verslag SOM seminar: verdienmodellen van

Verdienen aan zorgvastgoed in de toekomst ‘Ja, het zijn ruwe tijden, maar er liggen ook prachtige kansen om cliënten/mensen hun plek in de maatschappij weer te gunnen en ze daarin te ondersteunen/faciliteren.’ (Albert Verwij – GGNet) Op 15 januari 2014 werd in de Jaarbeurs een seminar georganiseerd met als thema “Nieuwe verdienmodellen rond zorgvastgoed”. Op dit seminar, georganiseerd door Seminars op Maat (SOM), kwamen diverse ontwikkelingen in de langdurige zorg aan de orde die te maken hebben met de extramuralisering van zorg. Dit geldt voor de lagere zorgzwaartepakkettten ZZP 1 t/m 3, en een deel ZZP 4. Begin 2015 zal die situatie, met de invoering van de Wet langdurige zorg (Wet LZ), weer veranderen en zullen er drie klassen van zorg zijn: licht, middel en zwaar. Wat dit precies betekent, is nog onduidelijk. De extramuralisering heeft grote gevolgen voor zorgaanbieders en woningcorporaties. Laat staan voor hun verdienmodellen. Eén ding werd al snel duidelijk op het seminar. Bezint eer ge begint. De verschillende sprekers: Dirk Holtkamp (Actiz), Jacqueline van Ginneken (bureau ouderenzorg), Albert Verwij (GGNet), Guus Verduijn (Woonzorg Nederland), Mirjam van ’t Veld (burgemeester gemeente Stichtse Vecht) en Piet Keijser (gemeente Amsterdam) waarschuwden voor overhaaste besluitvorming ten aanzien van het huidige vastgoed en gaven oplossingsrichtingen aan voor de ontwikkeling van toekomstbestendig zorgvastgoed. Zo kan je verwachten dat ouderen (of mensen met een verstandelijke beperking of een psychische aandoening) die moeten gaan betalen voor huisvesting, diensten en verblijf ook meer te kiezen willen hebben. De aanbieders van langdurige zorg zullen moeten veranderen van aanbodgestuurde naar vraaggestuurde organisaties. Iets soortgelijks geldt voor woningcorporaties die passende appartementen moeten gaan leveren. Gemeenten zullen hierbij vooral een faciliterende en regisserende rol vervullen. In de afgelopen jaren zijn er verschillende akkoorden geweest met betrekking tot de langdurige zorg. De ontwikkelingen in deze akkoorden laten een soort salamitactiek zien. Het wordt met elk volgende stap steeds minder, strenger enzovoorts. We mogen, naar kunnen, naar moeten langer thuis blijven wonen, in de woorden van Jacqueline van Ginneken. De ontwikkelingen op een rij: -­‐Scheiden wonen en zorg; -­‐Lenteakkoord: extramuralisering ZZP 1 t/m 3; -­‐Regeerakkoord: extramuralisering ZZP 1 t/m3 +ZZP4; -­‐Zorgakkoord: Hervorming van de AWBZ; ZZP4 in 2015 i.p.v. 2016; -­‐Herfstakkoord met najaarsbrief: persoonlijke verzorging naar zorgverzekeraars. Er is een nieuwe wet in ontwikkeling: AWBZ wordt Wet LZ (Langdurige Zorg). De tekst van deze wet is nog niet definitief. Wel is duidelijk dat de bevoorschotting van de kosten gaat wegvallen; de zorgaanbieders zullen voorfinanciering van zorgkosten (€ 4 à €5 mlrd) zelf moeten gaan regelen, wat een beslag legt op hun kapitaal. Zorgaanbieders zullen dus meer eigen vermogen moeten aanhouden! Gedurende de dag, luisterend naar alle sprekers, kwam er een aantal belangrijke thema’s steeds terug. Hieronder zullen de thema’s puntsgewijs besproken worden. Zorgaanbieders, gemeenten en woningcorporaties kunnen hier hun voordeel mee doen. -­‐ Er zijn drie mogelijke strategieën met betrekking tot het vastgoed van zorginstellingen, aldus Jacqueline van Ginneken (Bureau ouderenzorg): alleen intramurale zorg bieden aan cliënten met hogere ZZP’s; deels intramurale en deels extramurale zorg bieden, waarbij bestaand vastgoed ten dele wordt aangepast voor verhuur; alleen extramurale zorg bieden, waarbij al dan niet zorgvastgoed wordt afgestoten. Elke strategie kent zijn voor-­‐ en nadelen. http://www.seminarsopmaat.nl/download.php?id=66 Code 46635807 -­‐Het is belangrijk om bestaand vastgoed niet te snel te willen afstoten. Met de extramuralisering van de lagere ZZP’s zullen mensen langer in hun eigen huis blijven wonen, maar de verwachting is ook dat binnen afzienbare tijd het aantal ouderen boven de 80 enorm is gestegen en dat deze groep juist aanspraak zal maken op hogere ZZP’s en dus op verpleeghuiszorg. Guus Verduijn (Woonzorg Nederland) gaf aan dat het bestaande volume zorgvastgoed (zo’n 120 VVT-­‐instellingen) dat nu voorhanden is dan hard nodig zal zijn. Dit zorgvastgoed zal evenwel moeten worden aangepast aan de zorgvraag van hogere ZZP’s, aldus Dirk Holtkamp (Actiz). -­‐Wat extramurale zorg betreft, is er volgens Holtkamp een overschot aan zogenaamde nultredenwoningen, woningen met maximaal één trap die met enkele eenvoudige ingrepen zijn om te bouwen voor mensen die niet of weinig mobiel zijn. Holtkamp merkte wel op dat de leefomgeving zeer bepalend is voor de al of niet geschiktheid voor de doelgroep. Voor woningen in de categorieën “verzorgd wonen” en “wonen met diensten” geldt juist dat er een tekort is. Deels kan bestaand zorgvastgoed hiervoor worden verbouwd; deels kunnen bestaande woningen in de huur-­‐ en koopsector worden aangepast. Of kan er gebruik worden gemaakt van vastgoed dat leeg staat. Volgens Holtkamp is het aanpassen van bestaande woningen niet het probleem, wel het verdienmodel dat er aan ten grondslag moet liggen. -­‐Niet alle mensen met een lagere ZZP die in een (aangepast) huurappartement terecht komen, waar ze ook zorg kunnen krijgen, zijn in staat om een redelijke huurprijs te betalen. Holtkamp legde uit dat iemand met een AOW en een klein pensioen ongeveer een inkomen heeft van € 950, maar dat de huurprijs, plus de kosten voor diensten (schoonmaak, eten, drinken) en verblijf (energie, water, etc.), al snel veel hoger zijn. Voor woningcorporaties die de appartementen aanbieden, kan dit voor grote financieringsproblemen zorgen omdat ze appartementen aan de groep mensen met een laag inkomen nauwelijks boven de kostprijs kunnen verhuren. Dit is ook een strop voor zorginstellingen die appartementen willen gaan verhuren. Via de NHC (normatieve huisvestingscomponent) krijgen zij veel meer per woning vergoed, zo stelt Jacqueline van Ginneken (bureau ouderenzorg), dan huur zal opleveren. -­‐ Zorginstellingen, woningcorporaties, zorgverzekeraars (in de rol van zorgkantoren) en gemeenten zullen de handen ineen moeten slaan. Dat betekent dat er andere verdienmodellen gaan ontstaan, al is nog onduidelijk welke. Ook Albert Verwij van GGNet ziet die noodzaak tot samenwerking. Voor GGNet, die van plan is een aantal locaties te sluiten dan wel in te krimpen, is het een enorme uitdaging om cliënten ‘weer terug naar de maatschappij’ te brengen. Verwij: ‘Het gaat bij ons om een groep die zo’n 30% van het gehele cliëntenbestand uitmaakt. Van die groep is 20-­‐25% uitbehandeld. En dat is weer een groep waarvan familie, gemeenten en woningcorporaties zeggen dat zij er niets mee kunnen.’ Maar Verwij is positief: ‘Mijn buikpijn kan de oplossing zijn voor de buurman.’ -­‐De vraag van de cliënt staat centraal. Immers als die klant zelf voor zijn huur, diensten en verblijfskosten zal moeten gaan betalen, zal hij daar ook eisen aan gaan stellen. Er zal dus gedifferentieerd moeten gaan worden naar aspecten als leefstijl, bejegening, prijs. Dit kan ook betekenen, aldus Verduijn, dat de cliënt een kleiner appartement wil omdat dat goedkoper is. Verwij zegt het zo: ‘Onze cliënten wonen liever in een kleinere woning met een lage huurprijs als dat betekent dat ze hun shag kunnen blijven betalen.’ -­‐Zorgaanbieders zullen zich gaan concentreren op de medisch technische zorg, zo geeft een aantal sprekers aan. Volgens Verduijn is dat een goede zaak: veel zorg van nu is geen zorg. Verduijn: ‘Dat is door de AWBZ-­‐gesponsord welzijn, voornamelijk gericht op het terugdringen van eenzaamheid’. In welzijn zal op een andere manier moeten worden voorzien. Bijvoorbeeld door de groeiende groep vitale 65-­‐plussers die graag een (vrijwillige) bijdrage wil leveren aan het welzijn van ouderen, gehandicapten, ggz-­‐cliënten. Bovendien zijn veel ‘nieuwe’ ouderen gesteld op eigen regie en zullen zo lang mogelijk zelfstandig willen blijven. Voor zorginstellingen betekent dit dat zij anders moeten gaan denken: van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’. -­‐ Twee sprekers spraken namens de gemeenten. Door andere sprekers wordt een dringend beroep gedaan op die gemeenten. Gemeenten zouden achterblijven bij de ontwikkelingen, terwijl hun rol cruciaal is. Piet Keijzer (gemeente Amsterdam) vertelt een ander verhaal. Amsterdam heeft de vraag naar zorg en de verwachte vraag naar verschillende woonvormen in kaart gebracht voor de komende jaren. Ze hebben een Koersbesluit vastgesteld, genaamd Amsterdam Zorg. In dat besluit wordt de oprichting van 22 wijkzorgteams aangekondigd. Per wijk worden zogenaamde “mandjes”gemaakt: wat is er aan zorg, woningen, welzijn etc. in die wijk nodig? Dit laatste in samenwerking met 50 grotere zorginstellingen en 10 woningcorporaties. Ook heeft Amsterdam onderzoek gedaan naar de woonwensen van ouderen. Burgemeester Mirjam in ’t Veld van Stichtse Vecht doet in haar presentatie juist een beroep op woningcorporaties: ‘Waarom worden we [de burgers, red.] door bijvoorbeeld woningcorporaties niet verleid om na te denken over onze eigen woning?’ Zij vindt dat de burger, een oudere of iemand met een (psychische) beperking, zelf verantwoordelijk is voor aanpassingen van de eigen woning, maar die burger is zich daar nog onvoldoende van bewust. -­‐Keijzer vindt het belangrijk dat burgerinitiatieven gericht op het welzijn in de buurt de kans krijgen tot wasdom te komen. ‘Laat 100.000 bloemen bloeien’. Oftewel: sta burgerinitiatieven niet in de weg, maar faciliteer die juist, bijvoorbeeld door het scheppen van parkeergelegenheid of het aanpassen van een bestemmingsplan. In Amsterdam is Stadsdorp Zuid ontstaan, een burgerinitiatief waarbij op vrijwillige basis Amsterdammers elkaar diensten leveren. Dit initiatief heeft nu in Amsterdam 12 navolgers. Samenwerking, zuinig omgaan met bestaand zorgvastgoed, (huur)appartementen aanpassen aan de specifieke (zorg)vraag van de cliënt, het stimuleren van burgerinitiatieven: het zijn tendenzen die door regelgeving en andere verwachtingen van cliënten ten aanzien van zorg en wonen worden ingegeven. De tendenzen geven oplossingsrichtingen aan. Maar ze maken nog niet duidelijk hoe de nieuwe verdienmodellen voor woningcorporaties en zorgorganisaties er uit moeten gaan zien. En wat de rol van de gemeenten hierbij is. Bovendien zijn er voor een stad als Amsterdam, waar tweederde van de woningen in eigendom is van woningcorporaties, andere mogelijke verdienmodellen dan voor een gemengde (deels steedse, deels landelijke) gemeente als Stichtse Vecht. Er zijn geen standaardoplossingen. De toekomst vraagt om maatwerk.