Opgave 1 Een wasdroger bestaat uit een trommel die langzaam maar constant om een horizontale as draait. Om te voorkomen dat het wasgoed in de trommel kreukt, moet de draaisnelheid van de trommel zó zijn, dat het wasgoed in het hoogste punt nét van de trommelwand loskomt. De trommel heeft een middellijn van 52 cm. Het toerental van de trommel is van fabriekswege ingesteld op 70 RPM (omlopen per minuut). Dat blijkt echter te snel te zijn: een handdoek van 0,23 kg zit constant tegen de trommelwand gedrukt. A. B. C. D. Bereken de middelpuntzoekende kracht op de handdoek. Leg uit waar in de trommel de handdoek de minste normaalkracht ondervindt. Bereken die minimale normaalkracht. Bereken het juiste toerental van de trommel (met het oog op de kreukvorming). Opgave 2 Een atleet slingert een kogel aan een draad rond. Neem aan dat de beweging van de kogel een eenparige (horizontale) cirkelbeweging is. A. B. C. Schat hoe groot de hoek is die de draad maakt met de horizontaal. Schat hoe groot de straal is van de cirkelbeweging. Bereken (m.b.v. je antwoorden op de vorige twee onderdelen) hoe groot de snelheid is waarmee de kogel ronddraait; maak daartoe een schets met de krachten op de kogel. Opgave 3 In de achtbaan gaan de karretjes “ over de kop”. Neem aan dat het deel van de baan op de foto een cirkel is met een omtrek van 41 m. A. Toon aan dat de snelheid van de karretjes in het hoogste punt van de baan minstens 8,0 m/s moet zijn. In werkelijkheid is de snelheid in het hoogste punt 12 m/s. Piet heeft een massa van 68 kg. B. Bereken hoe groot de kracht is waarmee Piet in het hoogste punt tegen de zitting van zijn stoeltje duwt.
© Copyright 2024 ExpyDoc