3. de systematiek van het strafrecht - Juridische Faculteitsvereniging

Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
VOORWOORD
Deze samenvatting bevat de belangrijkste aspecten van het vak Inleiding Strafrecht.
Door deze samenvatting trachten wij jou zo goed als mogelijk voor te bereiden op het
tentamen. Wel willen wij benadrukken dat deze samenvatting niet ter vervanging van de
lesstof dient. De samenvatting is samengesteld aan de hand van de verplichte literatuur en
verplichte arresten. Wij zijn niet aansprakelijk als er iets ontbreekt of iets niet klopt. De ESL
is hier op geen enkele manier bij betrokken.
Wij wensen je veel succes met het vak en met het tentamen. Check voor het actuele aanbod
van onze samenvattingen en tentamentrainingen onze website.
Contact
Wil je meer informatie over de tentamentrainingen, samenvattingen of tentamenvragen?
Wij helpen je graag met al je vragen. Mail naar onze commissaris onderwijs via
[email protected].
Over ons
De JFR is dé studievereniging voor rechtenstudenten aan de Erasmus School of Law. Met
ruim 3000 leden is de JFR één van de grootste juridische studieverenigingen van Nederland.
Onze studievereniging is er voor jou als rechtenstudent: sinds jaar en dag organiseren wij
voor onze leden diverse formele en informele activiteiten die een juridische grondslag
hebben. Ons doel is dan ook de brug tussen theorie – gedoceerd in de collegebanken – en de
praktijk – beoefend in de ‘echte’ wereld – te verkleinen. Een combinatie van inhoudelijke en
informele activiteiten, en bovendien veel gezelligheid.
De Juridische Faculteitsvereniging helpt rechtenstudenten van de Erasmus School of Law
daarnaast met het voorbereiden van hun tentamens. Wij doen dit door het aanbieden van
gratis tentamentrainingen, samenvattingen en gratis tentamenvragen aan leden van de
vereniging!
Studerend geld verdienen?
Wil je geld verdienen met je studie? Solliciteer dan naar een plekje binnen de Academische
Groep bij de Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam. Wil je meer informatie, mail dan
naar onze commissaris onderwijs via [email protected] of kijk op www.jfr.nl
4
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
INHOUDSOPGAVE
1. Straffen, maatregelen en verhoging van het strafmaximum .........................................7
1.1. Straffen......................................................................................................................... 7
1.1.1. Taakstraf ............................................................................................................ 7
1.1.2. Combinatie van hoofdstraffen........................................................................... 8
1.1.3. Strafmaximum ................................................................................................... 8
1.1.4. Voorwaardelijke invrijheidstelling – art. 15 Sr .................................................. 8
1.1.5. Voorwaardelijke straf – art. 14a Sr .................................................................... 9
1.2. Strafverhoging .............................................................................................................. 9
1.2.1. Samenloop ......................................................................................................... 9
1.2.2. Bijkomende straffen .......................................................................................... 9
1.3. Maatregelen ............................................................................................................... 10
1.3.1. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ........................................................ 10
1.3.2. TBS – art 37a Sr ................................................................................................ 10
1.3.3. Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel ............................................ 11
1.3.4. Schadevergoeding............................................................................................ 11
1.3.5. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders – art. 38m ................... 11
2. Wat houdt het beslissingsschema van de rechter in? .................................................. 12
2.1. De (formele-) voorvragen, art. 348 Sv (A t/m D) ....................................................... 13
2.1.1. Geldigheid van de dagvaarding ....................................................................... 13
2.1.2. Bevoegdheid van de rechter............................................................................ 13
2.1.3. Ontvankelijkheid van het OM .......................................................................... 14
2.1.4. Schorsing van de vervolging ............................................................................ 15
2.2. De (materiële-) hoofdvragen, art. 350 Sv (E t/m H) ................................................... 15
2.2.1. Is het ten laste gelegde bewezen? .................................................................. 15
2.2.2. Is het bewezen verklaarde strafbaar? (kwalificatievraag)............................... 16
2.2.3. Is de verdachte strafbaar? ............................................................................... 16
2.2.4. Welke sanctie moet worden opgelegd? .......................................................... 17
2.3. Wat beslist de rechter uiteindelijk? ........................................................................... 17
3. De systematiek van het strafrecht .............................................................................. 18
3.1. Strafrechtspleging ...................................................................................................... 18
3.2. Systematiek ................................................................................................................ 18
5
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
3.3. De inhoud van de balans ligt niet vast ....................................................................... 18
4. Bronnen en onderscheidingen ................................................................................... 19
4.1. Bronnen ...................................................................................................................... 19
4.1.1. De wet .............................................................................................................. 19
4.1.2. Jurisprudentie .................................................................................................. 19
4.1.3. Literatuur ......................................................................................................... 19
4.1.4. Algemene rechtsbeginselen ............................................................................ 19
4.1.5. Verdragen en besluiten van internationale organisaties; EU en EVRM .......... 19
4.1.6. Samenhang ...................................................................................................... 20
4.2. Onderscheidingen ...................................................................................................... 20
4.2.1. Formeel recht en materieel recht ................................................................... 20
4.2.2. Formeel strafrecht en materieel strafrecht ..................................................... 20
4.2.3. Commuun en bijzonder strafrecht .................................................................. 20
4.2.4. De wet in formele zin ....................................................................................... 21
4.2.5. Wetten en beleidsregels ter uitvoering ........................................................... 21
5. De organisatie van de rechtbanken ............................................................................ 22
5.1. De functionarissen die bij de berechting van een strafzaak betrokken zijn behoren
tot een organisatie ............................................................................................................ 22
5.2. Rechter en het openbaar ministerie: terminologie ................................................... 22
5.3. De zittende magistratuur in strafzaken ..................................................................... 22
5.4. De situatie binnen een gerecht .................................................................................. 23
5.4.1. Regionale competentie .................................................................................... 23
5.4.2. Onafhankelijkheid van de rechter ................................................................... 24
5.5. Het Openbaar Ministerie ........................................................................................... 24
Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam ....................................................................... 25
6
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
1.
STRAFFEN, MAATREGELEN EN VERHOGING VAN HET STRAFMAXIMUM
De sancties kan je onderverdelen in 2 groepen: straffen en maatregelen.
1.1.
Straffen
De straffen kan je onderverdelen in hoofdstraffen en bijkomende straffen (art. 9 Sr). De
hoofdstraffen zijn:
- gevangenisstraf
- hechtenis
- taakstraf
- geldboete
De bijkomende straffen zijn:
- ontzetting van bepaalde rechten
- verbeurdverklaring
- openbaarmaking rechterlijke uitspraak
De hoofdregel van het sanctiestelsel is dat de wetgever voor elk delict een bepaalde
hoofdstrafsoort (zoals bijvoorbeeld gevangenisstraf) en strafmaximum heeft bepaald. In
Nederland hebben we ‘bijzondere strafmaxima’ omdat er voor elk delict een apart maximum
is gesteld. Daardoor kunnen we de strafmaxima als criterium gebruiken om de zwaarte van
een delict te bepalen.
In overeenstemming met het legaliteitsbeginsel is bepaald dat de lagere wetgever alleen
overtredingen mag vaststellen (art. 154 Gemeentewet). Ook mag de lagere wetgever alleen
hechtenis van maximaal 3 maanden, een geldboete van maximaal de tweede categorie of
openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak als straf stellen.
Op alle delicten staat geldboete als alternatief (art. 23 lid 5 en lid 6 Sr). Als er door de rechter
een geldboete wordt opgelegd moet hij gelijk de duur vaststellen van de vervangende
hechtenis, voor het geval dat de boete niet betaald wordt of niet verhaald kan worden (art.
24 lid 1 Sr).
Er zijn algemene strafminima. Deze bedragen voor gevangenisstraf en hechtenis 1 dag (art.
10 lid 2 Sr en art. 18 lid 1 Sr) en voor een geldboete 3 euro (art. 23 lid 2 Sr). Omdat er in
Nederland geen bijzondere strafminima zijn is de beleidsvrijheid van de rechter weliswaar
groot, maar het legaliteitsbeginsel wordt hierdoor minder goed nageleefd.
1.1.1. Taakstraf
De taakstraf is in het leven geroepen als alternatief voor een korte vrijheidsstraf. Een
taakstraf heeft als voordelen dat het goedkoop is en dat het niet de negatieve effecten van
het opsluiten heeft.
Taakstraf kan worden opgelegd in plaats van een misdrijf, als daar gevangenisstraf of
geldboete op staat (art. 9 lid 2 Sr). Taakstraf kan worden opgelegd in plaats van een
overtreding, als daar een vrijheidsstraf op staat (art. 9 lid 2 Sr). In artikel 22b staan
7
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
uitzonderingen waarin geen taakstraf kan worden gegeven. Net als bij de geldboete moet de
rechter in het vonnis de duur van de vervangende hechtenis bepalen, voor het geval dat de
taakstraf niet wordt uitgevoerd (art. 22d lid 1 Sr).
1.1.2. Combinatie van hoofdstraffen
De gevangenisstraf, hechtenis en taakstraf mogen gecombineerd worden met een geldboete
(art. 9 lid 3 Sr). Bij een gevangenisstraf of hechtenis, waarvan de onvoorwaardelijk ten
uitvoer te leggen straf maximaal 6 maanden is, mag tevens een taakstraf worden opgelegd
(art. 9 lid 4 Sr).
Gevangenisstraf is meer bedoeld als leedtoevoeging. Geldboete wordt vooral gebruikt om
geldelijk voordeel, dat verkregen is door het plegen van strafbare feiten, af te pakken.
De rechter hoeft niet perse een straf op te leggen (art. 9a Sr). De combinatie van een
bijkomende straf met een andere bijkomende straf, of met een hoofdstraf is ook mogelijk
(art. 9 lid 4 Sr).
1.1.3. Strafmaximum
De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk (art. 10 lid 1 Sr). Een levenslang opgelegde
gevangenisstraf is ook echt levenslang. De maximale tijdelijke gevangenisstraf die in een
delictsomschrijving mag worden opgelegd is 18 jaar (art. 10 lid 2 Sr). De gevangenisstraf mag
langer duren dan 18 jaar als de rechter de keuze heeft tussen het opleggen van een
levenslange of tijdelijke straf of wanneer er sprake is van strafverhoging doormiddel van
samenloop van misdrijven, herhaling van soortgelijke misdrijven, een terroristisch oogmerk
of een ambtsmisdrijf als in art. 44 Sr., de duur van de gevangenisstraf is dan maximaal 30
jaar (art. 10 lid 3 Sr).
Een soortgelijk systeem van strafverhoging geldt ook voor de hechtenis, dat staat in artikel
18 Sr. Het maximum uit de delictsomschrijving is een jaar. Na verhoging kan dat een jaar en
4 maanden zijn.
Het maximum voor taakstraf is 240 uur (art. 22c lid 2 Sr).
Het strafmaximum wordt verlaagd met een derde, als je een medeplichtige van een misdrijf
bent (art. 49 lid 1 Sr) waar een tijdelijke straf op staat. Als de straf op het misdrijf levenslang
is, kan je als medeplichtige een maximale straf van 20 jaar krijgen.
1.1.4. Voorwaardelijke invrijheidstelling – art. 15 Sr
Het laatste deel van een gevangenisstraf hoef je niet uit te zitten als je gedurende je
proeftijd bepaalde voorwaarden niet schendt. De duur van de proeftijd is ten minste een
jaar en ten hoogste de tijd waarover de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend
art. 15c Sr).
De voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) is in lijn met het idee dat je veroordeelden niet
van de ene op de andere dag in de maatschappij kunt brengen. Doormiddel van de v.i. kan je
het gedrag van de veroordeelden beïnvloeden en ze daarom beter laten wennen aan de
maatschappij. Deze regeling is een voorbeeld van detentiefasering.
8
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
De voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook achterwege worden gelaten (art. 15d Sr).
1.1.5. Voorwaardelijke straf – art. 14a Sr
De rechter kan bepalen dat een gedeelte van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd. In geval
van veroordeling tot een gevangenisstraf van maximaal 2 jaar, hechtenis, taakstraf of
geldboete kan de rechter ook bepalen dat de gehele straf niet ten uitvoer wordt gelegd (art.
14a lid 1 Sr.) Bij de voorwaardelijke straf wordt een proeftijd opgelegd, die kan maximaal 3
jaar duren (art. 14b Sr.) De voorwaarden waar de veroordeelde zich bij een voorwaardelijke
straf aan moet houden staan in artikel 14c.
1.2.
Strafverhoging
Het strafmaximum kan in bepaalde gevallen verhoogd worden. De straf van een ambtenaar
die een strafbaar feit pleegt en daarbij zijn ambt misbruikt wordt met een derde verhoogd.
Wanneer iemand vaker een soortgelijk misdrijf heeft gepleegd spreken we van recidive, het
strafmaximum van de op te leggen straf wordt daarbij ook met een derde verhoogd. Er is
geen strafverhoging als iemand vaker een soortgelijke overtreding heeft gepleegd.
1.2.1. Samenloop
Bij samenloop wordt de verhoging van het strafmaximum geregeld in de volgende artikelen:
 Art 55 lid 1 Sr: eendaadse samenloop: alleen de hoogste strafbepaling wordt
toegepast
 Art 56 Sr: voortgezette handeling: hierbij wordt ook alleen de hoogste strafbepaling
toegepast
 Art 57 en 58 Sr: meerdaadse samenloop van misdrijven
 Art 62 Sr: meerdaadse samenloop van overtredingen
Bij meerdaadse samenloop wordt 1 straf opgelegd. het maximum daarvan is de cumulatie
van de hoofdstraffen, maar het bedraagt nooit meer dan de hoogste straf vermeerderd met
een derde (art 57 lid 2 Sr). Deze beperking is er omdat de zwaarte van de vrijheidsstraf extra
toeneemt naarmate die langer duurt.
Taakstraf en geldboete kunnen beide onbeperkt worden gecumuleerd.
Bij samenloop van overtredingen worden de maximumstraffen gewoon bij elkaar opgeteld.
Er wordt dan wel op het maximumduur van de vervangende hechtenis, die bedraagt 1 jaar
(art. 24c Sr).
Er zijn ook bijzondere strafverhogende omstandigheden die in aparte wetten staan.
1.2.2. Bijkomende straffen
De bijkomende straffen zijn:
- ontzetting van bepaalde rechten
- verbeurdverklaring
- openbaarmaking rechterlijke uitspraak
9
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
Er zijn ook in bijzondere wetten bijkomende straffen geregeld (vb. 179 Wegenverkeerswet).
1.3.
Maatregelen
De maatregelen zijn:
- 36b onttrekking verkeer: inbeslagname voorwerpen (vb.: een kilo heroïne)
- 36e ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel
- 36f
schadevergoeding ten behoeve van slachtoffer betalen aan de staat
- 37
plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis
- 37a TBS
- 38
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
De grondslag van een straf is dat er verwijtbaar een delict is gepleegd door iemand. Er moet
bij die persoon een keuze zijn geweest om dat feit niet te plegen.
Bij een maatregel geldt het beginsel ‘geen straf zonder schuld’ niet. De twee consequenties
hiervan zijn:
1. De 4 voorwaarden voor strafbaarheid gelden niet (of verkort) voor een maatregel. Er
hoeft geen sprake te zijn van een verwijt van een strafbaar feit.
2. De evenredigheid tussen het delict en de verwijtbaarheid is er niet of minder.
Bij een maatregel is het delict niet de grond, maar slechts de aanleiding om een maatregel te
overwegen.
1.3.1. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis
Hierbij moet de wet BOPZ in acht worden genomen. Volgens art. 37 Sr moet er voor de
oplegging van deze maatregel sprake zijn van gevaar voor zichzelf, gevaar voor anderen of
gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
1.3.2. TBS – art 37a Sr
Als het tijdens het begaan van een strafbaar feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling
of een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens.
TBS wordt in het begin opgelegd voor de duur van twee jaar en kan vervolgens steeds
verlengd worden met de duur van 1 of 2 jaar (art. 38d Sr).
Dit kan worden opgelegd met dwangverpleging (37b Sr). Dat kan als de veiligheid van
anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen verpleging eist. Bij
dwangverpleging word je in een inrichting geplaatst (art. 37d Sr). Je hebt dan wel het recht
op verpleging (art. 37c lid 2 Sr).
Het doel van de TBS is de beveiliging van de maatschappij, dit wordt bereikt door de
vrijheidsbeneming. TBS kan oneindig lang duren, zolang de veiligheid van de maatschappij
dat eist.
TBS mag alleen bij zware misdrijven (minimaal 4 jaar of meer gevangenisstraf) of bij de
uitzonderingen (art. 37a lid 1 Sr) worden opgelegd. TBS kan maximaal 4 jaar duren, tenzij het
10
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
feit gericht was tegen de onaantastbaarheid van het lichaam of dat er gevaar was dat die in
het geding zou kunnen komen(art. 38e lid 1 Sr).
Een geleidelijke terugkeer in de maatschappij is een onderdeel van TBS.
TBS kan ook worden opgelegd zonder dwangverpleging/opsluiting, dit heet TBS met
voorwaarden (art. 38 Sr). Je moet je soms wel verplicht laten opnemen in een kliniek (38a
Sr).
1.3.3. Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel
Deze maatregel is bedoeld om boeven financieel uit te kleden. Deze maatregel staat in
artikel 36e Sr. Dit ‘financieel uitkleden’ kan ook door middel van de geldboete maar door het
ook als maatregel te kunnen toepassen hoeft er hiervoor geen evenredigheid te zijn en is er
geen maximumbedrag meer waar aan gehouden moet worden.
Je hoeft voor de toepassing van deze maatregel geeneens veroordeeld te zijn voor het
strafbare feit waarop ze de maatregel baseren. Alleen ‘aanwijzingen’ dat je geldelijk gewin
hebt, dat verkregen is door een misdrijf, zijn genoeg (art. 36e lid 2 Sr).
1.3.4. Schadevergoeding
Tegenwoordig is de rol van het slachtoffer in het strafproces groter geworden. Een van de
dingen waaraan je dat kan zien is dat je je tegenwoordig als slachtoffer kan ‘voegen’ in een
strafproces, als benadeelde partij (art. 51 f Sv).
De dader kan dan verplicht worden om een schadevergoeding te betalen aan de staat, ten
behoeve van het slachtoffer. De OvJ probeert het bedrag dan te verhalen, als dat gelukt is
krijgt het slachtoffer dat bedrag op zijn rekening. Als dat verhalen na 8 maanden nog niet
gelukt is schiet de staat het bedrag voor (art. 36f Sr).
1.3.5. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders – art. 38m
De grondslag van deze maatregel is overlastbestrijding (38m lid 1 Sr).
De eisen voor de toepassing zijn
- iemand is al eerder voor een misdrijf veroordeeld waarbij voorlopige hechtenis is
toegestaan en
- er is sprake van herhalingsgevaar en hij heeft vaak misdrijven gepleegd en
- de veiligheid van personen of goederen eisen de plaatsing.
Art 38 lid 4: plaatsing is pas mogelijk nadat de rechter daartoe een advies heeft gekregen. De
maximale duur is 2 jaar, dit kan niet worden verlengd (art 38n Sr).
11
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
2.
WAT HOUDT HET BESLISSINGSSCHEMA VAN DE RECHTER IN?
Het Wetboek van Strafvordering verplicht de rechter ertoe na afloop van het onderzoek ter
terechtzitting antwoord te geven op een reeks vragen. Deze dienen in een vaste volgorde te
worden beantwoord, namelijk volgens art. 348/350 Sv. Door middel van dit schema te
hanteren wordt er voorkomen dat de rechter cruciale vragen overslaat, of juist teveel tijd
verspilt aan niet relevante kwesties.
Artikel 348 Sv bevat de voorvragen (formele vragen), art. 350 Sv bevat de hoofdvragen
(materiële vragen). Indien de rechter blijft steken bij één van de voorvragen of één van de
hoofdvragen ontkennend beantwoordt, dienen we te kijken naar art. 349 lid 1 Sv en art. 352
Sv.
De voorvragen luiden (er is nog niet over het feit beslist):
Art. 348 Sv
Art. 349, lid 1 Sv
a. Is de dagvaarding geldig?
Zo niet: de dagvaarding is nietig
b. Is de rechter bevoegd?
Zo niet: de rechter is onbevoegd,
zaak wordt doorgestuurd naar de bevoegde rechter
c. Is het OM ontvankelijk?
ontvankelijk
Zo niet: het OM is niet-
d. Zijn er redenen voor schorsing van de vervolging? Zo ja: de vervolging wordt
geschorst
De hoofdvragen luiden (inhoudelijk):
Art. 350 Sv
e. Is het ten laste gelegde feit bewezen?
Art. 352 Sv
Zo niet: vrijspraak
f. Is het bewezen verklaarde strafbaar?
rechtsvervolging
Zo niet: ontslag van alle
g. Is de verdachte strafbaar?
rechtsvervolging (OVAR)
Zo niet: ontslag van alle
h. Welke sanctie moet worden opgelegd?
De rechter mag niet opnieuw vervolgen als de verdachte wordt gevrijwaard bij punt E t/m H
(art. 68 Sr, ne bis in idem-beginsel). Bij punt A t/m D mag de rechter dit wel.
12
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
2.1.
De (formele-) voorvragen, art. 348 Sv (A t/m D)
2.1.1. Geldigheid van de dagvaarding
Het rechtsgeding neemt aanvang door het dagvaarden van de verdachte door de OvJ, art.
258 lid 1 Sv. De functies van een dagvaarding zijn:
- Persoonsduidingsfunctie;
-
Oproepingsfunctie (art. 260 lid 3 Sv);
-
Informatiefunctie (art. 260 lid 4 Sv);
-
De tenlastelegging (art. 261 Sv).
Een reden voor de rechter om een dagvaarding nietig te verklaren is wanneer deze in één
van de functies tekortschiet. De OvJ kan na deze nietig verklaring een nieuwe dagvaarding
uitbrengen, met daarin een verbeterde tenlastelegging.
De voorwaarden waaraan de tenlastelegging moet voldoen zijn uitgewerkt in art. 261 Sv:
- Opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd;
-
Tijd en plaats van ten laste gelegd feit;
-
Vermelding van de wettelijke voorschriften waarbij het feit strafbaar is gesteld;
-
Vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
Er bestaat een bepaalde relatie tussen het opnieuw vervolgen en het doen wijzigen van de
tenlastelegging. Die relatie komt erop neer dat indien het OM niet opnieuw mag vervolgen,
de vordering tot het wijzigen van de tenlastelegging mag worden toegewezen. Als het
daarentegen wel opnieuw mag vervolgen, moet die vordering worden afgewezen.
Er bestaan twee soorten tenlasteleggingen:
1. Cumulatief: Meerdere feiten;
2. Primair/subsidiair: Er is geen sprake van gelijktijdig gepleegde feiten, maar het
gepleegde feit wordt op één of meerder manieren gekwalificeerd, bijvoorbeeld
primair ernstige mishandeling met poging tot doodslag, subsidiair mishandeling.
2.1.2. Bevoegdheid van de rechter
De rechter is onbevoegd indien de zaak bij de verkeerde rechter (absolute competentie,
geregeld in de wet RO, art. 45 lid 1 en 47 lid 1) en/of de rechter in de verkeerde plaats
(relatieve competentie) is ingediend. De einduitspraak hoeft niet altijd te leiden tot
onbevoegdheidverklaring als in art. 348 Sv, in die gevallen kan worden volstaan met
verwijzing naar de bevoegde rechter zeggen de artikelen 349 lid 2 en 369 lid 2 Sv.
Politierechter: Alle zaken die voor de meervoudige kamer mogen worden afgedaan, mogen
ook door de politierechter worden afgedaan volgens art. 368 Sv indien die zaken eenvoudig
van aard zijn (vooral bewijstechnisch) en waarbij de op te leggen gevangenisstraf niet meer
13
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
dan één jaar mag bedragen. Kantonrechter: Art. 382 Sv kan overtredingen afdoen, op de
genoemde uitzonderingen na.
De regels in art. 2 t/m 6 Sv over de relatieve competentie bepalen in welk rechtsgebied de
zaak bij de rechtbank moet worden aangebracht.
2.1.3. Ontvankelijkheid van het OM
Bij niet-ontvankelijkheid van het OM wordt het OM als het ware al weggestuurd voordat de
rechter aan de beraadslaging over het feit begint. Niet-ontvankelijk verklaring kan indien er
sprake is van de in art. 359a Sv wordt voldaan.
Het OM is niet-ontvankelijk als het nog niet, niet, of niet meer een recht tot strafvervolging
heeft doordat:
- Nederland heeft geen rechtsmacht omdat het Nederlandse Sr niet van toepassing is
op de daad en/of dader, art. 2-8 Sr;
-
Verdachte is verjaard, art. 69 Sr;
-
Het feit is verjaard, art. 70 Sr;
-
Er is reeds beslist over het feit, art. 68 Sr of er is een strafbeschikking uitgevaardigd,
art.68 lid 3 Sr;
-
Feit is ter vervolging overgedragen aan het buitenland, art. 77 lid 1 Sr;
-
Er is nog geen klacht ingediend, terwijl het delict in het algemeen (art.269 Sr) of in
bijzondere gevallen (art.316 lid 2 Sr) alleen na een klacht vervolgbaar is;
-
Verdachte nog geen 12 jaar oud was toen hij het feit beging, art. 486 Sr.
Daarnaast is er sprake van niet-ontvankelijkheid in de volgende gevallen:
- Er is een kennisgeving van niet verdere vervolging uitgebracht (art.255 lid 1 Sv);
-
De buitenvervolgingstelling (artikelen 250/262 Sv);
-
Er is een verklaring geweest dat de zaak is geëindigd (art. 36 Sv);
-
De weigering van de OvJ om een getuige op te roepen als de rechter dat eist (art. 349
lid 3 Sv).
Bij niet-ontvankelijkheid van het OM kan er ook sprake zijn dat er een beginsel van een
behoorlijke procesorde is geschonden, te weten het:
- Vertrouwensbeginsel;
-
Gelijkheidsbeginsel;
-
Verbod van ‘détournement de pouvoir’ (bevoegdheid mag niet anders worden
gebruikt dan waar deze voor bedoeld is);
-
Beginsel van de redelijke en billijke belangenafweging (belangen moeten behoorlijk
14
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
tegen elkaar worden afgewogen).
Normaal gesproken komt de zaak ten einde wanneer het OM niet-ontvankelijk wordt
verklaard, tenzij de reden herstelbaar is dan mag er, na herstel, opnieuw worden begonnen.
2.1.4. Schorsing van de vervolging
Dit komt maar sporadisch voor. Een beslissing tot schorsing van de vervolging is een
einduitspraak, de redenen om te schorsen zijn:
- Art. 14 Sv: De beslissing in de strafzaak hangt af van de uitkomst van een geschil van
civielrechtelijke aard;
-
Art. 14a Sv: Er is een verzoek of vordering gedaan door een minderjarige verdachte
onder toezicht te stellen of ouder(s) te ontheffen of ontzetten van het ouderlijk
gezag;
-
Art. 16 Sv: De verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis
van zijn geestvermogen waardoor hij niet in staat is om te begrijpen waar de
vervolging over gaat.
2.2.
De (materiële-) hoofdvragen, art. 350 Sv (E t/m H)
2.2.1. Is het ten laste gelegde bewezen?
Er kan alleen een straf worden opgelegd aan de verdachte door de rechter, als de rechter
een bewezen verklaard strafbaar feit onder een wettelijke delictsomschrijving kan brengen
(art. 351 Sv). De rechter moet dit ook in zijn vonnis kunnen aangeven. Indien de rechter het
tenlastegelegde niet bewezen acht volgt er vrijspraak van de verdachte (art. 352 lid 1 Sv).
De wetgever heeft een afdeling ingericht over bewijs, deze loopt van art. 338 t/m 344a Sv.
De hierin opgenomen regels gelden alleen voor de rechtelijke beraadslaging over de eerste
vraag van art. 350 Sv (zie art.338 Sv).
Uit art. 338 Sv blijkt dat de rechter op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot
de overtuiging moet zijn gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechter mag zijn conclusie, dat het ten laste gelegde bewezen kan worden, alleen
baseren op de (door de wetgever) aangewezen bewijsmiddelen (art. 338 jo. 339 Sv).
De rechter wordt het criterium voorgehouden dat voor de beslissing over de bewijsvraag van
toepassing is, art. 338 Sv. De rechter moet de tenlastelegging wettig en overtuigend
bewijzen. De rechter moet op grond van wettige bewijsmiddelen ervan overtuigd zijn, dat de
verdachte de tenlastelegging heeft begaan.
De wetgever heeft in bepaalde gevallen verklaard dat de rechter de bewezenverklaring niet
slechts op één bewijsmiddel kan baseren. Een voorbeeld hiervan is het bepaalde over de
verklaring van de verdachte (art. 341 lid 4 Sv: Bewijsminima).
15
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
Van personen van wie de identiteit niet bekend is, voor bedreigde en afgeschermde
getuigen, zijn er bepaalde voorwaarden waardoor hun verklaringen wel als bewijs kunnen
worden gebruikt (Art. 344a lid 2 Sv en art. 344a lid 3 Sv). Onrechtmatig verkregen bewijs
mag niet worden gebruikt (art. 359a lid 1 sub b Sv). De rechter moet zijn bewijsbeslissing in
het vonnis motiveren (art. 359 lid 3 Sv).
2.2.2. Is het bewezen verklaarde strafbaar? (kwalificatievraag)
De rechter kan de verdachte alleen maar straf opleggen als hij het bewezen verklaarde feit,
kan onderbrengen onder een wettelijke delictsomschrijving. Hierbij dient de rechter ook te
kijken naar art. 1 Sr, zodat hij er zeker van is dat de wettelijke bepaling voldoet en dat de
wetgever (van wie de bepaling afkomstig is) niet buiten zijn bevoegdheid is gegaan. Een
voorbeeld hiervan is als een APV van een gemeente in strijd is met een wet in formele zin.
De rechter dient uiteraard ook aan te geven om welk strafbaar feit het gaat. Daarom staat in
veel artikelen een kwalificatie, bijvoorbeeld “als schuldig aan zware mishandeling”. Wordt er
niet aan alle bestandsdelen van een delictsomschrijving voldaan, dan levert dit geen
strafbaar feit op.
Komt de rechter tot de conclusie dat het bewezen verklaarde een strafbaar feit oplevert of
niet, dan dient hij dit in het vonnis te vermelden (art. 358 lid 2 jo. 350 Sv). Hierbij dient hij
zijn beslissing in het vonnis voldoende te motiveren, art. 359 lid 2 eerste volzin Sv.
Levert het bewezen verklaarde geen strafbaar feit op dan wordt de verdachte ontslagen van
alle rechtsvervolging ( art. 352 lid 2 Sv: OVAR).
2.2.3. Is de verdachte strafbaar?
Om te voldoen aan een strafbaar feit moet aan de volgende vier cumulatieve voorwaarden
worden voldaan:
1. Er moet een menselijke gedraging zijn. Gedachtes zijn niet strafbaar, burgers kunnen
alleen worden gestraft als zij controle over hun handelen of nalaten kunnen
uitoefenen;
2. Deze menselijke gedraging moet voldoen aan een geldige wettelijke
delictsomschrijving. Een delictsomschrijving omschrijft gedrag dat van de norm
afwijkt, dat het plegen daarvan strafbaar is (verbod van analogie; dient algemeen
werkend te zijn; geschreven te zijn, art. 1 en 91 Sr) en dat daar een sanctienorm op
staat;
3. Deze gedraging, die aan een geldige wettelijke delictsomschrijving voldoet, moet
wederrechtelijk zijn. Voorwaarde is dat de gedraging die onder de delictsomschrijving
valt, ook in strijd is met het recht. De wederrechtelijkheid vervalt als de dader zich op
een rechtvaardigingsgrond (art. 40 en opticienarrest, 41 lid 1, 42, 43 lid 1 Sr +
veeartsarrest) kan beroepen;
4. Deze gedraging, die aan de delictsomschrijving voldoet en wederrechtelijk is, moet
aan de schuld van verdachte te verwijten zijn. Het schuldverwijt impliceert dat de
dader een reële mogelijkheid had te handelen in overeenstemming met het recht.
16
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
Er is geen sprake van schuld indien de dader zich op een schulduitsluitingsgrond (art.
39, 41 lid 2, 43 lid 2 en 40 Sr) of op een buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond ->
(Melk en waterarrest) kan beroepen.
2.2.4. Welke sanctie moet worden opgelegd?
Art. 351 Sv: ‘Acht de rechtbank het tenlastegelegde feit bewezen, het te zijn een strafbaar
feit en den verdachte deswege strafbaar, dan legt zij op de straf of den maatregel, op het
feit gesteld’.
Beslissen en motiveren
Dit is de laatste vraag van art. 350 Sv. Hierbij moet de rechter, voor de straftoemeting, zelf
beslissen wat de meest aangewezen straf of maatregel zal zijn in het geval.
De rechter moet beslissen over de:
- Strafsoort, gevangenisstraf/taakstraf;
-
Strafmaat, hoeveel gevangenis-/taakstraf;
-
Combinatie strafrechtelijke sancties; Antwoord op vraag in het vonnis vermelden 
art. 358 lid 2 jo. 350 Sv.
Er is een apart voorschrift omtrent de beslissing en motivering (art. 358 lid 4 Sv: Het vonnis
moet wettelijke voorschriften bevatten waarop de straf of maatregel gegrond is).
Algemene motivering in vonnis (art. 358 lid 2 jo. 359 lid 2 eerste volzin Sv).
Er wordt gekeken naar de mogelijke sancties in de delictsomschrijving (art. 9, 9a en 351 Sv).
Er zijn wel een aantal uitgangspunten voor de rechter, maar de rechter heeft bij deze vraag
veel vrijheid om zelf, binnen een ruim kader, de sanctie toe te meten (art. 359 lid 4 t/m 6).
2.3.
Wat beslist de rechter uiteindelijk?
De rechter geeft antwoord op de vier hoofdvragen. Dit moet ook altijd in het vonnis worden
vermeld, ongeacht de uitkomst van de rechtszitting, dus of het tenlastegelegde feit bewezen
is of niet (art. 358 lid 2 jo. art. 350 Sv).
Bij de beslissing van de rechter en zijn motivering over de sanctievraag moet er aan de
wettelijke voorschriften worden voldaan van art. 358 lid 4 Sv. Motivering is verplicht (art.
359 lid 2 eerste volzin Sv). Vrijspraak is een einduitspraak in de zin van art. 138 Sv.
Als de rechter het ten laste gelegde feit bewezen acht, dan zal de rechter in het vonnis een
bewezenverklaring moeten neerleggen (art. 359 lid 3 Sv). De rechter moet in het bijzonder
opgeven waarom hij gebruik heeft gemaakt van bepaalde verklaringen voor het bewijs tegen
de verdachte (art 360 lid 1 Sv).
Indien alle vragen positief worden beantwoord door de rechter, is de verdachte schuldig
bevonden aan het plegen van een strafbaar feit en wordt hij veroordeeld (art. 351 Sv). Zo
niet: zie het schema bij aan het begin van dit hoofdstuk voor de bijbehorende uitspraken van
de rechter.
17
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
3.
3.1.
DE SYSTEMATIEK VAN HET STRAFRECHT
Strafrechtspleging
Het strafrecht gaat over het afdoen van strafzaken. De kern van het strafrecht bestaat uit het
berechten van iemand die verdachte is van een strafbaar feit. Voordat de berechting
aanvangt zijn er voorbereidende activiteiten die op de berechting gericht zijn, zoals
bijvoorbeeld opsporing. Naast de berechting door de strafrechter zijn er nog andere
mogelijkheden om strafzaken af te doen.
Wat er allemaal strafbaar is staat in wettelijke strafbepalingen. Daarin staat ook de straf die
voor de strafbare feiten kan worden opgelegd.
3.2.
Systematiek
De strafbepalingen zijn geen los van elkaar staande wetsartikelen. Het geheel van regels
staat in een systematische ordening bij elkaar waardoor er algemene modellen over de
afdoening van een strafzaak in te vinden zijn.
In het strafrecht gaat het om een balans tussen twee tegenstrijdige belangen: enerzijds het
optreden tegen strafbare feiten en anderzijds de beperking en regeling van overheidsmacht.
3.3.
De inhoud van de balans ligt niet vast
Er is geen vaste balans tussen overheidsmacht en de beperking daarvan. Die balans is
afhankelijk van veel factoren. Daarbij speelt een rol dat de systematiek van het strafrecht
belangrijk is voor de rechtsgelijkheid, maar er moet wel genoeg aandacht worden gegeven
aan de eigenaardigheid van elke afzonderlijke zaak. Een andere factor is dat hoe de
maatschappij denkt over het strafrecht steeds verandert. Kennis van de achterliggende
systematiek is nodig om deze veranderingen in het denken om te kunnen zetten in wijzingen
van de balans en om veranderingen in de balans te kunnen beïnvloeden.
18
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
4.
4.1.
BRONNEN EN ONDERSCHEIDINGEN
Bronnen
De bronnen van het strafrecht zijn nieuwe en oude wetten, rechterlijke uitspraken en
juridische literatuur. Strafrechtelijke teksten uit het verleden zijn ook nuttig want die kunnen
worden gebruikt bij de uitleg van het huidige recht.
De wet, jurisprudentie en literatuur zijn allemaal bronnen van kennis, ze zijn nodig bij de
studie van het strafrecht. Bronnen van recht zijn echter alleen de wet en jurisprudentie. Dit
komt omdat bronnen van recht volgens bepaalde formele procedures tot stand komen en
hier voldoet de literatuur niet aan. Literatuur is slechts de mening van een auteur over het
recht.
4.1.1. De wet
Voor de studie van het recht is de wet de belangrijkste rechtsbron en de belangrijkste
kennisbron. De ontwikkeling van de wetgeving in Nederland is dynamisch omdat er continu
wetten worden gemaakt en gewijzigd. De wetten kan je vinden op www.overheid.nl of in
een wettenbundel.
4.1.2. Jurisprudentie
Onder jurisprudentie wordt verstaan: de afzonderlijke rechterlijke uitspraken of de
algemene opvatting van de rechterlijke macht over een bepaald onderwerp. Van de
jurisprudentie zijn de arresten van de Hoge Raad het belangrijkst omdat die uitleg kan geven
over het recht. De jurisprudentie is te vinden in online databases, op www.rechtspraak.nl of
in een arrestenbundel.
4.1.3. Literatuur
De term “literatuur” heeft ook een dubbele betekenis. Met die term wordt niet alleen de
verzameling publicaties van rechtsgeleerden bedoeld, maar ook de verschillende
opvattingen van rechtsgeleerde schrijvers over een bepaald onderwerp.
4.1.4. Algemene rechtsbeginselen
De wettelijke regels zijn de uitwerking van fundamentele uitgangspunten die aan de basis
staan van een democratische rechtstaat, deze uitgangspunten heten algemene
rechtsbeginselen. Deze algemene rechtsbeginselen zijn een bron van recht omdat ze worden
gebruikt bij het maken van wetten (strafrechtsvormgeving) en bij de uitleg ervan.
Een belangrijk rechtsbeginsel is het recht van de verdachte op een eerlijk proces met een
onafhankelijke rechter. Een ander belangrijk uitgangspunt is dat de verdachte onschuldig
wordt geacht totdat zijn schuld is vastgesteld door de rechter, dit heet de
onschuldpresumptie.
4.1.5. Verdragen en besluiten van internationale organisaties; EU en EVRM
Nederland is lid van de Europese Unie (EU), dat is een organisatie met een eigen rechtsorde
19
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
en eigen bevoegdheden. De Europese Unie kan beslissingen nemen waar Nederland zich aan
moet houden en onze wetten moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van de
EU.
Daarnaast heeft Nederland met verschillende landen verdragen gesloten met daarin
afspraken. Strafrechtelijke onderwerpen die in verdragen geregeld zijn betreffen
bijvoorbeeld strafrechtelijke samenwerking tussen landen of rechtsbescherming. Een
belangrijk verdrag op Europees niveau is het Europese verdrag ter bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM); het recht op een eerlijk proces
staat in artikel 6 daarvan. De naleving van het EVRM wordt bewaakt door het Europese hof
voor de rechten van de mens (EHRM). Een vergelijkbaar verdrag binnen de Verenigde Naties
is het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), in dat
verdrag staat het recht op een eerlijk proces in artikel 14.
Verdragen en beslissingen van internationale organisaties zijn ook bronnen van strafrecht en
bronnen van kennis over strafrecht. Deze bronnen gaan in onze tijd een steeds grotere rol
spelen.
4.1.6. Samenhang
De verschillende bronnen moeten in onderling verband met elkaar worden bestudeerd. Bij
een wetsartikel moet ook de uitleg en invulling ervan door de rechter worden bestudeerd.
Die uitleg moet in combinatie met het systeem van de wet en de rechtsbeginselen worden
bekeken. Daarnaast moet er nog rekening gehouden worden met internationale regelgeving.
4.2.
Onderscheidingen
4.2.1. Formeel recht en materieel recht
Een eerste onderscheid is te maken tussen formeel en materieel recht. Formeel recht zijn
rechtsregels die over procedures van het recht gaan, zoals bijvoorbeeld over wie naar welke
rechter kan toestappen als hij een conflict heeft. Materieel recht gaat over de inhoud van
een recht, zoals bijvoorbeeld welke feiten in Nederland strafbaar zijn.
4.2.2. Formeel strafrecht en materieel strafrecht
Bij het formele strafrecht horen alle regels betreffende het strafproces, zoals bijvoorbeeld
wie bepaalt wanneer iemand een strafbaar feit heeft begaan. Het materiele strafrecht
betreft de regels die gaan over de strafbaarstelling van gedrag, zoals bijvoorbeeld wat het
maximum is van een straf.
Met de term “strafrecht” kan het formele en materiele strafrecht samen worden bedoeld,
maar als er een tegenstelling wordt gemaakt tussen strafrecht en strafprocesrecht wordt
ermee alleen het materiele strafrecht bedoeld. Het formele strafrecht is geregeld in het
Wetboek van Strafvordering, het materiele strafrecht in het Wetboek van Strafrecht.
4.2.3. Commuun en bijzonder strafrecht
Het Wetboek van strafrecht en het Wetboek van Strafvordering zijn de belangrijkste wetten
20
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
op het gebied van strafrecht, ze worden het ‘gewone’ of ‘commune’ strafrecht genoemd.
Alle aparte wetten waarin iets staat over materieel of formeel strafrecht noemen we
‘bijzondere wetten’.
4.2.4. De wet in formele zin
De wet in formele zin is een wet die door de formele wetgever is gemaakt volgens de
procedure van art. 80-88 van de grondwet. Met de formele wetgever wordt de regering en
de Staten-Generaal gezamenlijk bedoeld. Alle andere wetgevers, zoals de regering, een
minister, de gemeente of provincie, noemen we lagere wetgevers.
De formele wetgever mag meer dan de lagere wetgevers:
1. Een lagere wetgever mag geen wetten over strafvordering maken.
Volgens Art. 1 Sr is geen feit strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane
wettelijke strafbepaling. Met de term wettelijke strafbepaling wordt bedoeld dat niet alleen
de formele wetgever, maar ook de lagere wetgevers strafbepalingen (materieel strafrecht)
mogen maken. In Art. 1 Sv staat dat strafvordering (formeel strafrecht) alleen mag
plaatsvinden op een wijze bij de wet voorzien. Met bij de wet voorzien wordt alleen een wet
in formele zin bedoeld, dit betekent dat alleen de formele wetgever zich met strafvordering
bezig mag houden.
2. Een lagere wetgever mag niet afwijken van de algemene bepalingen uit boek 1 van
het Wetboek van Strafrecht.
In Art. 91 Sr staat dat het eerste boek ook van toepassing is op strafbare feiten uit andere
wetten of verordeningen, tenzij de wet anders bepaalt. Met de wet wordt de wetgever in
formele zin bedoeld.
3. Een lagere wetgever mag geen misdrijven creëren, maar alleen overtredingen (Art.
154 lid 3 Gemeentewet).
De formele wetgever mag misdrijven en overtredingen creëren.
4.2.5. Wetten en beleidsregels ter uitvoering
Het Wetboek van Strafrecht geeft de buitengrens aan van het strafrechtelijk optreden van
de overheid. Hoe de bevoegdheden die in dat wetboek staan verder moeten worden
uitgevoerd staat in beleidsregels (aanwijzingen en richtlijnen). Deze worden door lagere
wetgevers gemaakt, maar omdat deze nadere regelgeving alleen uitvoering is van formele
wetten botst dat niet met Art. 1 Sv.
21
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
5.
5.1.
DE ORGANISATIE VAN DE RECHTBANKEN
De functionarissen die bij de berechting van een strafzaak betrokken
zijn behoren tot een organisatie
In de afdoening van een strafzaak treden verschillende functionarissen op in de
verschillende fasen van de strafrechtspleging (opsporing, vervolging, berechting en
tenuitvoerlegging). Deze functionarissen representeren een organisatorisch verband waar
ze deel van uitmaken. In dit hoofdstuk wordt er ingegaan op de organisatie van die
afzonderlijke onderdelen van de strafrechtspleging. Dat we hierop ingaan is relevant omdat
een goede inhoudelijke strafrechtspleging afhankelijk is van de organisatie ervan.
Er moet rekening worden gehouden met dat de verschillende organisatorische verbanden
die aan bod komen ook taken hebben die niet met strafrechtspleging te maken hebben. Ook
valt op te merken dat de verdachte in dit hoofdstuk, en in puur organisatorische wetten
(Wet RO en Politiewet,) niet aan bod komt omdat hij geen officiële functie heeft in de
regeling van het strafprocesrecht, hij is slechts een object van de strafrechtspleging. Dit geldt
ook voor het slachtoffer. Aan de verdachte is aandacht besteed in Titel II, en aan het
slachtoffer in Titel IIIA, van boek 1 Strafvordering.
5.2.
Rechter en het openbaar ministerie: terminologie
In een strafzaak doet de rechter de berechting en de officier van justitie (OvJ) is de
aanklager. De rechter en de OvJ zijn beide lid van de rechterlijke macht en zijn daarom beide
rechterlijke ambtenaren (art. 1 Wet RO).
De rechters heten in de wet: ‘rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast’ (Art. 1c RO).
De rechters worden ook wel ‘zittende magistratuur’ genoemd. Hoofdstuk 2 van de Wet RO
gaat over rechtspraak.
De OvJ hoort bij het openbaar ministerie (OM), dat is een onderdeel van de rechterlijke
macht en is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet RO. Het OM wordt ook de ‘staande
magistratuur’ genoemd.
5.3.
De zittende magistratuur in strafzaken
De rechterlijke macht bestaat uit:
- De rechtbanken
- De gerechtshoven
- De Hoge Raad der Nederlanden
Er zijn in totaal 10 rechtbanken. Het rechtsgebied van een rechtbank noemen we een
arrondissement. Een arrondissement bestaat uit een aantal gemeenten.
Er zijn vier gerechtshoven: het gerechtshof Den Haag, het gerechtshof Amsterdam, het
22
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en het gerechtshof ’s Hertogenbosch. Het rechtsgebied
van een gerechtshof heet een ressort.
Er is in Nederland maar 1 Hoge Raad der Nederlanden, die zit in Den Haag.
De zittingsplaatsen van een gerecht worden aangewezen bij Algemene maatregel van
bestuur (art. 21b lid 1 Wet RO). Rechters in een gerechtshof of in de Hoge Raad worden
‘raadsheren’ genoemd, maar rechters in een rechtbank worden gewoon rechters genoemd.
De rechtbank behandelt strafzaken in eerste aanleg (art. 45 Wet RO). Het gerechtshof
behandelt strafzaken in hoger beroep (art. 60 Wet RO). Als een zaak verkeerd wordt
aangebracht verklaart een rechter zich onbevoegd.
5.4.
De situatie binnen een gerecht
Afdeling 2 van hoofdstuk 2 van de Wet RO gaat over de organisatie van een gerecht. Een
gerecht heeft een bestuur, met een voorzitter die ‘president’ wordt genoemd. Minstens 2
van de 3 leden van het bestuur, waaronder de president, zijn rechters. Binnen een gerecht
zijn de rechters ingedeeld in ‘kamers’ voor de behandeling van de verschillende
rechtsgebieden.
Gerechtsambtenaren, zoals de gerechtsbodes en de griffiers, ondersteunen de
bedrijfsvoering van een gerecht. De griffier maakt een verslag van de terechtzitting, dit heet
een proces-verbaal. De griffier is onderdeel van de ‘griffie’, een afdeling die ook de balie van
het gerecht vormt.
Binnen de rechtbanken worden zware misdrijven afgedaan door de ‘meervoudige kamer
voor strafzaken’, die bestaat uit 3 rechters. Lichte misdrijven en overtredingen worden
afgedaan door een ‘enkelvoudige kamer’. De enkelvoudige kamer die overtredingen
behandelt heet de ‘kantonrechter’ (art. 47 Wet RO). Lichte misdrijven worden behandeld
door de enkelvoudige kamer die de ‘politierechter’ heet (art. 51 Wet RO).
Bij het gerechtshof worden zaken meestal behandeld door een meervoudige kamer, maar
dat kan soms ook door een enkelvoudige kamer gebeuren (art. 411 Sv). Bij de Hoge Raad
worden strafzaken door een meervoudige kamer van 3 of 5 leden behandeld (art. 75 lid 2 en
lid 3 Wet RO).
Een belangrijke rechter die nog niet genoemd is heet de rechter-commissaris. Hij speelt een
belangrijke rol bij het voorbereidend onderzoek van een strafzaak (art. 170 lid 1 Sv en art. 46
Wet RO).
5.4.1. Regionale competentie
Uit art. 2 lid 1 Sv blijkt dat een strafzaak op een geografische manier verbonden moet zijn
met het arrondissement. Absolute bevoegdheid/absolutie competentie gaat over welke soort
gerecht/rechter bevoegd is een bepaalde zaak te behandelen. Met relatieve
bevoegdheid/relatieve competentie word bedoeld welk gerecht binnen een bepaald soort
gerecht volgens een territoriale of een andere afbakening bevoegd is (art. 2 t/m art. 6 Sv)
23
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
Er zijn bij het OM ook landelijke eenheden; dit zijn het landelijk parket: dat behandelt grote
bovenregionale zaken, en het functioneel parket: dat behandelt zaken betreffende
economie, milieu en fraude (art. 2 lid 1 Sv). Daarnaast is er nog wel meer concentratie van
de rechtsmacht geregeld in bijzondere wetten.
5.4.2. Onafhankelijkheid van de rechter
Dat de rechter onafhankelijk moet zijn staat onder andere in art. 12 Wet RO, daarin staat dat
een rechter zich niet mag bemoeien met mensen die te maken hebben met een zaak die hij
behandelt of gaat behandelen. De onafhankelijkheid van de rechter wordt ook bevorderd
doordat hij de mogelijkheid heeft om zich te verschonen als bij de behandeling van een
strafzaak blijkt dat zijn onafhankelijkheid in het geding kan komen (art. 517 Sv). De waarborg
van een onafhankelijke rechter staat ook vermeld als een recht van de verdachte in art. 6 lid
1 EVRM.
5.5.
Het Openbaar Ministerie
De leden van het openbaar ministerie zijn ook rechterlijke ambtenaren, hun organisatie is in
hoofdstuk 4 van de Wet RO geregeld. De taak van een OvJ is dat er in een strafzaak recht
wordt gedaan. De rechterlijke ambtenaren van het OM zijn landelijk georganiseerd. Bij het
OM is er sprake van een hiërarchische organisatie; de ambtenaren zijn ondergeschikt aan
het hoofd van hun parket en die hoofden zijn weer ondergeschikt aan het college (art. 139
Sv). Het college van procureurs-generaal staat aan het hoofd van het openbaar ministerie
(art. 130 lid 2 Wet RO).
Het openbaar ministerie is verder georganiseerd in parketten (art. 134 Wet RO). De parketgeneraal heeft een leidinggevende functie aan het openbaar ministerie, het college van
procureurs-generaal staat aan het hoofd van dat parket (art. 135 lid 4 Wet RO).
Het openbaar ministerie heeft als taak de strafrechtelijke handhaving (art. 124 Wet RO). De
OvJ heeft als taak de vervolging van strafbare feiten (art. 9 Sv), hij is de enige die dat doet
dus heeft een vervolgingsmonopolie. De OvJ houdt zich ook bezig met het opsporen van
strafbare feiten (art. 148 lid 1 Sv).
24
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden
Inleiding Strafrecht
www.jfr.nl
JURIDISCHE FACULTEITSVERENIGING ROTTERDAM
Wat bieden wij aan?
De JFR is dé studievereniging voor rechtenstudenten aan de Erasmus School of Law. Met ruim 3000
leden is de JFR één van de grootste juridische studieverenigingen van Nederland. Onze
studievereniging is er voor jou als rechtenstudent: sinds jaar en dag organiseren wij voor onze leden
diverse formele en informele activiteiten die een juridische grondslag hebben. Ons doel is dan ook de
brug tussen theorie – gedoceerd in de collegebanken – en de praktijk – beoefend in de ‘echte’ wereld
– te verkleinen. Een combinatie van inhoudelijke en informele activiteiten, en bovendien veel
gezelligheid.
Tentamentrainingen
Ook dit jaar zullen wij weer tentamentrainingen organiseren. Wij zullen jullie op de hoogte houden
via Social Media en via andere kanalen.
Samenvattingen
Alle samenvattingen bevatten het lesmateriaal en zijn de ideale aanvulling op de colleges,
practicumgroepen en onderwijsgroepen. Een samenvatting heeft als doel om je zo efficiënt en
effectief mogelijk voor te bereiden op het tentamen. De kwaliteitssamenvattingen kunnen door
leden van de Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam gratis gedownload worden van JFR.nl.
Oefententamens
We streven erna om binnenkort per blok een aantal oefententamenvragen online te zetten. Dit zodat
jullie voor jullie tentamen nog even kunnen oefenen!
Fiat Justitia.nl
Fiat Justita.nl is de website voor rechtenstudenten die zich naast hun studie inhoudelijk willen
verdiepen in het recht. Op Fiat justitia.nl worden dagelijks actuele onderwerpen door
medestudenten besproken, posten juridische werkgevers interessante stage mogelijkheden,
masterclasses en vacatures en geven hoogleraren en universitair docenten extra verdieping op
relevante rechtsgebieden.
Borrels en feesten
Natuurlijk is de JFR er ook voor sociale momenten tijdens je studententijd. Vrijwel iedere maand
wordt er een borrel georganiseerd en een aantal keer paar jaar een feest. Deze activiteiten zijn dé
gelegenheid om de studenten uit zowel je eigen jaar als de studenten uit andere jaren te leren
kennen. Houd de like-pagina op Facebook van de JFR, Sin-online/LawWeb en de website van de JFR
in de gaten om te zien wanneer deze borrels en feesten plaatsvinden.
25
© Juridische Faculteitsvereniging Rotterdam, alle rechten voorbehouden