Plaats Incident- management

Praktijk
het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.4/5/14
21
Plaats
Incidentmanagement
In het kader van de studie van Master of Crises and Public Ordermanagement
deed Paul Schuurman onderzoek naar Plaats Incidentmanagement
(PI-management) bij de Nationale Politie. Dit onderzoek is afgerond in januari
2014 en onder de titel ‘Agent, wat is uw taak?’ op schrift gesteld. In dit
onderzoek wordt PI-management gedefinieerd. Tevens wordt onderzocht hoe
Paul Schuurman is
docent Conflict- en
Crisisbeheersing aan
de School voor Hogere
Politiekunde van de
Politieacademie.
het wordt uitgevoerd in de praktijk en hoe het politiepersoneel hierin wordt
geprepareerd. Het gaat daarbij om het opleiden, trainen en oefenen.
Schuurman vat zijn rapport samen.
I
ncidenten vragen bijna altijd om inzet van professionele hulpverleners. Incidenten kunnen zowel kleinschalig als grootschalig zijn, zoals aanrijdingen met
letsel of een uitslaande brand in een woning waarbij
bijvoorbeeld dringend ontruimd moet worden. Voor dit
onderzoek gaat het om incidenten waarbij ook andere hulpverleners zoals de brandweer worden ingezet (multidisciplinair). Het is gericht op een afgebakende tijdsfase van het
operationele politiewerk. Deze fase gaat in op het moment
wordt gewerkt volgens het referentiekader Gecoördineerde
Regionale Incidentbestrijdings Procedure (GRIP) (Referentiekader GRIP, 2013). De politie, evenals een aantal
andere hulpverleningsorganisaties, kent daarin de functie
van Officier van Dienst. Bij de politie is dit de Officier van
Dienst Politie (OvD-P). De OvD-P is bij zo’n incident
verantwoordelijk voor de aansturing van de uit te voeren
politietaken. Tevens vervult de OvD-P met de ketenpartners een rol in het coördinatieoverleg op de plaats van het
incident, het zogeheten Commando Plaats Incident (COPI).
De operationele politie-eenheden werken onder de leiding
van de OvD-P. De OvD-P verdeelt bij een incident de
politietaken aan de door hem aangewezen taakverantwoordelijken. Deze taakverantwoordelijken zorgen op hun beurt
er weer voor dat die politietaken door de overige operationele eenheden worden uitgevoerd. Die taken zijn onder te
verdelen in vaste en variabele politietaken zoals die
genoemd worden in het referentiekader Regionaal Crisisplan.
Probleemstelling
dat de melding van het incident is ‘uitgezet’ door de
gemeenschappelijke meldkamer (GMK) en loopt door tot de
komst van de officier van dienst politie (OVD-P). Voor dit
onderzoek zal deze fase eindigen wanneer alle relevante
politietaken in werking zijn gesteld, gecoördineerd door de
OVD-P.
De probleemstelling is gegoten in de vraag vanuit executieve politiemedewerkers: ‘Ben je er nu voor de hulpverlening aan slachtoffers of moet je die overlaten aan de ambulancezorg en start je meteen de politietaken, zoals afzetten,
verkeer regelen e.d.?’
Uit een onderzoek in de voormalige politieregio Amsterdam-Amstelland bleek, dat er door de OvD-P’s werd geconstateerd dat veel operationele collega’s onvoldoende op de
hoogte waren van de politietaken waarvoor zij verantwoordelijk waren. Er werden problemen ervaren bij het op gang
brengen van de politietaken en er werd geconstateerd dat
het personeel vaak niet op de hoogte was van de gebruikelijke vaktermen.
Meldkamer
Veel incidenten worden gemeld bij de Gemeenschappelijke
Meldkamer (GMK). Het personeel van deze meldkamer zet
de incidentmeldingen uit onder de relevante hulpverleningsdiensten. Bij incidenten die om een multidisciplinaire
inzet vragen en waarbij coördinatie ter plaatse vereist is,
Wetenschappelijke kaders
Er is een onderverdeling gemaakt in de gebruikte begrippen, wet- en regelgeving, referentiekaders en wetenschappelijke kaders. Om een antwoord te kunnen geven op de
onderzoeksvragen en meer specifiek op de deelvraag waar-
22
Praktijk
aan de politieopleiding zou moeten voldoen, zijn de volgende wetenschappelijke kaders relevant:
s )NTUÕTIEINHETWERK+LEIN
s #ONFRONTATIONAL3IMULATION4RAINING0OLITIEACADEMIE
s 3ITUATIONEEL,EIDINGGEVEN(ERSEY
Gary Klein
Klein geeft in zijn Herkenningsgeoriënteerd Beslissingsmodel (HGB) aan dat patroonherkenning verklaart hoe mensen
goede beslissingen kunnen nemen zonder eerst bewust te
analyseren. Als een patroon wordt herkend, krijgt men een
gevoel over de situatie. Men weet welke beslissingen
belangrijk genoeg zijn en welke doelstellingen bereikt
moeten kunnen worden. Er is een gevoel van wat verwacht
kan worden. Tot het patroon behoren ook voorschriften om
naar te handelen, dat zijn de draaiboeken. Wordt een
situatie als kenmerkend herkend, dan weet men hoe er het
beste op gereageerd kan worden. Zo weet men intuïtief wat
er werkelijk aan de hand is en wat eraan gedaan kan worden. Intuïtie is de manier waarop ervaringen worden vertaald in beoordelingen en beslissingen, het is het vermogen
om beslissingen te nemen aan de hand van patronen. Ziet
een ervaren intuïtieve besluitnemer eenmaal het patroon,
dan ligt elke te nemen beslissing voor de hand. Klein
adviseert om vooral veel te oefenen. Hij stelt: “Mentale
conditionering werkt het beste als het een empirisch proces
is, dus niet is gebaseerd op een aantal stappen of voorschriften om tot een besluit te komen, maar op het leren
door te doen. Daarvoor moet je doelbewust oefenen” (Klein,
2003, p. 27).
Confrontational Simulation Training
(Politieacademie)
Binnen de Politieacademie is een docentenhandleiding
samengesteld onder de titel: Confrontational Simulation
Training (CST). Deze handleiding is gebaseerd op een
aantal onderzoeken (Weiss en Spick) die een relatie hebben
met ervaringsfactoren tijdens geweldshandelingen. Deze
handleiding biedt ondersteuning bij het trainen van politiepersoneel in de geweldsbeheersing.
Ben je er nu
voor hulpverlening of
laat je dat over aan de
ambulancezorg?
het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.4/5/14
Het onderzoek van Weiss en Spick toont aan dat wanneer
politiemensen niet op realistische (‘echte’) wijze getraind
worden, er geen transfer plaatsvindt van de training naar
de praktijk. Ook de invloed van stress, zoals deze optreedt
tijdens confrontaties en incidenten in de praktijk, en die
de mogelijkheden tot handelen ernstig beïnvloedt, dient in
de training verwerkt te worden. Indien niet wordt voorzien
in een dergelijke realistische training, is het risico groot
dat minder ervaren politiemensen daarvan de dupe worden.
In relatie tot PI-management is het van belang dat deze
vaardigheden gelijktijdig, integraal kunnen worden
toegepast. Om de transfer van vaardigheden, zoals die
worden opgedaan in de training, naar de praktijk zo optimaal mogelijk te maken, dient ook de training zo veel
mogelijk integraal te zijn (CST, Politieacademie, 2004, pp.
11-12).
Paul Hersey
Hersey stelt dat leidinggeven tot resultaten moet leiden. Er
moet rekening worden gehouden met de uitwerking van dat
leiderschap op degenen die werden beïnvloed. Hersey
(2013) vat het in zijn boek als volgt samen:
Als de manager de ontwikkeling en groei van zijn mensen
bevordert en al doende hun competentieniveau opvoert, zullen
zij na verloop van tijd een groot deel van de verantwoordelijkheid voor die dagelijkse ‘traditionele’ managementfuncties
van hem over kunnen nemen. De opzichtersrol van de manager kan dan veranderen in die van de vertegenwoordiger van
zijn team op het eerstvolgende hogere organisatieniveau. (p.
103)
Hier valt een parallel te trekken met PI-management. De
OvD-P zou in plaats van een opzichter te zijn op de plaats
van het incident, zijn energie moeten kunnen besteden aan
zijn rol in het COPI. Dat zal de afstemming tussen de ketenpartners in het brongebied verbeteren. Het positieve vooruitzicht is dat bij het uitzetten van de melding politie-eenheden bekend zullen zijn met hun taak. Op het latere
moment dat een OvD-P op de plaats van het incident zal
aankomen, hebben de operationele eenheden hun relevante
politietaken reeds opgepakt: ‘De trein rijdt al.’ De OvD-P zal
dan zijn energie niet meer hoeven te besteden in het opstarten van de relevante politietaken. De kans dat de OvD-P
daardoor zelf ‘in het incident wordt getrokken’ en daardoor
het overzicht kwijtraakt, wordt dan aanzienlijk kleiner.
Hierdoor zal zijn focus meer gericht kunnen worden op de
coördinatie van alle politietaken en de afstemming met de
overige partners in het COPI. Want dat is oorspronkelijk ook
de bedoeling van zijn taak.
het Tijdschrift voor de Politie – jg.76/nr.4/5/14
Praktijk
23
Onderzoeksopzet
Via interviews is kwalitatieve informatie verkregen. Om een
representatief beeld te krijgen van de situatie in Nederland,
is ten behoeve van de 38 interviews gekozen voor een
beredeneerde steekproef. Er zijn respondenten gevraagd in
meer dichtbevolkte gebieden (Amsterdam, Rotterdam en
Den Haag) en meer landelijke gebieden.
Daarnaast hebben in totaal vier observaties plaatsgevonden
van oefen- en trainingsmomenten van de Nationale Politie.
Ten slotte is er een enquête in de vorm van een vragenlijst
gehouden onder 107 politiekundige bachelorstudenten.
Conclusie
Het beeld dat door alle respondenten geschetst wordt, is
genuanceerd en geeft blijk van verantwoordelijkheid en
betrokkenheid. En als door hen geconstateerd wordt dat in
de uitvoering van de politietaak verbeteringen moeten
worden aangebracht, dan is er geen sprake van verwijt - zo
blijkt uit mijn onderzoek - maar eerder van een constatering
van een dilemma. Men zoekt naar praktische oplossingen.
De initiatieven bij de regionale eenheden om te trainen in
het kader van PI-management zijn daar een positief voorbeeld van.
Omdat PI-management lange tijd geen onderwerp is
geweest in de politieopleiding op mbo-niveau (in tegenstelling tot die van het hbo-niveau), zijn de meeste operationele
politiefunctionarissen onvoldoende bekend met de taakverantwoordelijkheid die daaruit voortvloeit. Dat levert soms
onveilige situaties of onduidelijke taakopvattingen op bij de
inzet van politiepersoneel bij incidenten.
Er bestaan momenteel diverse lokale initiatieven om het
zittende personeel te scholen in het kader van PI-management. Hieruit valt op te maken dat er in het werkveld
behoefte is aan extra scholing op dit gebied.
Een positieve ontwikkeling is de start van PI-management
in het onderwijsprogramma van de School voor Politiekunde
(sinds oktober 2013) en de Officier van Dienst Politieopleiding van de School voor Politieleiderschap (sinds 2008).
Suggesties voor toekomstig onderzoek
Het zoeken naar een antwoord leidt vaak tot weer nieuwe
vragen. Dat speelt in dit onderzoek ook. Het is vaak moeilijk zulke vragen los te laten, zo interessant zijn ze. Ze
maken weliswaar deel uit van de probleemstelling maar
door het specifieke karakter en de beperkte schrijfruimte is
het onmogelijk om daar dieper op in te gaan.
Het volgende aandachtspunt is mijns inziens een onderzoek
waard: De positie van de Politiewerkgever (verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid). Gegeven de soms schrijnende voorbeelden van incidenten waarbij politiepersoneel
aan grote risico’s wordt blootgesteld, is het te verwachten
dat de werkgever een keer aansprakelijk zal worden gesteld
voor de gevolgen daarvan. Zeker als daar aan de zijde van
de politie ook echt slachtoffers vallen. De plicht van de
werkgever om personeel goed te prepareren op zijn taak is
niet expliciet in dit onderzoek aan de orde gesteld, maar
verdient zeker aandacht.
«
Aanbevelingen
De aanbevelingen hebben betrekking op kaders die
gesteld moeten worden voor de uitvoering van PI-management door de politie.
Voor PI-management bestaan de theoretische kaders al,
maar deze moeten in het bijzonder voor het operationele
politiepersoneel (beter) bereikbaar worden gemaakt. Met
de strategische opzet van PD-management indertijd als
voorbeeld zal er ook voor PI-management een strategisch
doel moeten worden geformuleerd. Gelet op de onderzoeksresultaten zal voor PI-management veiligheid hét
strategisch doel moeten zijn. Veilig werken op of nabij een
plaats incident, in samenwerking met de ketenpartners.
Om het veilige werken voor het politiepersoneel binnen
PI-management te kunnen realiseren, dient er kritisch te
worden gekeken naar de huidige opleidingen binnen de
Politieacademie. Deze opleidingen dienen gesynchroniseerd en gestandaardiseerd te worden. De huidige OvD-Popleiding zou qua werkvorm als maatlat voor het overige
onderwijs moeten dienen. Voor één gestandaardiseerd
theoretisch kader zou gekozen kunnen worden voor het
referentiekader Regionaal Crisisplan.
Het Herkenningsgeoriënteerd Beslissingsmodel (HGB)
van Klein en de werkvorm Confrontational Simulation
Training (CST) van de Politieacademie dienen structureel
te worden toegepast in het kader van opleiden, trainen en
oefenen. Dat geldt voor zowel de Politieacademie als voor
de Nationale Politie (de politiepraktijk).
Vanwege de ontstane opleidingsbehoefte van het ‘zittend’
personeel dient er in een samenwerkingsverband van de
Nationale Politie met de Politieacademie één vorm van
onderwijs te worden ontwikkeld om hiermee een inhaalslag te kunnen realiseren.
Vanwege de trainingscapaciteit die beschikbaar is bij de
brandweer in Nederland, dient er in het kader van opleiden, trainen en oefenen van de operationele politie-eenheden, meer te worden samengewerkt met de brandweer.
Zodoende kunnen mogelijkheden worden gecreëerd om
het politiepersoneel onder realistische omstandigheden te
prepareren op de politietaak.