Inleiding Strafrecht www.jfr.nl VOORWOORD Deze samenvatting bevat de belangrijkste aspecten van het vak Inleiding Strafrecht. Door deze samenvatting trachten wij jou zo goed als mogelijk voor te bereiden op het tentamen. Wel willen wij benadrukken dat deze samenvatting niet ter vervanging van de lesstof dient. De samenvatting is samengesteld aan de hand van de verplichte literatuur en verplichte arresten. Wij zijn niet aansprakelijk als er iets ontbreekt of iets niet klopt. De ESL is hier op geen enkele manier bij betrokken. Wij wensen je veel succes met het vak en met het tentamen. Check voor het actuele aanbod van onze samenvattingen en tentamentrainingen onze website. Contact Wil je meer informatie over de tentamentrainingen, samenvattingen of tentamenvragen? Wij helpen je graag met al je vragen. Mail naar onze commissaris onderwijs via [email protected]. Over ons De JFR is dé studievereniging voor rechtenstudenten aan de Erasmus School of Law. Met ruim 3000 leden is de JFR één van de grootste juridische studieverenigingen van Nederland. Onze studievereniging is er voor jou als rechtenstudent: sinds jaar en dag organiseren wij voor onze leden diverse formele en informele activiteiten die een juridische grondslag hebben. Ons doel is dan ook de brug tussen theorie – gedoceerd in de collegebanken – en de praktijk – beoefend in de ‘echte’ wereld – te verkleinen. Een combinatie van inhoudelijke en informele activiteiten, en bovendien veel gezelligheid. De Juridische Faculteitsvereniging helpt rechtenstudenten van de Erasmus School of Law daarnaast met het voorbereiden van hun tentamens. Wij doen dit door het aanbieden van gratis tentamentrainingen, samenvattingen en gratis tentamenvragen aan leden van de vereniging! Studerend geld verdienen? Wil je geld verdienen met je studie? Solliciteer dan naar een plekje binnen de Academische Groep bij de Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam. Wil je meer informatie, mail dan naar onze commissaris onderwijs via [email protected] of kijk op www.jfr.nl 4 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl INHOUDSOPGAVE 1. Straffen, maatregelen en verhoging van het strafmaximum .........................................7 1.1. Straffen......................................................................................................................... 7 1.1.1. Taakstraf ............................................................................................................ 7 1.1.2. Combinatie van hoofdstraffen........................................................................... 8 1.1.3. Strafmaximum ................................................................................................... 8 1.1.4. Voorwaardelijke invrijheidstelling – art. 15 Sr .................................................. 8 1.1.5. Voorwaardelijke straf – art. 14a Sr .................................................................... 9 1.2. Strafverhoging .............................................................................................................. 9 1.2.1. Samenloop ......................................................................................................... 9 1.2.2. Bijkomende straffen .......................................................................................... 9 1.3. Maatregelen ............................................................................................................... 10 1.3.1. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ........................................................ 10 1.3.2. TBS – art 37a Sr ................................................................................................ 10 1.3.3. Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel ............................................ 11 1.3.4. Schadevergoeding............................................................................................ 11 1.3.5. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders – art. 38m ................... 11 2. Wat houdt het beslissingsschema van de rechter in? .................................................. 12 2.1. De (formele-) voorvragen, art. 348 Sv (A t/m D) ....................................................... 13 2.1.1. Geldigheid van de dagvaarding ....................................................................... 13 2.1.2. Bevoegdheid van de rechter............................................................................ 13 2.1.3. Ontvankelijkheid van het OM .......................................................................... 14 2.1.4. Schorsing van de vervolging ............................................................................ 15 2.2. De (materiële-) hoofdvragen, art. 350 Sv (E t/m H) ................................................... 15 2.2.1. Is het ten laste gelegde bewezen? .................................................................. 15 2.2.2. Is het bewezen verklaarde strafbaar? (kwalificatievraag)............................... 16 2.2.3. Is de verdachte strafbaar? ............................................................................... 16 2.2.4. Welke sanctie moet worden opgelegd? .......................................................... 17 2.3. Wat beslist de rechter uiteindelijk? ........................................................................... 17 3. De systematiek van het strafrecht .............................................................................. 18 3.1. Strafrechtspleging ...................................................................................................... 18 3.2. Systematiek ................................................................................................................ 18 5 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl 3.3. De inhoud van de balans ligt niet vast ....................................................................... 18 4. Bronnen en onderscheidingen ................................................................................... 19 4.1. Bronnen ...................................................................................................................... 19 4.1.1. De wet .............................................................................................................. 19 4.1.2. Jurisprudentie .................................................................................................. 19 4.1.3. Literatuur ......................................................................................................... 19 4.1.4. Algemene rechtsbeginselen ............................................................................ 19 4.1.5. Verdragen en besluiten van internationale organisaties; EU en EVRM .......... 19 4.1.6. Samenhang ...................................................................................................... 20 4.2. Onderscheidingen ...................................................................................................... 20 4.2.1. Formeel recht en materieel recht ................................................................... 20 4.2.2. Formeel strafrecht en materieel strafrecht ..................................................... 20 4.2.3. Commuun en bijzonder strafrecht .................................................................. 20 4.2.4. De wet in formele zin ....................................................................................... 21 4.2.5. Wetten en beleidsregels ter uitvoering ........................................................... 21 5. De organisatie van de rechtbanken ............................................................................ 22 5.1. De functionarissen die bij de berechting van een strafzaak betrokken zijn behoren tot een organisatie ............................................................................................................ 22 5.2. Rechter en het openbaar ministerie: terminologie ................................................... 22 5.3. De zittende magistratuur in strafzaken ..................................................................... 22 5.4. De situatie binnen een gerecht .................................................................................. 23 5.4.1. Regionale competentie .................................................................................... 23 5.4.2. Onafhankelijkheid van de rechter ................................................................... 24 5.5. Het Openbaar Ministerie ........................................................................................... 24 Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam ....................................................................... 25 6 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl 1. STRAFFEN, MAATREGELEN EN VERHOGING VAN HET STRAFMAXIMUM De sancties kan je onderverdelen in 2 groepen: straffen en maatregelen. 1.1. Straffen De straffen kan je onderverdelen in hoofdstraffen en bijkomende straffen (art. 9 Sr). De hoofdstraffen zijn: - gevangenisstraf - hechtenis - taakstraf - geldboete De bijkomende straffen zijn: - ontzetting van bepaalde rechten - verbeurdverklaring - openbaarmaking rechterlijke uitspraak De hoofdregel van het sanctiestelsel is dat de wetgever voor elk delict een bepaalde hoofdstrafsoort (zoals bijvoorbeeld gevangenisstraf) en strafmaximum heeft bepaald. In Nederland hebben we ‘bijzondere strafmaxima’ omdat er voor elk delict een apart maximum is gesteld. Daardoor kunnen we de strafmaxima als criterium gebruiken om de zwaarte van een delict te bepalen. In overeenstemming met het legaliteitsbeginsel is bepaald dat de lagere wetgever alleen overtredingen mag vaststellen (art. 154 Gemeentewet). Ook mag de lagere wetgever alleen hechtenis van maximaal 3 maanden, een geldboete van maximaal de tweede categorie of openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak als straf stellen. Op alle delicten staat geldboete als alternatief (art. 23 lid 5 en lid 6 Sr). Als er door de rechter een geldboete wordt opgelegd moet hij gelijk de duur vaststellen van de vervangende hechtenis, voor het geval dat de boete niet betaald wordt of niet verhaald kan worden (art. 24 lid 1 Sr). Er zijn algemene strafminima. Deze bedragen voor gevangenisstraf en hechtenis 1 dag (art. 10 lid 2 Sr en art. 18 lid 1 Sr) en voor een geldboete 3 euro (art. 23 lid 2 Sr). Omdat er in Nederland geen bijzondere strafminima zijn is de beleidsvrijheid van de rechter weliswaar groot, maar het legaliteitsbeginsel wordt hierdoor minder goed nageleefd. 1.1.1. Taakstraf De taakstraf is in het leven geroepen als alternatief voor een korte vrijheidsstraf. Een taakstraf heeft als voordelen dat het goedkoop is en dat het niet de negatieve effecten van het opsluiten heeft. Taakstraf kan worden opgelegd in plaats van een misdrijf, als daar gevangenisstraf of geldboete op staat (art. 9 lid 2 Sr). Taakstraf kan worden opgelegd in plaats van een overtreding, als daar een vrijheidsstraf op staat (art. 9 lid 2 Sr). In artikel 22b staan 7 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl uitzonderingen waarin geen taakstraf kan worden gegeven. Net als bij de geldboete moet de rechter in het vonnis de duur van de vervangende hechtenis bepalen, voor het geval dat de taakstraf niet wordt uitgevoerd (art. 22d lid 1 Sr). 1.1.2. Combinatie van hoofdstraffen De gevangenisstraf, hechtenis en taakstraf mogen gecombineerd worden met een geldboete (art. 9 lid 3 Sr). Bij een gevangenisstraf of hechtenis, waarvan de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen straf maximaal 6 maanden is, mag tevens een taakstraf worden opgelegd (art. 9 lid 4 Sr). Gevangenisstraf is meer bedoeld als leedtoevoeging. Geldboete wordt vooral gebruikt om geldelijk voordeel, dat verkregen is door het plegen van strafbare feiten, af te pakken. De rechter hoeft niet perse een straf op te leggen (art. 9a Sr). De combinatie van een bijkomende straf met een andere bijkomende straf, of met een hoofdstraf is ook mogelijk (art. 9 lid 4 Sr). 1.1.3. Strafmaximum De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk (art. 10 lid 1 Sr). Een levenslang opgelegde gevangenisstraf is ook echt levenslang. De maximale tijdelijke gevangenisstraf die in een delictsomschrijving mag worden opgelegd is 18 jaar (art. 10 lid 2 Sr). De gevangenisstraf mag langer duren dan 18 jaar als de rechter de keuze heeft tussen het opleggen van een levenslange of tijdelijke straf of wanneer er sprake is van strafverhoging doormiddel van samenloop van misdrijven, herhaling van soortgelijke misdrijven, een terroristisch oogmerk of een ambtsmisdrijf als in art. 44 Sr., de duur van de gevangenisstraf is dan maximaal 30 jaar (art. 10 lid 3 Sr). Een soortgelijk systeem van strafverhoging geldt ook voor de hechtenis, dat staat in artikel 18 Sr. Het maximum uit de delictsomschrijving is een jaar. Na verhoging kan dat een jaar en 4 maanden zijn. Het maximum voor taakstraf is 240 uur (art. 22c lid 2 Sr). Het strafmaximum wordt verlaagd met een derde, als je een medeplichtige van een misdrijf bent (art. 49 lid 1 Sr) waar een tijdelijke straf op staat. Als de straf op het misdrijf levenslang is, kan je als medeplichtige een maximale straf van 20 jaar krijgen. 1.1.4. Voorwaardelijke invrijheidstelling – art. 15 Sr Het laatste deel van een gevangenisstraf hoef je niet uit te zitten als je gedurende je proeftijd bepaalde voorwaarden niet schendt. De duur van de proeftijd is ten minste een jaar en ten hoogste de tijd waarover de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend art. 15c Sr). De voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) is in lijn met het idee dat je veroordeelden niet van de ene op de andere dag in de maatschappij kunt brengen. Doormiddel van de v.i. kan je het gedrag van de veroordeelden beïnvloeden en ze daarom beter laten wennen aan de maatschappij. Deze regeling is een voorbeeld van detentiefasering. 8 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl De voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook achterwege worden gelaten (art. 15d Sr). 1.1.5. Voorwaardelijke straf – art. 14a Sr De rechter kan bepalen dat een gedeelte van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd. In geval van veroordeling tot een gevangenisstraf van maximaal 2 jaar, hechtenis, taakstraf of geldboete kan de rechter ook bepalen dat de gehele straf niet ten uitvoer wordt gelegd (art. 14a lid 1 Sr.) Bij de voorwaardelijke straf wordt een proeftijd opgelegd, die kan maximaal 3 jaar duren (art. 14b Sr.) De voorwaarden waar de veroordeelde zich bij een voorwaardelijke straf aan moet houden staan in artikel 14c. 1.2. Strafverhoging Het strafmaximum kan in bepaalde gevallen verhoogd worden. De straf van een ambtenaar die een strafbaar feit pleegt en daarbij zijn ambt misbruikt wordt met een derde verhoogd. Wanneer iemand vaker een soortgelijk misdrijf heeft gepleegd spreken we van recidive, het strafmaximum van de op te leggen straf wordt daarbij ook met een derde verhoogd. Er is geen strafverhoging als iemand vaker een soortgelijke overtreding heeft gepleegd. 1.2.1. Samenloop Bij samenloop wordt de verhoging van het strafmaximum geregeld in de volgende artikelen: Art 55 lid 1 Sr: eendaadse samenloop: alleen de hoogste strafbepaling wordt toegepast Art 56 Sr: voortgezette handeling: hierbij wordt ook alleen de hoogste strafbepaling toegepast Art 57 en 58 Sr: meerdaadse samenloop van misdrijven Art 62 Sr: meerdaadse samenloop van overtredingen Bij meerdaadse samenloop wordt 1 straf opgelegd. het maximum daarvan is de cumulatie van de hoofdstraffen, maar het bedraagt nooit meer dan de hoogste straf vermeerderd met een derde (art 57 lid 2 Sr). Deze beperking is er omdat de zwaarte van de vrijheidsstraf extra toeneemt naarmate die langer duurt. Taakstraf en geldboete kunnen beide onbeperkt worden gecumuleerd. Bij samenloop van overtredingen worden de maximumstraffen gewoon bij elkaar opgeteld. Er wordt dan wel op het maximumduur van de vervangende hechtenis, die bedraagt 1 jaar (art. 24c Sr). Er zijn ook bijzondere strafverhogende omstandigheden die in aparte wetten staan. 1.2.2. Bijkomende straffen De bijkomende straffen zijn: - ontzetting van bepaalde rechten - verbeurdverklaring - openbaarmaking rechterlijke uitspraak 9 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl Er zijn ook in bijzondere wetten bijkomende straffen geregeld (vb. 179 Wegenverkeerswet). 1.3. Maatregelen De maatregelen zijn: - 36b onttrekking verkeer: inbeslagname voorwerpen (vb.: een kilo heroïne) - 36e ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel - 36f schadevergoeding ten behoeve van slachtoffer betalen aan de staat - 37 plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis - 37a TBS - 38 plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders De grondslag van een straf is dat er verwijtbaar een delict is gepleegd door iemand. Er moet bij die persoon een keuze zijn geweest om dat feit niet te plegen. Bij een maatregel geldt het beginsel ‘geen straf zonder schuld’ niet. De twee consequenties hiervan zijn: 1. De 4 voorwaarden voor strafbaarheid gelden niet (of verkort) voor een maatregel. Er hoeft geen sprake te zijn van een verwijt van een strafbaar feit. 2. De evenredigheid tussen het delict en de verwijtbaarheid is er niet of minder. Bij een maatregel is het delict niet de grond, maar slechts de aanleiding om een maatregel te overwegen. 1.3.1. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis Hierbij moet de wet BOPZ in acht worden genomen. Volgens art. 37 Sr moet er voor de oplegging van deze maatregel sprake zijn van gevaar voor zichzelf, gevaar voor anderen of gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. 1.3.2. TBS – art 37a Sr Als het tijdens het begaan van een strafbaar feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. TBS wordt in het begin opgelegd voor de duur van twee jaar en kan vervolgens steeds verlengd worden met de duur van 1 of 2 jaar (art. 38d Sr). Dit kan worden opgelegd met dwangverpleging (37b Sr). Dat kan als de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen verpleging eist. Bij dwangverpleging word je in een inrichting geplaatst (art. 37d Sr). Je hebt dan wel het recht op verpleging (art. 37c lid 2 Sr). Het doel van de TBS is de beveiliging van de maatschappij, dit wordt bereikt door de vrijheidsbeneming. TBS kan oneindig lang duren, zolang de veiligheid van de maatschappij dat eist. TBS mag alleen bij zware misdrijven (minimaal 4 jaar of meer gevangenisstraf) of bij de uitzonderingen (art. 37a lid 1 Sr) worden opgelegd. TBS kan maximaal 4 jaar duren, tenzij het 10 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl feit gericht was tegen de onaantastbaarheid van het lichaam of dat er gevaar was dat die in het geding zou kunnen komen(art. 38e lid 1 Sr). Een geleidelijke terugkeer in de maatschappij is een onderdeel van TBS. TBS kan ook worden opgelegd zonder dwangverpleging/opsluiting, dit heet TBS met voorwaarden (art. 38 Sr). Je moet je soms wel verplicht laten opnemen in een kliniek (38a Sr). 1.3.3. Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel Deze maatregel is bedoeld om boeven financieel uit te kleden. Deze maatregel staat in artikel 36e Sr. Dit ‘financieel uitkleden’ kan ook door middel van de geldboete maar door het ook als maatregel te kunnen toepassen hoeft er hiervoor geen evenredigheid te zijn en is er geen maximumbedrag meer waar aan gehouden moet worden. Je hoeft voor de toepassing van deze maatregel geeneens veroordeeld te zijn voor het strafbare feit waarop ze de maatregel baseren. Alleen ‘aanwijzingen’ dat je geldelijk gewin hebt, dat verkregen is door een misdrijf, zijn genoeg (art. 36e lid 2 Sr). 1.3.4. Schadevergoeding Tegenwoordig is de rol van het slachtoffer in het strafproces groter geworden. Een van de dingen waaraan je dat kan zien is dat je je tegenwoordig als slachtoffer kan ‘voegen’ in een strafproces, als benadeelde partij (art. 51 f Sv). De dader kan dan verplicht worden om een schadevergoeding te betalen aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer. De OvJ probeert het bedrag dan te verhalen, als dat gelukt is krijgt het slachtoffer dat bedrag op zijn rekening. Als dat verhalen na 8 maanden nog niet gelukt is schiet de staat het bedrag voor (art. 36f Sr). 1.3.5. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders – art. 38m De grondslag van deze maatregel is overlastbestrijding (38m lid 1 Sr). De eisen voor de toepassing zijn - iemand is al eerder voor een misdrijf veroordeeld waarbij voorlopige hechtenis is toegestaan en - er is sprake van herhalingsgevaar en hij heeft vaak misdrijven gepleegd en - de veiligheid van personen of goederen eisen de plaatsing. Art 38 lid 4: plaatsing is pas mogelijk nadat de rechter daartoe een advies heeft gekregen. De maximale duur is 2 jaar, dit kan niet worden verlengd (art 38n Sr). 11 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl 2. WAT HOUDT HET BESLISSINGSSCHEMA VAN DE RECHTER IN? Het Wetboek van Strafvordering verplicht de rechter ertoe na afloop van het onderzoek ter terechtzitting antwoord te geven op een reeks vragen. Deze dienen in een vaste volgorde te worden beantwoord, namelijk volgens art. 348/350 Sv. Door middel van dit schema te hanteren wordt er voorkomen dat de rechter cruciale vragen overslaat, of juist teveel tijd verspilt aan niet relevante kwesties. Artikel 348 Sv bevat de voorvragen (formele vragen), art. 350 Sv bevat de hoofdvragen (materiële vragen). Indien de rechter blijft steken bij één van de voorvragen of één van de hoofdvragen ontkennend beantwoordt, dienen we te kijken naar art. 349 lid 1 Sv en art. 352 Sv. De voorvragen luiden (er is nog niet over het feit beslist): Art. 348 Sv Art. 349, lid 1 Sv a. Is de dagvaarding geldig? Zo niet: de dagvaarding is nietig b. Is de rechter bevoegd? Zo niet: de rechter is onbevoegd, zaak wordt doorgestuurd naar de bevoegde rechter c. Is het OM ontvankelijk? ontvankelijk Zo niet: het OM is niet- d. Zijn er redenen voor schorsing van de vervolging? Zo ja: de vervolging wordt geschorst De hoofdvragen luiden (inhoudelijk): Art. 350 Sv e. Is het ten laste gelegde feit bewezen? Art. 352 Sv Zo niet: vrijspraak f. Is het bewezen verklaarde strafbaar? rechtsvervolging Zo niet: ontslag van alle g. Is de verdachte strafbaar? rechtsvervolging (OVAR) Zo niet: ontslag van alle h. Welke sanctie moet worden opgelegd? De rechter mag niet opnieuw vervolgen als de verdachte wordt gevrijwaard bij punt E t/m H (art. 68 Sr, ne bis in idem-beginsel). Bij punt A t/m D mag de rechter dit wel. 12 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl 2.1. De (formele-) voorvragen, art. 348 Sv (A t/m D) 2.1.1. Geldigheid van de dagvaarding Het rechtsgeding neemt aanvang door het dagvaarden van de verdachte door de OvJ, art. 258 lid 1 Sv. De functies van een dagvaarding zijn: - Persoonsduidingsfunctie; - Oproepingsfunctie (art. 260 lid 3 Sv); - Informatiefunctie (art. 260 lid 4 Sv); - De tenlastelegging (art. 261 Sv). Een reden voor de rechter om een dagvaarding nietig te verklaren is wanneer deze in één van de functies tekortschiet. De OvJ kan na deze nietig verklaring een nieuwe dagvaarding uitbrengen, met daarin een verbeterde tenlastelegging. De voorwaarden waaraan de tenlastelegging moet voldoen zijn uitgewerkt in art. 261 Sv: - Opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd; - Tijd en plaats van ten laste gelegd feit; - Vermelding van de wettelijke voorschriften waarbij het feit strafbaar is gesteld; - Vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Er bestaat een bepaalde relatie tussen het opnieuw vervolgen en het doen wijzigen van de tenlastelegging. Die relatie komt erop neer dat indien het OM niet opnieuw mag vervolgen, de vordering tot het wijzigen van de tenlastelegging mag worden toegewezen. Als het daarentegen wel opnieuw mag vervolgen, moet die vordering worden afgewezen. Er bestaan twee soorten tenlasteleggingen: 1. Cumulatief: Meerdere feiten; 2. Primair/subsidiair: Er is geen sprake van gelijktijdig gepleegde feiten, maar het gepleegde feit wordt op één of meerder manieren gekwalificeerd, bijvoorbeeld primair ernstige mishandeling met poging tot doodslag, subsidiair mishandeling. 2.1.2. Bevoegdheid van de rechter De rechter is onbevoegd indien de zaak bij de verkeerde rechter (absolute competentie, geregeld in de wet RO, art. 45 lid 1 en 47 lid 1) en/of de rechter in de verkeerde plaats (relatieve competentie) is ingediend. De einduitspraak hoeft niet altijd te leiden tot onbevoegdheidverklaring als in art. 348 Sv, in die gevallen kan worden volstaan met verwijzing naar de bevoegde rechter zeggen de artikelen 349 lid 2 en 369 lid 2 Sv. Politierechter: Alle zaken die voor de meervoudige kamer mogen worden afgedaan, mogen ook door de politierechter worden afgedaan volgens art. 368 Sv indien die zaken eenvoudig van aard zijn (vooral bewijstechnisch) en waarbij de op te leggen gevangenisstraf niet meer 13 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl dan één jaar mag bedragen. Kantonrechter: Art. 382 Sv kan overtredingen afdoen, op de genoemde uitzonderingen na. De regels in art. 2 t/m 6 Sv over de relatieve competentie bepalen in welk rechtsgebied de zaak bij de rechtbank moet worden aangebracht. 2.1.3. Ontvankelijkheid van het OM Bij niet-ontvankelijkheid van het OM wordt het OM als het ware al weggestuurd voordat de rechter aan de beraadslaging over het feit begint. Niet-ontvankelijk verklaring kan indien er sprake is van de in art. 359a Sv wordt voldaan. Het OM is niet-ontvankelijk als het nog niet, niet, of niet meer een recht tot strafvervolging heeft doordat: - Nederland heeft geen rechtsmacht omdat het Nederlandse Sr niet van toepassing is op de daad en/of dader, art. 2-8 Sr; - Verdachte is verjaard, art. 69 Sr; - Het feit is verjaard, art. 70 Sr; - Er is reeds beslist over het feit, art. 68 Sr of er is een strafbeschikking uitgevaardigd, art.68 lid 3 Sr; - Feit is ter vervolging overgedragen aan het buitenland, art. 77 lid 1 Sr; - Er is nog geen klacht ingediend, terwijl het delict in het algemeen (art.269 Sr) of in bijzondere gevallen (art.316 lid 2 Sr) alleen na een klacht vervolgbaar is; - Verdachte nog geen 12 jaar oud was toen hij het feit beging, art. 486 Sr. Daarnaast is er sprake van niet-ontvankelijkheid in de volgende gevallen: - Er is een kennisgeving van niet verdere vervolging uitgebracht (art.255 lid 1 Sv); - De buitenvervolgingstelling (artikelen 250/262 Sv); - Er is een verklaring geweest dat de zaak is geëindigd (art. 36 Sv); - De weigering van de OvJ om een getuige op te roepen als de rechter dat eist (art. 349 lid 3 Sv). Bij niet-ontvankelijkheid van het OM kan er ook sprake zijn dat er een beginsel van een behoorlijke procesorde is geschonden, te weten het: - Vertrouwensbeginsel; - Gelijkheidsbeginsel; - Verbod van ‘détournement de pouvoir’ (bevoegdheid mag niet anders worden gebruikt dan waar deze voor bedoeld is); - Beginsel van de redelijke en billijke belangenafweging (belangen moeten behoorlijk 14 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl tegen elkaar worden afgewogen). Normaal gesproken komt de zaak ten einde wanneer het OM niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij de reden herstelbaar is dan mag er, na herstel, opnieuw worden begonnen. 2.1.4. Schorsing van de vervolging Dit komt maar sporadisch voor. Een beslissing tot schorsing van de vervolging is een einduitspraak, de redenen om te schorsen zijn: - Art. 14 Sv: De beslissing in de strafzaak hangt af van de uitkomst van een geschil van civielrechtelijke aard; - Art. 14a Sv: Er is een verzoek of vordering gedaan door een minderjarige verdachte onder toezicht te stellen of ouder(s) te ontheffen of ontzetten van het ouderlijk gezag; - Art. 16 Sv: De verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen waardoor hij niet in staat is om te begrijpen waar de vervolging over gaat. 2.2. De (materiële-) hoofdvragen, art. 350 Sv (E t/m H) 2.2.1. Is het ten laste gelegde bewezen? Er kan alleen een straf worden opgelegd aan de verdachte door de rechter, als de rechter een bewezen verklaard strafbaar feit onder een wettelijke delictsomschrijving kan brengen (art. 351 Sv). De rechter moet dit ook in zijn vonnis kunnen aangeven. Indien de rechter het tenlastegelegde niet bewezen acht volgt er vrijspraak van de verdachte (art. 352 lid 1 Sv). De wetgever heeft een afdeling ingericht over bewijs, deze loopt van art. 338 t/m 344a Sv. De hierin opgenomen regels gelden alleen voor de rechtelijke beraadslaging over de eerste vraag van art. 350 Sv (zie art.338 Sv). Uit art. 338 Sv blijkt dat de rechter op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging moet zijn gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechter mag zijn conclusie, dat het ten laste gelegde bewezen kan worden, alleen baseren op de (door de wetgever) aangewezen bewijsmiddelen (art. 338 jo. 339 Sv). De rechter wordt het criterium voorgehouden dat voor de beslissing over de bewijsvraag van toepassing is, art. 338 Sv. De rechter moet de tenlastelegging wettig en overtuigend bewijzen. De rechter moet op grond van wettige bewijsmiddelen ervan overtuigd zijn, dat de verdachte de tenlastelegging heeft begaan. De wetgever heeft in bepaalde gevallen verklaard dat de rechter de bewezenverklaring niet slechts op één bewijsmiddel kan baseren. Een voorbeeld hiervan is het bepaalde over de verklaring van de verdachte (art. 341 lid 4 Sv: Bewijsminima). 15 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl Van personen van wie de identiteit niet bekend is, voor bedreigde en afgeschermde getuigen, zijn er bepaalde voorwaarden waardoor hun verklaringen wel als bewijs kunnen worden gebruikt (Art. 344a lid 2 Sv en art. 344a lid 3 Sv). Onrechtmatig verkregen bewijs mag niet worden gebruikt (art. 359a lid 1 sub b Sv). De rechter moet zijn bewijsbeslissing in het vonnis motiveren (art. 359 lid 3 Sv). 2.2.2. Is het bewezen verklaarde strafbaar? (kwalificatievraag) De rechter kan de verdachte alleen maar straf opleggen als hij het bewezen verklaarde feit, kan onderbrengen onder een wettelijke delictsomschrijving. Hierbij dient de rechter ook te kijken naar art. 1 Sr, zodat hij er zeker van is dat de wettelijke bepaling voldoet en dat de wetgever (van wie de bepaling afkomstig is) niet buiten zijn bevoegdheid is gegaan. Een voorbeeld hiervan is als een APV van een gemeente in strijd is met een wet in formele zin. De rechter dient uiteraard ook aan te geven om welk strafbaar feit het gaat. Daarom staat in veel artikelen een kwalificatie, bijvoorbeeld “als schuldig aan zware mishandeling”. Wordt er niet aan alle bestandsdelen van een delictsomschrijving voldaan, dan levert dit geen strafbaar feit op. Komt de rechter tot de conclusie dat het bewezen verklaarde een strafbaar feit oplevert of niet, dan dient hij dit in het vonnis te vermelden (art. 358 lid 2 jo. 350 Sv). Hierbij dient hij zijn beslissing in het vonnis voldoende te motiveren, art. 359 lid 2 eerste volzin Sv. Levert het bewezen verklaarde geen strafbaar feit op dan wordt de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging ( art. 352 lid 2 Sv: OVAR). 2.2.3. Is de verdachte strafbaar? Om te voldoen aan een strafbaar feit moet aan de volgende vier cumulatieve voorwaarden worden voldaan: 1. Er moet een menselijke gedraging zijn. Gedachtes zijn niet strafbaar, burgers kunnen alleen worden gestraft als zij controle over hun handelen of nalaten kunnen uitoefenen; 2. Deze menselijke gedraging moet voldoen aan een geldige wettelijke delictsomschrijving. Een delictsomschrijving omschrijft gedrag dat van de norm afwijkt, dat het plegen daarvan strafbaar is (verbod van analogie; dient algemeen werkend te zijn; geschreven te zijn, art. 1 en 91 Sr) en dat daar een sanctienorm op staat; 3. Deze gedraging, die aan een geldige wettelijke delictsomschrijving voldoet, moet wederrechtelijk zijn. Voorwaarde is dat de gedraging die onder de delictsomschrijving valt, ook in strijd is met het recht. De wederrechtelijkheid vervalt als de dader zich op een rechtvaardigingsgrond (art. 40 en opticienarrest, 41 lid 1, 42, 43 lid 1 Sr + veeartsarrest) kan beroepen; 4. Deze gedraging, die aan de delictsomschrijving voldoet en wederrechtelijk is, moet aan de schuld van verdachte te verwijten zijn. Het schuldverwijt impliceert dat de dader een reële mogelijkheid had te handelen in overeenstemming met het recht. 16 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl Er is geen sprake van schuld indien de dader zich op een schulduitsluitingsgrond (art. 39, 41 lid 2, 43 lid 2 en 40 Sr) of op een buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond -> (Melk en waterarrest) kan beroepen. 2.2.4. Welke sanctie moet worden opgelegd? Art. 351 Sv: ‘Acht de rechtbank het tenlastegelegde feit bewezen, het te zijn een strafbaar feit en den verdachte deswege strafbaar, dan legt zij op de straf of den maatregel, op het feit gesteld’. Beslissen en motiveren Dit is de laatste vraag van art. 350 Sv. Hierbij moet de rechter, voor de straftoemeting, zelf beslissen wat de meest aangewezen straf of maatregel zal zijn in het geval. De rechter moet beslissen over de: - Strafsoort, gevangenisstraf/taakstraf; - Strafmaat, hoeveel gevangenis-/taakstraf; - Combinatie strafrechtelijke sancties; Antwoord op vraag in het vonnis vermelden art. 358 lid 2 jo. 350 Sv. Er is een apart voorschrift omtrent de beslissing en motivering (art. 358 lid 4 Sv: Het vonnis moet wettelijke voorschriften bevatten waarop de straf of maatregel gegrond is). Algemene motivering in vonnis (art. 358 lid 2 jo. 359 lid 2 eerste volzin Sv). Er wordt gekeken naar de mogelijke sancties in de delictsomschrijving (art. 9, 9a en 351 Sv). Er zijn wel een aantal uitgangspunten voor de rechter, maar de rechter heeft bij deze vraag veel vrijheid om zelf, binnen een ruim kader, de sanctie toe te meten (art. 359 lid 4 t/m 6). 2.3. Wat beslist de rechter uiteindelijk? De rechter geeft antwoord op de vier hoofdvragen. Dit moet ook altijd in het vonnis worden vermeld, ongeacht de uitkomst van de rechtszitting, dus of het tenlastegelegde feit bewezen is of niet (art. 358 lid 2 jo. art. 350 Sv). Bij de beslissing van de rechter en zijn motivering over de sanctievraag moet er aan de wettelijke voorschriften worden voldaan van art. 358 lid 4 Sv. Motivering is verplicht (art. 359 lid 2 eerste volzin Sv). Vrijspraak is een einduitspraak in de zin van art. 138 Sv. Als de rechter het ten laste gelegde feit bewezen acht, dan zal de rechter in het vonnis een bewezenverklaring moeten neerleggen (art. 359 lid 3 Sv). De rechter moet in het bijzonder opgeven waarom hij gebruik heeft gemaakt van bepaalde verklaringen voor het bewijs tegen de verdachte (art 360 lid 1 Sv). Indien alle vragen positief worden beantwoord door de rechter, is de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van een strafbaar feit en wordt hij veroordeeld (art. 351 Sv). Zo niet: zie het schema bij aan het begin van dit hoofdstuk voor de bijbehorende uitspraken van de rechter. 17 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl 3. 3.1. DE SYSTEMATIEK VAN HET STRAFRECHT Strafrechtspleging Het strafrecht gaat over het afdoen van strafzaken. De kern van het strafrecht bestaat uit het berechten van iemand die verdachte is van een strafbaar feit. Voordat de berechting aanvangt zijn er voorbereidende activiteiten die op de berechting gericht zijn, zoals bijvoorbeeld opsporing. Naast de berechting door de strafrechter zijn er nog andere mogelijkheden om strafzaken af te doen. Wat er allemaal strafbaar is staat in wettelijke strafbepalingen. Daarin staat ook de straf die voor de strafbare feiten kan worden opgelegd. 3.2. Systematiek De strafbepalingen zijn geen los van elkaar staande wetsartikelen. Het geheel van regels staat in een systematische ordening bij elkaar waardoor er algemene modellen over de afdoening van een strafzaak in te vinden zijn. In het strafrecht gaat het om een balans tussen twee tegenstrijdige belangen: enerzijds het optreden tegen strafbare feiten en anderzijds de beperking en regeling van overheidsmacht. 3.3. De inhoud van de balans ligt niet vast Er is geen vaste balans tussen overheidsmacht en de beperking daarvan. Die balans is afhankelijk van veel factoren. Daarbij speelt een rol dat de systematiek van het strafrecht belangrijk is voor de rechtsgelijkheid, maar er moet wel genoeg aandacht worden gegeven aan de eigenaardigheid van elke afzonderlijke zaak. Een andere factor is dat hoe de maatschappij denkt over het strafrecht steeds verandert. Kennis van de achterliggende systematiek is nodig om deze veranderingen in het denken om te kunnen zetten in wijzingen van de balans en om veranderingen in de balans te kunnen beïnvloeden. 18 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl 4. 4.1. BRONNEN EN ONDERSCHEIDINGEN Bronnen De bronnen van het strafrecht zijn nieuwe en oude wetten, rechterlijke uitspraken en juridische literatuur. Strafrechtelijke teksten uit het verleden zijn ook nuttig want die kunnen worden gebruikt bij de uitleg van het huidige recht. De wet, jurisprudentie en literatuur zijn allemaal bronnen van kennis, ze zijn nodig bij de studie van het strafrecht. Bronnen van recht zijn echter alleen de wet en jurisprudentie. Dit komt omdat bronnen van recht volgens bepaalde formele procedures tot stand komen en hier voldoet de literatuur niet aan. Literatuur is slechts de mening van een auteur over het recht. 4.1.1. De wet Voor de studie van het recht is de wet de belangrijkste rechtsbron en de belangrijkste kennisbron. De ontwikkeling van de wetgeving in Nederland is dynamisch omdat er continu wetten worden gemaakt en gewijzigd. De wetten kan je vinden op www.overheid.nl of in een wettenbundel. 4.1.2. Jurisprudentie Onder jurisprudentie wordt verstaan: de afzonderlijke rechterlijke uitspraken of de algemene opvatting van de rechterlijke macht over een bepaald onderwerp. Van de jurisprudentie zijn de arresten van de Hoge Raad het belangrijkst omdat die uitleg kan geven over het recht. De jurisprudentie is te vinden in online databases, op www.rechtspraak.nl of in een arrestenbundel. 4.1.3. Literatuur De term “literatuur” heeft ook een dubbele betekenis. Met die term wordt niet alleen de verzameling publicaties van rechtsgeleerden bedoeld, maar ook de verschillende opvattingen van rechtsgeleerde schrijvers over een bepaald onderwerp. 4.1.4. Algemene rechtsbeginselen De wettelijke regels zijn de uitwerking van fundamentele uitgangspunten die aan de basis staan van een democratische rechtstaat, deze uitgangspunten heten algemene rechtsbeginselen. Deze algemene rechtsbeginselen zijn een bron van recht omdat ze worden gebruikt bij het maken van wetten (strafrechtsvormgeving) en bij de uitleg ervan. Een belangrijk rechtsbeginsel is het recht van de verdachte op een eerlijk proces met een onafhankelijke rechter. Een ander belangrijk uitgangspunt is dat de verdachte onschuldig wordt geacht totdat zijn schuld is vastgesteld door de rechter, dit heet de onschuldpresumptie. 4.1.5. Verdragen en besluiten van internationale organisaties; EU en EVRM Nederland is lid van de Europese Unie (EU), dat is een organisatie met een eigen rechtsorde 19 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl en eigen bevoegdheden. De Europese Unie kan beslissingen nemen waar Nederland zich aan moet houden en onze wetten moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van de EU. Daarnaast heeft Nederland met verschillende landen verdragen gesloten met daarin afspraken. Strafrechtelijke onderwerpen die in verdragen geregeld zijn betreffen bijvoorbeeld strafrechtelijke samenwerking tussen landen of rechtsbescherming. Een belangrijk verdrag op Europees niveau is het Europese verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM); het recht op een eerlijk proces staat in artikel 6 daarvan. De naleving van het EVRM wordt bewaakt door het Europese hof voor de rechten van de mens (EHRM). Een vergelijkbaar verdrag binnen de Verenigde Naties is het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), in dat verdrag staat het recht op een eerlijk proces in artikel 14. Verdragen en beslissingen van internationale organisaties zijn ook bronnen van strafrecht en bronnen van kennis over strafrecht. Deze bronnen gaan in onze tijd een steeds grotere rol spelen. 4.1.6. Samenhang De verschillende bronnen moeten in onderling verband met elkaar worden bestudeerd. Bij een wetsartikel moet ook de uitleg en invulling ervan door de rechter worden bestudeerd. Die uitleg moet in combinatie met het systeem van de wet en de rechtsbeginselen worden bekeken. Daarnaast moet er nog rekening gehouden worden met internationale regelgeving. 4.2. Onderscheidingen 4.2.1. Formeel recht en materieel recht Een eerste onderscheid is te maken tussen formeel en materieel recht. Formeel recht zijn rechtsregels die over procedures van het recht gaan, zoals bijvoorbeeld over wie naar welke rechter kan toestappen als hij een conflict heeft. Materieel recht gaat over de inhoud van een recht, zoals bijvoorbeeld welke feiten in Nederland strafbaar zijn. 4.2.2. Formeel strafrecht en materieel strafrecht Bij het formele strafrecht horen alle regels betreffende het strafproces, zoals bijvoorbeeld wie bepaalt wanneer iemand een strafbaar feit heeft begaan. Het materiele strafrecht betreft de regels die gaan over de strafbaarstelling van gedrag, zoals bijvoorbeeld wat het maximum is van een straf. Met de term “strafrecht” kan het formele en materiele strafrecht samen worden bedoeld, maar als er een tegenstelling wordt gemaakt tussen strafrecht en strafprocesrecht wordt ermee alleen het materiele strafrecht bedoeld. Het formele strafrecht is geregeld in het Wetboek van Strafvordering, het materiele strafrecht in het Wetboek van Strafrecht. 4.2.3. Commuun en bijzonder strafrecht Het Wetboek van strafrecht en het Wetboek van Strafvordering zijn de belangrijkste wetten 20 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl op het gebied van strafrecht, ze worden het ‘gewone’ of ‘commune’ strafrecht genoemd. Alle aparte wetten waarin iets staat over materieel of formeel strafrecht noemen we ‘bijzondere wetten’. 4.2.4. De wet in formele zin De wet in formele zin is een wet die door de formele wetgever is gemaakt volgens de procedure van art. 80-88 van de grondwet. Met de formele wetgever wordt de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk bedoeld. Alle andere wetgevers, zoals de regering, een minister, de gemeente of provincie, noemen we lagere wetgevers. De formele wetgever mag meer dan de lagere wetgevers: 1. Een lagere wetgever mag geen wetten over strafvordering maken. Volgens Art. 1 Sr is geen feit strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. Met de term wettelijke strafbepaling wordt bedoeld dat niet alleen de formele wetgever, maar ook de lagere wetgevers strafbepalingen (materieel strafrecht) mogen maken. In Art. 1 Sv staat dat strafvordering (formeel strafrecht) alleen mag plaatsvinden op een wijze bij de wet voorzien. Met bij de wet voorzien wordt alleen een wet in formele zin bedoeld, dit betekent dat alleen de formele wetgever zich met strafvordering bezig mag houden. 2. Een lagere wetgever mag niet afwijken van de algemene bepalingen uit boek 1 van het Wetboek van Strafrecht. In Art. 91 Sr staat dat het eerste boek ook van toepassing is op strafbare feiten uit andere wetten of verordeningen, tenzij de wet anders bepaalt. Met de wet wordt de wetgever in formele zin bedoeld. 3. Een lagere wetgever mag geen misdrijven creëren, maar alleen overtredingen (Art. 154 lid 3 Gemeentewet). De formele wetgever mag misdrijven en overtredingen creëren. 4.2.5. Wetten en beleidsregels ter uitvoering Het Wetboek van Strafrecht geeft de buitengrens aan van het strafrechtelijk optreden van de overheid. Hoe de bevoegdheden die in dat wetboek staan verder moeten worden uitgevoerd staat in beleidsregels (aanwijzingen en richtlijnen). Deze worden door lagere wetgevers gemaakt, maar omdat deze nadere regelgeving alleen uitvoering is van formele wetten botst dat niet met Art. 1 Sv. 21 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl 5. 5.1. DE ORGANISATIE VAN DE RECHTBANKEN De functionarissen die bij de berechting van een strafzaak betrokken zijn behoren tot een organisatie In de afdoening van een strafzaak treden verschillende functionarissen op in de verschillende fasen van de strafrechtspleging (opsporing, vervolging, berechting en tenuitvoerlegging). Deze functionarissen representeren een organisatorisch verband waar ze deel van uitmaken. In dit hoofdstuk wordt er ingegaan op de organisatie van die afzonderlijke onderdelen van de strafrechtspleging. Dat we hierop ingaan is relevant omdat een goede inhoudelijke strafrechtspleging afhankelijk is van de organisatie ervan. Er moet rekening worden gehouden met dat de verschillende organisatorische verbanden die aan bod komen ook taken hebben die niet met strafrechtspleging te maken hebben. Ook valt op te merken dat de verdachte in dit hoofdstuk, en in puur organisatorische wetten (Wet RO en Politiewet,) niet aan bod komt omdat hij geen officiële functie heeft in de regeling van het strafprocesrecht, hij is slechts een object van de strafrechtspleging. Dit geldt ook voor het slachtoffer. Aan de verdachte is aandacht besteed in Titel II, en aan het slachtoffer in Titel IIIA, van boek 1 Strafvordering. 5.2. Rechter en het openbaar ministerie: terminologie In een strafzaak doet de rechter de berechting en de officier van justitie (OvJ) is de aanklager. De rechter en de OvJ zijn beide lid van de rechterlijke macht en zijn daarom beide rechterlijke ambtenaren (art. 1 Wet RO). De rechters heten in de wet: ‘rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast’ (Art. 1c RO). De rechters worden ook wel ‘zittende magistratuur’ genoemd. Hoofdstuk 2 van de Wet RO gaat over rechtspraak. De OvJ hoort bij het openbaar ministerie (OM), dat is een onderdeel van de rechterlijke macht en is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet RO. Het OM wordt ook de ‘staande magistratuur’ genoemd. 5.3. De zittende magistratuur in strafzaken De rechterlijke macht bestaat uit: - De rechtbanken - De gerechtshoven - De Hoge Raad der Nederlanden Er zijn in totaal 10 rechtbanken. Het rechtsgebied van een rechtbank noemen we een arrondissement. Een arrondissement bestaat uit een aantal gemeenten. Er zijn vier gerechtshoven: het gerechtshof Den Haag, het gerechtshof Amsterdam, het 22 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en het gerechtshof ’s Hertogenbosch. Het rechtsgebied van een gerechtshof heet een ressort. Er is in Nederland maar 1 Hoge Raad der Nederlanden, die zit in Den Haag. De zittingsplaatsen van een gerecht worden aangewezen bij Algemene maatregel van bestuur (art. 21b lid 1 Wet RO). Rechters in een gerechtshof of in de Hoge Raad worden ‘raadsheren’ genoemd, maar rechters in een rechtbank worden gewoon rechters genoemd. De rechtbank behandelt strafzaken in eerste aanleg (art. 45 Wet RO). Het gerechtshof behandelt strafzaken in hoger beroep (art. 60 Wet RO). Als een zaak verkeerd wordt aangebracht verklaart een rechter zich onbevoegd. 5.4. De situatie binnen een gerecht Afdeling 2 van hoofdstuk 2 van de Wet RO gaat over de organisatie van een gerecht. Een gerecht heeft een bestuur, met een voorzitter die ‘president’ wordt genoemd. Minstens 2 van de 3 leden van het bestuur, waaronder de president, zijn rechters. Binnen een gerecht zijn de rechters ingedeeld in ‘kamers’ voor de behandeling van de verschillende rechtsgebieden. Gerechtsambtenaren, zoals de gerechtsbodes en de griffiers, ondersteunen de bedrijfsvoering van een gerecht. De griffier maakt een verslag van de terechtzitting, dit heet een proces-verbaal. De griffier is onderdeel van de ‘griffie’, een afdeling die ook de balie van het gerecht vormt. Binnen de rechtbanken worden zware misdrijven afgedaan door de ‘meervoudige kamer voor strafzaken’, die bestaat uit 3 rechters. Lichte misdrijven en overtredingen worden afgedaan door een ‘enkelvoudige kamer’. De enkelvoudige kamer die overtredingen behandelt heet de ‘kantonrechter’ (art. 47 Wet RO). Lichte misdrijven worden behandeld door de enkelvoudige kamer die de ‘politierechter’ heet (art. 51 Wet RO). Bij het gerechtshof worden zaken meestal behandeld door een meervoudige kamer, maar dat kan soms ook door een enkelvoudige kamer gebeuren (art. 411 Sv). Bij de Hoge Raad worden strafzaken door een meervoudige kamer van 3 of 5 leden behandeld (art. 75 lid 2 en lid 3 Wet RO). Een belangrijke rechter die nog niet genoemd is heet de rechter-commissaris. Hij speelt een belangrijke rol bij het voorbereidend onderzoek van een strafzaak (art. 170 lid 1 Sv en art. 46 Wet RO). 5.4.1. Regionale competentie Uit art. 2 lid 1 Sv blijkt dat een strafzaak op een geografische manier verbonden moet zijn met het arrondissement. Absolute bevoegdheid/absolutie competentie gaat over welke soort gerecht/rechter bevoegd is een bepaalde zaak te behandelen. Met relatieve bevoegdheid/relatieve competentie word bedoeld welk gerecht binnen een bepaald soort gerecht volgens een territoriale of een andere afbakening bevoegd is (art. 2 t/m art. 6 Sv) 23 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl Er zijn bij het OM ook landelijke eenheden; dit zijn het landelijk parket: dat behandelt grote bovenregionale zaken, en het functioneel parket: dat behandelt zaken betreffende economie, milieu en fraude (art. 2 lid 1 Sv). Daarnaast is er nog wel meer concentratie van de rechtsmacht geregeld in bijzondere wetten. 5.4.2. Onafhankelijkheid van de rechter Dat de rechter onafhankelijk moet zijn staat onder andere in art. 12 Wet RO, daarin staat dat een rechter zich niet mag bemoeien met mensen die te maken hebben met een zaak die hij behandelt of gaat behandelen. De onafhankelijkheid van de rechter wordt ook bevorderd doordat hij de mogelijkheid heeft om zich te verschonen als bij de behandeling van een strafzaak blijkt dat zijn onafhankelijkheid in het geding kan komen (art. 517 Sv). De waarborg van een onafhankelijke rechter staat ook vermeld als een recht van de verdachte in art. 6 lid 1 EVRM. 5.5. Het Openbaar Ministerie De leden van het openbaar ministerie zijn ook rechterlijke ambtenaren, hun organisatie is in hoofdstuk 4 van de Wet RO geregeld. De taak van een OvJ is dat er in een strafzaak recht wordt gedaan. De rechterlijke ambtenaren van het OM zijn landelijk georganiseerd. Bij het OM is er sprake van een hiërarchische organisatie; de ambtenaren zijn ondergeschikt aan het hoofd van hun parket en die hoofden zijn weer ondergeschikt aan het college (art. 139 Sv). Het college van procureurs-generaal staat aan het hoofd van het openbaar ministerie (art. 130 lid 2 Wet RO). Het openbaar ministerie is verder georganiseerd in parketten (art. 134 Wet RO). De parketgeneraal heeft een leidinggevende functie aan het openbaar ministerie, het college van procureurs-generaal staat aan het hoofd van dat parket (art. 135 lid 4 Wet RO). Het openbaar ministerie heeft als taak de strafrechtelijke handhaving (art. 124 Wet RO). De OvJ heeft als taak de vervolging van strafbare feiten (art. 9 Sv), hij is de enige die dat doet dus heeft een vervolgingsmonopolie. De OvJ houdt zich ook bezig met het opsporen van strafbare feiten (art. 148 lid 1 Sv). 24 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden Inleiding Strafrecht www.jfr.nl JURIDISCHE FACULTEITSVERENIGING ROTTERDAM Wat bieden wij aan? De JFR is dé studievereniging voor rechtenstudenten aan de Erasmus School of Law. Met ruim 3000 leden is de JFR één van de grootste juridische studieverenigingen van Nederland. Onze studievereniging is er voor jou als rechtenstudent: sinds jaar en dag organiseren wij voor onze leden diverse formele en informele activiteiten die een juridische grondslag hebben. Ons doel is dan ook de brug tussen theorie – gedoceerd in de collegebanken – en de praktijk – beoefend in de ‘echte’ wereld – te verkleinen. Een combinatie van inhoudelijke en informele activiteiten, en bovendien veel gezelligheid. Tentamentrainingen Ook dit jaar zullen wij weer tentamentrainingen organiseren. Wij zullen jullie op de hoogte houden via Social Media en via andere kanalen. Samenvattingen Alle samenvattingen bevatten het lesmateriaal en zijn de ideale aanvulling op de colleges, practicumgroepen en onderwijsgroepen. Een samenvatting heeft als doel om je zo efficiënt en effectief mogelijk voor te bereiden op het tentamen. De kwaliteitssamenvattingen kunnen door leden van de Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam gratis gedownload worden van JFR.nl. Oefententamens We streven erna om binnenkort per blok een aantal oefententamenvragen online te zetten. Dit zodat jullie voor jullie tentamen nog even kunnen oefenen! Fiat Justitia.nl Fiat Justita.nl is de website voor rechtenstudenten die zich naast hun studie inhoudelijk willen verdiepen in het recht. Op Fiat justitia.nl worden dagelijks actuele onderwerpen door medestudenten besproken, posten juridische werkgevers interessante stage mogelijkheden, masterclasses en vacatures en geven hoogleraren en universitair docenten extra verdieping op relevante rechtsgebieden. Borrels en feesten Natuurlijk is de JFR er ook voor sociale momenten tijdens je studententijd. Vrijwel iedere maand wordt er een borrel georganiseerd en een aantal keer paar jaar een feest. Deze activiteiten zijn dé gelegenheid om de studenten uit zowel je eigen jaar als de studenten uit andere jaren te leren kennen. Houd de like-pagina op Facebook van de JFR, Sin-online/LawWeb en de website van de JFR in de gaten om te zien wanneer deze borrels en feesten plaatsvinden. 25 © Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
© Copyright 2024 ExpyDoc