De syndicale premie bestaat 60 jaar

De syndicale premie bestaat 60 jaar
Oorsprong
Voordelen alleen voor aangesloten vakbondsleden komen in vele vormen voor. In sommige landen zijn cao’s alleen
geldig voor werknemers die aangesloten zijn bij vakbonden. In andere landen kent men het systeem van de “closed
shop”, dit wil zeggen dat niemand aangeworven kan worden tenzij hij of zij aangesloten is bij een vakbond. Soms
worden niet-aangesloten leden benadeeld door de vakbonden een administratieve taak ten opzichte van
werknemers te geven die zij natuurlijk alleen of tegen goedkoper tarief voor hun leden uitvoeren.
Welke redenering ligt aan de grond van dergelijke verschillende benadering van werknemers?
“Om vakbondsleden te belonen voor hun actie en om hun financiële bijdrage te compenseren” zo staat op de
website van het ACV. De vakbonden en hun leden zien de vakbondspremie als een compensatie voor het feit dat zij
ijveren voor cao-voordelen voor leden en niet-leden.. Het verplicht vakbondslidmaatschap is immers verboden (wet
1921). Zonder nadeel wegens niet-aansluiting zouden werknemers kunnen besluiten om geen lid te worden van een
vakbond. In dit opzicht is de syndicale premie in principe een compensatie voor (a) de kost van de gelijke
behandeling tussen wel of niet aangesloten werknemers en (b) de risico’s voor minder inkomsten bij staking.
Praktisch gezien is de syndicale premie een belangrijk middel voor lidmaatschap. Het hangt samen met de praktijk
van sectoraal overleg en de sociale vrede tijdens de duur van tweejaarlijks overleg. De afstand tussen de vakbond en
de werknemers wordt er groter door zodat die het belang van lidmaatschap minder inzien.
Bovendien was het in de jaren ’60 een belangrijk middel voor de binding van de geïmmigreerde werknemers, de
zogenoemde “gastarbeiders”, die geen syndicale traditie hadden.
De syndicale premie is een belangrijke pijler voor de hoge en nog steeds toenemende syndicalisatiegraad in België.
De brede basis zou matigend werken. Zonder bestaat het risico dat alleen de “harde lijn” het bestuur van de
vakbond over neemt, wat enkele jaren geleden Franse werkgevers deden besluiten dat het Belgisch systeem nog
niet zo slecht is.
Terloops merken we op dat het systeem van syndicale premie in de privé sector voorbehouden is tot de ABVV,
ACLVB en ACV. Het is zeker niet het enig kanaal waarmee werkgevers de vakbonden financieren. Zij betalen ook nog
de syndicale vorming en soms rechtstreeks ook de werking van de centrales. Het geheel moet gezien worden in het
licht van de machtsverhoudingen en de financiële noden niet alleen van de centrales maar ook van de federaties in
sectoren met lage organisatiegraad van werkgevers.
Geschiedenis
De eerste cao met voordelen voor vakbondsleden is die van de cementindustrie in 1954. In 1960 volgt de gas- en
elektriciteitssector met een syndicale premie.
Voordelen uitsluitend voor georganiseerde werknemers stond in 1960 op de agenda van de vakbonden tijdens de
onderhandelingen van het eerste “nationaal akkoord voor interprofessionele sociale programmatie”. Het ACV dat
meer voorstander was voor sectoraal overleg dan het ABVV, trad er het eerst mee naar buiten. Het botste op de
onwil van de werkgevers.
Het thema verhuisde daarmee naar de onderhandelingen op ondernemingsvlak en naar het sectoraal overleg. De
havensector sloot dergelijk akkoord in 1961. In 1962 moesten de werkgevers van de scheikundige industrie na een
lange strijd toegeven. Vervolgens de mijnen en de textiel. In 1965 sluiten Fabrimetal en de bonden een akkoord met
daarin een bijdrage van 0,5% van de loonsom bestemd voor een intersyndicaal fonds. Halfweg de jaren ’60 hebben
de meeste sectoren zo een stelsel van syndicale premie met al dan niet sterke band met de naleving van de sociale
vrede.
De syndicale premie is nog altijd een kernthema van sectorale onderhandelingen. Zo zijn er in jaren 2011 en 2012
nog 40 sectoren die de syndicale premie verhoogden.
Een belangrijke sector zonder akkoord over dit item is het ANPCB.
Als het landschap van de paritaire comités ooit een realiteit wordt zal dit voor pittige discussies zorgen.
Procedure
Wanneer de syndicale premie deel uit maakt van sectorale afspraken innen de sectorale fondsen voor
bestaanszekerheid de nodige bijdragen. Deze fondsen hebben afspraken met de centrales voor administratieve en
financiële stromen alsook voor de controle van de “lidboekjes”.
135 euro
Het bedrag van de syndicale premie is voorwerp van een akkoord, meestal in de vorm van een cao. Het is regelmatig
aangepast geweest.
Het wordt vrijgesteld ten belope van ten hoogste 135,00 EUR per jaar en per werknemer. Deze grens is voorwerp
van onderhandelingen tussen de sociale partners. Oorspronkelijk in het Beheerscomité van de RSZ; sinds kort is het
onderhandelingsvoorwerp van de Groep van Tien. Die laatste “ingreep” maakte het thema transparanter, wat allicht
de blokkering van de grens kan uitleggen.
De vrijgestelde bedragen evolueerden de laatste jaren als volgt:
 86,76 EUR vóór 1 juli 1997;
 104,12 EUR van 1 juli 1997 tot 31 december 1998;
 111,55 EUR van 1 januari 1999 tot 31 december 1999;
 116,51 EUR van 1 januari 2000 tot 31 december 2000;
 123,95 EUR van 1 januari 2001 tot 31 december 2003;
 128,00 EUR van 1 januari 2004 tot 31 december 2007;
 135,00 EUR vanaf 1 januari 2008.
Tussen 1997 en 2008 steeg dit bedrag dus met 55%, terwijl de index der conventionele lonen van de FOD WASO met
slechts 33% steeg. Sinds 2008 is het bedrag bevroren. De index der conventionele lonen tussen1997 en 2012
bedraagt 47%.
Ten opzichte van een brutoloon van 2.600 EUR per maand bedraagt de tussenkomst van de werkgever in het
lidmaatschap 0,37%.
Het lidgeld voor een voltijdse werknemer bedraagt ongeveer 180 EUR per jaar. De vrijgestelde grens van de
syndicale premie bedraagt dus 75%.
De syndicale premie wordt niet belast en is aftrekbaar als bedrijfskost.
Source : sociale dialoog.be