Antwoorden Ringen en Lichamen, week 1 Johan Commelin Serge Horbach Jan Schoone 24 februari 2014 Opgave 6. Laat R een (mogelijk niet-unitaire) ring zijn met R+ ∼ = Q/Z. Bewijs dat voor alle a, b ∈ R geldt: ab = 0. Bewijs. Identificeer R+ met Q/Z. Noteer de vermenigvuldiging in R met ⊗. Voor ab , dc ∈ R geldt dan: a c a c a c ∗ c ∗ a ⊗ =d· = = 0. ⊗ = d· ⊗ ⊗ d b d bd d bd d bd d ∗ Bij = wordt gebruik gemaakt van de distributiviteit (R3) van ⊗ over de optelling. Dit bewijst dat ⊗ de nulafbeelding is. Opgave 15. Laat R een ring zijn. Voor n ∈ Z en r ∈ R defini¨eren we nr ∈ R als in opgave 8. (a) Stel R is commutatief. Bewijs dat n (a + b) = n X n k=0 k ak bn−k voor alle a, b ∈ R en n ∈ Z>0 . (b) Bewijs omgekeerd, dat als bovenstaande formule voor alle a, b ∈ R en n ∈ Z>0 geldt, de ring R commutatief is. Uitwerking van 15. (a) We bewijzen met inductie. n = 1: (Let op, het geval n = 0 is wel waar, maar wordt niet gevraagd!) Het linkerlid is a + b. Het rechterlid: 1 X 1 k 1−k 1 0 1 1 1 0 a b = a b + a b = b + a. k 0 1 k=0 Het gevraagde volgt nu, omdat de optelling commutatief is. Neem nu aan dat de uitspraak waar is voor zekere n ∈ Z>0 . We bekijken dan het geval n + 1. 1 (a + b)n+1 = 1 = 2 = 3 = 4 = 5 = 6 = 7 = (a + b)n (a + b) n X n k n−k a b · (a + b) k k=0 n n X X n k n−k n k n−k a b a+ a b b k k k=0 k=0 n n X n k+1 n−k X n k n+1−k a b + a b k k k=0 k=0 n+1 n X n X n k n+1−k k n+1−k a b + a b k−1 k k=1 k=0 n+1 n+1 X n X n ak bn+1−k + ak bn+1−k k−1 k k=0 k=0 n+1 X n n + ak bn+1−k k−1 k k=0 n+1 X n + 1 ak bn+1−k k k=0 In stap 1 gebruiken we de inductiehypothese, in stap 2 gebruiken we distributiviteit van R, in stap 3 de commutativiteit (!) Het vermelden van het gebruik van commutativiteit is essentieel!, in stap 4 vind een herindexering plaats, n n in stap 5 moet opgemerkt worden dat −1 = 0 en n+1 = 0, in stap 6 voegen we de sommen samen, n+1 en in stap 7 gebruiken we het bekende feit (uit Getallen en Discrete Wiskunde) dat = k n n k−1 + k (de Driehoek van Pascal). Nu hebben we met inductie bewezen dat de formule uit de opgave waar is voor alle n > 0 (dat ze waar is voor alle a, b ∈ R, volgt uit de willekeurigheid van a, b). (b) Omdat de formule waar is voor alle n, is ze zeker waar voor n = 2. Laat nu a, b ∈ R willekeurig. Dan is ook (a + b)2 = (a + b)(a + b) = a(a + b) + b(a + b) = 2 a + ab + ba + b2 en voor het rechterlid geldt: 2 X 2 k n−k = a2 + 2ab + b2 . a b k k=0 Nu volgt met de schrapwet voor optelling dat ab + ba = ab + ab, oftwel ba = ab. Omdat a, b ∈ R willekeurig waren, is R commutatief. Opgave 18 ay+bz (i) Zij A = a0 db , B = ( x0 yz ) ∈ T . Dan duidelijk A − B ∈ M (2, R) en A · B = ax ∈T 0 dz (Want R gesloten onder verm. en optelling) Bovendien is I ∈ T dus is T een deelring van M (2, R). Verder is 1 0 1 1 · 1 0 0 1 = 0 0 0 1 6= 0 0 Dus is T niet commutatief. 2 1 1 = 0 0 0 1 · 0 0 1 . 1 (ii) ⇒ Zij A = a0 db en zij B = ( x0 yz ) zdd AB = BA = I. Dan geldt ax = xa = 1 en dz = zd = 1 dus zowel a als d hebben een inverse. Dus a, d ∈ R∗ ⇐ Zij x, z ∈ R zodanig dat: ax = xa = 1, dz = zd = 1. Dan zij B = x0 −xbz Dan geldt z AB = BA = I. Dus A ∈ T ∗ . (iii) ⇒ Stel T ∗ is commutatief en stel Dan geldt: 2 a 0 a ∈ R∗ . Dan zij A = ( a0 01 ) , B = ( a0 1b ) ∈ T ∗ met b = a−1 . 2 1 a = AB = BA = 1 0 b . 1 Dus b = a−1 = 1, maar dan geldt ook a = 1−1 = 1. Dus R∗ = {1}. ⇐ Als geldt dat R∗ = {1} dan is T ∗ = {( 10 1b ) |b ∈ R}. Dan voor A = ( 10 1b ) , B = geldt: 1 y+b 1 b+y AB = = = BA. 0 1 0 1 Dus T ∗ is commutatief. (iv) Dit volgt nu uit het voorbeeld van vraag (i) tezamen met het bewijs van (iii). 3 1y 0 1
© Copyright 2024 ExpyDoc