Notitie Evaluatie van het ouderschapsplan en

Notitie
Dr. T. Geurts1 & dr. M.J. ter Voert2
Evaluatie van het ouderschapsplan en misvattingen in
de media
FJR 2014/18
zelfs aanleiding zijn tot verheviging van de (juridische)
strijd.”11
Recentelijk is een rapportage met een voorlopige evaluatie van het ouderschapsplan gepubliceerd door
het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. 3 In dat onderzoek wordt een eerste indruk
gegeven van het doelbereik van het ouderschapsplan. In deze bijdrage presenteren we een aantal onderzoeksresultaten en wordt een aantal bevindingen
van dit onderzoek gebruikt om berichtgeving in de
media te nuanceren.
Inleiding
Nadat in mei 2013 twee broertjes door hun vader waren
omgebracht, was er in de media en politiek een opleving van
aandacht voor conflictueuze echtscheidingen waarbij kinderen slachtoffer worden. In de kranten kwamen verscheidene artikelen langs zoals ‘kind de dupe van vileine ouders’4 ,
‘dringend advies: blijf langer proberen’5 , en ‘als ouders elkaar de tent uitvechten’6 . Op televisie waren meerdere uitzendingen te zien over problematische scheidingen zoals in
EenVandaag7 en Zembla8 . Kamerlid Voordewind (CU) stelde
op 7 juni 2013 de vraag of er gegevens bekend zijn over
de wijze waarop een ouderschapsplan wordt opgesteld en
uitgevoerd.9 Recentelijk werd in het NRC-artikel ‘dit vechtscheidingsgala werd u aangeboden door de staat’ geconcludeerd dat het in 2009 verplicht gestelde ouderschapsplan
vechtscheidingen ‘stimuleert en vreedzaam co-ouderschap
tegenwerkt’.10 Ook in het inspectierapport naar aanleiding
van de moord op de twee broertjes wordt een dergelijk verband verondersteld:
“Bij ouders die in een problematische scheiding zijn
verwikkeld, kan het opstellen van een ouderschapsplan
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Dr. T. Geurts is wetenschappelijk medewerker bij het Wetenschappelijk
Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid
en Justitie.
Mw. dr. M.J. Ter Voert is senior wetenschappelijk medewerker bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie
van Veiligheid en Justitie.
Voert, M.J. ter & Geurts, T. (2013). Evaluatie ouderschapsplan, een eerste
verkenning. Den Haag: WODC, cahier 2013-8. www.wodc.nl.
Volkskrant 22 mei 2013.
Volkskrant 22 mei 2013.
NRC 24 mei 2013.
Uitzendingen van 22 mei en 31 augustus 2013.
Zie uitzending van 10 oktober 2013.
VWS (2013). Brief van 16 juli 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer:
‘Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Voordewind (CU) over
“vechtscheidingen”. (vraagnummer 2013Z11579).
NRC 6 december 2013 (NRC-handelsblad) en 9 december 2013 (NRC-next).
68
T2b_FJR_1403_bw_V02.indd 68
Een overtuigende empirische onderbouwing voor het veronderstelde negatieve effect van het ouderschapsplan
wordt echter niet gegeven.
Het ouderschapsplan is onderdeel van de ‘Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding’ die
in maart 2009 in werking is getreden. Het houdt in dat alle
scheidende ouders die gezamenlijk het gezag hebben over
minderjarige kinderen vanaf die datum een ouderschapsplan moeten voorleggen aan de rechter. Het ouderschapsplan moet afspraken bevatten tussen beide ouders over de
verdeling van zorg- en opvoedingstaken, informatie-uitwisseling over de kinderen en kinderalimentatie. Het verplichte
ouderschapsplan heeft als doelstelling conflicten over opvoedings- en verzorgingstaken te beperken door ouders te
verplichten hier voorafgaand aan de echtscheidingsprocedure afspraken over te maken. Daarmee zouden de nadelige gevolgen van de echtscheiding voor kinderen minder
moeten worden. Voormalig minister Rouvoet heeft destijds
de Eerste Kamer een evaluatie van het ouderschapsplan toegezegd.
Het ouderschapsplan onderzocht
Het WODC-onderzoek geeft een eerste blik op de praktijken en het doelbereik van het ouderschapsplan: leidt het tot
minder conflicten tussen ouders en tot minder problemen
bij kinderen? Het omvat geen uitgebreid evaluatieonderzoek
maar maakt zo veel mogelijk gebruik van bestaande data en
literatuur. De gegevens van het WODC-onderzoek zijn via
verschillende methoden verzameld: literatuuronderzoek,
raadplegen van bestaande databronnen van het CBS en de
Raad voor de rechtspraak, expertmeetings en telefonische
interviews met advocaten, mediators en rechters. Tevens
is een onderzoeksvraag uitgezet bij het onderzoek Scholieren en Gezinnen 2013 van de Universiteit Utrecht.12 In het
voorjaar van 2013 is dit surveyonderzoek gehouden onder
scholieren van 12 tot en met 16 jaar, waarvan 169 kinderen
tussen 2004-2008 een scheiding hebben meegemaakt en
113 in de periode 2009-2013.
In het evaluatieonderzoek van het WODC wordt gerapporteerd dat advocaten en mediators in de praktijk globaal drie
soorten echtscheidingen tegenkomen: 1) ouders die de gevolgen van hun scheiding voor hun kinderen goed willen regelen en daar zelf redelijk goed uitkomen; 2) ouders die hun
relationele problemen blijven uitvechten en er samen niet
11
12
Inspectie Jeugdzorg, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Casusonderzoek
Zeist 2013, p. 36.
Van der Valk, I. & Spruijt, E. (2013). Het ouderschapsplan en de effecten
voor de kinderen. Den Haag: WODC.
Afl. 3 - maart 2014
FJR 2014/18
3/7/2014 12:32:29 PM
Notitie
EVALUATIE VAN HET OUDERSCHAPSPL AN EN MISVAT TINGEN IN DE MEDIA
uitkomen; 3) ouders die daar tussenin zitten: zij zijn (nog)
niet in staat met elkaar te overleggen of het overleg verloopt
moeizaam. Voor de eerste groep verandert het verplichte
ouderschapsplan weinig. Ook zonder die verplichting zouden ze samen afspraken hebben gemaakt over de kinderen. Bij de tweede groep komt er geen ouderschapsplan tot
stand en lost het ouderschapsplan hun problemen ook niet
op. Deze ouders zijn veelal niet in staat effectief met elkaar
te communiceren. Bij de derde groep valt de meeste winst
te behalen. Deze groep had wellicht anders geen afspraken
gemaakt, of deze uitgesteld. Het ouderschapsplan kan deze
ouders er vroegtijdig van bewust maken welke consequenties de scheiding heeft voor de zorg en opvoeding van hun
kinderen en de onderlinge afstemming die daarvoor nodig
is. Zowel advocaten als mediators merken op dat door het
verplichte ouderschapsplan sommige ouders meer dan
voorheen de urgentie lijken te zien om er samen uit te komen. Er is meer gesprek en een scheiding kan meer tijd in
beslag nemen omdat de verplichte onderdelen van een ouderschapsplan niet meer uitgesteld kunnen worden tot na
de scheiding.
Uit de deskundigeninterviews komt ook naar voren dat ouderschapsplannen sterk kunnen variëren wat betreft omvang en inhoud. De omvang kan uiteenlopen van één pagina
tot tientallen pagina’s en de afspraken kunnen zeer vaag tot
zeer gedetailleerd zijn geformuleerd. Hoe vaag of concreet
afspraken zijn of hoe uitgebreid een ouderschapsplan is,
hangt samen met de voorkeuren van ouders, de leeftijd van
de kinderen, concrete omstandigheden en de instelling en
werkwijze van de advocaat of mediator. Er zijn zeer uitgebreide ouderschapsplannen waarin ook afspraken staan die
geen verplicht onderdeel vormen van het ouderschapsplan
en er zijn beknopte ouderschapsplannen waarin de onderlinge afspraken zeer summier zijn beschreven. Tevens kan
het voorkomen dat niet alle verplichte onderdelen zijn opgenomen en dat daar ook geen nevenvoorzieningen voor
zijn aangevraagd.13
Ouderlijke conflicten
Gebruikmakend van bestaande gegevensbestanden heeft
het WODC een eerste blik kunnen werpen op conflicten
tussen ouders voor en na de invoering van het ouderschapsplan. Wat betreft conflicten die via een juridische weg
worden uitgevochten zijn geen aanwijzingen gevonden dat
deze conflicten zijn toegenomen na de invoering van het
ouderschapsplan. Een toenemend aantal ouders is in staat
om afspraken over de kinderen vast te leggen. In 2007 werd
bij 59% van de echtscheidingen waar minderjarige kinderen bij betrokken waren een convenant opgenomen in de
echtscheidingsbeschikking. In 2011 is dat toegenomen tot
82%.14 Tussen 2007 en 2011 zijn tevens verzoeken om nevenvoorzieningen en het percentage echtscheidingen waarbij
voorlopige voorzieningen zijn aangevraagd, afgenomen. Het
aanvragen van voorlopige voorzieningen is vaak een teken
13
14
Voert, M.J. ter & Geurts, T. (2013). Evaluatie ouderschapsplan, een eerste
verkenning. Den Haag: WODC, cahier 2013-8. www.wodc.nl.
Voert, M.J. ter & Geurts, T. (2013). Evaluatie ouderschapsplan, een eerste
verkenning. Den Haag: WODC, cahier 2013-8. www.wodc.nl.
FJR 2014/18
T2b_FJR_1403_bw_V02.indd 69
van een conflictueuze scheiding. Deze afname duidt dus
ook op minder strijd tussen ouders. Een andere indicatie is
dat sinds 2009 het aantal juridische procedures over zorgof omgangsregelingen daalt en het aantal kortgedingen over
de nakoming van zorg- of omgangsregelingen en aantal procedures om kinderalimentatie vast te stellen, is afgevlakt.
De afname van deze procedures kan ermee te maken hebben dat na de invoering van het ouderschapsplan afspraken
over kinderalimentatie en zorg en opvoeding niet meer
worden uitgesteld tot na de scheiding, maar tegelijkertijd
met de scheiding worden geregeld.
Ook wat betreft conflicten tussen ouders zoals deze worden beleefd door kinderen zijn er geen aanwijzingen voor
een verslechtering van de situatie na de invoering van het
ouderschapsplan. Deze conclusie in het onderzoek is gebaseerd op een analyse van gegevens van het S&G-onderzoek
van de Universiteit van Utrecht.15 In het S&G-onderzoek dat
in 2013 heeft plaatsgevonden, is scholieren van 12 t/m 16
jaar gevraagd naar de relatie met en tussen beide ouders.
Uit de analyse kwam naar voren dat de mate van ouderlijke
conflicten voor de scheiding niet varieert tussen kinderen
uit twee groepen van kinderen die zijn onderscheiden in
het onderzoek. Deze twee groepen bestaan uit kinderen
van wie de ouders gescheiden zijn voor de invoering van
het ouderschapsplan (scheidingsgroep 2004-2008) en kinderen van wie de ouders gescheiden zijn tussen 2009 en
2013 (scheidingsgroep 2009-2013). Bij kinderen uit scheidingsgroep 2004-2008 zijn de huidige ouderlijke conflicten
echter afgenomen ten opzichte van voor de scheiding. Bij
de kinderen uit scheidingsgroep 2009-2013 is dit niet het
geval en ligt de mate van huidige conflicten op eenzelfde
niveau als voor de scheiding. Scholieren die een scheiding
in de periode 2009-2013 hebben meegemaakt, rapporteren dus meer huidige conflicten tussen de ouders dan hun
leeftijdgenoten van wie de ouders tussen 2004 en 2008 zijn
gescheiden. Ook rapporteren zij een lager welbevinden van
vader en van moeder. Hierbij moet rekening worden gehouden dat deze verschillen kunnen samenhangen met het feit
dat voor de scheidingskinderen uit de periode 2004-2008
de scheiding langer geleden is (gemiddeld zeven jaar) dan
voor de scheidingskinderen uit de periode 2009-2013 (gemiddeld drie jaar).
Problemen kinderen
Naast conflicten tussen ouders geeft het evaluatieonderzoek van het WODC een eerste blik op de effecten van het
ouderschapsplan voor het welzijn van kinderen. Voor het
vaststellen van de problemen bij kinderen zijn zeven indicatoren gebruikt uit het Scholieren en Gezinnen (S&G)-onderzoek 2013: welbevinden van het kind, depressieve gevoelens, emotionele problemen, agressief gedrag, delinquent
gedrag, schoolcijfers en loyaliteitsconflicten. Uit dit onderzoek blijkt dat de kinderen die in de periode 2009-2013 een
scheiding hebben meegemaakt een lager welbevinden en
iets meer depressieve gevoelens hebben in vergelijking met
15
Van der Valk, I. & Spruijt, E. (2013). Het ouderschapsplan en de effecten
voor de kinderen. Den Haag: WODC.
Afl. 3 - maart 2014
69
3/7/2014 12:32:29 PM
Notitie
EVALUATIE VAN HET OUDERSCHAPSPL AN EN MISVAT TINGEN IN DE MEDIA
de kinderen die voor 2009 een scheiding hebben meegemaakt. Voor de overige problemen worden geen verschillen
gevonden. Het meer voorkomen van depressieve gevoelens
bij scheidingskinderen uit de periode 2009-2013 kan statistisch worden verklaard door de hogere mate van ouderlijke
conflicten in deze groep. Voor het verschil in welbevinden
geldt dit gedeeltelijk. In hoeverre het ouderschapsplan hier
een rol speelt, kan niet worden vastgesteld. Daarvoor zou
voor verschillen in andere risicofactoren voor problemen
van kinderen gecontroleerd moeten worden. De gegevens
laten zien dat de problemen van kinderen van wie de ouders
zijn gescheiden vanaf 2009 in ieder geval niet minder zijn
dan bij de groep die voor 2009 een scheiding heeft meegemaakt. Wel moet hier worden bedacht dat de effecten van
het ouderschapsplan op de langere termijn moeten worden
gemeten. De kinderen uit de scheidingsjaren 2009-2013 zitten in een andere fase van het verwerkingsproces van de
scheiding dan de kinderen uit scheidingsjaren 2004-2008.
In de context van het S&G-onderzoek zijn kinderen in 2013
maximaal 3 jaar na de invoering van het ouderschapsplan
geënquêteerd. Voor de meeste bevraagde kinderen uit
scheidingsgroep 2009-2013 is de tijd tussen scheiding en
ondervraging korter. Mogelijk hebben we vooral voor deze
groep korte termijn effecten gemeten, die op de langere termijn anders uitwerken.
Co-ouderschap
In het WODC-onderzoek is tot slot tevens aandacht besteed
aan co-ouderschap. Hoewel meer co-ouderschap geen doel
van de Wet voortgezet ouderschap is, kan een toename
ervan als een indicator worden gezien voor meer contact
tussen kinderen en beide ouders. Een van de uitgangspunten van de Wet voortgezet ouderschap is dat het voor
de ontwikkeling van een kind belangrijk is dat het, ook na
de scheiding, contact heeft met beide ouders en dat de ouders zich gezamenlijk verantwoordelijk blijven voelen voor
zijn verzorging, opvoeding en ontwikkeling. Gelijkwaardig
ouderschap is overigens niet hetzelfde als co-ouderschap.
Daar blijkt in de praktijk nog wel eens verwarring over te
bestaan. Gelijkwaardig betekent niet een gelijke verdeling
van de tijd die het kind bij elke ouder doorbrengt, maar dat
beide ouders gelijke rechten en plichten hebben.
Uit het evaluatieonderzoek is niet gebleken dat kinderen
waarvan de ouders in de periode 2009-2013 zijn gescheiden
meer contact/betere band met hun vader hebben of vaker
in een co-ouderschapsituatie leven dan scheidingskinderen
uit de periode 2004-2008.
Wat betreft co-ouderschap is het interessant op te merken
dat de Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg concluderen in het onderzoek naar het overlijden
van de twee broertjes in Zeist dat er nog weinig bekend is
over de effecten van co-ouderschap op kinderen. Zij wensen
nader wetenschappelijk onderzoek naar de voorwaarden
waaronder co-ouderschap in het belang van kinderen is.
Verschillende hulpverleners in het onderzoek hebben aangegeven dat co-ouderschap alleen kan als ouders het belang
van de kinderen voorop kunnen stellen en daarbij goed kunnen samenwerken, goed kunnen communiceren met elkaar
70
T2b_FJR_1403_bw_V02.indd 70
en goed afspraken kunnen maken. Als ouders dit niet kunnen is co-ouderschap niet in het belang van de kinderen.
Uit reviews van wetenschappelijke studies naar co-ouderschap blijkt dat het lastig is conclusies te trekken, omdat het
onderzoek vaak beperkt is door wisselende definities van
co-ouderschap, kleine steekproeven, beperkte controlevariabelen en gebrek aan controlegroepen.16 Uit studies waarbij
co-ouderschap is gedefinieerd als ‘minstens 35% van de tijd
bij elk van de ouders’ en dat niet specifiek gericht is op ‘high
conflict divorces’, blijkt in het algemeen dat scheidingskinderen die in een co-ouderschapsituatie zijn opgegroeid in
gelijke mate of beter functioneren in sociaal, emotioneel en
psychologisch opzicht dan kinderen die voornamelijk bij
de moeder zijn opgegroeid.17,18 Dit geldt zelfs als de ouders
conflicten hebben en niet vriendschappelijk met elkaar omgaan. Een belangrijk gevolg van co-ouderschap is dat kinderen een betere band met de vader opbouwen. Kinderen
die in een co-ouderschapsituatie zijn opgegroeid, hebben
gemiddeld genomen een betere en duurzamere relatie met
hun vader dan kinderen uit moedergezinnen. Bij moedergezinnen is de band tussen vader en kind vaak minder sterk
of zelfs afwezig. Deze kinderen zijn minder tevreden over
de gezinssituatie waarin ze zijn opgegroeid en wensen vaak
een betere band met hun vader, terwijl co-ouderkinderen
hierover tevreden zijn.19 Men verwacht dat co-ouderschap
beter is voor kinderen omdat het de betrokkenheid van beide ouders bij de opvoeding bevordert: twee is beter dan een.
Bovendien kan het de financiële gevolgen van de scheiding
beperken als het inkomen van beide ouders beschikbaar
is. Nadelen die worden genoemd zijn dat het leven in twee
huishoudens of het frequent wisselen van huis niet goed zou
zijn voor kinderen. Kinderen zouden gebaat zijn bij stabiliteit. Bovendien zou het tot meer conflicten over de opvoeding kunnen leiden.
Systematisch onderzoek naar de condities (zoals kenmerken van kinderen, ouders en soort conflict) waaronder coouderschap positief of negatief uitpakt voor kinderen ontbreekt. Aangezien co-ouderschap steeds meer voorkomt, is
het van belang dat hier meer inzicht in komt. Volgens onderzoek van Spruijt 20 woonde in 2000 5% van de scheidingskinderen in een co-ouderschapsituatie, in 2010 20% en is
dit in 2013 gestegen naar 27%. In hoeverre de toename van
co-ouderschap na 2009 samenhangt met de Wet voortgezet
ouderschap is echter niet duidelijk.
16
17
18
19
20
Bartfeld, J. (2011). Shared placement: An overview of prevalence, trends,
economic implications, and impacts on child well-being. Institute for Research on Poverty, University of Wisconsin-Madison.
Bartfeld, J. (2011). Shared placement: An overview of prevalence, trends,
economic implications, and impacts on child well-being. Institute for Research on Poverty, University of Wisconsin-Madison.
Nielsen, L. (2011). Shared parenting after divorce: A review of shared residential parenting research. Journal of Divorce & Remarriage, 52, 586-609.
Nielsen, L. (2011). Shared parenting after divorce: A review of shared residential parenting research. Journal of Divorce & Remarriage, 52, 586-609.
Trouw (2013). Het co-ouderschap wint in rap tempo meer terrein. 13 december 13.
Afl. 3 - maart 2014
FJR 2014/18
3/7/2014 12:32:29 PM
Notitie
EVALUATIE VAN HET OUDERSCHAPSPL AN EN MISVAT TINGEN IN DE MEDIA
Nuancering van mediaberichtgeving
In de media wordt vaak het beeld geschetst dat veel echtscheidingen zeer conflictueus verlopen en veel kinderen de
dupe worden van een echtscheiding. Hier zijn drie belangrijke zaken uit het oog verloren. Ten eerste dat het merendeel van de echtscheidingen juist relatief soepel verloopt.
Vaak lukt het goed om met behulp van advocaten en mediators afspraken te maken waardoor de scheiding op gezamenlijk verzoek of zonder tegenspraak kan worden voltrokken. Uit de rapportage van het WODC blijkt dat de afgelopen
jaren ongeveer 60% van de scheidingen op gemeenschappelijk verzoek is, 22% op eenzijdig verzoek waarbij de partner
geen verweer voert en 18% op tegenspraak (zie figuur 1).
Bovendien blijkt dat het aandeel verzoeken op tegenspraak
over de afgelopen jaren afneemt en het aandeel gezamenlijke verzoeken toe.
is veranderd, zijn er jaarlijks ongeveer tussen 53.000 en
55.000 minderjarige kinderen die te maken krijgen met ouders die uit elkaar gaan door een echtscheiding of het beëindigen van samenwonen.
Figuur 2 Aantal afgedane echtscheidingsprocedures
met minderjarige kinderen en aantal bij
echtscheiding betrokken minderjarige kinderen
Figuur 1 Percentage afgedane
echtscheidingsprocedures* naar aard van het
verzoek
Bron: CBS/Statline.
* Geen selectie mogelijk van scheidingen waar minderjarige
kinderen bij betrokken zijn.
Bron: Raad voor de rechtspraak; bewerking WODC.
Ten tweede wordt voorbijgegaan aan het feit dat niet alleen
een op de klippen gelopen huwelijk, maar ook het uit elkaar
gaan van ongehuwde ouders persistente problemen kan
veroorzaken bij kinderen. Er zijn jaarlijks ongeveer 20.000
echtscheidingen met minderjarige kinderen waarbij het in
totaal om tussen de 33.000 en 35.000 minderjarigen kinderen gaat (zie figuur 2). Statistieken over het aantal samenwonende ouders met minderjarige kinderen die uit elkaar
zijn gegaan, zijn helaas minder beschikbaar. De meest recente schatting heeft betrekking op het jaar 2005. Het CBS
becijferde dat er toen ongeveer 18.000 minderjarige kinderen betrokken waren bij het uiteenvallen van niet-gehuwde
relaties.21 Ervan uitgaande dat dit cijfer sindsdien niet veel
21
De Graaf, A. (2005). Scheiden: motieven, verhuisgedrag en aard van de contacten. Den Haag: CBS.
FJR 2014/18
T2b_FJR_1403_bw_V02.indd 71
Ten derde is het in de media onduidelijk in welke mate kinderen nu eigenlijk de dupe worden van een echtscheiding.
In de wetenschappelijke literatuur komt naar voren dat
ongeveer 20% van de kinderen die een ouderlijke scheiding
hebben ervaren, ernstige problemen vertonen, tegenover
ongeveer 10% van de kinderen van wie de ouders niet gescheiden zijn. Hierbij is het van belang te erkennen dat er
twee interpretaties zijn voor de cijfers omtrent problemen
van scheidingskinderen.22 Aan de ene kant toont deze bevinding aan dat bij scheidingskinderen het risico op ernstige
problemen dubbel zo groot is dan bij kinderen van ouders
die niet gescheiden zijn. Hieruit kan vervolgens worden
geconcludeerd dat echtscheiding zeer negatieve gevolgen
heeft voor kinderen. Aan de andere kant laat deze bevinding ook zien dat ongeveer 80% van de kinderen van gescheiden ouders geen ernstige problemen vertoont. Hieruit
kan worden geconcludeerd dat de negatieve gevolgen van
een ouderlijke scheiding in de meeste gevallen beperkt is.
De cijfers omtrent de negatieve gevolgen van scheiding voor
kinderen kunnen dus zowel positief als negatief worden uitgelegd en beide interpretaties worden regelmatig gebruikt
in echtscheidingsonderzoek.23
Het voorgaande maakt duidelijk dat de media vaak geen
evenwichtig beeld geven van de echtscheidingsproblematiek. Kwalijker is echter dat er ook feiten opduiken waarvoor
22
23
Anderson, E.R., & Wolchik, S. (2001). Divorce and children’s social development. International Encyclopedia of the Social and Behavioral Sciences.
Elsevier.
Simons R.L. (1996). Understanding differences between divorced and intact families. Sage, Thousand Oaks, CA.
Afl. 3 - maart 2014
71
3/7/2014 12:32:30 PM
Notitie
EVALUATIE VAN HET OUDERSCHAPSPL AN EN MISVAT TINGEN IN DE MEDIA
geen enkel empirisch bewijs is. De toename in het aantal
vechtscheidingen is hier een goed voorbeeld van. Vrijwel
elk mediabericht veronderstelt namelijk dat het aantal
vechtscheidingen aan het toenemen is. Hoe deze toename
is vastgesteld, is een raadsel want betrouwbare gegevens
zijn er niet. Het aantal vechtscheidingen wordt in ieder geval niet door een officiële instantie bijgehouden. Bovendien
moet er, voordat er statistische gegevens vergaard kunnen
worden, eerst een goed afgebakende definitie komen voor
een vechtscheiding. Bij het ontbreken van een betrouwbare
en eenduidige definitie en registratie van een vechtscheiding valt een verandering in het aantal vechtscheidingen
niet definitief vast te stellen.
Wel zijn er verschillende indirecte bronnen beschikbaar
waar het jaarlijks aantal vechtscheidingen uit kan worden
afgeleid. Maar vaak zijn deze bronnen vrij indirect of is de
herkomst van de cijfers niet te achterhalen. Wie bijvoorbeeld even op internet zoekt, zal vinden dat er jaarlijks naar
schatting ongeveer 2.000 vechtscheidingen zijn (zie bijvoorbeeld het Algemeen Dagblad van 9 november 2013). Waar
dit cijfer vandaan komt is niet bekend. Een meer betrouwbare maar minder specifieke bron zijn de registratiebestanden van de Raad voor de rechtspraak. Door hen wordt onder
andere het aantal echtscheidingen op tegenspraak geregistreerd. Dit cijfer kan de bovengrens aangeven van het aantal
vechtscheidingen per jaar (tegenspraak zaken hoeven niet
per definitie vechtscheidingen te zijn, en in sommige gevallen gaat het om kinderloze echtparen). In 2012 waren er in
totaal ongeveer 6.000 scheidingen op tegenspraak. Dit getal
geeft het maximum weer van het aantal vechtscheidingen
(zonder beëindiging van samenwonen). Als deze registratie
als uitgangspunt wordt genomen (waarbij een vechtscheiding wordt gedefinieerd als een scheiding waarbij er sprake
is van een eenzijdig verzoek op tegenspraak), dan lijkt er
overigens eerder sprake van een afname dan van een toename te zijn in het aandeel vechtscheidingen (zie figuur 1).
Er kan ook gekeken worden naar het aantal door de Raad
voor de Kinderbescherming uitgevoerde gezag en omgangsonderzoeken. Het aantal zaken lag tussen 2008 en
2011 tussen 4.700 en 4.900. In 2012 is er een stijging naar
ruim 5.200 onderzoeken. Uit het WODC-onderzoek komt
naar voren dat de Raad zelf niet direct een verklaring heeft
voor deze stijging. Zij houden het voor mogelijk dat wellicht
een toenemend aantal kinderen bij verbroken relaties, dus
zowel echtscheiding als een scheiding van samenwoners,
is betrokken. Een andere mogelijke reden is dat er tussen
2008 en 2011 een pilot ‘ouderschapsonderzoek’ bij de gerechtshoven is geweest, waardoor de instroom bij de Raad
tussen 2008 en 2011 ongeveer 250 zaken minder was. Bij
de Raad werd verwacht dat het aantal verzoeken om raadsonderzoeken zou afnemen door de invoering van het ouderschapsplan, maar dat is dus niet gebeurd. Uit deze cijfers
zou blijken dat er jaarlijks ongeveer 5.000 vechtscheidingen
zijn waar minderjarige kinderen bij betrokken zijn. Deze cijfers rechtvaardigen echter niet de uitspraak dat het aantal
vechtscheidingen aan het toenemen is. Het geeft wel een
tentatieve aanwijzing dat het aantal kinderen dat de dupe
wordt van een vechtscheiding aan het toenemen is. Het kan
72
T2b_FJR_1403_bw_V02.indd 72
natuurlijk ook betekenen dat, in gelijke gevallen, in 2012
eerder verwezen werd naar de Raad voor de Kinderbescherming dan in de jaren ervoor.
Het aantal vechtscheidingen wordt soms ook geschat door
aan kinderen van gescheiden ouders te vragen in welke
mate er sprake was van ernstige conflicten. In een onderzoek van EenVandaag samen met Villa Pinedo wordt geschat dat 36% van de 660 bevraagde jongeren de breuk van
hun gescheiden ouders hebben ervaren als een vechtscheiding.24 Oppervlakkig beschouwd is het verleidelijk om een
dergelijk cijfer te vertalen naar het aantal vechtscheidingen.
Dit zou dan neerkomen op ongeveer 13.000 vechtscheidingen exclusief decohabiterende ouders (36% van een totaal
van 36.000 echtscheidingen). Dit cijfer voldoet echter niet
aan twee van de belangrijkste pijlers van de wetenschap:
betrouwbaarheid en validiteit. De 660 kinderen van het panelonderzoek zijn niet aselect getrokken en vormen daarmee geen adequate weerspiegeling van de Nederlandse
jongere. Waarschijnlijk is er sprake van een overschatting:
kinderen die een zware ouderlijke scheiding achter de rug
hebben zullen eerder ingaan op de per e-mail verzonden
uitnodiging voor deelname aan het onderzoek dan kinderen
waarbij de ouderlijke scheiding soepel is verlopen. Bovendien weten we niet in welk jaar de ouders van deze kinderen
gescheiden zijn. Ook dit maakt het gebruiken van dit percentage voor het krijgen van een overall beeld hachelijk. Het
percentage kan daarom beter niet worden gebruikt om uitspraken te doen over hoe het er in Nederland uitziet (maar
alleen hoe het er in de steekproef uitziet). Over deze nietgeneraliseerbaarheid wordt in de media echter vaak niet
gerept. Een meer betrouwbaar cijfer waarbij aan het kind
wordt overgelaten om te bepalen of de echtscheiding van
hun ouders moet worden bestempeld als zeer conflictueus
komt van Spruijt (2013).25 Op basis van zijn onderzoek wordt
het aantal jaarlijkse vechtscheidingen op 6.000 geschat
(zoals beoordeeld door kinderen).
Begripsbepaling vechtscheidingen
Het moge duidelijk zijn dat, als het gaat om het vaststellen van het aantal vechtscheidingen, het noodzakelijk is
een eenduidige definitie voorhanden te hebben. Volgens
Johnston (1994)26 is het spijtig dat er in de meeste beschikbare definities voor vechtscheiding conceptueel geen
onderscheid wordt gemaakt in verschillende typen vechtscheidingen. Dit zou leiden tot een onvermogen in het meten van het aantal vechtscheidingen en de discussie over de
impact van echtscheiding vertroebelen. Volgens Johnston
kennen vechtscheidingen in beginsel drie dimensies. Ten
eerste een domeindimensie. Onder deze dimensie vallen
een reeks van scheidingskwesties zoals alimentatie, verdeling van (on)roerende goederen, voogdij, ouderlijk gezag
24
25
26
Www.eenvandaag.nl/uploads/doc/Rapportage%20(v)echtscheidingen.
pdf.
Spruijt, E. (2013). Kind en (v)echtscheiding: Op weg naar verbeterpunten.
FJR 2013/86, afl. 10, p. 266-269.
Johnston, J.R. (1994). High conflict divorce. Children and Divorce, 4, 165182.
Afl. 3 - maart 2014
FJR 2014/18
3/7/2014 12:32:30 PM
Notitie
EVALUATIE VAN HET OUDERSCHAPSPL AN EN MISVAT TINGEN IN DE MEDIA
en omgangsregelingen. De tweede dimensie is de tactiekdimensie. Onder deze dimensie vallen zowel informele als
formele tactieken voor geschilbeslechting. Bij informele
tactieken gaat het bijvoorbeeld om het vermijden van het
onderwerp, het inzetten van verbale vaardigheden, het gebruiken van verbale en fysieke agressie en dwang. Onder de
formele tactieken vallen het gebruik van en de houding ten
opzichte van juridische voorzieningen zoals mediation en
juridische procedures. Ten derde wordt een attitudedimensie onderscheiden. Hierbij gaat het om de mate waarin negatieve emotionele gevoelens of vijandigheid wordt ervaren
en deze heimelijk of openlijk tot uitdrukking komen.
De drie domeinen maken duidelijk dat het definiëren van
het begrip vechtscheiding een complexe zaak is. Het afbakenen wordt nog verder bemoeilijkt als de ene partner heel
anders tegen de scheiding aankijkt dan de ander. Een bepaalde domeinkwestie bestaat bijvoorbeeld volgens de ene
partij wel en volgens de andere niet. Ook kan het zijn dat de
ene partij een andere tactiek kiest dan de andere partij en
de ene partij meer vijandigheid koestert dan de andere partij. Verder is het voor het vaststellen van een vechtscheiding
van belang om rekening te houden met de duur van elke
vorm van conflict. De meeste conflicten zijn te verwachten
in het begin van een echtscheiding en zijn daarom als normaal te bestempelen. Volgens Johnston zijn conflicten die
na het verkrijgen van de definitieve echtscheidingsbeschikking voortduren indicatief voor een vechtscheiding. Merk
op dat Johnston hiermee voorbijgaat aan het feit dat ook
ongehuwde ouders vechtend (informeel) kunnen scheiden.
Slot
In dit artikel zijn twee onderwerpen aan bod gekomen.
Ten eerste zijn een aantal belangrijke bevindingen van
het ouderschapsplan-evaluatieonderzoek van het WODC
gepresenteerd en ten tweede is het mediabeeld omtrent
vechtscheidingen genuanceerd. Het evaluatieonderzoek
van het ouderschapsplan was een eerste verkenning naar
de praktijk en effecten van het ouderschapsplan. Daarbij is
vooral gebruikgemaakt van bestaande onderzoeksgegevens
die niet specifiek voor het evalueren van het ouderschapsplan zijn verzameld. Het onderzoek was beperkt van opzet
omdat in Nederland al diverse studies worden uitgevoerd
om aspecten van het ouderschapsplan te onderzoeken en
die bepaalde thema’s dieper uitwerken. Aan de Universiteit van Utrecht lopen bijvoorbeeld promotieonderzoeken
naar de effecten van co-ouderschap en het ouderschapsplan
op het welzijn van kinderen. Op de Vrije Universiteit verricht Tomassen-Van der Lans een promotieonderzoek naar
het ouderschapsplan. De resultaten van deze studies zullen
mogelijk al tegemoetkomen aan een aantal vragen die hier
naar voren zijn gebracht. Tot slot werd in het nuanceren van
het mediabeeld gaandeweg duidelijk dat een betrouwbare,
eenduidige definitie en registratie van vechtscheidingen
een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren aan het onderzoek naar de gevolgen van scheidingen die zeer conflictueus
verlopen.
FJR 2014/18
T2b_FJR_1403_bw_V02.indd 73
Afl. 3 - maart 2014
73
3/7/2014 12:32:30 PM