Het Theaterfestival 2014 State of the Union Ann Olaerts

Het Theaterfestival 2014
State of the Union Ann Olaerts
Passie, vakmanschap, bezield leiderschap en een open blik
4 september 2014. Het is dag op dag één jaar geleden dat Marianne van Kerkhoven
overleed. Het is ook twintig jaar geleden dat zij hier in deSingel haar memorabele State of
the Union uitsprak: “het theater ligt in de stad en de stad ligt in de wereld en de wanden
zijn van huid”. Aan actualiteit heeft deze zin nog niets ingeboet. Mijn State of the Union wil
dan ook een eerbetoon zijn aan haar scherpe geest en haar onvermoeibare pogingen om
het theater en de wereld te verbinden.
Wie Mariannes tekst leest, kan ook niet om de gelijkenis met vandaag heen, die tegelijk
treffend maar ook onrustwekkend is. Mij bekroop het ‘unheimliche’ gevoel dat er in die
twintig jaar veel maar ook weinig is veranderd. Zij schreef haar ‘state’ met de gruwelijke
beelden van de genocide in Rwanda nog op het netvlies.
Vandaag bereiken ons iedere dag nieuwe gruwelbeelden uit Irak, Gaza, Syrië, Oekraïne, ...
De wereld lijkt niet in staat om de conflicthaarden in te perken laat staan een halt toe te
roepen. De machteloosheid van onze wereldleiders spat van de televisieschermen. En wat
vermogen wij, artistieke gemeenschap ten aanzien van zoveel geweld? Ik weet het eerlijk
gezegd niet.
De poreuze huid van Marianne indachtig moeten we er ons wel permanent van bewust zijn
dat we deel uitmaken van deze radicaliserende wereld, die overigens dichter bij huis is dan
we vermoeden. We moeten ons bewust zijn en proberen te begrijpen wat rondom ons
gebeurt, misschien vinden we dan de woorden, de beelden om de gruwel een plek te
geven.
Ondertussen hebben de (podium)kunsten in Vlaanderen de afgelopen 20 jaren onder een
redelijk gunstig gesternte kunnen groeien en bloeien. Dat hebben we natuurlijk in de
eerste plaats te danken aan de kunstenaars die hier wonen en werken, en in hun zog een
hele schare culturele werkers die die artistieke dromen helpen realiseren.
Het cultuurbeleid is de afgelopen twintig jaar mee geëvolueerd met de noden en
behoeften van de sector. Als we de vierjaarlijkse zenuwachtigheid en gebruikelijke
incidenten rondom individuele dossiers even buiten beschouwing laten. Pas tijdens de
afgelopen legislatuur zijn er wat rimpels op het water gekomen. In tegenstelling tot de
Nederlandse kaalslag mogen we ons tot op vandaag verheugen in een geïnteresseerde
overheid, die mee de voorwaarden heeft gecreëerd opdat kunstenaars in alle vrijheid
kunnen werken. In het kleine gesubsidieerde kunstdorpje Vlaanderen is alles (of toch bijna
alles) peis en vree. Hoe lang nog?
De afgelopen verkiezingsslag heeft de politieke kaarten in eigen land serieus dooreen
geschud. We stappen een nieuw tijdperk in met een rechtse regering op Vlaams en straks
ook op federaal niveau (alleen Brussel kleurt anders), met een nieuwe minister van
Cultuur, die van kunst en cultuur houdt (en van bier).
“Ein Hund kam in die Küche
und stahl dem Koch ein Ei.
Da nahm der Koch ein
hakkebeil
und schlug den Hund entzwei. Da kamen alle Hunde und gruben ihm ein Grab.
Und setzten ihm ein Grabstein, worauf geschrieben stand: Ein Hund kam in die Küche…” uit
‘Wachten op Godot’ van Samuel Beckett
Kaasschaaf of Hakkebeil? Wat wordt het deze keer? Zal de agenda van de nieuwe
regeringen enkel in het teken staan van besparingen? Wat betekent ‘ snoeien om te
groeien’ voor de artistieke sector? Krijgt het cultureel ondernemerschap en het
vrijemarktdenken vrij spel? Ik stel voor om de septemberverklaring van de Vlaamse
regering af te wachten en onze minister de tijd te gunnen om zijn beleid ten aanzien van
cultuur, jeugd en Brussel te formuleren. Ik ben oprecht benieuwd, maar ook bezorgd.
Als tip wil ik U, geachte heer minister, meegeven het recente onderzoek ‘De waarde van
cultuur’1 (van Pascal Gielen en zijn team) grondig te lezen. U leest er waarom cultuur een
uiterst zinvol en fundamenteel beleidsdomein is, waarom cultuur zin geeft aan een
mensenleven. Maar ook dat “Wie een cultuurpolitiek of kunstenbeleid reduceert tot
creatieve industrie, verengt cultuur tot een economische cultuur... Dat kan niet: kunst moet
mateloos mogen zijn”.
In zijn lezing ‘De neoliberale waanzin…’ houdt ook Paul Verhaeghe ons een spiegel voor
wat het neoliberale gedachtengoed teweeg heeft gebracht in de ziekenhuizen, aan de
universiteiten en binnen het reguliere onderwijs. Hij waarschuwt ervoor dat niet enkel de
organisatie van het onderwijs doorkankerd is van het neoliberale gedachtengoed, maar
stilaan ook de ziel ervan, de inhoud. Er gaat hoe langer hoe minder aandacht naar de kern
van het werk. Ietwat laconiek stelt hij dat “ziekenhuizen veel beter zouden functioneren
mochten er geen patiënten zijn, dat universiteiten beter af zouden zijn zonder onderwijs”.
Zelf heb ik het afgelopen jaar kunnen ervaren wat het betekent om tegen het
managementsdenken van een hogeschool op te boksen. Niet de zorg voor de ziel, de
inhoud van een prachtige theaterschool lag op mijn bureau, wel het opstellen van
strategische, operationele doelstellingen, het bepalen van outputindicatoren, het naleven
van prestatie-afspraken. Ik heb er voor gekozen om niet langer in die carrousel mee te
draaien. Het was mijn eigen, niettemin pijnlijke beslissing want de mensen in de
Toneelacademie, de studenten, docenten en medewerkers zijn bezield door hun werk.
Maar het was mijn eigen keuze, en dus ook mijn probleem? Heb ik te vlug de handschoen
in de ring geworpen? Misschien wel. Zou mijn individueel gevecht ertoe hebben kunnen
bijdragen dat het systeem wordt aangepast en ik me met mijn kwaliteiten zou kunnen
concentreren op de kern van het werk? Allicht niet. Toch blijf ik ervan overtuigd dat de
inhoudelijke drijfveren van ons werk richtinggevend moeten zijn voor hoe we ons werk
organiseren. Inhoud en vorm moeten samengaan. Hopelijk is de nieuwe regering niet blind
voor de kritische analyse die Paul Verhaeghe en anderen hebben gemaakt van het
neoliberale gedachtengoed in de zorg- en onderwijssector.
Maar laat ons - terwijl de minister werkt - ook onze eigen agenda maken. Want er is werk
aan de winkel; we hebben veel te verliezen maar ook nog veel te winnen. Met de woorden
van Marianne in het achterhoofd: “Eén gevoel overheerst daarbij: het gevoel - naast de
wanhoop dan toch weer de hoop - dat we misschien een gruwelijke, maar ook fascinerende
tijd beleven met een agenda die uitpuilt van reusachtige taken”.
1
(uit : De waarde van cultuur, een onderzoek naar het meetbare en het
onmeetbare, onderzoekscentrum Arts in Society/Groningen ).
Waaruit kan onze agenda vandaag bestaan met deze wereld als ons schouwtoneel? Om het
met de woorden van Johan Simons te zeggen, wil ik graag “het geloof bewaren in de utopie
waarin kunst een gewaardeerde rol speelt in een gelaagde maatschappij.” Hoe kunnen we
die utopie in de toekomst vormgeven? Hoe kunnen we trajecten van kunstenaars (van
vandaag en morgen) op een duurzame manier ondersteunen en nieuwe relaties aangaan
met veranderende publieken? Hoe kunnen we - te midden van een wereld in transitie onze eigen transitie bewerkstelligen? Wordt het stilaan geen tijd om - in een hogere
versnelling - werk te maken van de uitdagingen die de samenleving ons oplegt rondom
diversiteit, klimaatverandering, globalisering…?
In zijn postuum uitgegeven boek ‘Resetting the stage’, onderstreept Dragan Klaic, nog een
dierbare collega die te vroeg is gestorven, het belang dat het theater zijn intrinsieke
artistieke waarden moet blijven koesteren, maar hij voegt er ook aan toe dat we heel
concreet duidelijk moeten maken wat de precieze meerwaarde is voor het publiek en de
samenleving.
Door commerciële producties na te bootsen, door te plooien voor ‘een elk wat wils’
programmatie, door het nastreven van goedkope successen verliest het gesubsidieerde
theater net die eigenschappen waarin het zich onderscheidt van het commerciële circuit en
verliest daardoor uiteindelijk ook de legitimering van publieke steun.
‘Resetting the stage’ veronderstelt dat we grondig moeten durven nadenken over hoe het
gehele kunstenlandschap vandaag functioneert. Zijn we niet teveel consument geworden
van het eigen kunstenbestel? Is er om onze eigen transitie te bevorderen niet meer nodig
dan de zorg om middelen? Het wordt stilaan geen tijd om onze manier van denken te
veranderen en af te stappen van de idee dat elk artistiek project slechts kan opereren
vanuit zijn eigen autonome structuur. Cru gesteld: heeft elke kunstenaar behoefte aan een
eigen structuur? Moet elk educatief, sociaal-artistiek initiatief autonoom ontwikkeld
worden om relevant te zijn? Zou een deel van deze artistieke bedrijvigheid net niet gebaat
zijn bij het werken in andere, ‘gedeelde’ constellaties en zo zelfs beter zijn weg naar het
publiek vinden?
Is het evident dat elke organisatie, elk gezelschap, muziekensemble, museum of
kunstencentrum, … dat vandaag structurele subsidies ontvangt een aanvraag indient bij de
volgende structurele ronde en die ook nog krijgt? Is het erg om een punt te zetten achter
een verhaal en op een andere manier mee te werken aan verhalen die nog verteld moeten
worden? In het prachtige Herfsttij der middeleeuwen betoogt Johan Huizinga als volgt:
“doch bij het zoeken naar het nieuwe leven, dat opkwam, vergat men licht, dat in de
geschiedenis als in de natuur het sterven en geboren worden eeuwig gelijke tred houden.
Oude beschavingsvormen sterven af terzelfdertijd en op dezelfde bodem, waarin het
nieuwe voedsel vindt om op te bloeien”.
Kunnen we, vertrouwend op de artistieke rijkdom van de afgelopen twintig jaar, het proces
van sterven en geboren worden geen plek geven in onze eigen geschiedenis? En het
huidige systeem dat zijn wortel in de jaren 80 heeft ten gronde aanpakken?
Het vernieuwde decreet met zijn ‘functionele benadering’ biedt ons wat dat betreft een
unieke kans - om de artistieke praktijk en alle ondersteunende functies rond die praktijk
anders te organiseren, om ruimte te creëren voor alternatieve praktijken, voor een andere
manier van ‘groeien’. We kunnen veel leren van de transitiebeweging die in andere
gebieden interessante praktijken ontwikkelt, op vlak van mobiliteit, co-housing,
gezamenlijke energieaankopen, car-sharing, gedeelde stadstuinen, pop-up restaurants,
minder productie…
Meer denken vanuit de artistieke projecten zelf en minder vanuit de structuren. Onze
infrastructuren opengooien, waarom niet ‘leeg’ laten staan opdat het nieuwe er een plek in
kan vinden…
Zijn we bereid om het decreet op een avontuurlijke manier te interpreteren? Dan moeten
we er met z’n allen werk van willen maken. Een grote verantwoordelijkheid ligt bij de
sector zelf, bij de kunstenaars en organisaties die aanspraak willen maken op
ondersteuning, maar we moeten ook meer samen aan de slag én bondgenoten zoeken in
andere sectoren. Zeker op stedelijk niveau kan het interessant zijn om samen te bekijken
hoe het artistieke weefsel zich kan vertakken in een stad. Het betrekken van de stedelijke
overheden bij de opmaak van de landschapstekening is een eerste stap. Woorden alleen
zijn niet genoeg, er moet ook gehandeld worden.
Een avontuurlijke toepassing van het decreet veronderstelt ook een mentale shift in de
hoofden van de toekomstige beoordelaars, een bereidheid om op een andere manier naar
de artistieke praktijk te kijken. Het hele beoordelingsapparaat is bovendien op een nieuwe
leest geschoeid. In theorie interessant, op voorwaarde dat de werking van deze pools van
beoordelaars goed wordt voorbereid én begeleid.
Veel werk dus ook voor het agentschap want de eerste dossiers moeten binnen zijn op 1
september 2015.
Behalve een avontuurlijke toepassing van het vernieuwde decreet wil ik nog drie punten op
de agenda zetten die we kunnen gebruiken om het artistieke landschap te wapenen voor
de toekomst:
1. Metier, vakmanschap
In het boek ‘De radicale vernieuwers’ staaft de onderzoeker Anton Blok niet alleen de
intrigerende stelling dat “een patroon van ontregeling aanzet is tot radicale vernieuwing”.
Aan de hand van voorbeelden uit kunst en wetenschap maakt hij ook duidelijk dat talent of
het vermoeden van talent niet volstaat om grootse kunst of wetenschap voort te brengen.
“niet talent, maar vaardigheden, dagelijkse oefening en toevallige ontmoetingen zijn
beslissend”.
In de laatste zomergasten van deze zomer foeterde Sam Dillemans dat er een gebrek is aan
“aanbidding”. “Iedereen is tegenwoordig kunstenaar, we doen een beetje van alles, maar
niks tegoei. Kunst kent geen compromissen, als kunstenaar moet je jezelf voortdurend in
vraag stellen op zoek gaan naar je innerlijke.” Die genadeloze consequentie met kunst
bezig te zijn, die Dillemans kenmerkt, vergt behalve het talent ook discipline, toewijding en
vakmanschap.
Ik ben geneigd Dillemans gelijk te geven. De lat mag omhoog. Niet elke geïnspireerde
ingeving leidt tot kunst. Wat meer vakmanschap, discipline en toewijding, meer
zelfbevraging kunnen de kunsten wel gebruiken. Die verantwoordelijkheid ligt niet alleen
bij de kunstopleidingen, maar loopt door in de professionele praktijk. Omdat kunstenaars
ruimte nodig hebben om hun metier aan te scherpen, maar ook ruimte om te falen en
opnieuw te beginnen, wil ik in dit verband de ietwat onzichtbare, maar essentiële rol van
de werkplaatsen onder de aandacht brengen.
2. Leiderschap
In het verlengde van vakmanschap en toewijding wil ik ook even stilstaan bij leiderschap,
‘bezield’ leiderschap welteverstaan. Grote instellingen zijn belangrijk voor een gunstig
artistiek klimaat. Dat kan misschien verrassend klinken uit mijn mond, maar de polarisering
tussen grote en kleine structuren heeft volgens mij nog nooit een interessante discussie
opgeleverd. Het kunstenlandschap is gebaat bij een rijke schakering aan organisaties. Maar
de grootte van een instelling brengt ook verantwoordelijkheden met zich mee. Daarover
mag gediscussieerd worden. We zijn gelukkig de tijd voorbij dat de grote instellingen geen
enkele verantwoording voor hun beleid moesten afleggen. Het punt dat ik hier vandaag wil
maken gaat over de mensen die aan het hoofd van deze instellingen staan. Welke leiders
willen we? Het zijn niet de managers, die onder het mom van goed bestuur en cultureel
ondernemerschap, de ziel en inhoud van onze instellingen zullen belichamen. Bezielde
leiders vallen op door hun passie, gecombineerd met visie en empathie. Ze houden de
focus op de kern, de inhoud van het werk. Ze durven zich mengen in het maatschappelijk
debat, ook al gaat dat soms ten koste van een lucratieve mediadeal. Met Jan Hoet en
Gerard Mortier zijn we dit jaar enkele grote figuren verloren. Waar zit de nieuwe generatie
vrouwen en mannen om onze stadstheaters, orkesten, kunstencentra, opera’s, musea te
gaan leiden? Hoe zorgen we ervoor dat de verandering in onze samenleving zich ook
weerspiegelt in de leiding van onze instellingen? Waarom zien we zo weinig internationale
persoonlijkheden aan het hoofd van onze instellingen? Welke ‘allochtone’ kunstenaar zal
straks als eerste aan het roer staan van NTGent, Muhka of Festival van Vlaanderen? Hoe
vermijden we dat de gepassioneerde leiders van vandaag de oude krokodillen van morgen
worden? In haar open brief waarschuwde Frie Leysen voor de dinosaurussen bij de grote
Europese festivals en voor de krokodillen en vastgeroeste mechanismen in grote
instellingen. Ook in Vlaanderen zie ik hier en daar staartgroei.
Welke stimuli zijn er voor de directeurs van vandaag om hun leiderschap op een andere
manier, elders in te zetten en niet te vergroeien met hun functie? Werken met een beperkt
aantal mandaten zou kunnen vermijden dat dezelfde personen te lang op dezelfde stoel
blijven zitten. Een dynamisch personeelsbeleid dat het aantrekkelijk maakt om regelmatig
van functie te veranderen kan ook helpen. Roterend leiderschap, … Het zijn maar enkele
pistes om verder over na te denken.
3. Het internationale perspectief
Internationalisering wordt helaas nog te vaak gezien als een exportverhaal, een manier om
de eigen markt te vergroten. De economische factor speelt uiteraard mee maar veel
essentiëler zijn de artistiek, inhoudelijke drijfveren.
Het internationale perspectief is cruciaal om nieuwsgierig te blijven naar praktijken die we
niet kennen, om kunstenaars te ontmoeten met andere artistieke, esthetische waarden.
Om ons eigen Westerse dominantie denken regelmatig op de schop te zetten. Als
antidotum tegen de neoliberale en neonationalistische wind die door onze gewesten
waait…
De kwaliteit van de huidige artistieke productie in Vlaanderen kan voor een belangrijk deel
toegeschreven worden aan de langdurige investeringen in internationale
samenwerkingsverbanden, aan de gastvrijheid om kunstenaars van elders in Vlaanderen en
Brussel te laten werken en door het publiek regelmatig bloot te stellen aan het werk van
internationale kunstenaars. We hebben zelf de taak om het belang van het internationale
perspectief telkens opnieuw duidelijk te maken aan publiek, politiek en samenleving. Van
de overheid mag een ambitieuzer internationaal cultuurbeleid verwacht worden dat
vertrekt vanuit de artistieke kwaliteiten die ons kunstenlandschap kenmerkt, niet louter of
alleen vanuit economische of politieke doelen.
Het worden fascinerende tijden, zoveel is zeker, met een stevige agenda voor ons allemaal.
Er roert al veel in het struikgewas, op vele fronten wordt hard gewerkt door kunstenaars,
belangenbehartigers, steunpunten. Begrijp mijn betoog vandaag als een oproep om de
artistieke rijkdom te koesteren maar de kritische reflectie niet te schuwen, wat zeg ik, te
intensifiëren. We moeten dringend nieuwe manieren van werken vinden, open staan voor
andere vormen om zo telkens weer opnieuw de rol van de kunsten in de samenleving
scherp te stellen. We moeten onze comfortzone durven verlaten om weer avontuurlijker te
kunnen creëren en werken. Passie, vakmanschap, bezield leiderschap en een open blik
kunnen ons daarbij helpen.
In deze soms moeizame zoektocht willen we U, geachte heer minister graag als een
betrouwbare bondgenoot zien. U heeft de eer om het nieuwe kunstendecreet te
operationaliseren. U krijgt als eerste de kans, om een strategische visienota neer te leggen.
Hoeveel jaren hebben we daar niet om gesmeekt? Een heldere visie die de slag om
subsidies voorafgaat én die niet achteraf wordt gemaakt om rare beslissingen te
rechtvaardigen? Maar liefst ook een visie die verder reikt dan het verdelen van subsidies.
We rekenen erop dat u uw collega’s van de Vlaamse regering weet te overtuigen van het
belang van kunst en cultuur in een ambitieus samenlevingsmodel. Dat u mee gangmaker
wordt om allianties te smeden met andere sectoren in de maatschappij. Ik hoop op een
vruchtbare samenwerking. Maar ik hou ook van een gezonde dosis spanning tussen kunst
en politiek. Elk heeft zijn eigen rol te spelen. Net zomin als de kunsten moeten proberen de
politiek te behagen, hoeft u het niet altijd met ons eens te zijn. We houden van een goed
gesprek en ik ben altijd bereid het te modereren;). Zolang u de idee maar koestert dat
kunstenaars en de veellagige artistieke praktijk daarrond een specifieke rol te spelen
hebben in deze samenleving.
Ann Olaerts, 4 september 2014