AB2014/336 AB RECHTSPRAAK BESIUURSREOfT ken was kan worden afgeleid dat hij niet onvooringenomen is'. Dit verzoek raakt de discussie of het systeem van rechter-plaatsvervangers in strijd is met het beginsel van onpartijdigheid ex artikel 6 EVRM. In algemene zin kan gezegd worden dat artikel 6 EVRM zich niet tegen een systeem van rechter-plaatsvervangers verzet (vergelijk EHRM 21 december 2000, Wettstein/Zwitserland, EHRC 2001/15, m.nt. Heringa en zie M.L van Emmerik, J.P. I.oof en Y.E. Schuurmans, Systeemwaarborgen voor de kemwaarden van de rechtsproak, onderzoek voor de Raad van de Rechtspraak 2014, p. 3536, p. 76-77 en p. 90 e.v. (via http://www.rechtspraak.nl)). Naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Breda van 13 juli 2012 (ECU:NL:RBBRE:2012:BX3386), waarin een van de drie rechters een plaatsvervanger was die als hoogleraar fiscaal recht kennelijk al een oordeel over de juridische kant van de zaak in een juridisch geschrift had neergelegd, is de zojuist genoemde discussie toegespitst op de inzet van een wetenschapper als rechter-plaatsvervanger. Ten aanzien daarvan heeft W.H. van Boom terecht opgemerkt ('Wil de rechtspraak van plaatsvervangers af?', N)B 2012/1953) dat de wetenschappelijke betrokkenheid bij het onderwerp - en het feit datje er als wetenschapper een wetenschappelijk oordeel over hebt - juist de basis van het plaatsvervangerschap is. Vergelijk verder F.R. Herreveld, 'De rechter-plaatsvervanger: vloek en zegen', in: J.P. Boer (red.), Kwaliteit van be/astingrechtsproak belicht (Lubbers-bundel), Den Haag: Sdu 2013, p. 103-110; LE. de Groot-vanLeeuwen, 'Omstreden rechtspraak en rechter-plaatsvervangers', M 2013, p. 386-388. R. Ortlep AB2014/336 COllEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN 10 juli 2014, nr. AWB 14/257 (Mrs. R.R. Winter, H.A.B. van Dorst-Tatomir, E. Dijt) m.nt. A. Drahmann· Door Veolia aangevoerde grond is tardier kenbaar gemaakt. Zij heeft haar recht verwerkt om deze grond alsnog aan te voeren. Het College is met verweerder van oordee/ dat Veolia haar bezwaar tegen het wijzigen van de berekeningsformule in de eerste nota van inlichtingen, ge/et op paragraaf G.1.9 van de Aanbestedingsleidroad, tardiefkenbaar heeftgemaakt Van Veolia a/s professionele marktpartij kan en mag worden verwacht dat zij kennis neemt van aile relevante aanbestedingsstukken, waartoe de nota's van inlichtingen in het kader van een aanbesteding behoren. Dat ge/dt te meer nu het bezwaar van Veolia zich richt tegen de wijziging van de berekeningsformule die door verweerder in deze nota van inlichtingen is opgenomen naar aanleiding van een door Veolia zelf gestelde vraag (nr. 206) en deze wijziging duidelijk in het antwoord is verwoord en bovendien voor Veolia eenvoudig op zijn gevo/gen voor de te behalen score op gunningscriterium G1 waste doorzien. Naar het oordee/ van het College bestond dan ook voor Veolia geen belemmering om spoedig na kennisneming van de eerste nota van inlichtingen, doch in ieder geval voor het einde van de inschrijvingstermijn eventuele vragen of bezwaren tegen deze wijziging van de berekeningsformule naar voren te brengen. Nu Veolia dat niet heeft gedaan heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat zij - gelet op paragmaf G.1.9. - haar recht heeft verwerkt om daar na de gunningsbeslissing van 17 december 2013 nog bezwaar tegen in te brengen. Het op dit punt door Veolia ontwikkelde betoog slaagt daarom niet Uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juli 2014 in de zaak tussen: Veolia Transport Brabant N.V., te Breda (Veolia), appellante (gemachtigden: mr. P.F.C. Heemskerk en mr. Lj. Wildeboer) en het College van Gedeputeerde Staten van NoordBrabant, verweerder (gemachtigden: mr. G. Verbeme en mr. P.W.juttmann) Aan het geding neemt tevens deel: Arriva Personenvervoer Nederland B.V., te Heerenveen (Arriva) (gemachtigden: mr. MJJ.M. Essers en mr. HJ. Breeman) Art. 20 Wp2000; art. 6:13 Awb Procesverloop ECU:NL:CBB:2014:244 Annemarie Drahmann is pmmovenda aan de afdeling staatsen bestuursrecht van de Universiteit leiden en senior Pmfes· sional Support Lawyer bij Stibbe AB Op 17 december 2013 heeft verweerder de Concessie voor het Openbaar Vervoer in het concessiegebied West-Brabant (het primaire besluit), ingaande op 14 december 2014, verleend aan Veolia. Arriva heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt Aft. 34 • 2014 2053 AB RECHTSPRAAK BE51UURSRECHT AB2014/336 Bij besluit van 7 april 2014, verzonden op 9 april2014, (het bestreden besluit) heeft veJWeerder het bezwaar van Arriva gegrond verklaard, het besluit tot gunning aan Veolia d.d. 17 december 2013 herroepen en de Concessie West aan Arriva gegund. Veolia heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij beslissing van 28 mei 2014 heeft het College op het verzoek van veJWeerder om toe passing te geven aan 8:29 van de Awb beslist dat beperking van de kennisneming van de door veJWeerder aangegeven stukken en passages daarvan gerechtvaardigd is. Partijen hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel8:29, vijfde lid, van de Awb. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2014 Gemachtigden van partijen zijn ter zitting verschenen. OveJWegingen 1.1 Het College neemt bij de beoordeling van het geschil de volgende feiten als vaststaand aan. VeJWeerder heeft op 26 maart 2013 de aanbesteding voor de Openbaar Vervoer Concessie West-Brabant en Concessie Oost-Brabant aangekondigd en tevens het Bestek Openbaar Vervoer Noord-Brabant 2015 vastgesteld. Naar aanleiding van de aanbestedingsdocumenten hebben gelnteresseerde ondememingen vragen gesteld. Deze vragen zijn in twaalf Nota's van lnlichtingen door veJWeerder beantwoord. Aile aanbestedingsdocumenten zijn gepubliceerd op TenderNed. 1.2 Het Bestek bestaat uit negen delen (A t/m 1). Dee] G betreft de Aanbestedingsleidraad. Paragraaf G.1.9., Onvolkomen- of tegenstrijdigheden,luidt als volgt: "De Aanbestedingsstukken zijn met zorg samengesteld. Macht u desondanks tegenstrijdigheden en/of onvolkomenheden tegenkomen, dan dient u de Provinde hiervan onveJWijld, doch in ieder geval v66r lnschrijving, schriftelijk op de hoogte te stellen op het in de hoofdstuk verrnelde e-mailadres. lndien naderhand blijkt dat de Aanbestedingsstukken tegenstrijdigheden en/of onvolkomenheden bevatten en deze niet door lnschrijvers zijn opgemerkt, is de door de Provinde gegeven interpretatie van de Aanbestedingsstukken doorslaggevend. De eventuele (nadelige) gevolgen hiervan komen voor risico van de inschrijver. Overeenkomstig de rechtspraak ter zake moeten (potentiele) inschrijvers tijdens de aanbestedingsprocedure een proactieve houding hebben en moeten zij vooraf tegen eventuele onduidelijkheden en onvolkomenheden opkomen, zodat de aanbestedingsstukken zo nodig nog bijgesteld kunnen worden in de aanbestedingsfase. lndien een (potentiele) inschrijver eventuele bezwaren, onduidelijkheden of onvolkomenheden niet onveJWijld na ontvangst van het betreffende aanbestedingsdocument - doch in ieder geval v66r het einde van de inschrijvingstermijn - aan de Provincie meldt, dan veJWerkt de (potentiele) inschrijver daarmee zijn recht om hiertegen in een later stadium bezwaar te maken." Paragraaf G.5.2. bepaalt dat de inschrijving wordt beoordeeld op de volgende gunningscriteria: Gunningscriterium Weging Beoordeling 220 Kwalitatief G2 Beschrijving uitvoeringskwaliteit 60 Kwalitatief G3 Beschrijving Materieel 20 Kwalitatief G4a Beschrijving visie transitiepad zero emissie 10 Kwalitatief G4b lnzet Zero emissie voertuigen 30 Kwantitatief G1 Vervoerplan Kemnetwerk G5 Beschrijving personeelsbeleid en social return 20 Kwalitatief G6 Beschrijving integrate marketing en reisinforrnatie 100 Kwalitatief G7 Prijs optie huidige dienstregeling 100 Kwantitatief G8 Vervoerplan pluspakket 180 Kwalitatief G9 Gevraagde exploitatiebijdrage (excl. opties) 300 Kwantitatief Totaal 2054 1000 Aft. 34 - 2014 AB AB RECifTSPRMK BESllJURSRECHT AB2014/336 Voorts is in paragraaf G.5.2. - onder meer bepaald dat om tot een totaalscore op grand van de gunningscriteria te komen per perceel de volgende stappen worden doorlopen: - Bepalen van de score per gunningscriterium: - Berekenen van de eindscore. Daarnaast bevat paragraaf G.5.2. de werkwijze voor de kwalitatieve beoordeling uitvoeringsbeschrijvingen. Daarin is - onder meer - het volgende vastgelegd: - De beoordeling vindt plaats door middel van een 'expert opinion' die gegeven wordt door een beoordelingsteam. Het beoordelingsteam bestaat per kwalitatief gunningscriterium uit meerdere leden die allen deskundig zijn op het gebied van het Openbaar Vervoer. De samenstelling van het beoordelingsteam kan per gunningscriterium verschillen. Teneinde de continu"iteit en samenhang van de plannen te kunnen beoordelen, kent het beoordelingsteam minimaal twee vaste Ieden (i.e. leden die voor elk gunningscriterium deel uitmaken van het beoordelingsteam) - Het beoordelingsteam kent per gunningscriterium een beoordeling toe aan de kwaliteit van de door de inschrijver bij zijn inschrijving ingediende informatie voor het betreffende gunningscriterium. De beoordeling wordt door het beoordelingsteam uitgedrukt in een rapportcijfer (1-10) - De leden van het beoordelingsteam vormen eerst individueel een oordeel ten aanzien van ieder gunningscriterium. Daartoe lezen zij per gunningscriterium eerst aile inschrijvingen door om een algemeen beeld te krijgen van de inschrijvingen. Vervolgens geven zij per inschrijving hun persoonlijke beoordeling. - Na de individuele beoordeling komt het beoordelingsteam bijeen en wisselen de beoordelaars hun bevindingen en argumenten uit. Na afloop van de discussie zal elk lid van het beoordelingsteam per gunningscriterium een rapportcijfer (i.e. een geheel cijfer) toekennen aan elk van de inschrijvers. De individuele rapportcijfers van de leden van het beoordelingsteam worden vervolgens gemiddeld en afgerond op twee cijfers achter de komma. In paragraaf G.5.3. is bepaald dat de score per kwalitatief gunningscriterium wordt vastgesteld aan de hand van het gezamenlijke (gemiddelde) rapportcijfer van het beoordelingsteam, waarbij: - Een rapportcijfer van 5,5 of lager leidt tot een score van 0 punten - Een rapportcijfer van 10 leidt tot een score van het maximale aantal punten op dat gunningscriterium - Een rapportcijfer tussen 5,5 en 10 een score naar rata krijgt aan de hand van de volgende for- AB mule: Score Gx = MaxScore x ((Rapportcijfer 5,5) /4,5) In geen geval wordt een score toegekend lager dan 0 pun ten of hager dan de maxi male score op dat gunningscriterium. 1.6. De eerste nota van inlichtingen is op 8 mei 2013 gepubliceerd op TenderNed. Naar aanleiding van vraag 206, gesteld door Veolia, heeft verweerder de wijze van berekening van de te behalen punten bij gunningcriterium G1 aangepast. 1.7 De door Veolia gestelde vraag 206luidde: "In het kernnetwerk zijn verbindingen (wijken, kernen, (knooppunt)haltes)). bedieningsperioden en frequenties bepaald. Daarnaast staat lijnvoering HOV, buurtbus en bepaalde doelgroeplijnen helemaal vast. Per saldo is er weinig bewegingsvrijheid voor optimalisatie. De eventuele optimalisatie zit in kleine details. Het aantal punten wat voor deze kleine details gehaald kan worden is 220. Als aile verbindingen conform de huidige lijnvoering en aansluitingen worden aangeboden Ievert dit het rapportcijfer 6 op (24 van de te behalen 220). Wij kunnen ons goed voorstellen dat een aantallijnvoeringen en aansluitingen al optimaal zijn. Hier kunnen dan theoretisch geen punten meer op gehaald worden. bent u met ons van mening dat ook de argumenten om huidige lijnvoering en aansluitingen te behouden mee te Iaten wegen in de beoordeling?" Verweerder heeft op deze vraag het volgende antwoord gegeven: "( ... ) De Provincie volgt wei uw redenering dat het handhaven van de huidige situatie in combinatie met de drempelwaarde van rapportcijfer 5,5 om punten te kunnen scoren ertoe leidt darer slechts weinig pun ten gescoord worden bij het handhaven van de huidige situatie. lmmers. zoals u zelf al aangeeft, Ievert een rapportcijfer 6 slechts 24 van de 220 punten op. Dit is voor de Provincie aanleiding om de verdeling van punten bij gunningscriterium G1 aan te passen, zodanig dat de drempelwaarde van rapportcijfer 5,5 komt te vervallen. De score op G1 wordt als volgt vastgesteld: Een rapportcijfer van 10 leidt tot een score van 220 punten Een rapportcijfer lager dan 10 krijgt een score aan de hand van de volgende formule: Score G1 = 220 x ((rapportcijer-1) /9)." 1.8 Op 23 oktober 2013 is de inschrijftermijn voor de aanbesteding gesloten. Zowel Veolia als Arriva hebben op de Concessie West ingeschreven. Aft. 34 - 2014 2055 AB2014/336 AB RECHTSPRAAK BES!UURSRECHT 2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de Concessie West aan Veolia verleend. Naar aanleiding van het door Arriva ingediende bezwaar heeft verweerder in het bestreden besluit vastgesteld dat bij het berekenen van de score op gunningscriterium Gl in het primaire besluit gebruik is gemaakt van de oude berekeningsformule zoals neergelegd in paragraaf G 5.3.1 van het Bestek. Dat had echter de formule moeten zijn, zoals die is bepaald bij de eerste nota van inlichtingen, in het antwoord op vraag 206. Toepassing van de juiste berekeningsformule bij de vaststelling van de scorebepaling op gunningscriterium Gl leidt ertoe dat de door Arriva en Veolia behaalde scores op dit gunningscriterium wijzigen. Als gevolg hiervan moet de inschrijving van Arriva als economisch meest voordelige inschrijving worden aangemerkt. Dit heeft ertoe geleid dat verweerder de Concessie West in het bestreden besluit alsnog aan Arriva heeft gegund. 3. Naar aanleiding van het beroep van Veolia heeft verweerder aangevoerd dat- hoe spijtig ook dat verweerder abusievelijk bij het primaire besluit de oude, inmiddels gewijzigde formule heeft gebruikt - Veolia geacht moet worden bekend te zijn met de inhoud van de nota's van inlichtingen. Verweerder heeft erop gewezen dat de wijziging in de berekeningsformule een antwoord is geweest op een vraag en opmerking van Veolia zelf over de oude berekeningsformule. Veolia heeft geen vervolgvragen of opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het antwoord in het eerste nota van inlichtingen en de gewijzigde berekeningsformule, die overigens van ruim vijf maanden voor de datum van de inschrijvingen dateert. Veolia heeft hierdoor volgens verweerder, onder andere met verwijzing naar paragraaf G.1.9 van de Aanbestedingsleidraad, haar recht verwerkt om thans tegen de toepassing van de berekeningsformule bij de vaststelling van de scores op G1, in het kader van de be paling van de totaalscore, alsnog bezwaren in te brengen. Ten aanzien van de stelling van Veolia dat niet uit te sluiten is, en door verweerder niet aangetoond, dat de beoordelaars bij de toekenning van rapportcijfers op het gunningscriterium Gl zijn belnvloed door de oorspronkelijke berekeningsformule, heeft verweerder betoogd dat de beoordelaars rapportcijfers hebben toegekend De op de rapportcijfers vervolgens toegepaste berekeningsformule voor de vaststelling van de score geschiedt door verweerder en kan geen invloed hebben gehad op de daarvoor toegekende rapportcijfers. 4. Veolia stelt - samengevat weergegeven - dat door de wijziging van de berekeningsformule in de berekening van de score voor gunningscriterium Gl de - door haar aangeduide 2056 - gunningssystematiek wezenlijk is gewijzigd. Op grond van het zogenoemde Max Have/aurarrest van het Europese Hofvanjustitie (arrest van 10 mei 2012, zaak C-368-10) kunnen de belangrijkste voorwaarden van de aanbesteding, waaronder de gunningcriteria niet worden gewijzigd bij nota van inlichtingen. Veolia is van mening dat dit had moeten geschieden door middel van een officieel rectificatieformulier. In dat geval zou zij zich de impact van de wijziging van de berekeningsformule op de te behalen puntenscore op dit gunningscriterium hebben gerealiseerd. Zo'n rectificatieformulier is er niet geweest Daardoor is Veolia zich pas na het bezwaar van Arriva tegen de gunningsbeslissing van de consequenties van de nieuwe berekeningswijze bewust geworden. Van rechtsverwerking, zoals verweerder stelt, is dan ook geen sprake. Voor zover het College van oordeel is, dat verweerder wei rechtmatig heeft gehandeld, dient een herbeoordeling van de inschrijvingen plaats te vinden. Veolia acht het niet uitgesloten dat de leden van de beoordelingscommissie bij het toekennen van rapportcijfers in het kader van het gunningscriterium Gl, mede zijn be"invloed door de daarop nader toe te passen oude berekeningsformule voor de berekening van de score op dit gunningscriterium. Het staat volgens Veolia dan ook niet vast dat de rapportcijfers op rechtmatige wijze zijn toegekend. 5. Arriva heeft zich achter het standpunt van verweerder geschaard. Volgens Arriva heeft verweerder terecht bij het bestreden besluit alsnog de juiste - in de eerste nota van inlichtingen bekendgemaakte - berekeningsformule toegepast. Volgens Arriva is sprake van rechtsverwerking nu Veolia niet eerder haar bezwaren tegen deze wijziging heeft bekendgemaakt. Arriva is met verweerder van mening dat de verwijzing van Veolia naar het Max Havelaar arrest geen hout snijdt nu verweerder met de bij de eerste nota van inlichtingen gewijzigde berekeningsformule voor de berekening van de score - anders dan door Veolia gesteld - geen wijziging in gunningscriterium Gl heeft aangebracht. 6. Het College is met verweerder van oordeel dat Veolia haar bezwaar tegen het wijzigen van de berekeningsformule in de eerste nota van inlichtingen, gelet op paragraaf G.1.9 van de Aanbestedingsleidraad, tardief kenbaar heeft gemaakt. Van Veolia als professionele marktpartij kan en mag worden verwacht dat zij kennis neemt van aile relevante aanbestedingsstukken, waartoe de nota's van inlichtingen in het kader van een aanbesteding behoren. Dat geldt te meer nu het bezwaar van Veolia zich richt tegen de wijziging van de berekeningsformule die door verweerder in deze nota van inlichtingen is opge- Aft. 34 - 2014 AB AB2014/336 AB RECI-ITSPRMK BESlUURSRECHT nomen naar aanleiding van een door Veolia zelf gestelde vraag (nr. 206) en deze wijziging duidelijk in het antwoord is verwoord en bovendien voor Veolia eenvoudig op zijn gevolgen voor de te behalen score op gunningscriterium G1 waste doorzien. Naar het oordeel van het College bestond dan ook voor Veolia geen belemmering om spoedig na kennisneming van de eerste nota van inlichtingen, doch in ieder geval voor het einde van de inschrijvingstermijn eventuele vragen of bezwaren tegen deze wijziging van de berekeningsformule naar voren te brengen. Nu Veolia dat niet heeft gedaan heeft verweerder zich terecht op het stand punt gesteld dat zij - gelet op paragraaf G.1.9. - haar recht heeft verwerkt om daar na de gunningsbeslissing van 17 december 2013 nog bezwaar tegen in te brengen. Het op dit punt door Veolia ontwikkelde betoog slaagt daarom niet. 7. Ter zitting bij het College heeft Veolia aanvullend gesteld dat paragraaf G.1.9 van de Aanbestedingsleidraad niet ziet op onrechtmatigheden in de aanbestedingsprocedure maar uitsluitend op de verplichting voor een potentiele inschrijver om verweerder op de hoogte te stellen van onvolkomenheden en/of tegenstrijdigheden in de aanbestedingstukken. Die paragraaf kan haar niet worden tegengeworpen, nu volgens Veolia de wijziging van de berekeningsformule van de scorebepaling geen onvolkomenheid betreft, maar een onrechtmatig handelen door verweerder omdat deze wijziging niet bij nota van inlichtingen mocht plaatsvinden maar enkel door het publiceren van een rectificatieformulier. De onrechtmatigheid betreft volgens Veolia niet de inhoud van de gewijzigde berekeningsformule zelf, maar de wijze waarop deze wijziging is aangebracht. 8. Vorenstaand betoog slaagt naar het oardee! van het College reeds hierom niet omdat, zoals volgt uit hetgeen is overwogen onder 6 van deze uitspraak, Veolia na kennisneming van de eerste nota van inlichtingen zich bewust had kunnen en moetenzijn van de consequenties van de daarbij aangebrachte wijziging van de berekeningsformule. De stelling van Veolia dat zij dat bewustzijn pas zou kunnen hebben gehad indien deze wijziging door middel van een rectificatieformulier bekend was gemaakt, faalt om die reden. 9. Op grand van het vorenstaande concludeert het College dat het beroep ongegrond is. De overige door Veolia naar voren gebrachte argumenten behoeven gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen bespreking meer. 10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. AB Beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Noot 1. In deze uitspraak oordeelt het CBb dat een beroepsgrond tardief is aangevoerd en daarom niet kan slagen. De grand had namelijk, volgens het CBb, al voordat het primaire besluit werd genomen, moeten worden gemeld bij het bestuursorgaan. Het wettelijk kader van dit besluit wordt gevormd door de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000). Het besluit betreft een concessie voor het verrichten van openbaar vervoer. De procedure van een concessieverlening vertoont kenmerken van zowel een (civiele) aanbestedingsrechtelijke als bestuursrechtelijke procedure. Enerzijds wordt het besluit namelijk genomen na een aanbestedingsprocedure, terwijl anderzijds tegen het concessiebesluit bezwaar en vervolgens beroep open staat. In deze uitspraak komt deze samenloop tussen aanbestedingsrecht en bestuursrecht naar voren. Het bestuursorgaan heeft namelijk in de aanbestedingsdocumentatie opgenomen dat aanvragers onregelmatigheden moeten melden en dat anders sprake is van rechtsverwerking. Deze klachtplicht is zeer gebruikelijk in het aanbestedingsrecht, maar bestaat in het bestuursrecht niet.ln artikel6: 13 Awb is immers slechts bepaald dat (kart samengevat) een beroep niet-ontvankelijk is indien geen zienswijze of bezwaarschrift is ingediend. Uit dit artikel vloeit tevens een onderdelenfuik voort. Een grondenfuik bestaat, op een enkele uitzondering na (zie over de grondenfuik in hager beroep bij de Afdeling onder andere ABRvS 5 september 2012,AB 2012/362, m.nt. R.J.G.M. Widdershoven), niet. Naast artikel 6:13 Awb wordt de mogelijkheid om nieuwe beroepsgronden aan te voeren beperkt door de goede procesorde (o.a. ABRvS 7 mei 2014, AB 2014/274, m.nt. A.T. Marseille en B.W.N. de Waard). Hiema onder 2 zal eerst kart de casus worden beschreven. Vervolgens zal nader worden ingegaan op de verhouding tussen de aanbestedings- en bestuursrechtprocedure. 2. De casus is als volgt. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant ('GS') heeft aan Veolia een concessie voor het verrichten van openbaar vervoer verleend. Arriva heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is gegrond verklaard waama het primaire besluit is herroepen en de concessie alsnog aan Arriva is gegund. Tegen dit besluit heeft Veolia beroep ingesteld. De aanbestedingsprocedure is gestart met een aankondiging en bekendmaking van de aanbestedingsdocumentatie. Onderdeel van de aanbestedingsdocumentatie was een aanbeste- Afl. 34 - 2014 2057 AB2014/336 AB RECHTSPRMK BESTUURSRECHT dingsleidraad. Hierin stand een verplichting voor inschrijvers opgenomen om eventuele tegenstrijdigheden en/of onvolkomenheden in de aanbestedingsstukken te melden bij GS. Daamaast was een rechtsverwerkingsclausule opgenomen: als een (potentiele) inschrijver eventuele bezwaren, onduidelijkheden of onvolkomenheden niet zou melden, dan zou de (potentiele) inschrijver daarmee zijn recht 'verwerken' om hiertegen in een later stadium bezwaar te maken. Het opnemen van een dergelijke bepaling (oak wei Grossmannclausule genoemd, zie onder 4) is gebruikelijk in het aanbestedingsrecht. Naar aanleiding van de aanbestedingsdocumenten konden ge'interesseerde ondememingen vragen stellen, welke vragen in zogenaamde nota's van inlichtingen werden beantwoord. En hier ging het mis. Naar aanleiding van vragen was namelijk in een nota van inlichtingen de formule om de score op een bepaald gunningscriterium te berekenen, gewijzigd. In het primaire besluit was echter tach de oorspronkelijke formule door GS gebruikt. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van Arriva is alsnog de juiste (gewijzigde) berekeningsformule gehanteerd. Dit heeft ertoe geleid dat GS de concessie alsnog aan Arriva heeft gegund. In beroep voert Veolia gronden aan die zien op de wijziging van de gunningssystematiek. GS doer een beroep op de rechtsverwerkingsclausule. Het CBb volgt dit stand punt van GS en oordeelt dat Veolia haar bezwaar tegen het wijzigen van de berekeningsformule tardief kenbaar heeft gemaakt. Daarbij acht het CBb van belang: (i) hetgeen is bepaald in de aanbestedingsleidraad over rechtsverwerking; (ii) dat van Veolia als professionele marktpartij kan en mag worden verwacht dat zij kennis neemt van aile relevante aanbestedingsstukken, inclusief de nota's van iniichtingen; (iii) de wijziging van de berekeningsformule is opgenomen naar aanleiding van een door Veolia zelf gestelde vraag en (iv) deze wijziging duidelijk in het antwoord is verwoord en bovendien voor Veolia eenvoudig de gevolgen voor de te behalen score waren te doorzien. Nu Veolia haar vragen of bezwaren tegen de wijziging van de berekeningsformule niet eerder naar voren heeft gebracht, heeft GS zich, volgens het CBb, terecht op het stand punt gesteld dat zij haar recht heeft verwerkt om daartegen na de gunningsbeslissing alsnog bezwaren te uiten. Het beroep wordt daarom ongegrond (en niet nietontvankelijk) verklaard. 3. Het CBb acht vier elementen van belang voor het oordeel dat de beroepsgrond tardief kenbaar is gemaakt. Uit de uitspraak blijkt niet hoe zwaar ieder van deze elementen wegen. Essentieel is in ieder geval dat de aanbestedingsleidraad een rechtsverwerkingsclausule bevatte. De vraag is hoe een dergelijke clausule past binnen 2058 het algemeen bestuursrecht. Omdat de uitspraak hier zelf geen nadere toelichting op bevat, zal ik hiema een aantal mogelijke invalshoeken belichten. Hiertoe zal ik achtereenvolgens ingaan op (analoge toepassing van) het Grossmann-arrest, het stelsel van de Awb (in het bijzonder artikel 6:13 Awb ), de mogelijkheid om afstand van recht te doen en ten slotte de goede procesorde. 4. In het Grossmann-arrest (Hvj EG 16 oktober 2003, C-230/02), heeft het Hof van justitie geoordeeld dat de aanbestedingsrichtlijnen er niet aan in de weg staan dat een persoon wordt geacht geen toegang meer te hebben tot een beroepsprocedure tegen een gunningsbesluit. Hierbij was sprake van een situatie waarbij een persoon in het geheel niet had deelgenomen aan de aanbestedingsprocedure, omdat deelname niet zinvol zou zijn vanwege discriminerende specificaties in de aanbestedingsdocumentatie. Tegen die discriminerende specificaties had die persoon echter geen beroep ingesteld v66r de gunning. Het Hof van justitie achtte deze uitsluiting van het beroepsrecht gerechtvaardigd, omdat stiizitten niet bijdraagt aan een snelle en doeltreffende aanbestedingsprocedure. Van belang is dat het arrest slechts ziet op aanbestedingsprocedures waarop de aanbestedingsrichtlijnen van toepassing zijn en een persoon niet heeft ingeschreven (vgl. HR 8 juli 2009, Nj 2009/306). Daarom is het in de Nederlandse aanbestedingspraktijk gebruikelijk geworden om een zogenaamde Grossmann-clausule in de aanbestedingsdocumentatie op te nemen (Zie oak CAM. Lambert, 'Het Grossmann-verweer in de Nederlandse aanbestedingspraktijk', TA 2014/140). Omdat het aanbestedingsrecht in Nederland privaatrechtelijk van aard is, beschikt de aanbestedende dienst over een aanzienlijke contractsvrijheid bij het opstellen van de aanbestedingsdocumentatie. Het opnemen van een Grossmann-clausule is onderdee) van deze contractsvrijheid. In de hier centraal staande procedure heeft GS, geheel in lijn met de Nederlandse aanbestedingspraktijk, een Grossmann-clausule opgenomen in de aanbestedingsdocumentatie. Het lijkt er dan oak op dat het Cbb deze praktijk (analoog) heeft toegepast bij de concessieverlening. 5. Het is echterde vraag hoe deze (analoge ) toepassing van de (civiele) aanbestedingspraktijk te rijmen valt met het steisel van de Awb. Hierbij is van belang dat de Wp2000 geen uitzondering bevat op de regeling in de Awb over bezwaar en beroep. Het CBb oordeelt dat de beroepsgrond tardief is, omdat de grand niet v66r het primaire besluit is gemeld. Artikel6:13 Awb bevat, volgens Schreuder-VIasblom, een beperkte berustingsregel. De Afdeling aanvaardt geen algemene berustingsregel die verdergaat dan het bepaalde in Aft. 34 - 2014 AB AB2014/336 AB RECI-ITSPRMK BESIUURSRECHT artikel6:13 Awb, bijvoorbeeld op aan een civiele rechtsverhouding ontleende gronden, omdat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat (M. Schreuder-VIasblom, Rechtsbeschenning en bestuurlijke voorprocedure, Deventer 2013, p. 380). Een meldplicht voor de aanvrager, zoals hier aan de orde, volgt niet uit de Wp2000 of(artikel6:13 van) de Awb. De verplichting volgt weliswaar uit de aanbestedingsleidraad, maar het is aileen mogelijk af te wijken van de Awb als een wet in formele zin (oftewel de Awb of Wp2000) hiervoor een wettelijke grondslag biedt, hetgeen hier niet het geval is. Zelfs als de (meldplicht in de) aanbestedingsleidraad aangemerkt zou kunnen worden als algemeen verbindend voorschrift, kan deze nag niet afwijken van het rechtsbeschermingsstelsel van de Awb (zie overigens oak CBb 13 maart 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW3665, waarin het CBb heeft geoordeeld dat een programma van eisen (PvE) geen besluit in de zin van de Awb is, omdat het vaststellen van het PvE nag geen rechtsgevolgen voor de (potentiele) vervoerder in het Ieven roept). Een laatste mogelijkheid is dat sprake is van een besluitonderdeel. De berekeningsformule zou in dat geval een zelfstandig onderdeel van de aanbestedingsdocumentatie zijn. Door hier niet (tijdig) bezwaren tegen te uiten, zouden argumenten daartegen niet meer in (bezwaar en) beroep kunnen worden aangevoerd. Oak hier blijft echter de vraag wat de basis is voor een meldplicht v66rdat het primaire besluit is genamen. Afdeling 3.4 Awb is immers niet van toe passing, waardoor de in de leidraad gelntroduceerde meldplicht oak niet vergeleken kan worden met een zienswijze. Kortom: een duidelijke bestuursrechtelijke, wettelijke grondslag is mijns inziens dus niet te vinden. 6. Een derde optie is dat het CBb aansluit bij de belastingrechter en artikel 334 Rv analoog toepast. In het belastingrecht wordt een belanghebbende die duidelijk en zonder voorbehoud aan de inspecteur heeft medegedeeld niet te zullen opkomen regen een uitspraak op bezwaar of beroep (bijvoorbeeld in een vaststellingsovereenl<amst) niet-ontvankelijk verklaard in zijn (cassatie)beroep (o.a. HR 22 april 1998, BNB 1998/214, m.nt. PJ. Wattel; zie oak Schreuder-Vlasblom 2013, p. 380). Als het CBb het mogelijk acht dat afstand wordt gedaan van het recht bezwaar of beroep in te stellen, zou een vervoerder door de enkele inschrijving afstand hebben gedaan van het recht zich voor het eerst in bezwaar ofberoep op onduidelijkheden te beroepen. Van een duidelijke en zonder voorbehoud gedane mededeling of vaststellingsovereenkomst kan echter mijns inziens niet gesproken worden. AB 7. Ten slotte is van belang dat de rechtsverwerking in deze procedure niet heeft geleid tot een niet-ontvankelijkheidsverklaring, maar tot een ongegrondverklaring. Veolia is dus nag wei ontvankelijk, maar haar beroepsgrond wordt buiten beschouwing gelaten. Hetzelfde gebeurt met gronden die te laat, bijvoorbeeld ter zitting, worden aangevoerd en daarom in strijd met een goede procesorde zijn. Zou uit deze uitspraak mogen worden afgeleid dat bij aanbestedingsprocedures in het bestuursrecht de goede procesorde met zich brengt dat (potentiele) aanvragers niet mogen wachten tot de bezwaarfase indien zij het niet eens zijn met elementen uit de aanbestedingsdocumentatie? En zou deze lijn dan kunnen worden doorgetrokken naar andere bestuursrechtelijke procedures die overeenkomsten vertonen met een aanbestedingsprocedure? lk denk dan in het bijzonder aan subsidies die worden verdeeld door middel van een zogenaamde tenderprocedure. Bij een tenderprocedure worden aan de ingediende subsidieaanvragen punten toegekend. De aanvragen worden vervolgens gerangschikt, waama de hoogst gerangschikte aanvragen gehonoreerd worden totdat het subsidieplafond is bereikt. Zou, in het verlengde van deze uitspraak, een rechtsverwerkingsbepaling in een dergelijke subsidieregeling kunnen worden opgenomen? Dit zou wei een verstrekkende uitleg zijn van de goede procesorde in het Iicht van de regeling voor bezwaar en beroep in de Awb. 8. Op basis van het voorgaande kom ik tot de conclusie dat er geen wettelijke basis voor een rechtsverwerkingsclausule in een aanbestedingsleidraad is. Om af te kunnen wijken van de regeling van bezwaar en beroep in de Awb is een dergelijke basis in een wet in formele zin mijns inziens wei noodzakelijk Een (analoge) toepassing van de Nederlandse aanbestedingspraktijk (Grossmann). dan wei het toepassen van de goede procesorde acht ik, oak in het Iicht van de rechtszekerheid, onvoldoende om het stelsel van de Awb te doorbreken. Hiervoor ben ik uitsluitend ingegaan op de procedurele aspecten van een rechtsverwerkingsclausule in het bestuursrecht. Daamaast is de vraag van belang of een dergelijke rechtsverwerkingsmogelijkheid wenselijk is. Mijns inziens is dit in bestuursrechtelijke aanbestedingsprocedures het geval. Het Hof van justitie heeft in het Grossmann-arrest terecht gewezen op het belang van een snelle en doeltreffende procedure. Een concessiebesluit wordt namelijk verleend voor een bepaalde periode, waardoor een langdurige rechtelijke procedure tot veel complicaties leidt. Van Rijn van Alkemade wijst er terecht op dat als de bestuursrechter achteraf vaststelt dat de verdeelprocedure onrechtmatig is verlopen, de Aft. 34 - 2014 2059 AB 2014/337 AB RECIITSPRAAK BES11JURSRECHT betwiste vergunning al (groten)deels kan zijn geexpireerd en de (markt) omstandigheden kunnen zijn gewijzigd. Hierdoor kan het gebrek in de verdeelprocedure vaak niet meer eenvoudig worden hersteld. Dit heeft tot gevolg dat partijen in dit soort geschillen vaak een beroep doen op de voorzieningenrechter. Van Rijn van Alkemade pleit daarom voor het toekennen van opschortende werking aan het bezwaar of beroep tegen dergelijke besluiten, in combinatie met een versnelde behandeling door de bestuursrechter U.M.J. van Rijn van Alkemade, 'De voorlopige voorziening bij geschillen over schaarse vergunningen. Naar een andere rolverdeling tussen voorzieningenrechter en bodemrechter?',JBplus 2014, p.40-53). In het kader van een effectieve rechtsbescherming is het oak wenselijk dat partijen snel hun bezwaren op tafel leggen en deze niet om processtrategische redenen voor zich houden. Een rechtsverwerkingsbepaling zou hier aan kunnen bijdragen, maar hiervoor zou de wetgever mijns inziens wei eerst een expliciete wettelijke grondslag in de Wp2000 moeten creeren. A.Drahmann AB2014/337 NATIONALE OMBUDSMAN 3 juli 2014, nr. 2014/069 (Mr. van Doom) m.nt. P.j. Stalk Art. 9:18 Awb I<Jacbtrecbt Discretie in bet bestuursrecbt Actief luisteren. Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat de overheid actief naar de burger luistert, zodat deze zich gehoord en gezien voelt Dat impliceert dat zij zoveel mogelijk rekening probeert te houden met de wensen van een burger. Zo mag van de overheid verwacht worden dat zij een verzoek om informatie discreet behandelt als de burger daarom vraagt en discretie mogelijk is. Macht discretie niet mogelijk zijn, dan moet zij de burger Iaten weten dat en waarom dat niet mogelijk is en hem de gelegenheid bieden om het verzoek om informatie desgewenst in te trekken. De provinde had verzoekster erop moeten wijzen dat zij bij de behandeling van het verzoek als een Wob verzoek geen discretie in acht kon nemen en moeten vragen of zij desalniettemin wilde dat de provinde het verzoek verder zou ajhandelen. Dan had de provinde rekening gehouden met verzoeksters wens en echt naar haar geluisterd. Een burger vraagt om discretie bij de behandeling van een verzoek om informatie. De provincie neemt die discretie niet in acht en beroept zich op de werkinstructie. Heeft de provincie hiermee behoorlijk gehandeld? Wat is er gebeurd7 Peter heeft een eigen bedrijf. Dat bedrijf heeft een overeenkomst met een opdrachtgever. Peters vriendin Sandra' vraagt via de mail aan de provincie of er subsidie is verstrekt aan de opdrachtgever. Zij Iicht toe waarom ze dat wil weten en noemt daarbij de naam van Peter en van zijn bedrijf. Zij vraagt de provincie om discreet met haar verzoek om te gaan. Een provinciemedewerkster laat Sandra de volgende dag via de mail weten dat haar verzoek zal worden afgehandeld als verzoek op grand van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob ). Diezelfde dag heeft de medewerkster telefonisch contact met de opdrachtgever over iets anders. Ze vertelt hem tijdens dat gesprek oak dat er een Wobverzoek is ingediend en vraagt of hij er bezwaar tegen heeft dat de subsidiegegevens worden verstrekt. De opdrachtgever wil weten wie het Wobverzoek heeft ingediend. Hij vraagt of het bedrijf van Peter erbij betrokken is. Dat bevestigt de provinciemedewerkster. De opdrachtgever neemt daama contact op met Peter. Peter zoekt nag diezelfde dag contact met de medewerkster. Hij geeft aan dat de opdrachtgever boos op hem is en wil weten wat de provinciemedewerkster tegen hem heeft gezegd. Bovenal vindt hij het niet kloppen dat geen discretie in acht is genomen terwijl daar wei om is gevraagd. De telefoongesprekken die hij daama nag met provinciemedewerkers heeft zijn voor hem niet afdoende. Hij dient een klacht in bij de provincie. Wat is de klacbt7 Peter klaagt erover dat de provincie niet discreet is omgegaan met een verzoek van zijn partner om informatie, ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe. Wat is bet standpunt van de provincie7 De provincie vindt Peters klacht ongegrond. Zij stelt dat de medewerkster heeft gehandeld valgens de werkinstructie. Dat betekent dat een vraag naar specifieke subsidies altijd wordt behandeld als Wob-verzoek. Een mogelijke afwijzingsgrond voor zo'n verzoek kan liggen in de privacy van de subsidieontvanger. Vandaar dat • 2060 Peter en Sandra zijn gefingeerde namen. Aft. 34 - 2014 AB
© Copyright 2024 ExpyDoc