Het mag niet, maar ik doe het lekker toch!

Contractenrecht
Mr. B.I. Kraaipoel1
Het mag niet, maar ik doe het lekker toch!2
Bb 2014/27
Hoge Raad 21 maart 2014 ECLI:NL:HR:2014:682 (Bb
2014/27.1)
In het arrest Coface/Intergamma geeft de Hoge Raad een uitlegregel voor een onoverdraagbaarheidsbeding (art. 3:83 lid 2
BW). Als regel heeft zo’n beding enkel verbintenisrechtelijke
werking, slechts bij uitzondering ook goederenrechtelijke
werking.
Vooraf
Een contractueel verbod tot overdracht van vorderingen
heeft als uitgangspunt uitsluitend verbintenisrechtelijke
werking, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te
leggen – formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW
is beoogd. Dit is de strekking van het arrest Coface Finanz
GmbH/Intergamma B.V. van de Hoge Raad van 21 maart 2014
(ECLI:NL:HR:2014:682). Kort samengevat: het mag niet,
maar het kan wel.
Inleiding
In de financieringspraktijk houdt art. 3:83 lid 2 BW, waar
deze uitspraak over gaat, de gemoederen al geruime tijd bezig. Het gaat in de kern om de vraag of overdracht van vorderingen (en verpanding van vorderingen) kan ‘mislukken’
vanwege een contractueel verbod op overdracht. Dergelijke
verboden komen vaak voor in algemene voorwaarden. Voor
banken (als zekerheidgerechtigden) en factoringmaatschappijen is een goederenrechtelijk overdrachtsverbod een stain-de-weg.
Vorderingsrechten zijn in beginsel overdraagbaar (art. 3:83
lid 1 BW). Art. 3:83 lid 2 BW maakt daarop een uitzondering, het artikel luidt:
“De overdraagbaarheid van vorderingsrechten kan ook
door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar worden uitgesloten.”
In 2003 promoveerde – thans hoogleraar Onderneming en
Financiën – Beekhoven van den Boezem op dit specifieke
onderwerp. In datzelfde jaar wees de Hoge Raad het arrest
Oryx/Van Eesteren (ECLI:NL:HR:2003:AF0168), waarover later meer. De afgelopen jaren werd van alle kanten bezwaar
gemaakt tegen het ‘probleem’ dat goederenrechtelijke onoverdraagbaarheid met zich bracht voor de (financierings)
praktijk. Deze goederenrechtelijke onoverdraagbaarheid
zou een rem zetten op de financierbaarheid van ondernemingen door banken en factoringmaatschappijen. Op 21
maart 2014 heeft de Hoge Raad feitelijk d(i)e angel uit 3:83
lid 2 BW gehaald.
De vraag of een contractueel verbod tot overdracht verbintenisrechtelijke of goederenrechtelijke werking heeft
moet worden beantwoord door uitleg van dat beding. De
uitleg van een beding geschiedt aan de hand van de Haviltex-maatstaf.3 Nu het gaat om een beding dat naar zijn
aard mede is bestemd om de rechtspositie van derden te
beïnvloeden, dient het te worden uitgelegd naar objectieve
maatstaven, met inachtneming van de Haviltex-maatstaf.
Als uitlegregel voor een contractueel overdrachtsverbod
geldt, zo leert het arrest, dat dit enkel verbintenisrechtelijke
werking heeft. Dat is nu de hoofdregel. De uitzondering is
dat zo’n beding ook goederenrechtelijke werking heeft. Gevolg is dan volgens deze nieuwe uitlegregel dat een vordering in de regel niet mag worden overdragen, maar dat het
wel kan. Overdracht ten behoeve van factoring of verpanding van vorderingen wordt dus (in de regel) niet geblokkeerd door een contractueel verbod. Deze uitlegregel komt
tegemoet aan de geuite bezwaren uit de praktijk.
De zaak
In het kader van een factoringovereenkomst had Coface
vorderingen van AFK Duitsland op Intergamma gecedeerd
gekregen. Intergamma had echter in art. 21 lid 3 haar algemene inkoopvoorwaarden staan:
“Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Intergamma zal Verkoper zijn rechten en verplichtingen
uit de met Intergamma gesloten overeenkomst, noch geheel noch gedeeltelijk aan derden overdragen. Toestemming van Intergamma ontslaat Verkoper niet van zijn
verplichting in te staan voor correcte nakoming van de
koopovereenkomst.”
Coface heeft Intergamma aangesproken tot betaling van
vorderingen die aan haar gecedeerd waren. Intergamma
heeft onder meer aangevoerd dat zij niet heeft toegestemd
– als bedoeld in art. 21 lid 3 van haar algemene inkoopvoorwaarden – in de overdracht van deze vorderingen. Daarom
waren deze vorderingen, aldus Intergamma, mede gelet op
art. 3:83 lid 2 BW, niet overdraagbaar.
De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de bewoordingen
van art. 21 lid 3 van de algemene inkoopvoorwaarden blijkt
dat partijen de overdraagbaarheid niet goederenrechtelijk
hebben willen uitsluiten, maar slechts een obligatoir verbod
hebben willen overeenkomen.
Het hof dacht daar anders over. Het hof leidt uit het arrest
Oryx/Van Eesteren af dat een contractueel verbod tot overdracht of verpanding, bij gebreke van aanwijzingen voor
3
1
2
Mr. B.I. Kraaipoel is advocaat bij Höcker Advocaten te Amsterdam.
Naar: Milja Praagman: Ik doe het lekker toch!, Leopold, 2012.
Bb 2014/27
T2_BB_1410_bw_V02.indd 81
Beslissend is de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en
weer redelijkerwijs aan de bepaling mogen toekennen en hetgeen zij te
dien aanzien van elkaar mogen verwachten.
Afl. 10 - mei 2014
81
5/14/2014 5:14:12 PM
Contractenrecht
HET MAG NIET, MA AR IK DOE HET LEKKER TOCH!
het tegendeel, zo moet worden uitgelegd dat daarmee niet
slechts verbintenisrechtelijke werking, maar ook goederenrechtelijke werking is beoogd. Gelet op de formulering van
art. 21 lid 3 van de algemene inkoopvoorwaarden ligt het
voor de hand om uit te gaan van goederenrechtelijke onoverdraagbaarheid.
Het arrest van de Hoge Raad
De Hoge Raad begint met een algemene overweging over
de werking van goederenrechtelijke onoverdraagbaarheid.
Handelen in strijd met zo’n beding levert niet slechts wanprestatie op, maar kan bovendien niet leiden tot een geldige
overdracht of verpanding. Anders gezegd, de Hoge Raad bevestigt de leer uit Oryx/Van Eesteren. Dat arrest is – zo meldt
ook de Hoge Raad in het onderhavige arrest – kritisch besproken in de literatuur. Grond voor die kritiek was onder
meer de angst dat contractuele onoverdraagbaarheidsbepalingen zouden leiden tot verminderde financierbaarheid
van ondernemingen. Dat was weer gebaseerd op de gedachte dat zulke bepalingen ook – en in de regel – leiden tot
goederenrechtelijke onoverdraagbaarheid. Factoring, securitisatie en verpanding zouden hierdoor gehinderd worden.
Dit alles kan de Hoge Raad er echter niet toe brengen om art.
3:83 lid 2 BW tot een dode letter te maken. De mogelijkheid
staat nu eenmaal in de wet.
Dan komen wij bij de kernoverweging. De Hoge Raad overweegt dat de uitlegregel die het hof dacht te lezen in Oryx/
Van Eesteren daar niet in staat. Zo’n regel – goederenrechtelijke werking, tenzij aanwijzingen voor het tegendeel – bestaat niet. Het is precies omgekeerd:
“3.4.2 Een beding als het onderhavige, dat naar zijn
aard mede is bestemd om de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende
partijen niet kennen, en dat ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen, dient te worden
uitgelegd naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltexmaatstaf (zie HR 20 februari 2004,
ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid
van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking
hebben, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te
leggen – formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is
beoogd. Het hof heeft dit miskend.”
‘het is verboden vorderingen aan een derde over te dragen’,
‘zonder toestemming zal verkoper zijn rechten en verplichtingen niet aan derden overdragen’, ‘cessie van de vordering is
niet toegestaan’, zullen enkel leiden tot wanprestatie als de
vordering(en) desondanks wordt (worden) overgedragen,
maar het staat aan de overdracht niet in de weg.
Een schuldenaar die (echt) niet met een andere schuldeiser
geconfronteerd wil worden, zal dit dus met zoveel woorden (‘vorderingen uit hoofde van deze overeenkomst kunnen niet met goederenrechtelijk effect aan derden worden
overgedragen’) moeten vastleggen in de overeenkomst. Een
schuldeiser heeft geen belang bij beperking van de overdraagbaarheid. Voor de schuldeiser en voor derden – factoringmaatschappijen en banken – bevat de uitspraak van de
Hoge Raad een welkome uitlegregel.
Alles duidelijk?
Recent oordeelde Rechtbank Rotterdam4 in twee zaken dat
de overwegingen ‘zal aanspraken niet cederen of verpanden’,
‘zonder schriftelijke toestemming ’ en ‘verboden’ leidden tot
goederenrechtelijke onoverdraagbaarheid. De rechtbank
ging ervan uit dat bij een verpandingsverbod goederenrechtelijke werking de hoofdregel is, tenzij er duidelijke aanwijzingen voor het tegendeel. Gezien het hier besproken arrest
zullen die uitspraken in hoger beroep geen stand houden.
Maar twijfelgevallen zijn er ook. Een blik op recente uitspraken op dit gebied laat dat zien. In januari van dit jaar oordeelde rechtbank Amsterdam5 over een veelvoud aan overdrachtsverboden. Min of meer langs de lijnen van Coface/
Intergamma overwoog de rechtbank dat overwegingen als
‘is niet gerechtigd’, ‘hebben niet het recht’, niet toegestaan’ en
‘niet bevoegd’ enkel verbintenisrechtelijke gevolgen hebben.
Bij de overweging ‘Rechten en verplichtingen uit deze Algemene Inkoop Voorwaarden zijn niet overdraagbaar ’ kwam de
rechtbank echter tot de conclusie dat daarmee de onoverdraagbaarheid van de vordering zelf werd geregeld. Dit leidt
dan tot goederenrechtelijke onoverdraagbaarheid. Ook valt
te wijzen op een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 20136 , waarin het hof de overweging
‘is niet bevoegd haar rechten/verplichtingen over te dragen’
leidde tot goederenrechtelijk onoverdraagbaarheid. Deze
uitspraken zijn mijns inziens niet in lijn met (de strekking
van) Coface/Intergamma.
Gevolgen van de uitspraak
Met deze uitspraak is duidelijk dat de Hoge Raad tot hoofdregel heeft verheven dat een contractueel verbod tot overdracht van vorderingen enkel verbintenisrechtelijke werking heeft. Voor goederenrechtelijke werking moet dit uit
de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering
blijken. Het komt mij voor dat dit enkel het geval zal zijn als
de beoogde goederenrechtelijke werking met zoveel woorden in de overeenkomst staat. Alle andere varianten, zoals
82
T2_BB_1410_bw_V02.indd 82
4
5
6
ECLI:NL:RBROT:2013:8758 en ECLI:NL:RBROT:2013:8759.
ECLI:NL:RBAMS:2014:493.
ECLI:NL:GHARL:2013:BY8884.
Afl. 10 - mei 2014
Bb 2014/27
5/14/2014 5:14:12 PM