Publicity in Secured Transactions Law. Towards a European Public Notice Filing System for Non‐Possessory Security Rights in Movable Assets? D.J.Y. Hamwijk Samenvatting (Nederlands) Er wordt in toenemende mate gepleit voor de invoering van een Europees openbaar register voor zekerheidsrechten op verschillende typen goederen, naar het voorbeeld van het Amerikaanse notice filing-systeem (Art. 9 van de Uniform Commercial Code, ‘Art. 9 UCC’). Een voorstel voor de invoering van een dergelijk register is opgenomen in Book IX van de Draft Common Frame of Reference (‘Book IX DCFR’), dat een veelomvattend raamwerk van regels ten aanzien van zekerheidsrechten op roerende goederen biedt. Het doel van dit proefschrift is te onderzoeken of het raadzaam is een Europees notice filing systeem voor zekerheidsrechten op roerende zaken in te voeren en zo ja, in hoeverre Art. 9 UCC hierbij als voorbeeld zou moeten dienen. Bij het formuleren van een antwoord op deze vraag ligt de focus op de belangen van verschillende partijen die doorgaans betrokken zijn bij zekerheidstransacties met betrekking tot roerende zaken binnen de grenzen van de Europese Unie. Centraal staat de vraag of het waarschijnlijk is dat deze partijen “beter af” zijn in een systeem waarin een openbaar notice filing-systeem is ingevoerd, gelet op de effectiviteit1 en kostenefficiëntie 2 van de voorgestelde oplossing. Bij deze evaluatie is van de vooronderstelling uitgegaan dat het wenselijk is om een openbaar register in te voeren als het register (i) de problemen en risico’s vermindert waaraan partijen blootstaan wanneer publiciteit afwezig is, en (ii) dit doet op een wijze die kostenefficiënt is voor de betrokken partijen; oftewel in lijn met een (positieve) kostenbatenanalyse. De uitkomst van dit onderzoek is dat de invoering van een Europees registerstelsel zinvol kan zijn; het succes ervan zal echter in grote mate afhangen van de vraag hoe dit wordt ingericht en geïmplementeerd. Het notice filingsysteem zoals (in concept) opgenomen in Book IX DCFR, the European Register for Proprietary Security (‘ERPS’), is veelbelovend in verschillende opzichten. Dit proefschrift doet enkele suggesties voor verbetering. Bij de beoordeling van de vraag of een openbaar register ‘effectief’ is, heb ik een probleemoplossende aanpak (‘problem-solving approach’) gekozen door te evalueren of en in hoeverre een notice filing-systeem de bestaande problemen/risico’s voor de onderzochte partijen oplost/mitigeert. In de context van dit proefschrift is een situatie als een probleem of ‘risico’ beschouwd als het waarschijnlijk is dat de onderzochte partijen kosten maken als gevolg van het feit dat een openbaar register afwezig is. Een probleem-oplossende juridische regel brengt dus als gevolg mee dat partijen minder kosten hoeven te maken. 2 Het antwoord op de vraag of een door Art. 9 UCC of Book IX voorgestelde oplossing kostenefficiënt is wordt beoordeeld aan de hand van een aantal ‘bepalende factoren’, zoals de kosten om het register te raadplegen of registraties te verrichten, maar ook de gebruiksvriendelijkheid van het register, daarbij inbegrepen de tijd en moeite die het kost om registraties up to date te houden alsook de kosten die het risico op fouten met zich brengt. 1 1 1. Deel I: het belang van publiciteit Om tot bovenstaande conclusie te komen, beschrijft Deel I van dit proefschrift de behoefte aan openbare informatie aangaande bezitloze zekerheidsrechten,3 door in kaart te brengen aan welke risico’s de daarbij betrokken partijen blootstaan als direct gevolg van de afwezigheid van een dergelijk register. Het Nederlandse rechtssysteem – een van de weinige jurisdicties in Europa die dienaangaande (nog) geen openbaar register hebben ingevoerd – is in deze analyse gebruikt als een ‘case study’ (voor het gemak aangeduid als ‘niet-publiek registersysteem’). De uitkomst van deze evaluatie is dat het huidige gebrek aan openbare informatie aangaande zekerheidsrechten, in essentie, twee gevolgen heeft die voor de betrokken partijen tot kosten zouden kunnen leiden. De afwezigheid van openbare informatie aangaande bestaande bezitloze zekerheidsrechten laat kredietverstrekkers die op de aldus bezwaarde roerende zaak een zekerheidsrecht willen nemen of derden die deze zaak willen kopen gemakkelijk geloven dat de aangeboden zaken onbelast zijn, terwijl deze juist bezwaard zijn (met een zekerheidsrecht of een eigendomsvoorbehoud).4 Dit risico stelt zekerheidsnemers 5 en beslagleggende crediteuren6 bloot aan het risico van ‘goederenrechtelijke conflicten’: conflicten waarbij twee partijen vechten om dezelfde (of vergelijkbare) goederenrechtelijke positie met betrekking tot één en dezelfde zaak. Omdat één van deze partijen het goederenrechtelijke conflict altijd zal verliezen, is dit onwenselijk bezien vanuit de positie van de betrokken partijen; de verliezer zal immers benadeeld worden en daarmee kosten maken. Voor zover dit risico zich in de praktijk manifesteert en kredietverstrekkers de kosten die met dit risico gepaard gaan doorberekenen aan hun debiteuren-kredietnemers in de Wanneer gesproken wordt over openbare informatie aangaande zekerheidsrechten wordt gedoeld op inhoudelijke informatie over de vraag i) welke partij een zekerheidsrecht heeft bedongen, ii) op welk moment, iii) op welke goederen en iv) in welke hoeveelheid. 4 Dergelijk bedrog kan opzettelijk geschieden, maar een debiteur kan ook – zeker in complexe financieringstransacties – in verwarring zijn over de vraag of en zo ja, welke, goederen hij reeds aan een derde verpand heeft. 5 Wanneer een debiteur (‘B’) bepaalde (reeds belaste) zaken aan derden (‘C’s) heeft aangeboden als onderpand, kan het zijn dat deze derden – denk aan opvolgende banken of handelscrediteuren – niet worden beschermd door een regel van derdenbescherming, omdat ze niet aan de voorwaarden van deze beschermingsregels voldoen, als gevolg waarvan ze een andere goederenrechtelijke positie hebben dan waarop zij hadden geanticipeerd. Als deze C’s wel aan de voorwaarden van derdenbescherming voldoen, houdt dit een risico in voor reeds bestaande zekerheidsgerechtigden (‘A’s’); door de verlening van bescherming aan C’s verliezen A’s immers hun goederenrechtelijke aanspraak met betrekking tot de zaak. 6 Ongesecureerde crediteuren lopen het risico betrokken te raken in een semi-goederenrechtelijke conflict wanneer zij beslag leggen op goederen van de debiteur die reeds zijn belast met een zekerheidsrecht. Dit goederenrechtelijke conflict is geen gevolg van bedrog van de debiteur, en daarmee geen goederenrechtelijk conflict in eigenlijke zin, maar het is wel een direct gevolg van de afwezigheid van publiciteit: immers, was openbare informatie aangaande zekerheidsrechten aanwezig geweest, dan waren deze crediteuren gewaarschuwd over het feit dat de goederen reeds bezwaard waren, waarmee zij onnodige beslagkosten hadden kunnen voorkomen. 3 2 vorm van een of meerdere kredietopslagen, lijden deze debiteuren hier nadeel van, omdat zij dan een hogere rente voor hun leningen betalen. Het tweede belangrijke gevolg van de afwezigheid van een openbaar register is het feit dat het moment waarop een zekerheidsrecht ten opzichte van derden effect krijgt manipuleerbaar wordt.7 Behalve voor de bewust frauderende crediteur zelf, behelst dit een risico voor alle (gesecureerde en ongesecureerde) crediteuren van de debiteur en is het voor deze partijen een mogelijke kostenpost. Onderzoek naar het ‘niet-publieke registersysteem’ in Deel I van dit proefschrift heeft niet alleen laten zien aan welke risico’s de verschillende partijen blootstaan wanneer publiciteit afwezig is; het heeft tevens zicht gegeven op het antwoord op de vraag in hoeverre deze risico’s zich manifesteren in de praktijk. De uitkomst is dat deze risico’s zich in de Nederlandse rechtspraktijk niet vaak manifesteren. Dit moet mijns inziens worden verklaard door het feit dat deze risico’s hun voornaamste basis vinden in de uitzonderingsgevallen van fraude (gepleegd door de debiteur dan wel door de debiteur samen met de gesecureerde kredietverstrekker) of incidentele fouten. De kosten en potentiële schade die hiervan het gevolg zijn, zijn daarom waarschijnlijk niet significant voor de betrokken partijen die hiervan het slachtoffer zijn.8 Als bovenstaande uitkomst met betrekking tot het Nederlandse rechtssysteem representatief is voor jurisdicties zonder openbaar register, zou de invoering van een openbaar notice filing-systeem systeem alleen gerechtvaardigd zijn, wanneer het register aan een hoge mate van efficiëntie voldoet in het verminderen van de twee zojuist genoemde risico’s. Met dit in het achterhoofd, maar met het nadrukkelijke voorbehoud dat andere Europese landen niet in dit onderzoek zijn betrokken, is in Deel II en Deel III onderzocht in hoeverre Art. 9 UCC en Book IX DCFR aan deze (‘hoge’) standaard voldoen. 2. Deel II: beoordeling van de Amerikaanse benadering: Art. 9 UCC Deel II brengt de ‘effectiviteit’ en de ‘kosten-efficiëntie’ van Art. 9 UCC en het notice filing-systeem in kaart wat betreft het risico van ‘goederenrechtelijke conflicten’ enerzijds en ‘antedatering’ anderzijds. Genuanceerder gezegd, het evalueert in hoeverre Art. 9 UCC – als vaak genoemd voorbeeld voor toekomstig Dit is niet het geval wanneer het ontstaan van een bezitloos pandrecht onderworpen is aan een vereiste dat een vaste datum doet vaststaan, zoals bijvoorbeeld het geval is in Nederland. Zie hoofdstuk 3, paragraaf 2.2.3-2.2.4. 8 Deze analyse is niet één-op-één toepasbaar op crediteuren die beslag leggen op reeds bezwaarde goederen, omdat deze crediteuren niet bedrogen zijn door de debiteur en daarmee niet op dezelfde manier betrokken raken in een goederenrechtelijk conflict als bijvoorbeeld zekerheidsnemers; zie voetnoot 6. Het aantal gevallen dat ongesecureerde crediteuren beslag leggen op reeds bezwaarde goederen zou daarom in verhouding groter kunnen zijn; accurate cijfers hiervan heb ik echter niet gevonden. 7 3 Europees zekerhedenrecht – de problemen oplost die bestaan in een ‘niet-publiek registersysteem’ (zie Deel I), en indien en voor zover dat het geval is, tegen welke prijs voor de partijen die aan deze risico’s zijn blootgesteld. Daarbij is gelet op de kosten die deze partijen moeten maken en de moeite die zij moeten doen om het systeem te gebruiken. Wat deze aspecten betreft heeft de evaluatie van Art. 9 UCC een wisselend beeld opgeleverd. 2.1. Effectiviteit van Art. 9 UCC (maatstaf I) 2.1.1. Het risico op goederenrechtelijke conflicten Art. 9 UCC voorkomt goederenrechtelijke conflicten door kredietverstrekkers en leveranciers de mogelijkheid te bieden hun goederenrechtelijke aanspraak (zoals een zekerheidsrecht of een purchase money security interest (‘PMSI’)) te registreren in het Art. 9 UCC notice filing-systeem. Derden die voornemens zijn een zekerheidsrecht te bedingen, zaken te kopen of daarop beslag te leggen, worden door deze registraties gewaarschuwd voor het feit dat deze zaken reeds bezwaard zijn (of kunnen worden). Art. 9 UCC biedt daarmee de basis voor een effectieve oplossing voor goederenrechtelijke conflicten. Er is echter een aantal goederenrechtelijke conflicten dat niet wordt voorkomen door Art. 9 UCC, dan wel op een manier die niet ‘effectief’ is. Ik zal hiervan een aantal voorbeelden geven. In de meeste Amerikaanse staten hebben beslag leggende crediteuren niet de mogelijkheid om hun beslag(vonnis) te registreren, als gevolg waarvan gelegde beslagen niet verifieerbaar zijn voor zekerheidsnemers en andere derden. Ook zijn PMSI’s niet traceerbaar tot het moment van registratie, hetgeen 20 dagen kan duren nadat PMSI’s derdenwerking hebben gekregen. Voor zover zekerheidsrechten of PMSI’s wel (tijdig) worden geregistreerd en daarmee wel (tijdig) verifieerbaar zijn, is het voorts niet voor iedereen even gemakkelijk om ‘verdere informatie’ te verkrijgen over de status quo aangaande de zaken van de debiteur. Beslag leggende crediteuren hebben bij voorbeeld niet de onderhandelingspositie om hun debiteuren te vragen om te verklaren welke zaken nog beschikbaar zijn voor verhaal. In de praktijk blijken alleen banken deze onderhandelingspositie te hebben, simpelweg omdat de debiteur zijn kredietverstrekker nodig heeft om de onderneming draaiende te houden. Kortom, Art. 9 UCC voorkomt niet alle goederenrechtelijke conflicten op een effectieve manier. 2.1.2. Het risico van antedatering Antedatering wordt door Art. 9 UCC in belangrijke mate voorkomen doordat zekerheidsrechten geen derdenwerking hebben totdat een ‘notice’ van hun 4 (mogelijke) bestaan wordt geregistreerd in het openbare notice filing systeem. Als gevolg hiervan is het moment waarop een zekerheidsrecht effect krijgt jegens derden objectief verifieerbaar en vaststelbaar. Ook kan het moment waarop een zekerheidsrecht effect krijgt niet worden gemanipuleerd, gelet op het feit dat reeds verrichte registraties op geen enkele manier kunnen worden gewijzigd. Dit betekent dat bestaande goederenrechtelijke posities, voor zover deze worden bepaald aan de hand van de volgorde van registratie, niet kunnen worden beïnvloed. Omdat Art. 9 UCC gebaseerd is op de regel dat degene die als eerste registreert voorrang heeft (op basis van de ‘first-to-file-or-perfect’-regel) en voorts ‘advance filing’ is toegelaten, is ‘antedatering’ eigenlijk geen relevant risico onder Art. 9 UCC, althans niet in de context van opvolgende zekerheidsgerechtigden. Het gevolg van deze regels is namelijk dat opvolgende zekerheidsnemers aan de hand van een door een voorganger verrichte registratie altijd op de hoogte kunnen zijn van het feit dat deze ‘voorganger in tijd’ reeds een zekerheidsrecht heeft dan wel op een later moment een zekerheidsrecht kan nemen en daarmee toch hoger in rang zal zijn. Zekerheidsnemers kunnen in het Art. 9 UCC notice filing-systeem namelijk een ‘conditionele’ goederenrechtelijke aanspraak creëren op (een gedeelte van) de goederen van de debiteur door een ‘notice’ met betrekking tot deze goederen te registreren, ondanks het feit dat het zekerheidsrecht nog niet daadwerkelijk gecreëerd (‘attached’) is. Mits de omschrijving van het onderpand in een verrichte registratie maar ruim genoeg geformuleerd is, is antedatering daarmee niet mogelijk, al zullen cynici beweren dat dit antedatering niet zozeer voorkomt maar juist legaliseert. Het risico van antedatering is echter niet volledig uitgesloten of irrelevant onder Art. 9 UCC. Er is een aantal prioriteitsconflicten waarbij niet (alleen) de datum van een verrichte registratie doorslaggevend is, maar ook het moment van tekenen van de zekerheidsovereenkomst. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een prioriteitsconflict tussen bestaande zekerheidsgerechtigden en opvolgende beslagleggers of kopers die opereren buiten de normale bedrijfsvoering. De kredietverstrekker die zijn debiteur in afwachting van ondertekening van de zekerheidsovereenkomst reeds een kredietfaciliteit heeft verstrekt, maar geconfronteerd wordt met een tussentijdse beslaglegging of een tussentijds faillissement van de debiteur, kan zich in deze gevallen dus verleid voelen om de zekerheidsovereenkomst te antedateren. Omdat de formele vereisten voor het tekenen van de zekerheidsovereenkomst niet erg strikt zijn, zijn de mogelijkheden hiertoe onder Art. 9 UCC nog steeds aanwezig. Art. 9 UCC sluit het risico op antedateren, kortom, niet volledig uit. 5 2.2. Kosten-efficiëntie van Art. 9 UCC (maatstaf II) Los van de vraag of Art. 9 UCC goederenrechtelijke conflicten en antedatering voorkomt, is dit Artikel niet bepaald gebruiksvriendelijk. Partijen die betrokken zijn in zekerheidstransacties moeten veel moeite doen en kosten maken om het systeem te gebruiken of er op af te kunnen gaan. De meeste moeilijkheden hebben betrekking op de naam van debiteur – of het nu gaat om het registreren onder de naam van de debiteur of om het raadplegen van het register onder deze naam – en op het feit dat er (nog steeds) geen consistentie is tussen de verschillende ‘zoeklogica’ (in Amerikaans jargon; ‘search logics’) die door de registratiekantoren in de verschillende Amerikaanse staten wordt gebruikt. Dit dwingt gebruikers van het notice filing-systeem ertoe verschillende varianten van de naam van de debiteur te gebruiken, zowel bij het registreren van een ‘notice’ als bij het raadplegen van dit systeem. Naast het ingewikkelde proces van het vaststellen van en het zoeken onder de juiste naam van de debiteur kost het tijd en moeite om de juiste debiteur te identificeren te midden van de vele uitkomsten die een zoekopdracht kan opleveren. In vele staten zijn verschillende pogingen ondernomen om de ambiguïteit van dit naamvereiste op te lossen, als gevolg waarvan de verwarring over dit vereiste alleen maar is toegenomen. Dat Art. 9 UCC op state-based filing is gebaseerd versterkt dit probleem. Gebruikers van het Art. 9 notice filing systeem hebben hierdoor al decennia te lijden onder grote commerciële onzekerheid. Daarnaast is het proces van het zoeken naar ‘verdere informatie’ niet zo eenvoudig onder Art. 9 UCC. Omdat er vele zekerheidsnemers bij dezelfde debiteur geregistreerd zijn met (al dan niet ‘verlopen’) notices, blijkt het moeizaam, tijdrovend en duur te zijn te identificeren wie de werkelijke zekerheidsnemer is en bestaande (maar inmiddels ‘lege’) registraties te laten beëindigen. Tot slot brengt de aard van het register mee dat derden met een zekerheidsrecht de inhoud van de door hen verrichte registraties dienen te updaten en te monitoren om te voorkomen dat hun zekerheidsrecht derdenwerking verliest. Zowel bestaande als potentiële zekerheidsgerechtigden moeten bijvoorbeeld blijven monitoren of hun debiteur een naamsverandering heeft doorgevoerd, of er een transitie van het ‘chief executive office’ van de ene naar de andere staat heeft plaatsgevonden, of de debiteur een deel van de goederen heeft overgedragen aan een derde zonder toestemming etc. Dit zijn allemaal obstakels in de voorkoming van goederenrechtelijke conflicten op een manier die kostenefficiënt is voor de betrokken partijen. Hoewel een kwantitatieve analyse van de kosten buiten het terrein van dit proefschrift valt, blijkt uit de literatuur dat de kosten om van het systeem gebruik te maken en erop te kunnen vertrouwen allerminst triviaal zijn. 6 3. Deel III: Op naar een Europees openbaar notice filing systeem? Deel III van dit proefschrift evalueert de onderzoeksresultaten van Deel II in het licht van een mogelijk toekomstig Europees notice filing-systeem. De conclusie van deze evaluatie is dat de Europese wetgever zich om twee redenen niet zou moeten laten ontmoedigen om een Europese equivalent van het Amerikaanse notice filingsysteem in te voeren. In de eerste plaats biedt het raamwerk van Art. 9 UCC de handvatten om het risico op goederenrechtelijke conflicten en antedatering in belangrijke mate te voorkomen. Daarnaast zijn veel van de onvolkomenheden in het Art. 9 UCC-systeem toe te schrijven aan de manier waarop het notice filingsysteem geïmplementeerd is in de Verenigde Staten. De tekortkomingen die met Art. 9 UCC geassocieerd worden, kunnen met andere woorden worden voorkomen door andere beleidskeuzes te maken en door de European Register for Proprietary Security op een efficiëntere wijze te implementeren dan onder Art. 9 UCC. Dat de ontwerpers van Book IX DCFR zich hiervan bewust zijn geweest blijkt duidelijk uit de huidige opzet van Book IX DCFR die veel effectiever en efficiënter is in de preventie van goederenrechtelijke conflicten en antedatering dan zijn Amerikaanse tegenhanger. De regels die geregistreerde zekerheidsgerechtigden een sterkere prikkel geven om ‘verdere informatie’ te verstrekken aan derden en de veel efficiëntere inrichting van de voorgestelde ERPS zijn mijns inziens de twee voornaamste pluspunten van Book IX DCFR. Toch is ook Book IX DCFR niet perfect. Ook in Book IX DCFR zijn bepaalde (semi-)goederenrechtelijke aanspraken niet openbaar – zoals beslag(vonnissen) – of kunnen zekerheidsrechten op een andere manier derdenwerking krijgen dan door registratie in het register (bij voorbeeld door inbezitneming). Ook zijn er, net als onder Art. 9 UCC, goederenrechtelijke aanspraken die later openbaar worden gemaakt dan het moment dat deze rechten derdenwerking krijgen, zoals de met de PMSI vergelijkbare ‘acquisition finance devices’. Kortom, heel wat goederenrechtelijke aanspraken zullen ook in het European Register for Proprietary Security niet traceerbaar zijn. De meeste van deze imperfecties kunnen mijns inziens worden verbeterd en hiertoe doe ik een aantal aanbevelingen.9 Of Book IX DCFR na implementatie (en al dan niet aangepast conform de in dit proefschrift gedane voorstellen) naast de bevordering van grensoverschrijdende handel,10 ook efficiëntievoordelen met zich zal brengen voor Zie hoofdstuk 7, paragraaf 4. Ik breng in herinnering dat dit proefschrift zich niet richt op de vraag of de invoering van een Europees openbaar notice filing-systeem de grensoverschrijdende handel als zodanig bevordert. Dit proefschrift onderzoekt louter of dit systeem, in aanvulling op het bevorderen van de grensoverschrijdende handel, naar waarschijnlijkheid efficiëntievoordelen zal opleveren voor de partijen die doorgaans in zekerheidstransacties betrokken zijn en opereren binnen de grenzen van de Europese Unie. Zie supra Hoofdstuk 1, paragraaf E.3. 9 10 7 de in dit onderzoek betrokken partijen, kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Efficiëntie overwegingen voor de partijen die het register zullen gaan gebruiken zullen immers niet de enige overwegingen zijn bij de vraag of een Europees notice filing-systeem dient te worden ingevoerd. Zo zal het feit dat vele landen (binnen en buiten Europa) voor bezitloze zekerheid reeds een bepaalde vorm van registratie hebben ingevoerd de beslissing om een openbaar register op Europese schaal beïnvloeden; het creëren van een ‘level playing field’ zal anderzijds ongetwijfeld indirecte economische voordelen meebrengen. Mocht de Europese wetgever tot de invoering van een Europees notice filing-systeem overgaan en het huidige Book IX als model gebruiken, dan kunnen de bevindingen in dit proefschrift relevante en concrete suggesties bevatten om dit systeem zo effectief en efficiënt mogelijk vorm te geven. 8
© Copyright 2024 ExpyDoc