inzicht te verschaffen in de mogelijkheden deze uitstoot te verminderen.
verwijderd van Natura 2000-gebieden. Varkens- en
pluimveehouderijen in extensiveringsgebieden komen
niet in aanmerking. In deze gebieden is het uitbreiden,
hervestigen of nieuw vestigen van dergelijke bedrijven
namelijk niet toegestaan.
De subsidie bedraagt 40% van de meerkosten: het
verschil tussen de norminvestering, die berekend
wordt aan de hand van de KWIN (Kwantitatieve Informatie voor de Veehouderij) en de duurzame investering. De extra kosten moeten gemaakt worden voor
verbetering van dierenwelzijn en, voor zover van toepassing, voor verbetering van het milieu of van diergezondheid. De subsidie bedraagt maximaal € 250.000.
Aanvragen kunnen in de periode 1 tot en met 29
augustus 2014 ingediend worden bij de RVO. De aanvragen worden gerangschikt door een commissie, die
ze op een aantal punten beoordeeld. Aanvragen met
de hoogste rangschikking komen het eerst in aanmerking
voor subsidie.
Er is subsidie mogelijk voor een bedrijfsconsult, opleiding, training of voorlichtingsbijeenkomst. De subsidie
bedraagt 50% van de totale kosten met een maximum
van € 250 per dagdeel en maximaal € 1.500 per
onderneming. Aanvragen kunnen in de periode 11 tot
en met 25 augustus 2014 ingediend worden bij de
RVO. De aanvragen worden gerangschikt op volgorde
van binnenkomst.
Tip
In de melkveehouderij is de kringloopwijzer een
prima instrument om inzicht te krijgen in de
ammoniakuitstoot en op basis daarvan te werken aan een vermindering van deze uitstoot.
Samenwerking bij innovatieprojecten
Deze regeling richt zich op projecten waarin metingen
worden uitgevoerd aan praktijkrijpe stalmaatregelen
en voer- en managementmaatregelen, waarvan de
daadwerkelijke uitstoot van ammoniak nog niet
bekend is. Het doel van deze regeling is inzicht te
krijgen in het effect van de verschillende typen
maatregelen op de uitstoot van ammoniak in de
landbouw.
Aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend door
samenwerkingsverbanden van veehouderijen en AgroMKB-ondernemingen, die voor gezamenlijke rekening
en risico een innovatieproject uitvoeren. De subsidie
bedraagt 35% van de subsidiabele kosten met een
maximum van € 50.000. Aanvragen kunnen in de
periode 11 augustus tot en met 10 september 2014
worden ingediend bij de RVO. De aanvragen worden
gerangschikt op volgorde van binnenkomst.
Integraal duurzame stallen en houderijsystemen
Deze regeling richt zich op het verminderen van de
uitstoot van ammoniak uit stallen door het toepassen
van stalmaatregelen. De stalmaatregelen moeten de
ammoniakuitstoot met minimaal 25% verlagen.
Aanvragen kunnen alleen ingediend worden door
landbouwbedrijven, die ten hoogste 3.000 meter zijn
AGRO-Nieuwsbrief
Belangrijke data
1 t/m 29 augustus 2014
Openstelling subsidieregeling integraal duurzame
stallen en houderijsystemen
11 t/m 25 augustus 2014
Openstelling subsidieregeling beroepsopleiding en
voorlichting
11 augustus t/m 10 september 2014
Openstelling subsidieregeling samenwerking bij
innovatieprojecten
12 augustus t/m 11 september 2014
Openstelling subsidie Uitvoeringsagenda Duurzame
Veehouderij
T/m 15 september 2014
Aanmelding stikstofdifferentiatie tarwe en gerst op
kleigronden
Met onze Agro-Nieuwsbrief willen wij u op de hoogte houden van
de ontwikkelingen die mogelijk uw bedrijf raken. Wij hebben aan
de samenstelling de grootst mogelijke zorg besteed.
Wij aanvaarden echter geen aansprakelijkheid voor niet (meer)
juiste informatie. Wilt u op basis van deze informatie actie
ondernemen, dan is nader advies noodzakelijk. Voor een dergelijk advies kunt u een afspraak met ons maken.
-6-