Verzekering overlijdensrisico Eindrapport datum auteur(s) versie classificatie 17-12-2014 Jorna Leenheer Boukje Cuelenaere Millie Elsen Joris Mulder 2.2 Standaard © CentERdata, Tilburg, 2014 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Inhoudsopgave 1 Inleiding .........................................................................................3 1.1 1.2 1.3 1.4 Aanleiding en onderzoeksvraag ................................................................ 3 Achtergrond Anw .................................................................................... 4 Methodologie ......................................................................................... 5 1.3.1 Deelonderzoek aanbodzijde markt ...................................................... 5 1.3.2 Deelonderzoek vraagzijde markt ......................................................... 5 1.3.3 Deelonderzoek nabestaanden ............................................................. 5 Opbouw rapport plus leeswijzer ................................................................ 5 2 Aanbod van overlijdensverzekeringen en levensproducten met nabestaandenvoorzieningen ...................................................................6 2.1 2.2 2.3 2.4 Overlijdensrisicoverzekeringen in de derde pijler ........................................ 7 2.1.1 Typering en categorisatie van producten .............................................. 7 2.1.2 Premies en voorwaarden ................................................................... 9 Premies ..................................................................................................... 9 Gezondheidstoestand .................................................................................11 2.1.3 Acceptatie en uitsluiting ...................................................................12 2.1.4 Marktontwikkelingen ........................................................................12 Andere levensverzekeringen in de derde pijler ..........................................14 Nabestaandenregelingen in de tweede pijler .............................................15 Relatie tussen de pijlers bezien vanuit de aanbodzijde................................17 3 De markt voor overlijdensrisicoverzekeringen en levensproducten met nabestaandenvoorzieningen ................................................................. 19 3.1 Afsluiting van overlijdensrisicoverzekeringen in Nederland: totaalbeeld ........19 3.1.1 Aantal gesloten faciliteiten ................................................................ 19 3.1.2 Specificaties van afgesloten verzekeringen ..........................................21 3.1.3 Wijze en redenen van sluiten van verzekering .....................................24 3.2 Kennis van en recht op voorzieningen in de eerste en tweede pijler .............26 3.2.1 Kennis van Anw ..............................................................................26 3.2.2 Kennis van nabestaandenpensioen ..................................................... 28 3.2.3 De positie van zelfstandigen .............................................................. 28 3.3 Interactie tussen pijlers: een verklarend model voor verzekering in de derde pijler 29 3.3.1 Het onderzoeksmodel.......................................................................29 3.3.2 Schattingsresultaten ........................................................................31 4 Financiële ervaringen van nabestaanden ........................................... 35 4.1 4.2 4.3 5 Inkomensbronnen uit de drie pijlers .........................................................35 4.1.1 Algemene nabestaandenwet.............................................................. 35 4.1.2 Voorzieningen uit de tweede pijler ..................................................... 36 4.1.3 Voorzieningen uit de derde pijler ....................................................... 37 De inkomens- en arbeidspositie van nabestaanden ....................................39 4.2.1 Arbeidspositie .................................................................................39 4.2.2 Inkomenspositie ..............................................................................40 Ervaringen wanneer terugkijkend ............................................................40 Samenvatting en synthese .............................................................. 42 5.1 Mogelijkheden tot verzekering in de tweede en derde pijler ........................42 5.2 De markt voor overlijdensrisicoverzekeringen: consumentenkeuzes, consumentenkennis en relatie tussen de pijlers ..................................................43 Verzekering overlijdensrisico 1/51 5.3 De financiële gevolgen van het overlijden van een partner: de positie van nabestaanden ................................................................................................44 5.4 Relatie tussen de pijlers: aandachtspunten ...............................................46 A Onderzoeksverantwoording ............................................................. 48 A.1 A.2 A.3 Onderzoeksverantwoording eerste deelonderzoek ......................................48 Lijst geïnterviewde personen .......................................................................48 Onderzoeksverantwoording tweede deelonderzoek ....................................48 A.2.1 Het LISS Panel ................................................................................48 A.2.2 Steekproefkader en respons .............................................................. 49 A.2.3 Foutieve gegevens en outliers (uitbijters)............................................50 Onderzoeksverantwoording derde deelonderzoek ......................................50 Verzekering overlijdensrisico 2/51 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en onderzoeksvraag Het overlijden van een naaste is allereerst een emotionele gebeurtenis, maar treft nabestaanden vaak ook financieel. Om voor bepaalde groepen het wegvallen van inkomen op te vangen bestaat vanuit de overheid de Algemene nabestaandenwet (de Anw). De Anw is in het verleden al ter discussie gesteld, onder meer omdat deze geen (directe) prikkel geeft tot arbeidsparticipatie terwijl dit wel in de geest is van veel sociale verzekeringen1. Binnen dit onderzoek is de centrale vraag in hoeverre het verzekeren van overlijdensrisico al niet voor een groot deel wordt opgepakt (of kan worden opgepakt) binnen de private verzekeringsmarkt (de zogenaamde derde pijler) in combinatie met nabestaandenregelingen binnen pensioenregelingen (de tweede pijler). Mogelijk zal het functioneren van de derde pijler gedeeltelijk worden beïnvloed door regelingen in de tweede en de eerste pijler. Een uitkering voor nabestaanden vanuit de overheid kan ertoe leiden dat huishoudens minder snel geneigd zijn om zich privaat te verzekeren voor financiële gevolgen van het overlijden voor de partner en/of kinderen. Maar dit is niet het complete verhaal. De kans dat een persoon komt te overlijden voor de AOW-gerechtigde leeftijd is niet heel groot en de situatie is überhaupt dusdanig precair dat het aannemelijk is dat veel mensen hier liever niet mee bezig zijn en/of aandacht aan besteden. De vraag is mede daarom of mensen altijd goed op de hoogte zijn van de verzekering bij overlijden. Onvolledige kennis over verzekering bij overlijden kan zowel tot over- als tot onderontwikkeling van de derde pijler lijden. Daarnaast is een overlijdensverzekering in sommige gevallen min of meer verplicht bij het sluiten van een hypotheek op twee inkomens. Ook dit zal een weerslag hebben op de huidige ontwikkeling van de derde pijler. Dit onderzoek heeft als doel om inzicht te geven in de huidige situatie op de private verzekeringsmarkt, zowel aan de aanbod- als vraagzijde van de markt, waarbij ook behoefte is aan inzicht in de relatie tussen de pijlers. De centrale onderzoeksvraag die in dit rapport wordt beantwoord is als volgt geformuleerd: Welke mogelijkheden bestaan er in de private verzekeringsmarkt om overlijdensrisico te verzekeren en in hoeverre en waarom sluiten mensen een dergelijke verzekering af. Welke samenhang bestaat er met voorzieningen en ontwikkelingen in de eerste pijler (m.n. Anw) en tweede pijler (m.n. nabestaandenpensioen via collectieve regelingen bij pensioenfondsen en verzekeraars)? 1 Ojen, Q.H.J.M. van, m.m.v. J.W. van Egmond, P. Molenaar-Cox en B. Cuelenaere, (2011). Rouw en werk. Explorerend onderzoek naar re-integratie van nabestaanden. Den Haag: ministerie van SZW. Verzekering overlijdensrisico 3/51 Het onderzoek bestaat uit drie deelonderzoeken: (A) Onderzoek naar het aanbod van overlijdensrisicoverzekeringen en andere levensproducten met een nabestaandenvoorziening; (B) Onderzoek naar de vraag naar verzekeringen om het overlijdensrisico van een partner af te dekken en het verzekeringsgedrag vast te stellen; (C) Onderzoek naar de financiële situatie van nabestaanden na overlijden van de partner. 1.2 Achtergrond Anw Deze paragraaf geeft een korte beschrijving van de hoofdpunten van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Rechthebbenden Partner-nabestaanden komen in aanmerking voor Anw en zijn als rechthebbenden aan te merken als zij aan een van de drie onderstaande criteria voldoen: - De nabestaande verzorgt een of meer kinderen onder de 18 jaar - De nabestaande is voor minstens 45% arbeidsongeschikt - De nabestaande is voor 1950 geboren Nabestaanden geboren voor 1950 zijn rechthebbend ook als zij geen minderjarige kinderen hebben of niet arbeidsongeschikt zijn. Dit hangt samen met een versobering van de Anw in juli 1996, waarbij voor bestaande rechthebbenden en weduwen/weduwnaars geboren voor 1950 een overgangsregeling is getroffen. Daarnaast bestaat er een wezenuitkering voor minderjarigen en voor meerderjarigen die studeren of zorgtaken voor andere wezen hebben. Uitkering en voorwaarden voor uitkering De Anw-uitkering bedraagt in 2014 maximaal €1.148,26 bruto per maand voor nabestaanden zonder minderjarige kinderen en € 1.426,89 bruto voor nabestaanden met een of meer minderjarige kinderen. Voor het bepalen van de uitkering worden inkomen uit loondienst, winst uit eigen bedrijf en inkomsten uit (vervroegd) pensioen gedeeltelijk in mindering gebracht. Daarbij geldt dat de eerste €747,60 van het inkomen niet wordt meegeteld, boven dit bedrag wordt het inkomen voor twee derde van de nabestaandenuitkering afgetrokken. Bij een bruto-inkomen van € 2.445,24 per maand of hoger ontvangt men geen Anw-uitkering meer (bij mensen met minderjarige kinderen is dit € 2.863,19). Inkomsten uit nabestaandenpensioen, een lijfrente, rente- en dividendinkomsten en spaartegoeden leiden niet tot aftrek. De inkomsten uit andere uitkeringen, zoals WW, WAO, WIA en ZW worden volledig op de Anw-uitkering in mindering gebracht. Gebruikers Het aantal personen dat aanspraak maakt op de Anw daalt gestaag. Zo lag het in 2011 op 93.000, in 2012 op 81.200 en in 2013 68.500. Daarbij zijn vrouwen en de leeftijdsgroep tussen 55 en 65 jaar sterk oververtegenwoordigd 2. Medio 2012 werd 82% van de Anw-uitkeringen verstrekt aan een vrouw en 63% aan een persoon in de leeftijdsklasse van 55-65 jaar. Beleidsdoorlichting artikel 9 Begroting SZW: Nabestaanden, Algemene Nabestaandenwet, februari 2013 2 Verzekering overlijdensrisico 4/51 1.3 Methodologie 1.3.1 Deelonderzoek aanbodzijde markt De aanbodzijde is in kaart gebracht door een combinatie van desk research en acht interviews met relevante actoren. Er zijn daarbij twee interviews gehouden met specialisten op het gebied van (levens)verzekeringen, vier interviews met verzekeringstussenpersonen en twee interviews met grote verzekeraars. Een lijst van geïnterviewde personen en een literatuurlijst is opgenomen in Appendix A.1. 1.3.2 Deelonderzoek vraagzijde markt Dit deelonderzoek maakt gebruik van gegevens uit een vragenlijst die tussen 1-15 september 2014 is gehouden onder een representatieve groep Nederlanders in het LISS Panel(zie Appendix A.2 voor meer informatie over het LISS Panel). De steekproef bestaat uit 2300 respondenten tussen 25 en 65 jaar die samenwonen (al dan niet gehuwd) met een partner. De steekproef bevat zowel personen die gegeven hun inkomenspositie en gezinssituatie recht zouden hebben op een Anw-uitkering in geval hun partner overlijdt (mensen met kinderen onder 18 jaar, personen geboren voor 1950 en mensen die voor meer dan 45% arbeidsongeschikt zijn) als ook de groep die dat niet zou hebben. Het deelonderzoek geeft daarmee een totaalbeeld van de markt en er kunnen vergelijkingen worden gemaakt tussen de verzekeringspositie van mensen met en zonder (potentieel) recht op Anw-uitkering bij overlijden van hun partner. 1.3.3 Deelonderzoek nabestaanden Dit deelonderzoek is gebaseerd op 15 diepte-interviews gehouden onder een gevarieerde groep van nabestaanden. Deze nabestaanden zijn deelnemers aan het LISS panel. Omdat er over hen reeds informatie aanwezig is over het ontvangen van een Anwuitkering, leeftijd, gezinssamenstelling, arbeidsongeschiktheid en arbeidspositie, was het mogelijk een zo gevarieerd mogelijke steekproef van nabestaanden te benaderen (Zie Appendix A.3). De interviews gaan in op de inkomenspositie van de nabestaanden en de relatieve omvang van het inkomen uit ieder van de drie pijlers, alsmede de arbeidspositie. Daarnaast wordt ingegaan op ervaringen van de nabestaanden met de verschillende verzekeringen en voorzieningen. 1.4 Opbouw rapport plus leeswijzer De rest van dit rapport is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 tot en met 4 worden achtereenvolgens de resultaten besproken van de verschillende deelonderzoeken. Hoofdstuk 5 bevat een samenvatting en synthese. Verzekering overlijdensrisico 5/51 2 Aanbod van overlijdensverzekeringen en levensproducten met nabestaandenvoorzieningen Binnen het aanbod van de private verzekeringsmarkt (de zogenaamde derde pijler) kunnen levensverzekeringen voorzien in een financiële voorziening na overlijden van de partner. Daarbij wordt ten behoeve van dit onderzoek onderscheid gemaakt tussen: 1) overlijdensrisicoverzekering 2) levensverzekering (lijfrente of kapitaalverzekering) bij leven met overlijdensdekking. Het aanbod van deze producten3 en de aanwezige varianten, de bijbehorende premie alsmede relevante marktontwikkelingen zullen respectievelijk in 2.1 (overlijdensrisicoverzekeringen) en 2.2 (overige levensverzekeringen) worden besproken. Daarnaast is het mogelijk om een uitvaartverzekering te sluiten, een verzekering bedoeld voor het betalen en verzorgen van de uitvaart bij overlijden. Gezien de beperkte polisomvang van dit product (de gemiddelde poliswaarde van gesloten 4 uitvaartverzekeringen in 2013 was € 6.192) , blijft dit type verzekeringen verder buiten beschouwing. Naast de verzekeringen in de derde pijler, bouwen veel werknemers in de tweede pijler pensioen op dat voorziet in een nabestaandenpensioen. Op hoofdlijnen worden de regelingen in de tweede pijler besproken in 2.3. Ten slotte wordt de relatie tussen de pijlers zoals bezien vanuit de aanbodzijde besproken in 2.4. Het hoofdstuk bevat noodzakelijkerwijs enig verzekeringsjargon; om de leesbaarheid te vergroten zijn in Box 2.1 verschillende enkele kernbegrippen kort uiteengezet. Box 2.1: Verkorte uitleg achtergrondbegrippen Overlijdensrisicoverzekering: Een overlijdensrisicoverzekering keert een vooraf afgesproken bedrag uit indien de verzekerde voor een bepaalde datum overlijdt. Dit bedrag stelt de nabestaanden, meestal de achterblijvende partner, in staat om de hypotheek (gedeeltelijk) af te lossen en/of in het onderhoud te voorzien. Levensverzekering (bij leven): Een levensverzekering keert op of vanaf een vastgesteld moment in de toekomst eenmalig een geldbedrag uit (kapitaalverzekering) of periodiek een geldbedrag uit (lijfrenteverzekering). Deze verzekering wordt vaak gesloten als aanvulling of vervanging van het pensioen in de tweede pijler. In sommige (maar niet alle) gevallen keert deze verzekering bij overlijden ook uit aan nabestaanden. Levensverzekeringen zijn fiscaal gefacilieerd. Let op! Overlijdensrisicoverzekeringen zijn ook als vorm van levensverzekering aan te merken. Vanwege de hoge mate van relevantie wordt deze verzekering separaat benoemd en behandeld. Om de terminologie helder te houden wordt in dit rapport gesproken van overlijdensrisicoverzekeringen (keren uit als iemand overlijdt) en De benaming van de producten kan iets afwijken van de exacte benaming in de Wet Financieel Toezicht; gekozen is voor de benaming die naar verzekeringstussenpersonen en eindconsumenten het meest gebruikelijk is. 4 Als de waarde van de uitvaartverzekering minder is dan € 6.859, dan hoeft over deze waarde geen vermogensbelasting te worden betaald; de gemiddelde poliswaarde ligt - niet verrassend - in dezelfde orde van grootte. 3 Verzekering overlijdensrisico 6/51 (overige) levensverzekeringen (keren uit gedurende een periode van iemands leven, eventueel aangevuld met een nabestaandenfaciliteit). Lijfrente: Een lijfrente is een bedrag dat periodiek aan een bepaalde begunstigde wordt uitbetaald. Dit bedrag wordt doorgaans uitbetaald uit een levensverzekering of meer specifiek een lijfrenteverzekering. Lijfrente clausule: Een lijfrenteverzekering is verzekeringstechnisch niets anders dan een kapitaalverzekering plus een lijfrenteclausule. De lijfrenteclausule houdt in dat het vrijgekomen kapitaal wordt omgezet in een lijfrente. Bancaire lijfrente: Een bancaire lijfrente is een product dat bij een bank wordt afgesloten en in veel opzichten lijkt op een lijfrenteverzekering bij een verzekeraar. Een bancaire lijfrente is een vorm van banksparen, een fiscaal gefacilieerde vorm van sparen. In tegenstelling tot een lijfrenteverzekering keert een bancaire lijfrente altijd uit aan nabestaanden. N.B. Een meer complete uitleg van de begrippen wordt in de hoofdtekst gegeven, deze box is enkel ingevoegd om het lezen te vergemakkelijken en geeft dus een zeer beknopte omschrijving van de begrippen. 2.1 Overlijdensrisicoverzekeringen in de derde pijler 2.1.1 Typering en categorisatie van producten Het basisidee van een overlijdensrisicoverzekering is als volgt: - Persoon X sluit een verzekering voor het geval persoon Y komt te overlijden gedurende een bepaalde periode (looptijd verzekering) en voor een bepaald bedrag; - Persoon X betaalt maandelijks een premie; - Als persoon Y komt te overlijden, keert de verzekering uit aan persoon X (door de constructie dat X de premie betaalt, blijft de uitkering buiten de erfenis van Y) - Persoon X moet aannemelijk maken dat er een relatie bestaat met Y (kan naast echtgenoot bijv. ook zakenpartner, kind, ander familielid zijn) In de praktijk zijn X en Y veelal partners en zullen zij gezamenlijk besluiten om een overlijdensrisicoverzekering te sluiten en premie te betalen. Waar het dus op neerkomt dat een overlijdensrisicoverzekering wordt gesloten door een persoon om de begunstigde (meestal de achtergebleven partner) financieel te voorzien indien hij/zij komt te overlijden. De achterblijvende partner (de begunstigde) kan met het uitgekeerde bedrag bijvoorbeeld een huis aflossen (de begunstigde kan dan ook de kredietverstrekker zijn) of het gebruiken voor levensonderhoud. Dat kan tweezijdig (X verzekert voor het overlijden van Y en Y verzekert voor het overlijden van X), maar dat hoeft niet en ook kan de ene verzekering voor een ander verzekerd bedrag worden gesloten dan de andere. Als men tweezijdig verzekert, bestaat er de optie om een kruislingse verzekering te sluiten die iets goedkoper is dan twee losse verzekeringen. Een kruislingse verzekering keert slechts één keer uit (bij het overlijden van de eerste partner) en bij het overleden van de tweede partner gaat geen uitkering meer naar de nabestaanden (kinderen). Verzekering overlijdensrisico 7/51 In 2013 werden 195.333 overlijdensrisicoverzekeringen5 gesloten (al dan niet in combinatie met hypotheek), het gemiddeld verzekerde bedrag bedroeg € 127.596 (Bron: Centrum voor Verzekeringsstatistiek). Er zijn geen actuele getallen beschikbaar vanuit het Centrum voor Verzekeringsstatistiek over de totale portefeuille (alle lopende verzekeringen), er is enkel informatie over nieuwe productie beschikbaar, we baseren ons daarvoor op informatie uit de afgenomen vragenlijst (Hoofdstuk 3). Eenmalige versus periodieke uitkering Meestal keert de overlijdensrisicoverzekering bij overlijden eenmalig een bedrag uit. In het geval de verzekering in combinatie met een hypotheek is gesloten dan is dit eigenlijk vrijwel altijd zo. Het is echter ook mogelijk om een verzekering te sluiten die bij overlijden periodiek maandelijks gaat uitkeren gedurende een bepaalde periode (of tot het bereiken van een bepaalde leeftijd). In dat geval biedt de verzekering een maandelijkse voorziening aan de nabestaande om in zijn dagelijkse onderhoud te voorzien. Verzekeringstechnisch is de overlijdensrisicoverzekering identiek, maar in het geval van periodieke uitkeringen combineert men de overlijdensrisicoverzekering met een lijfrenteclausule. Gelijkblijvende versus dalende uitkering De verzekering kan worden afgesloten voor een constant bedrag gedurende de looptijd of voor een lineair of annuïtair dalend bedrag. Dalende verzekeringen komen soms voor bij hypotheken zodat de hoogte van de dekking afhankelijk is van de restschuld. Tussenpersonen geven aan dat de verschillen in premies tussen gelijkblijvend en dalend dusdanig klein zijn, dat zij vaak toch adviseren om een verzekering met gelijkblijvende dekking af te sluiten. Bij een dalende dekking kan gekozen worden voor een lineaire of een annuïtaire daling. Verzekering in combinatie met een hypotheek In veel gevallen sluiten mensen een overlijdensrisicoverzekering in combinatie met een hypotheek. Men sluit in dat geval een overlijdensrisicoverzekering voor de looptijd van de hypotheek (doorgaans 30 jaar), waarbij de verzekering uitkeert als een van de partners overlijdt. Deze verzekering is bedoeld om de hypotheeklasten van de achtergebleven partner (gedeeltelijk) te dragen en is veelal een voorwaarde om een hypotheek te krijgen. Het is zinvol om onderscheid te maken tussen overlijdensrisicoverzekeringen die zijn gesloten in combinatie met een hypotheek (en eenmalig uitkeren) en overlijdensrisicoverzekeringen die zijn gesloten om in het financieel inkomen van de nabestaanden te voorzien in het geval van overlijden (en meestal periodiek gaan uitkeren). Vanuit beschikbare marktcijfers is niet te identificeren hoeveel procent van de overlijdensrisicoverzekeringen worden afgesloten in combinatie met een hypotheek. Dit komt vooral doordat verzekeraars in veel gevallen een losse overlijdensrisicoverzekering sluiten, waarbij de hypotheek zelf elders is ondergebracht. Verzekeringstussenpersonen geven aan dat ongeveer driekwart van de overlijdensrisicoverzekeringen die zij sluiten in combinatie met een hypotheek is, voor een kwart geldt dit niet. In hoofdstuk 3 bespreken we de resultaten van de enquête over dit onderwerp. 5 Meer precies: risicoverzekeringen en hypotheek gerelateerde verzekeringen Verzekering overlijdensrisico 8/51 Opties Er zijn een groot aantal opties waarmee de risicoverzekering uitgebreid kan worden, zoals premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en/of een kinderverzekering. Tussenpersonen geven aan dat mensen meestal andere manieren hebben waarop zij deze risico’s dekken (denk aan uitvaartverzekering, zelf sparen, etc.), waardoor in het overgrote deel van de gevallen gewoon de basisverzekering afgesloten wordt. 2.1.2 Premies en voorwaarden Premies De hoogte van de premie is afhankelijk van de volgende aspecten: - Hoogte van het verzekerde bedrag (hoeveel keert de verzekering uit) - Looptijd van de verzekering - Leeftijd bij afsluiten - Gezondheidstoestand Vroeger werden verschillende premies gehanteerd voor mannen en vrouwen (vanwege verschillende sterftetabellen) maar na een uitspraak van het Europese Hof (maart 2011) is dit sinds december 2012 niet meer toegestaan. De relatie tussen leeftijd, looptijd en premiehoogte zal hieronder verder uiteengezet worden. Een veel gesloten overlijdensrisicoverzekering is er een met een constante dekking waarbij de premie gedurende de looptijd constant is. Omdat de premie voor een gesloten overlijdensrisicoverzekering constant blijft gedurende de looptijd, betaalt een persoon die een verzekering met een langere looptijd sluit in de eerste jaren eigenlijk te veel premie (zijn sterfkans is heel laag) en wanneer hij ouder is juist te weinig (want zijn sterfkans neemt toe terwijl de premie constant blijft). De premie die in de beginjaren te veel wordt betaald, wordt premiereserve genoemd. Dit wordt in Figuur 2.1 geïllustreerd met een voorbeeld. Het betreft een verzekering voor een (gezond) persoon van 30 jaar die een verzekering sluit met een looptijd van 35 jaar en een verzekerd bedrag van €200.000. De premie voor deze verzekering ligt tussen €15 en €20 per maand gedurende de hele looptijd. Daarnaast geeft de figuur aan wat de premie zou zijn als iemand (steeds) verzekeringen met een looptijd van een jaar zou af sluiten. Op deze manier is te zien dat de gemiddelde premie in de beginjaren hoger is dan de jaarlijkse premie, maar dat dit omslaat tussen 40- en 45- jarige leeftijd. Verzekering overlijdensrisico 9/51 Figuur 2.1 Maandelijkse premie voor 30-jarige verzekering versus eenjarige verzekering Constante premie gebaseerd op verzekering gesloten op 30-jarige leeftijd met een looptijd van 30 jaar voor een verzekerd bedrag van €200.000 Bron: premieberekeningen via www.Independer.nl, bewerking CentERdata6 Premies zijn sterk afhankelijk van de leeftijd van een verzekerde op het moment van afsluiten. Voor mensen tussen 20-35 jaar is de premie bij afsluiten laag, maar deze stijgt sterk als de leeftijd toeneemt. Onderstaand voorbeeld (Figuur 2.2) laat zien hoe hoog de maandelijkse premie is als iemand € 200.000 verzekert voor 20 jaar voor verschillende leeftijden. Daarbij is te zien dat een verzekering gesloten door een jongere heel goedkoop is (bij 25 jaar onder € 10 per maand), maar dat de te betalen premie voor personen vanaf 40 jaar behoorlijk stijgt. Men zou kunnen beargumenteren dat de looptijd van een verzekering in de meeste gevallen ook kan afnemen met de leeftijd; om dit te illustreren is ook de situatie weergegeven van een verzekering met een looptijd tot de verzekerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. In dat geval is de premiestijging minder sterk, maar het patroon is identiek. Dit alles houdt in dat het voor jonge stellen relatief goedkoop is om een overlijdensrisicoverzekering te sluiten, maar dat dit voor stellen die wat ouder zijn erg duur kan gaan worden. Een van de geïnterviewden geeft aan dat veel mensen ZZP-er worden boven de leeftijd van 40 jaar; op dat moment begint juist de premie op te lopen en sluiten ZZP-ers wellicht geen overlijdensrisicoverzekering terwijl het juist voor zelfstandigen relevant is om een dergelijke verzekering te sluiten. De premieberekeningen zijn gemaakt door steeds het gemiddelde te nemen van de drie aanbiedingen met de beste prijs-kwaliteitsverhouding volgens de website; door wijzigingen in premiehoogte zijn de exacte bedragen niet (meer) exact te repliceren. 6 Verzekering overlijdensrisico 10/51 Figuur 2.2 Maandelijkse premie voor een overlijdensrisicoverzekering van €200.000 gesloten naar leeftijd van afsluiten en voor verschillende looptijden Bron: premieberekeningen via www.Independer.nl, bewerking CentERdata Er is tot zover vanuit gegaan dat de premie constant is gedurende de looptijd van de verzekering, maar dit is niet noodzakelijkerwijs zo. De markt biedt in toenemende mate verzekeringen aan met een korte looptijd (5 jaar of korter) die na afloop steeds verlengd kunnen worden of verzekeringen die geen constante maar een zogenaamde realistische premie vragen. Bij dergelijke variabele premies wordt geen premiereserve opgebouwd en loopt de premie (sterk) op als iemand ouder wordt. Gezondheidstoestand Daarnaast is de gezondheidstoestand van de verzekerde mede bepalend voor de acceptatie en de premiebepaling. Belangrijke kenmerken van gezondheid zijn het al dan niet roken en de BMI, deze kenmerken hebben veelal direct een weerslag op de hoogte van de premie. Tot een bepaald bedrag volstaat het veelal om een gezondheidsverklaring in te vullen. Een aanvullende medische keuring wordt in dat geval enkel uitgevoerd als de antwoorden op de gezondheidsverklaring daar aanleiding toe geven. Vanaf een bepaald verzekerd bedrag kan een verzekeraar standaard (a) een medische keuring, (b) medische keuring + bloedtest, (c) internist screening eisen. De bedragen waarbij dit vereist is verschillen tussen aanbieders (bijv. medische keuring soms bij bedragen vanaf €250.000, soms pas bij bedragen vanaf €500.000). De Wet medische keuringen regelt welke vragen de verzekeraar mag stellen, waarbij er onderscheid wordt gemaakt tussen verzekeringen onder en boven de zogenaamde vragengrens. Als het verzekerd bedrag boven de vastgestelde vragengrens uitkomt, dan mogen verzekeraars meer vragen stellen dan wanneer dat niet het geval is, bijvoorbeeld over erfelijke aandoeningen in de familie. Verzekeraars hebben eigen acceptatierichtlijnen en mogen mensen weigeren. In de meeste gevallen is er echter geen sprake van weigering maar wel van een premieopslag, bijv. als men rookt of een verhoogd BMI heeft wordt de premie ongeveer 2 keer zo hoog. Een van de verzekeraars geeft aan dat de verschillen in premies tussen verzekeraars voor gezonde mensen is terug te voeren naar de mate van acceptatie. Een verzekeraar Verzekering overlijdensrisico 11/51 die een hoog percentage van de aanvragen voor de basispremie (zonder opslag) verzekert, zal een wat hogere premie hanteren dan een verzekeraar die al eerder een premieopslag gaat berekenen. Wanneer iemands gezondheid gedurende de looptijd verbetert moet er eerst voldoende bewijs zijn dat de nieuwe situatie ook stabiel is voordat de premie omlaag gaat. Wanneer men bijvoorbeeld veel gewicht verliest, moet men zich minimaal een jaar lang bij de dokter laten wegen, als bewijs. 2.1.3 Acceptatie en uitsluiting Verzekeraars en tussenpersonen geven aan dat het percentage personen dat onverzekerbaar is, heel laag ligt. Er bestaan verschillen tussen verzekeraars, bij de grote verzekeraars lijkt ongeveer 90% tegen het basistarief te worden geaccepteerd (zonder premieopslag). Het kan wel zo zijn dat de premie sterk oploopt als er gezondheidsbeperkingen zijn. Als een reguliere verzekeraar moeite heeft iemand te verzekeren, kan toenadering worden gezocht tot “de Hoop” (dehoopleven.nl), uiteraard tegen hogere premies. De Hoop is een gespecialiseerde herverzekeringsmaatschappij, opgericht door verzekeringsmaatschappijen, met als maatschappelijk doel om levensverzekeringen voor zo veel mogelijk mensen toegankelijk te maken. De Hoop accepteert 96% van de aanvragen; gegeven dat ongeveer 90% van de aanvragen sowieso al door de verzekeringsmaatschappijen zijn geaccepteerd, dan zou dat inhouden dat ongeveer 0,4% van het totaal aantal aanvragen uiteindelijk wordt geweigerd. Wij concluderen dan ook dat praktisch gezien vrijwel iedereen verzekerbaar is, maar dat economisch gezien het treffen van een overlijdensrisicovoorziening in gevallen van slechte gezondheid of hoge leeftijd mogelijk onhaalbaar wordt vanwege hoge premies. De afhandeling van de verzekering stuit over het algemeen niet op moeilijkheden (er wordt doorgaans uitgekeerd). Uitzonderingen zijn als de verzekering nog niet lang geleden is afgesloten en er waarschijnlijk sprake is van een onjuist ingevulde gezondheidsverklaring. Dan wordt er vrij diepgravend onderzoek gedaan met behulp van medische dossiers. Daarnaast wordt er in geval van zelfmoord en euthanasie kritisch gekeken. Zowel verzekeraars als tussenpersonen geven echter aan dat uitbetaling nagenoeg nooit een probleem is (zelfs na aanvullend onderzoek). 2.1.4 Marktontwikkelingen Er is een groot aantal verzekeraars actief op de markt voor overlijdensrisicoverzekeringen, voor een gemiddelde verzekering kan dit oplopen tot tientallen verschillende mogelijke verzekeraars. Het Verbond van Verzekeraars rapporteert dat er 37 Verzekeraars levensverzekeringen aanbieden in geld en 25 in beleggingseenheden (Verzekerd van Cijfers, 2014). Buitenlandse aanbieders spelen geen grote rol binnen de markt. De meeste banken beschikken niet over een verzekeringsvergunning voor levensverzekeringen en mogen daarom geen overlijdensrisicoverzekeringen aanbieden (ze mogen geen biometrische risico’s verzekeren). Verzekering overlijdensrisico 12/51 Vanwege de Wet banksparen7 uit 2008 is de productie van veel levensverzekeringen sterk gedaald (zie Paragraaf 2.2), de overlijdensrisicoverzekering is voor verzekeraars weer relatief belangrijker geworden. De premies staan flink onder druk en zijn de afgelopen jaren substantieel gedaald, onder meer vanwege het toenemend gebruik van het internet. Voor een overlijdensrisicoverzekering voor een gezond persoon van 30 jaar blijkt een van de geïnterviewde tussenpersonen via 38 verschillende aanbieders een verzekering te kunnen sluiten. De maandelijkse premie (verzekerd bedrag €200.000, looptijd 30 jaar) varieert van €12,18 tot €38,78 tussen de aanbieders. Daarnaast zijn er nog twee aanbiedingen met een nog veel lagere premie, maar deze verschillen sterk in voorwaarden. Omdat de voorwaarden van deze producten niet altijd als gunstig worden gezien, wordt over deze producten niet altijd geadviseerd. Slechts een aantal aanbieders (ca. 10) zijn erg actief in de concurrentiestrijd en daardoor zijn de premieverschillen tussen aanbieders juist groter geworden. De concurrentie wordt enigszins getemperd doordat overlijdensrisicoverzekeringen met langere looptijd eigenlijk nooit worden overgesloten. Immers, de premie die dan wordt gerekend zal hoger liggen vanwege de hogere leeftijd, terwijl de premiereserve niet kan worden meegenomen. Er is dus wel sprake van heftige concurrentie wat betreft de nieuwe productie, maar niet aangaande de opgebouwde verzekeringsportefeuilles bij verzekeraars (die in tegenstelling tot hypotheken wel vaak worden overgesloten). Verzekeringen kunnen via een tussenpersoon of via direct writing (direct bij de verzekeraar) worden gesloten. De tussenpersoon is in veel gevallen een assurantieadviseur, maar het kan ook gaan om een bemiddelaar, zoals Independer die via internet opereert. Daarnaast biedt een aantal verzekeraars zoals Centraal Beheer en OHRA direct aan klanten (direct writers), dit gaat bijna volledig via het internet. Verzekeringen via internet kunnen dus zowel via het direct writing kanaal als via het tussenkanaal worden gesloten (internet is geen distributiekanaal, maar een distributiemedium). Ruim twee derde van de levensverzekeringen (individueel en collectief tezamen) worden via het tussenkanaal gesloten (in 2011 69%; Verzekerd van Cijfers, 2013). Vanaf januari 2014 is een provisieverbod van kracht. De beloning van adviseurs en van directe aanbieders mag door het provisieverbod niet meer in de prijs van het product zitten. Ook mogen adviseurs voor deze producten geen vergoeding (provisie) meer ontvangen van de aanbieder en ook zijn beloningen in natura (bijv. een golftoernooi) niet meer toegestaan. Wel mag de verzekeraar de tussenpersonen informeren over bijvoorbeeld gewijzigde productvoorwaarden. Door de inwerkingtreding van het provisieverbod betalen klanten adviseurs en directe aanbieders rechtstreeks voor advies en het afsluiten van verzekeringsproducten. Voor de inwerkingtreding van het provisieverbod betaalden klanten deze kosten via de prijs van het product. Het provisieverbod heeft een daling van premies tot gevolg gehad, maar daar tegenover staat dat een klant wel direct een bedrag betaalt aan de tussenpersoon voor advies, bemiddeling en in sommige gevallen afsluitkosten. Zo vraagt de Independer €195 voor bemiddeling en de Consumentenbond €180-€280. Bij een direct writer zijn de De Wet Banksparen maakt het mogelijk dat ook banken fiscaal gunstige levens- en pensioenproducten mogen sluiten, waar voorheen enkel verzekeraars dat mochten. 7 Verzekering overlijdensrisico 13/51 afsluitkosten heel laag. Vraagt men advies bij een verzekeringstussenpersoon dan is men substantieel meer kwijt omdat er ook daadwerkelijk advies wordt gegeven. Het bestaan van het provisieverbod kan een drempel opwerpen om een financieel adviesgesprek aan te gaan bij tussenpersonen. Juist een tussenpersoon kan de mogelijkheid en relevantie van een overlijdenrisicoverzekering onder de aandacht brengen bij mensen. Verzekeraars ervaren dat er als gevolg van het provisieverbod minder verzekeringen zonder hypotheek worden gesloten. Om het bewustzijn te verhogen geeft een van de geïnterviewde verzekeraars aan nu ook meer direct campagne te voeren richting eindconsument. Het doel van deze campagne is om consumenten meer bewust te maken van de financiële risico’s bij het overlijden van de partner en de mogelijkheden om deze risico’s af te dekken. 2.2 Andere levensverzekeringen in de derde pijler Behalve via een overlijdensrisicoverzekering, kan een nabestaande ook geld ontvangen vanuit een (andersoortige) levensverzekering die de overleden partner had gesloten. Hierbij wordt vooral op levensverzekeringen gedoeld die uitkeren wanneer de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt (of enkele jaren daarvoor); deze worden dan ook vaak afgesloten als aanvulling op, of vervanging van het tweede pijler pensioen (zelfstandigen, werknemers zonder pensioenregeling). Bij vroegtijdig overlijden is er in sommige gevallen voorzien in een uitkering aan de nabestaanden, vergelijkbaar met nabestaandenpensioen. Deze component maakt deze producten dus ook relevant voor de huidige studie. Daarbij onderscheiden we twee typen verzekeringen: - Kapitaalverzekering (keert eenmalig uit) - Lijfrente (keert periodiek uit) Op 1 januari 2008 is de Wet Banksparen ingevoerd. Waar tot die tijd verzekeraars het alleenrecht hadden om fiscaal gefacilieerde (pensioen)producten aan bieden, zijn banken en beleggingsinstellingen nu ook tot deze markt toegelaten. Er bestaan daarom nu ook bancaire lijfrentes. Deze hebben een enorme vlucht genomen en hebben de markt grotendeels overgenomen van de verzekeraars. Verzekeraars zijn grotendeels teruggeworpen tot waar ze van oorsprong goed in zijn, het verzekeren van biometrische risico’s (denk aan overlijdensrisicoverzekeringen). Een groot verschil tussen banksparen en levensverzekeringen ligt in de periode gedurende welke de uitkering plaatsvindt. Bij levensverzekeringen is dit in veel gevallen levenslang, waarbij de verzekeraar het risico draagt dat iemand pas op (zeer) hoge leeftijd kan overlijden en uitkeringen in dat geval lang doorlopen. Bij bancaire lijfrente staat de duur van de uitkering vast en stopt wanneer het opgebouwde spaartegoed in totaliteit is uitgekeerd. De deelnemer draagt daarbij zelf het risico dat hij wellicht heel oud wordt en de uitkeringen dus mogelijk voor overlijden al stoppen. Verder bestaat er een verschil wat betreft nabestaandenuitkeringen tussen bancaire lijfrentes en levensverzekeringen bij een verzekeraar. Lijfrentes/levensverzekeringen keren alleen uit aan nabestaanden als er een aparte verzekering is gesloten, een zogenaamde contraverzekering (of overlijdensdekking). Als men die niet heeft gesloten, vervalt het kapitaal aan de verzekeraar bij overlijden. Men kan overigens een verzekering voor het hele bedrag sluiten, maar het kan ook voor bijvoorbeeld 70% (conform de Verzekering overlijdensrisico 14/51 meeste pensioenregelingen). Indien er een kapitaalverzekering is gesloten waarbij een lijfrenteclausule is gesloten (plus contraverzekering), dan dient de nabestaande ook een lijfrente af te sluiten met het vrijgekomen kapitaal indien en nadat de partner is overleden. Met andere woorden, het uitgekeerde bedrag moet dan periodiek worden uitgekeerd en niet eenmalig. Daarbij hanteren verzekeraars een minimale uitkeringsduur (het hoeft dus niet een levenslange lijfrente te zijn). Nabestaanden hebben een jaar de tijd om hun keuze voor een lijfrente te maken nadat hun partner is overleden. De bancaire lijfrente werkt iets anders dan een lijfrente bij een verzekeraar, aangezien banken nooit biometrische risico’s mogen verzekeren. Wat er in wezen gebeurt, is dat de bank het gespaarde vermogen in een vast aantal termijnen uitkeert (onafhankelijk of iemand nog leeft of niet). Op het moment dat de begunstigde overlijdt, dan gaan de betalingen gewoon door maar worden die uitgekeerd aan de erfgenamen. Op het moment dat een bancair kapitaal (een geblokkeerde spaarrekening) vrijkomt, kan iemand besluiten hiervan een lijfrente bij een verzekeraar te kopen. 2.3 Nabestaandenregelingen in de tweede pijler Deze paragraaf geeft een beknopt overzicht van nabestaandenpensioen in de tweede pijler en de belangrijkste verschillen tussen regelingen. Nabestaandenpensioen omvat zowel partnerpensioen als wezenpensioen; binnen dit onderzoek wordt verder niet ingegaan op wezenpensioen en zullen de termen nabestaandenpensioen en partnerpensioen door elkaar worden gebruikt. Als iemand in loondienst werkt, bouwt hij in de meeste gevallen verplicht pensioen op via een pensioenfonds of pensioenverzekeraar8. Vrijwel alle pensioenregelingen voorzien in een nabestaandenregeling: als de partner komt te overlijden, dan is voorzien in een uitkering voor de achterblijvende partner. Uit het pensioenreglement blijkt of en zo ja, onder welke voorwaarden ook ongehuwd samenwonenden worden aangemerkt als partners. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen het overlijden voor de pensioengerechtigde leeftijd en daarna. Het partnerpensioen bedraagt een bepaald percentage van het ouderdomspensioen. Bij overlijden tijdens deelneming wordt het partnerpensioen vaak afgeleid van het bereikbaar ouderdomspensioen. Daarbij moet bedacht worden dat het ouderdomspensioen (en daarmee ook het partnerpensioen) alleen is opgebouwd over het pensioengevend inkomen boven de franchise. De (minimale) franchise is dat deel van het inkomen waarvoor de AOW al voorziet in het pensioeninkomen. Voor mensen met laag of middelhoog inkomen is het opgebouwde pensioen daarom niet zo hoog, waarmee ook het nabestaandenpensioen neerkomt op slechts een beperkt bedrag per maand. Pensioenregelingen kennen een partnerpensioen op opbouwbasis of op risicobasis of een combinatie van beide soorten. Partnerpensioen op opbouwbasis: wanneer de partner nog in dienst is bij overlijden, dan keert de pensioenuitvoerder een bepaald percentage uit van wat de deelnemer zou hebben gekregen als hij tot de pensioengerechtigde leeftijd in dienst zou zijn gebleven. Als het overlijden plaatsvindt na uitdiensttreding (en er geen verdere pensioenopbouw plaatsvindt), dan keert de pensioenuitvoerder het partnerpensioen uit dat tot uitdiensttreding is opgebouwd. Een meer generieke term is pensioenuitvoerder, pensioenverzekeraars en premiepensioeninstellingen. 8 Verzekering overlijdensrisico deze omvat pensioenfondsen, 15/51 Partnerpensioen op risicobasis: de pensioenuitvoerder keert alleen een partnerpensioen uit als de deelnemer nog in dienst is. Bij uitdiensttreding vervalt het partnerpensioen en keert de pensioenuitvoerder bij overlijden daarna niets uit aan de achterblijvende partner. Dat is anders als de deelnemer bij einde deelneming heeft gekozen voor omzetting van een deel van zijn ouderdomspensioen in partnerpensioen (“uitruil”). De fiscale wet- en regelgeving over aanvullende pensioenen, het Witteveenkader is hier van belang. Het Witteveenkader geeft de grenzen waaraan een pensioenregeling moet voldoen om fiscaal gefacilieerd te worden (d.w.z. pensioenpremie en pensioenaanspraak zijn onbelast, pensioenuitkering is belast, ook wel bekend als de omkeerregel). Recent is wetgeving binnen het Witteveenkader aangenomen waardoor de onbelaste pensioenopbouw verder beperkt wordt. Deze wijzigingen leiden niet alleen tot verlaging van de pensioenopbouw (zowel voor ouderdomspensioen als voor partnerpensioen), maar kunnen ook nog wel eens een wijziging van het karakter van het partnerpensioen (van opbouw naar risico of andersom) tot gevolg hebben. Verder wordt vanaf 2015 de pensioensopbouw bij €100.000 afgetopt, dit heeft ook een verlaging van het partnerpensioen tot gevolg. Anw-compensatie en Anw-hiaat producten Sommige pensioenregelingen (zowel pensioenfondsen als pensioenverzekeraars) bieden een financiële aanvulling op de wettelijke Anw-uitkering of als compensatie voor nabestaanden die geen of een gedeeltelijke Anw-uitkering ontvangen na het overlijden van de partner (Anw compensatie of Anw-hiaat verzekering). Het Anw-hiaat product keert uit bij overlijden aan de partner als aanvulling op de Anw-uitkering of als compensatie indien de partner geen of slechts een gedeeltelijke Anw-uitkering ontvangt. Mensen die dus geen jonge kinderen hebben, of zelf veel verdienen, komen bijvoorbeeld in aanmerking omdat zij geen (of weinig) Anw ontvangen. Daarbij zijn er verschillende mogelijkheden. Allereerst kan er een collectieve regeling bestaan, waarbij de partner van de deelnemer in aanmerking kan komen voor een Anwcompensatie. Voorbeelden daarvan zijn de regelingen van het ABP en het pensioenfonds Zorg en Welzijn. De aanvulling is echter niet altijd 100% (dat wil zeggen: vult niet altijd aan tot de maximale hoogte van de Anw-uitkering) en is ook afhankelijk van het moment van instromen in het pensioenfonds. Daarnaast zijn er pensioenfondsen en verzekeraars die de Anw-hiaatverzekering als vrijwillige module binnen de collectieve pensioenregeling aanbieden. De werkgever kan ervoor kiezen deze module af te nemen en de mogelijkheid van een Anw-hiaatverzekering aan te bieden aan zijn werknemers. De werknemer maakt de keuze voor wel/niet deelnemen aan deze module. Voorbeelden hiervan zijn het Metaalelektro pensioenfonds en het Philips pensioenfonds. Belangrijk om op te merken dat verzekeringsaanvragen in de tweede pijler altijd worden geaccepteerd en er ook geen gezondheidsverklaring hoeft te worden ingevuld. Daarnaast bestaan er pensioenregelingen die geen Anw-hiaatverzekering kennen en dan is het mogelijk dit binnen de derde pijler te regelen. Er bestaat geen goed overzicht van het gebruik van de vrijwillige Anw-hiaatverzekering, maar geïnterviewden gaven aan dat ze voor zo ver hun informatie reikt weinig gebruikt worden. Overigens eindigt het recht op de Anwhiaatuitkering op het moment dat het recht op Anw ook zou eindigen, namelijk op het moment van AOW-leeftijd. In sommige gevallen eindigt het Anw-hiaatpensioen voordien in het geval van hertrouwen of samenwonen. Verzekering overlijdensrisico 16/51 Overigens kan de formele partnerdefinitie verschillen voor het pensioenfonds dat de Anw hiaatregeling uitvoert en voor de SVB die de Anw uitvoert. Zo is het voor de Anw voldoende dat men kan aantonen een huishouden te delen als partners, waar pensioenfondsen vaak engere definities kunnen hanteren. Zo kan voor ongehuwd samenwonenden een samenlevingscontract vereist zijn (inclusief aanmelding bij het pensioenfonds) of een andere notariële akte9. Een algeheel overzicht van de verschillende pensioenarrangementen en welke regeling een pensioenfonds of een werkgever heeft afgesloten is niet voorhanden. Daarbij is de situatie dusdanig complex en het pensioenbewustzijn van Nederlanders dusdanig laag dat volgens de geïnterviewden niet valt te verwachten dat de pensioendeelnemers dit zelf goed weten10. De uitvoering van de nabestaandenpensioenen in de tweede pijler verloopt over het algemeen goed. Een probleem dat wel eens voorkomt is dat de ongehuwde partner (met wie de overledene samenwoonde) niet is gemeld bij de pensioenuitvoerder in geval van een bepaald partnersysteem. In dat geval heeft de partner geen recht op nabestaandenpensioen. Met een beroep op de hardheidsclausule kan dit alsnog verzekerd zijn. Overigens is het nabestaandenpensioen veelal niet verzekerd wanneer iemand na de pensioengerechtigde leeftijd trouwt of gaat samenwonen. 2.4 Relatie tussen de pijlers bezien vanuit de aanbodzijde Vanuit de interviews zijn er een aantal relevante bevindingen gedaan over de relatie tussen de drie pijlers, het onderzoek van de vraagzijde van de markt (Hoofdstuk 3) zal hier kwantitatief meer inzicht in geven. De relatie tussen de eerste en derde pijler lijkt om verschillende redenen zwak. Allereerst valt op dat bij verzekeringstussenpersonen de kennis van de Anw zeer beperkt is. Bij het maken van een financiële planning houdt ook niet iedere tussenpersoon rekening met het bestaan van Anw. Voor personen die overlijdensrisicoverzekeringen via internet afsluiten valt op dat de sites de Anw niet of nagenoeg niet noemen bij richtlijnen voor het vaststellen van het te verzekeren bedrag. Daarnaast geven verzekeraars aan dat er nagenoeg geen verandering is geweest in de markt nadat de Anw in 1996 werd versoberd, dit geldt zowel voor het gevoerde productbeleid als het aantal gesloten verzekeringen. Zij verwachten ook niet dat een eventuele verdere versobering van Anw de markt sterk zal doen groeien. Wat betreft de relatie tussen de tweede en derde pijler zijn er twee opmerkingen te maken. Zelfstandigen bouwen in veel gevallen geen pensioen op via de tweede pijler en juist (een deel van) deze groep sluit daarom overlijdensrisicoverzekeringen of lijfrentes af: een directe link tussen tweede en derde pijler. Maar daarbij moet wel opgemerkt dat het treffen van dergelijke voorzieningen bij startende ondernemers niet altijd voldoende aandacht heeft en ook kan een dergelijke faciliteit zeker voor oudere starters of oudere Zie ook Tineke de Jonge (2008). De inkomenspositie van achterblijvers. Sociale Verzekeringsbank. 10 Prast, Henriette en Arthur van Soest (2014). Pensioenbewustzijn, Netspar Panel Papers. 9 Verzekering overlijdensrisico 17/51 zelfstandigen (denk aan arbeidsongeschiktheidsverzekering) kostbaar zijn. Overigens bouwen sommige zelfstandigen wel een pensioenvoorziening in de tweede pijler op. Het gaat om zelfstandigen die vallen onder werkingssfeer van een beroepspensioenfonds (bijv. artsen, notarissen, loodsen) en daarnaast verplichten sommige bedrijfstakpensioenfondsen ook zelfstandigen om deel te nemen aan het pensioenfonds (bijv. Bedrijfstakpensioenfonds Schilders). Voor mensen die wel pensioen in de tweede pijler opbouwen is het pensioenbewustzijn beperkt en ook blijkt men zeer beperkt in staat om pensioenbeslissingen adequaat te maken. Deze beperkte rationaliteit geldt niet alleen voor de tweede pijler, maar ook voor de eerste en derde pijler (mensen hebben beperkte kennis hierover, zoals ook zal blijken in Hoofdstuk 3). Vanuit de aanbodkant vallen Anw-hiaatverzekeringen aangeboden door pensioenverzekeraars en dus ook pensioenfondsen te noemen, er is echter geen volledig beeld van de afname van dit product. Verzekering overlijdensrisico 18/51 3 De markt voor overlijdensrisicoverzekeringen en levensproducten met nabestaandenvoorzieningen In de periode 1-15 september 2014 is een vragenlijst afgenomen onder 2300 leden van het LISS Panel. Het ging daarbij om personen tussen 25 en 65 jaar die samenwonen met een partner (al dan niet gehuwd). De vragenlijst ging in de eerste plaats over de financiële verzekeringen en voorzieningen die mensen hebben gesloten in de derde pijler om de financiële gevolgen van het overlijden van de partner te kunnen opvangen. Daarnaast zijn er vragen gesteld over de kennis en voorzieningen in de eerste en tweede pijler. De gemiddelde leeftijd van de geïnterviewden is 47,3 jaar, waarbij 15,5% tussen 25 en 34 jaar, 24,6% tussen 35 en 44 jaar, 28,3% tussen 45 en 54 jaar en 31,6% tussen 55 en 64 jaar. 47,2% van de geïnterviewden is man (en 52,8% vrouw). Verder is 37,8% hoger opgeleid (HBO+) en 24,0% laagopgeleid zonder startkwalificatie (maximaal VMBO)11. Voor meer informatie over de samenstelling van de steekproef en de vragenlijst wordt verwezen naar Bijlage A.2. 3.1 Afsluiting van overlijdensrisicoverzekeringen in Nederland: totaalbeeld 3.1.1 Aantal gesloten faciliteiten De respondenten is gevraagd een overzicht te geven van de door hen of hun partner gesloten verzekeringen die in een financiële voorziening zullen voorzien indien de partner overlijdt. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen: 1. overlijdensrisicoverzekering gesloten op het leven van de partner als nabestaandenvoorziening 2. (andersoortige) levensverzekering gesloten door de partner met een nabestaandenvoorziening 3. overlijdensrisicoverzekering gesloten op het leven van de partner in combinatie met een hypotheek Na een eerste inventarisatie van de data vallen twee zaken meteen op: - De meeste mensen zijn niet volledig op de hoogte van de gesloten verzekeringen. De meeste mensen weten wel of ze al dan niet een verzekering hebben (hoewel ook hier een groep aangeeft het niet te weten), maar wat betreft productspecificaties (looptijd, premie, e.d.) is de kennis vrij beperkt. - Sommige respondenten lijken moeite te hebben om het onderscheid te maken tussen de overlijdensrisicoverzekering als nabestaandenvoorziening en de overlijdensrisicoverzekering in combinatie met de hypotheek (af te leiden uit responspatronen, maar ook uit open opmerkingen die respondenten maken). Voor 28 casussen zijn er daarom aanpassingen gemaakt, zie bijlage A.2. Van de Nederlandse bevolking tussen 25 en 65 jaar was in 2013 23,8% laag opgeleid, 42,3% middelhoogopgeleid en 33,9% hoog opgeleid (Bron: CBS Statline) 11 Verzekering overlijdensrisico 19/51 Tabel 3.1 geeft een overzicht van de afgesloten verzekeringen door Nederlanders tussen 25 en 65 jaar met een partner. Tabel 3.1: Afgesloten verzekeringen die uitkeren wanneer partner overlijdt (personen tussen 25 en 65 jaar samenwonend met een partner) Ja Nee Weet het niet Totaal N Overlijdensrisicoverzekering LevensVerzekering 16,3% 71,9% 11,8% 100% 2300 19,1% 68,0% 13,0% 100% 2300 Overlijdensrisicoverzekering i.c.m. hypotheek 46,4% 47,4% 6,3% 100% 2300 N.B. Het is mogelijk dat een persoon meer dan een van de drie verzekeringen naast elkaar heeft gesloten, zie verder Tabel 3.2 Daaruit blijkt dat ruim 15% van de respondenten aangeeft een overlijdensrisicoverzekering te hebben gesloten en bijna 20% een levensverzekering met nabestaandendekking. Omdat ruim 10% niet weet of deze verzekering al dan niet is gesloten, is een realistische schatting dat tussen 16,3-18,2% een overlijdensrisicoverzekering heeft gesloten en tussen 19,1% en 21,6% een levensverzekering12. Daarnaast heeft bijna de helft van de stellen (naar schatting tussen 46,4% en 49,3%) een overlijdensrisicoverzekering in combinatie met een hypotheek; uitgedrukt als percentage van het aantal respondenten met een hypotheek ligt dit percentage zelfs op ruim 60%. Tegelijkertijd valt op dat bijna 95% van de respondenten weet of zij een dergelijke verzekering hebben gesloten, duidelijk hoger dan bij de andere type verzekeringen. Indien een respondent aangeeft een bepaalde verzekering gesloten te hebben, is ook gevraagd of er nog een tweede verzekering is gesloten van hetzelfde type. Daarbij rapporteren 2,1% van de respondenten een tweede overlijdensrisicoverzekering, 1,7% een tweede levensverzekering en 3,1% een tweede overlijdensrisicoverzekering in combinatie met de hypotheek. Vanwege de lage aantallen zullen tweede verzekeringen verder buiten beschouwing worden gelaten. Tabel 3.2 geeft een overzicht van de drie typen afgesloten verzekeringen in combinatie met elkaar, waaruit is af te leiden in hoeverre stellen zich al dan niet verzekeren in de derde pijler. Daaruit blijkt allereerst dat de grootste groep, namelijk 41,0% van de respondenten, bestaat uit mensen die geen van de drie verzekeringen hebben gesloten of daar in ieder geval niet van op de hoogte zijn (in de tabel: derde kolom, vijfde rij). Dat houdt tegelijkertijd in dat 59% wel minimaal één verzekering heeft met een nabestaandendekking. Een tweede groep mensen (29,0%) heeft een overlijdensrisicoverzekering in combinatie met een hypotheek, maar geen andere overlijdensrisicoverzekering of levensverzekering (in de tabel: tweede kolom, vijfde rij). Ten slotte heeft 30% een overlijdensrisicoverzekering als nabestaandenvoorziening en/of een levensverzekering; daarvan heeft ongeveer de helft ook nog een overlijdensrisicoverzekering in combinatie met een hypotheek (in de tabel: vergelijk kolommen een en twee voor rij een tot en met drie). Voor de berekening van de bovengrens gaan we ervan uit dat het percentage verzekerden in de categorie “weet het niet” gelijk is als voor de rest van de steekproef; dus voor overlijdensrisicoverzekering is de bovengrens 16,3%+(16,3%*11,8%)=18,2% 12 Verzekering overlijdensrisico 20/51 Tabel 3.2: Combinaties van afgesloten nabestaandenvoorzieningen (personen tussen 25 en 65 jaar levend met een partner) Totaal ORV_hyp Geen ORV_hyp Totaal 100% 46,4% 53,6% ORV_zhyp, geen LV 10,9% 6,3% 4,6% LV, geen ORV_zhyp 13,7% 7,7% 6,0% LV & ORV_zhyp 5,4% 3,4% 2,0% Geen LV, geen ORV_zhyp 70,0% 29,0% 41,0% ORV_hyp: Overlijdensrisicoverzekering in combinatie met hypotheek ORV_zhyp: Overlijdensrisicoverzekering zonder hypotheek LV: Andere levensverzekering (geen overlijdensrisicoverzekering) N.B. Enkel respondenten die weten of een bepaalde verzekering is gesloten, zijn meegenomen in de analyse. Niet alle mensen zijn volledig op de hoogte van de verzekeringen die zij gesloten hebben. Een overgrote meerderheid (79,7%) weet van alle drie de typen verzekeringen of men een dergelijke verzekering heeft gesloten (Tabel 3.3). Ongeveer een op vijf respondenten (20,3%) geeft aan van minimaal een verzekeringsproduct niet te weten of zij het al dan niet gesloten hebben. In de meeste gevallen weet men dan van één verzekeringsproduct niet of men het heeft of niet (12,0%), meestal de levensverzekering. 2,5% van de respondenten weet van geen enkel product of men het al dan niet gesloten heeft. Tabel 3.3: Mate waarin men weet of men verzekeringen al dan niet afgesloten heeft Niet op de hoogte Van één product op de hoogte Van twee producten op de hoogte Van drie producten op de hoogte 3.1.2 Percentage 2,5% 5,8% 12,0% 79,7% 100% Specificaties van afgesloten verzekeringen Onderstaande tabellen bevatten informatie over de productspecificaties van de gesloten verzekeringen, te weten verzekerd bedrag, looptijd, moment van afsluiten, premie en type dekking. Tabel 3.4 laat zien dat het totaal verzekerd bedrag bij overlijdensrisicoverzekeringen met hypotheek gemiddeld het hoogst is (€ 116.818) waarbij drie kwart van de polissen een verzekerd bedrag van €70.000 of meer heeft. Voor zelfstandige overlijdensrisicoverzekeringen ligt het gemiddeld verzekerd bedrag op € 86.463 en voor levensverzekeringen op € 66.114. De spreiding in het verzekerde bedrag is vrij groot, zoals blijkt uit de kwartielen. Zo heeft 25% van de overlijdensrisicoverzekeringen een verzekerd bedrag van €24.000 of lager, maar anderzijds dekt 25% van de verzekeringen een bedrag van €135.000 of meer. Voor het merendeel van de mensen is het totaal verzekerde bedrag echter onbekend, meer precies voor 67,6% van de overlijdensrisicoverzekeringen, voor 64,4% van de levensverzekeringen en 54,5% van de overlijdensrisicoverzekeringen in combinatie met een hypotheek. Voor 44,8% van de respondenten geldt dat men het verzekerde bedrag van alle gesloten verzekeringen kan noemen, in 55,2% van de gevallen kan of wil men van een van de gesloten verzekeringen niet aangeven wat het totale verzekerd bedrag is. Verzekering overlijdensrisico 21/51 Tabel 3.4: Verzekerd bedrag van gesloten verzekeringen (Enkel verzekeringen waarvan verzekerd bedrag bij respondent bekend is) Gemiddeld (standaarddeviatie) Kwartielen: Q1 Q2 (Mediaan) Q3 Totaal N Overlijdensrisicoverzekering LevensVerzekering €86.463 (87.543,6) €66.114 (75.410,5) Overlijdensrisicoverzekering i.c.m. hypotheek €116.818 (70.238,3) €24.000 €52.000 €135.000 100% 121 €19.500 €47.189 €90.379 100% 156 €70.000 €100.000 €150.000 100% 484 De gemiddelde looptijd van de gesloten verzekeringen is respectievelijk 24,4 jaar voor overlijdensrisicoverzekeringen als nabestaandenvoorziening, 27,5 jaar voor levensverzekeringen en 26,9 jaar voor levensverzekeringen in combinatie met een hypotheek (Tabel 3.5). Voor alle verzekeringen geldt dat een looptijd van 30 jaar het meest voorkomt, gevolgd door een verzekering met een looptijd van 20 jaar. Voor overlijdensrisicoverzekeringen met hypotheek is de looptijd zelfs in bijna twee derde van de gevallen 30 jaar (65,9%). De looptijd van de overlijdensrisicoverzekering en de levensverzekering is voor de meeste verzekerden echter onbekend (respectievelijk voor 54,0% en 47,8%). Voor overlijdensrisicoverzekeringen inclusief hypotheek ligt dit percentage veel lager (18,3%), waarschijnlijk omdat respondenten ook konden aangeven dat hun verzekering net zo lang liep als de hypotheek (54,0%) zonder verdere specificatie. Tabel 3.5: Looptijd van de gesloten verzekering (Enkel verzekeringen waarvan looptijd bij respondent bekend is) Gemiddeld (standaarddeviatie) 20 jaar 30 jaar Overige Overlijdensrisicoverzekering LevensVerzekering 24,43 (9,88) 11,6% 42,4% 46,0% 27,54 (7,32) 10,5% 48,0% 41,5% Overlijdensrisicoverzekering i.c.m. hypotheek 26,92 (6,20) 11,8% 65,9% 22,3% Tabel 3.6 laat zien in welk jaar de huidige verzekeringen zijn gesloten en toont daarbij dat de gemiddelde leeftijd bij afsluiten tussen 30 en 35 jaar ligt. Daarbij ligt de gemiddelde leeftijd bij afsluiten het hoogst bij de overlijdensrisicoverzekering zonder hypotheek (34,9 jaar). Levensverzekeringen zijn relatief vaak in de periode 1990-1999 afgesloten. Verzekering overlijdensrisico 22/51 Tabel 3.6: Moment van afsluiten van de gesloten verzekering (Enkel verzekeringen waarvan moment van afsluiten bij respondent bekend is) Jaar van afsluiten voor 1990 1990-1999 2000-2009 2010-2014 Leeftijd bij afsluiten Gemiddeld (standaarddeviatie) Overlijdensrisicoverzekering LevensVerzekering Overlijdensrisicoverzekering i.c.m. hypotheek 13,5% 21,3% 35,7% 29,5% 21,1% 39,0% 31,6% 9,4% 9,0% 26,3% 41,1% 23,6% 34,9 jaar (10,1) 32,1 jaar (9,5) 33,2 jaar (7,6) Tabel 3.7 toont dat de gemiddelde premie het hoogst ligt bij de overlijdensrisicoverzekering in combinatie met een hypotheek (€100,15), gevolgd door levensverzekering (€77,75) en zelfstandige overlijdensrisicoverzekering (€52,30). Daarbij is het opvallend dat het totaal verzekerd bedrag bij de levensverzekering juist lager lag dan bij de zelfstandige overlijdensrisicoverzekering (Tabel 3.4). De kwartielen laten zien dat er aanzienlijke spreiding is in de hoogte van de maandelijkse premie (net als bij het totaal verzekerd bedrag), zo ligt bij de overlijdensrisicoverzekering in een kwart van de gevallen de premie onder €14 per maand en bij een kwart van de gevallen juist boven €72. Overigens geldt ook hier weer dat het premiebedrag in ruim 50% van de gevallen onbekend is bij de verzekerden (respectievelijk 54,6%, 59,2% en 58,8%). Tabel 3.7: Betaalde premie van gesloten verzekeringen (Enkel verzekeringen waarvan looptijd bij respondent bekend is) Gemiddeld, per maand (standaarddeviatie) Kwartielen: Q1 Q2 (Mediaan) Q3 N Overlijdensrisicoverzekering LevensVerzekering €52,30 (67,36) €77,75 (77,30) Overlijdensrisicoverzekering i.c.m. hypotheek €100,15 (105,73) €14 €30,50 €72 170 €28 €54 €100 179 €25 €67,30 €139 440 Tabel 3.8 geeft informatie over het type dekking van de verzekering. Hieruit blijkt dat de overgrote meerderheid van de verzekeringen wordt gesloten met een gelijkblijvende dekking (voor respectievelijk 81,4%, 90,9%, en 82,0% van de polissen). Bij de overlijdensrisicoverzekering komt daarna lineair dalende dekking het meest voor, voor overlijdensrisicoverzekeringen in combinatie met hypotheek is dit de annuïtair dalende dekking. Tabel 3.8: Type dekking gesloten verzekeringen Gelijkblijvend Lineair dalend Annuïtair dalend Weet het niet Totaal N Overlijdensrisicoverzekering LevensVerzekering 46,8% 7,0% 3,7% 42,5% 100% 374 38,7% 2,1% 1,8% 57,4% 100% 439 Verzekering overlijdensrisico 81,4% 12,1% 6,5% 100% 215 90,9% 4,8% 4,3% 100 187 Overlijdensrisicoverzekering i.c.m. hypotheek 45,6% 82,0% 5,0% 8,9% 5,1% 9,1% 44,4% 100% 100% 1.067 593 23/51 3.1.3 Wijze en redenen van sluiten van verzekering Bij ongeveer een kwart van de overlijdensrisicoverzekeringen wordt een medische keuring geëist, bij sluiting, voor overlijdensrisicoverzekeringen is dit (11,2%) en voor levensverzekeringen (13,8%) (Tabel 3.9). Het gevonden verschil heeft mogelijk te maken met het hoger verzekerd bedrag bij overlijdensrisicoverzekeringen met hypotheek, in welk geval er vaker tot medische keuring wordt overgegaan. Verder blijkt ongeveer twee derde van de overlijdensrisicoverzekeringen zonder (63,7%) en met hypotheek (67,9%) via het fysieke tussenpersonenkanaal te zijn afgesloten, voor levensverzekeringen ongeveer drie op vier. Daarnaast is regelmatig via het direct writing kanaal afgesloten. Belangrijk is om op te merken dat het hier om de lopende verzekeringen gaat en dat de verhouding voor nieuw gesloten verzekeringen anders kan liggen, juist omdat het internet steeds belangrijker wordt. Tabel 3.9: Medische keuring en manier van afsluiten van de gesloten verzekering Medische keuring Ja Nee Onbekend Wijze van afsluiten Via een tussenpersoon Direct bij verzekeraar Zelf via website van tussenpersoon Overlijdensrisicoverzekering LevensVerzekering Overlijdensrisicoverzekering i.c.m. hypotheek 11,2% 83,1% 5,7% 13,8% 82,2% 4,0% 25,0% 69,2% 5,8% 63,7% 33,1% 3,2% 76,1% 22,6% 1,4% 67,9% 31,2% 0,9% Figuur 3.1 geeft inzicht in de motieven van consumenten om een overlijdensrisico- of levensverzekering te sluiten. Hieruit blijkt dat de meeste consumenten een verzekering sluiten op advies van de verzekeringsadviseur of hypotheekadviseur en niet uit eigen beweging. Daarnaast zijn verandering in gezinssituatie of een overlijden in de eigen omgeving voor sommige stellen aanleiding om een verzekering te sluiten. Advies van het pensioenfonds, pensioensituatie van de partner en tweede huwelijk (met ook implicaties voor voorzieningen in de tweede pijler) zijn zelden reden tot het sluiten een verzekering. Verzekering overlijdensrisico 24/51 Figuur 3.1 Redenen om verzekering te sluiten N.B. Meer dan een antwoord mogelijk Aan consumenten die geen op zichzelf staande overlijdensrisicoverzekering of levensverzekering hebben (70% van de respondenten, zie Tabel 3.2) is gevraagd wat de achtergrond daarvan is (Tabel 3.10). De belangrijkste reden is dat men er nog niet over heeft nagedacht (29,4%), gevolgd door mensen die aangeven om met eigen inkomen en spaargeld te kunnen opvangen (27,0%) of nauwelijks inkomensverlies zouden hebben in geval van overlijden van de partner (10,6%). Het nabestaandenpensioen en de Anw (eerste en tweede pijler) worden door ruim 10% van de mensen genoemd. Bij andere reden wordt regelmatig genoemd dat de overlijdensrisicoverzekering gesloten bij de hypotheek voldoende inkomensdekking geeft. Verder is er nog een groep van 5,6% (2,2% van de totale respons) voor wie de verzekering niet goed toegankelijk is. Ongeveer 0,6% zegt te zijn geweigerd, dat staat gelijk aan 0,4% van de totale bevolking (70%*0,6%), hetgeen exact overeen komt met de inschatting gemaakt in Hoofdstuk 2. Daarnaast vindt 5,1% de premie te hoog, dat komt neer op ongeveer 2% van de bevolking. Verzekering overlijdensrisico 25/51 Tabel 3.10 Belangrijkste reden dat geen overlijdensrisico- of levensverzekering is gesloten Reden Ik heb er nooit over nagedacht Perc. 29,4% Ik vind het niet nodig om een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten, 27,0% omdat ik het inkomensverlies bij het overlijden van mijn partner voornamelijk met mijn eigen inkomen, spaargeld of anderszins kan opvangen Ik vind het niet nodig om een overlijdensrisicoverzekering of andere 10,6% levensverzekering af te sluiten, omdat ik geen of nauwelijks inkomensverlies heb bij het overlijden van mijn partner Ik vind het niet nodig om een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten, 10,5% omdat ik het inkomensverlies bij het overlijden van mijn partner voornamelijk met Anw en/of nabestaandenpensioen kan opvangen Ik vind het niet nodig om een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten, 1,8% omdat ik dan (meer) ga werken waardoor ik het inkomensverlies kan opvangen Ik vind de premie te hoog 5,0% Ik ben geweigerd door de verzekering 0,6% Andere reden 15,0% 3.2 Kennis van en recht op voorzieningen in de eerste en tweede pijler 3.2.1 Kennis van Anw Om inzicht te krijgen in de interactie tussen de drie pijlers is gevraagd naar de kennis en verwachtingen die respondenten hebben over de Anw. Door kennis en recht op pensioen in de eerste en tweede pijler mee te nemen als verklarende variabelen in een model voor verzekering in de derde pijler is na te gaan in hoeverre er een relatie bestaat tussen de drie pijlers. Tabellen 3.11-3.13 geven inzicht in dit kennisniveau. Ongeveer drie kwart van de respondenten weet van het bestaan van de Anw, een kwart geeft aan er nog nooit van gehoord te hebben (Tabel 3.11). Waar een ruime meerderheid op de hoogte is van het bestaan van de Anw (75,1%), blijkt de specifieke kennis met betrekking tot de voorwaarden om een Anw-uitkering te krijgen beperkt. Daarbij geeft 71,4% van de respondenten aan niet te weten wat de voorwaarden zijn om in aanmerking te komen voor een nabestaandenuitkering uit de Anw, 23,3% weet enigszins wat de voorwaarden zijn en 5,4% geeft aan precies te weten wat de voorwaarden zijn. Om te toetsen of deze gepercipieerde kennis strookt met de werkelijke kennis zijn er twee specifieke kennisvragen gesteld (“Als u in aanmerking zou komen voor een nabestaandenuitkering uit de Algemene nabestaandenwet, tot wanneer zou u daar volgens u daar dan recht op hebben?” en “Wat denkt u dat het effect is van inkomen uit werk op de hoogte van de Anw-uitkering?”). Slechts 5,0% heeft beide vragen correct beantwoord, terwijl ruim twee derde van de respondenten op geen van beide vragen een correct antwoordt. De respons op de kennisvragen is weergegeven in Tabel 3.11. Tabel 3.12 laat zien dat lang niet alle mensen die aangeven op de hoogte te zijn van de voorwaarden van de Anw dit ook daadwerkelijk zijn. Zo heeft slechts 16,9% van de respondenten die zegt de voorwaarden Verzekering overlijdensrisico 26/51 precies te kennen beide kennisvragen correct beantwoordt en 44,4% beantwoordt geen van beide kennisvragen correct. Tabel 3.11: Kennis van Anw Heeft gehoord van de Anw: Ja Nee Denkt te weten wat de voorwaarden zijn om in aanmerking te komen: Ja, precies Ja, enigszins Nee, niet Kennisvragen over Anw: Beide incorrect Eén correct Beide correct N Totaal Rechthebbenden: Kind onder 18 jaar, geboren voor 1950 of arbeidsongeschikt Ja Nee Feitelijk recht: Rechthebbenden als ook rekening wordt gehouden met inkomen13 Ja Nee 75,1% 24,9% 73,5% 26,5% 76,3% 23,7% 70,8% 29,2% 76,8% 23,2% 5,4% 23,3% 71,4% 3,7% 20,0% 76,3% 6,7% 25,8% 67,5% 3,5% 19,4% 77,1% 6,1% 24,8% 69,1% 68,9% 26,2% 5,0% 2300 65,3% 28,2% 6,5% 1006 71,6% 24,6% 3,8% 1294 65,9% 28,0% 6,1% 654 70,1% 25,5% 4,5% 1646 Tabel 3.12: Kennisvragen over Anw Als u in aanmerking zou komen voor een nabestaandenuitkering uit de Algemene nabestaandenwet, tot wanneer zou u daar volgens u daar dan recht op hebben?14 5 jaar 1,6% Tot het jongste kind 18 jaar is* 17,4% Tot de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt* 26,4% Levenslang 6,3% Ik weet het (echt) niet 48,4% Wat denkt u dat het effect is van inkomen uit werk op de hoogte van de Anw-uitkering? Geen effect op hoogte uitkering 14,0% Inkomen uit werk wordt gedeeltelijk gekort op uitkering* 18,6% Inkomen uit werk wordt volledig gekort op uitkering 14,6% Ik weet het (echt) niet 52,8% * Correct antwoord Tabel 3.13: Gepercipieerde en werkelijke kennis van Anw Kennisvragen over Anw: Geen correct Eén correct Beide correct Denkt te weten wat de voorwaarden zijn om in aanmerking te komen: Ja, precies 44,4% 38,7% 16,9% Ja, enigszins 50,3% 40,4% 9,4% Nee, niet 76,8% 20,6% 2,6% Totaal 68,9% 26,2% 5,0% Tabel 3.14 geeft inzicht in de verwachtingen over het ontvangen van een Anw-uitkering bij het overlijden van de partner. De tabel geeft deze informatie zowel voor de gehele steekproef als voor de personen die recht hebben op Anw op basis van hun geboortejaar, de leeftijd van het jongste kind en arbeidsongeschiktheid (tweede kolom) en die feitelijk in aanmerking komen voor Anw als ook rekening wordt gehouden met het 13 Rechthebbenden met een totaal inkomen van € 2.445,24 per maand of hoger ontvangen geen Anw-uitkering meer (bij mensen met minderjarige kinderen is dit € 2.863,19). 14 Het correcte antwoord is hier afhankelijk van de leeftijd van de respondent (geboren voor 1950 of erna) en van arbeidsongeschiktheid, in totaal heeft 17,5% de vraag correct beantwoord. Verzekering overlijdensrisico 27/51 arbeidsinkomen. Ongeveer een kwart van de respondenten denkt een Anw-uitkering te zullen ontvangen, ruim een derde denkt geen Anw-uitkering te zullen ontvangen en ruim een derde weet het niet. Lang niet iedereen die recht heeft op Anw is zich hier ook van bewust, zoals weergegeven in de tweede en derde kolom. Anderzijds, denkt 19,4% van de mensen recht op Anw te zullen hebben als hun partner overlijdt, terwijl ze dat niet hebben (zie paragraaf 3.3). Tabel 3.14: Verwachtingen omtrent het ontvangen van Anw bij overlijden partner Denkt Anw te zullen ontvangen: Ja Nee Weet het niet N 3.2.2 Totaal Rechthebbenden: Kind onder 18 jaar, geboren voor 1950 of arbeidsongeschikt Feitelijk recht: Rechthebbende als ook rekening wordt gehouden met inkomen 26,4% 37,2% 36,4% 2300 35,4% 25,9% 38,7% 1006 48,5% 19,9% 36,4% 654 Kennis van nabestaandenpensioen De overgrote meerderheid van de respondenten (78,6%) kent het fenomeen partnerpensioen, dat wil zeggen men weet dat in geval van overlijden van de partner er recht bestaat op nabestaandenpensioen als onderdeel van pensioenregelingen (Tabel 3.15). Bij mensen van wie de partner op dit moment is aangesloten bij een pensioenfonds of pensioenverzekeraar ligt dit percentage zelfs nog iets hoger (85,0%). Ruim de helft van de respondenten denkt partnerpensioen te zullen ontvangen na overlijden van de partner, voor mensen wiens partner op dit moment aangesloten is bij een pensioenfonds is dit 70,3% (terwijl dit feitelijk vrijwel 100% is ). Tabel 3.15: Kennis en verwachtingen omtrent partnerpensioen Heeft gehoord van partnerpensioen: Ja Nee Denkt partnerpensioen te zullen ontvangen: Ja Nee Weet het niet N 3.2.3 Totaal Partner aangesloten bij pensioenfonds/ -regeling in tweede pijler 78,6% 21,4% 85,0% 15,0% 56,0% 20,7% 23,3% 2300 70,3% 12,4% 17,3% 1537 De positie van zelfstandigen Van 8,6% van de respondenten werkt de partner als vrije beroepsbeoefenaar, freelancer of zelfstandige. Deze groep zal veelal geen of weinig pensioen opbouwen of hebben opgebouwd in de tweede pijler en daarom is juist voor deze groep de verzekeringspositie in de derde pijler relevant. Tabel 3.16 geeft een overzicht van de gesloten verzekeringen voor mensen wiens partner zelfstandige is en daarnaast voor mensen met een partner in loondienst en een partner zonder betaald werk. Hieruit blijkt dat personen van wie de partner als zelfstandige werkt zich vaker verzekeren dan wanneer de partner geen Verzekering overlijdensrisico 28/51 betaald werk verricht. In vergelijking met personen die in loondienst werken, hebben zelfstandigen vaker een levensverzekering gesloten (25,3% versus 21,4%) maar iets minder vaak een overlijdensrisicoverzekering (17,7% versus 18,1%) en duidelijk minder vaak een overlijdensrisicoverzekering in combinatie met een hypotheek (39,9% versus 55,4%). Ruim de helft van de personen met een partner die zelfstandige is heeft een voorziening in de derde pijler gesloten (56,6%). Daarentegen heeft 43,4% dus geen enkele voorziening in de derde pijler gesloten die uitkeert aan de partner bij overlijden, tegen 41,0% gemiddeld. Tabel 3.16: Gesloten verzekeringen die uitkeren wanneer partner overlijdt naar arbeidspositie van de partner Arbeidspositie Partner: Zelfstandige (8,6%) Overlijdensrisicoverzekering Ja 17,7% Nee 73,2% Weet het niet 9,1% Totaal 100% N 198 In loondienst Ja 18,1% (61,3%) Nee 68,7% Weet het niet 13,2% Totaal 100% N 1409 Verricht geen Ja 12,2% betaald werk* Nee 78,1% (30,1%) Weet het niet 9,8% Totaal 100% N 693 * Deze groep bevat onder meer mensen vrijwilligerswerk doen of huisvrouw/man zijn. Levensverzekering Overlijdensrisicoverzekering i.c.m. hypotheek 25,3% 39,9% 61,1% 51,0% 13,6% 9,1% 100% 100% 198 198 21,4% 55,4% 64,2% 37,9% 14,4% 6,7% 100% 100% 1409 1409 12,6% 29,9% 77,6% 65,5% 9,8% 6,0% 100% 100% 693 693 die studeren, werkloos zijn, arbeidsongeschikt zijn, 3.3 Interactie tussen pijlers: een verklarend model voor verzekering in de derde pijler 3.3.1 Het onderzoeksmodel In deze paragraaf worden enkele modellen geschat die inzicht geven in de vraag welke factoren beïnvloeden of iemand verzekerd is in de derde pijler en voor welk bedrag. Daarbij inventariseren we drie verschillende aspecten van verzekering in de derde pijler (drie te verklaren variabelen of afhankelijke variabelen), namelijk: - Is iemand verzekerd in de derde pijler (ja/nee) - Is iemand verzekerd in de derde pijler excl. overlijdensrisicoverzekering in combinatie met hypotheek (ja/nee) - Wat is de hoogte van het verzekerd bedrag (continue variabelen) Er worden aldus drie econometrische modellen geschat. Deze modellen schatten in hoeverre verzekering in de derde pijler afhankelijk is van: - Persoonskenmerken - Persoonskenmerken van de partner - Huishoudkenmerken - Financiële geletterdheid en vaardigheid Verzekering overlijdensrisico 29/51 - Gepercipieerd en feitelijk recht op Anw - Gepercipieerd en feitelijk recht op partnerpensioen Door kennis en recht op pensioen in de eerste en tweede pijler mee te nemen als verklarende variabelen is na te gaan in hoeverre er een relatie bestaat tussen de drie pijlers. Grafisch wordt een en ander weergegeven in Figuur 3.2. In box 3.1 wordt enige econometrische achtergrond gegeven bij de te schatten modellen. Figuur 3.2 Onderzoeksmodel Box 3.1 Econometrische actergrond bij te schatten modellen De te verklaren variabelen zijn verzekering in de derde pijler en de modellen zullen nagaan in hoeverre deze kunnen worden verklaard uit de variabelen die in de linkerzijde van de figuur staan. De ja/nee variabele zijn dichotoom en worden met een logit-model geanalyseerd. Het totale verzekerde bedrag is een continue variabele, waarbij gebruik moeten worden gemaakt van een OLS regressie-model. Omdat het totaal verzekerd bedrag linksscheef is verdeeld, wordt gewerkt met een logaritmische transformatie. De interpretatie van de uitkomsten is als volgt. Als een coëfficiënt positief (negatief) is dan betekent dat de kans op verzekering toeneemt (afneemt) of het totale verzekerde bedrag groter (lager) is. Daarnaast is er ook een standaardfout voor de coëfficiënt gerapporteerd (s.e.). Op basis van de coëfficiënt en de standaardfout is het significantieniveau te bepalen. Een * houdt in dat met 95% zekerheid is te stellen dat de coëfficiënt afwijkt van de waarde 0 en de variabele dus van invloed is op de beslissing van de consument (bij ** gaat het om 99% zekerheid). Alleen coëfficiënten met een of meer sterren mogen we verder interpreteren. Als coëfficiënten een significantieniveau Verzekering overlijdensrisico 30/51 (betrouwbaarheid) lager dan 95% hebben (en dus geen * in de tabel), dan houdt dat in dat er statistisch gezien te weinig bewijs is om te mogen stellen de dat coëfficiënt afwijkt van nul. In dat geval gaan we er daarom niet vanuit dat dat bijbehorende variabelen van invloed is op de verzekeringsbeslissing. 3.3.2 Schattingsresultaten In Tabel 3.17 worden de schattingsresultaten van de drie geschatte schatten modellen weergegeven15. De resultaten worden vervolgens besproken. Tabel 3.17: Schattingsresultaten Verzekerd in 3e pijler (dichotoom) coëff. Persoonskenmerken Geslacht (man=1, vrouw=0) Leeftijd Hoog opgeleid (HBO+) Middelhoog opgeleid Laag opgeleid (geen MBO) Werk Werkt in loondienst Is zelfstandige Beide niet Inkomen (/1000) Kenmerken van de partner Leeftijd Werk Werkt in loondienst Is zelfstandige Beide niet Inkomen Huishoudkenmerken Kind(eren) onder 18 Hypotheek Financiële geletterdheid en planning Financiële geletterdheid Financiële vaardigheid Recht op Anw Geen recht x geen perc. recht Geen recht x perc.recht Recht x perc. recht Recht x geen perc. recht Recht op partnerpensioen Geen recht x geen perc. recht Geen recht x perc.recht Recht x perc. recht Recht x geen perc. recht ** p < 0,01; * p < 0,05 Se -0,149 -0,013 -0,160 (ref) 0,143 0,15 0,01 0,13 Verzekerd in 3e pijler excl. verzekeringen i.c.m. hypotheek (dichotoom) coëff. Se 0,14 0,01 0,12 0,15 -0,075 -0,006 -0,363 (ref) -0,108 0,212 -0,060 (ref) -0,002 0,14 0,26 (ref) 0,04 0,164 0,344 (ref) -0,021 0,13 0,21 -0,003 0,01 0,527 0,407 (ref) -0,010 0,14 0,23 (ref) 0,04 ** 0,559 2,541 0,16 0,14 ** ** -0,043 -0,034 0,06 0,02 (ref) 0,653 0,504 -0,134 (ref) 0,17 0,26 0,19 (ref) 1,284 0,726 0,285 (ref) 0,44 0,20 0,20 Hoogte van het verzekerde bedrag (indien verzekerd in 3e pijler) (log) coëff. se 0,027 -0,016 -0,006 (ref) -0,144 0,09 0,01* 0,08 0,09 0,15 0,04 0,005 0,006 (ref) 0,078 0,002 0,022 0,01 -0,009 0,008 0,426 0,624 (ref) 0,011 0,14 0,21 (ref) 0,03 0,138 0,258 (ref) 0,072 0,09 0,15 (ref) 0,090 ** 0,184 0,880 0,15 0,14 0,077 1,50 0,09 0,13 ** -0,102 -0,038 0,06 0,02 0,055 -0,008 0,04 0,01 ** * (ref) 0,385 0,305 -0,149 (ref) 0,14 0,20 0,18 (ref) 0,001 -0,010 0,051 (ref) 0,08 0,12 0,11 ** ** (ref) 0,197 0,363 0,268 (ref) 0,41 0,20 0,20 (ref) 0,153 -0,091 -0,211 (ref) 0,28 0,13 0,14 ** 0,13 ** ** ** ** 0,09 15 Model 1 heeft een Pseudo R2 van 0,25, Model 2 heeft een Pseudo R2 van 0,05, Model 3 heeft een R2 van 0,39. Verzekering overlijdensrisico 31/51 ** Persoonskenmerken en kenmerken van de partner Er bestaan geen verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft verzekering in de derde pijler (voor geen van de modellen significante coëfficiënten voor de variabele geslacht). Verder is de kans dat men verzekerd is in de derde pijler niet afhankelijk van de leeftijd van de respondent of van diens partner. Wel geldt voor verzekerde personen in de derde pijler dat het verzekerd bedrag lager ligt voor oudere mensen dan voor jongeren (negatieve coëfficiënt variabele leeftijd). Wat betreft opleiding zijn de effecten niet sterk. Er wordt geen effect gevonden voor de keuze om zich in de derde pijler te verzekeren (Model 1) of het verzekerd bedrag (Model 3). Wel zijn hoog opgeleiden (HBO+) minder vaak in de derde pijler verzekerd als de overlijdensrisicoverzekeringen met hypotheek buiten beschouwing worden gelaten (Model 2). De eigen arbeidspositie is niet van invloed op de keuze om al dan niet te verzekeren in de derde pijler, wel is de arbeidspositie van de partner een relevante factor. Daarbij geldt dat mensen van wie de partner in loondienst werkt, vaker verzekerd in de derde pijler dan mensen zonder betaald werk (maar voor zelfstandigen geldt dit niet). Als enkel verzekeringen zonder hypotheek worden beschouwd, dan zien we wel dat zelfstandigen zich iets vaker verzekeren. Dit is in lijn met de bevindingen in Paragraaf 3.2 die al aangaven dat zelfstandigen vaker dan mensen in loondienst een levensverzekering sluiten, maar niet vaker een overlijdensrisicoverzekering. Voor de hoogte van het verzekerd bedrag is de arbeidspositie niet relevant. De hoogte van het verzekerd bedrag hangt wel significant samen met inkomensniveau van de verzekerde en diens partner, huishoudens met een hoog inkomen verzekeren zich gemiddeld voor een hoger bedrag. Huishoudkenmerken Huishoudens met een hypotheek zijn vaker verzekerd in de derde pijler, gegeven het grote aantal overlijdensrisicoverzekeringen dat in combinatie met de hypotheek wordt gesloten is dit voor de hand liggend. Personen met een hypotheek hebben echter ook vaker een overlijdensrisicoverzekering of levensverzekering die niet samenhangt met de hypotheek (Model 2). Huishoudens met minderjarige kinderen zijn vaker verzekerd in de derde pijler, dit sluit aan bij de bevinding dat verandering in de gezinssituatie soms aanleiding is om een verzekering te sluiten. Het hebben van kinderen heeft geen invloed op het totaal verzekerd bedrag. Financiële geletterdheid en vaardigheden Er bestaat geen relatie tussen financiële geletterdheid en financiële vaardigheden en de verzekering in de derde pijler. Met andere woorden het is niet zo dat laag financieel geletterde mensen en mensen met weinig financiële vaardigheden minder goed verzekerd zijn dan gemiddeld. Opleiding en financiële educatie spelen dus zeer beperkte rol. Relatie tussen de eerste en de derde pijler De relatie tussen de eerste en derde pijler is onderzocht door te beschouwen of mensen denken dat zij recht hebben op Anw als hun partner overlijdt (gepercipieerd recht op Verzekering overlijdensrisico 32/51 Anw) en of zij daadwerkelijk recht hebben op Anw16. Door beide kenmerken te kruisen ontstaan er vier groepen: Groep 1: Respondenten die denken geen recht te hebben op Anw en dat ook feitelijk niet hebben (1290 respondenten, 56,1% van totaal) Groep 2: Respondenten die denken recht te hebben op Anw maar dat feitelijk niet hebben (356 respondenten, 15,5% van totaal) Groep 3: Respondenten die denken recht te hebben op Anw en dat ook daadwerkelijk hebben (252 respondenten, 11,0% van totaal) Groep 4: Respondenten die denken geen recht te hebben op Anw, maar dat feitelijk wel hebben (402 respondenten, 17,5% van totaal) Uit de modelschattingen blijken verschillen tussen de vier groepen in hun verzekeringsgedrag. Mensen die denken dat ze recht hebben op Anw indien hun partner overlijdt maar dat in feite niet hebben, zijn het vaakst verzekerd in de derde pijler (dat wil zeggen: een verzekering die uitkeert als hun partner overlijdt). Dit is opvallend, aangezien juist de misperceptie over hun Anw-recht zou kunnen leiden tot onderverzekering. Mensen die recht hebben op Anw maar denken dit niet te hebben, verzekeren zich het minst vaak. Een mogelijke verklaring voor deze opmerkelijke bevindingen is een “bewustzijnseffect”. Mensen die bewust bezig zijn met de mogelijkheid van overlijden van hun partner zijn vaker op de hoogte van de Anw (en denken soms ten onrechte er aanspraak op te kunnen maken), maar zetten door hun bewustzijn mogelijk ook eerder de stap om zich in de derde pijler te verzekeren. Groep 2 denkt dus recht te hebben op Anw, maar kiest ervoor zich daarnaast ook te verzekeren in de derde pijler (mogelijk omdat ze de Anw-uierkering te laag vinden). Groep 4 is zich niet bewust van een mogelijk Anw-recht en verzekert zich ook niet in derde pijler. Er wordt geen relatie gevonden tussen gepercipieerd en feitelijk recht op Anw en de hoogte van het verzekerd bedrag in de derde pijler (Model 3). Relatie tussen de eerste en de tweede pijler Als proxy voor het recht op nabestaandenpensioen in de tweede pijler is de huidige situatie aangenomen, is de partner op dit moment deelnemer in een een pensioenfonds of pensioenverzekering. Daarbij worden 4 groepen onderscheiden: Groep 1: Respondenten die denken geen recht te hebben op partnerpensioen en dat ook feitelijk niet hebben (263 respondenten, 11,4% van totaal) Groep 2: Respondenten die denken recht te hebben op partnerpensioen maar dat feitelijk niet hebben (44 respondenten, 1,9% van totaal) Groep 3: Respondenten die denken recht te hebben op partnerpensioen en dat ook daadwerkelijk hebben (1245 respondenten, 54,1% van totaal) Groep 4: Respondenten die denken geen recht te hebben op partnerpensioen, maar dat feitelijk wel hebben (748 respondenten, 32,5% van totaal) Uit de modelschattingen blijken verschillen tussen de vier groepen in hun verzekeringsgedrag. Mensen die denken recht te hebben op partnerpensioen in geval van overlijden van de partner, zijn vaker verzekerd in de derde pijler dan die mensen die Om dit vast te stellen is ook rekening gehouden met het huidige inkomen van de respondent; aan respondenten is namelijk gevraagd of ze Anw denken te gaan ontvangen bij gelijkblijvende arbeidspositie. 16 Verzekering overlijdensrisico 33/51 denken geen recht te hebben op partnerpensioen. Daarbij geldt iets soortgelijks als voor de eerste pijler: de groep mensen die denkt recht te hebben op pensioen uit de tweede pijler maar dat feitelijk waarschijnlijk niet heeft, is het vaakste verzekerd in de derde pijler (opgemerkt zij dat dit een zeer kleine groep is). Ook hier zou een bewustzijnseffect een rol kunnen spelen, waarbij mensen die bewust bezig zijn met hun pensioen ook tot het inzicht kunnen komen dat zij in aanvulling op het tweede pijler pensioen een voorziening in de derde pijler willen treffen. Verzekering overlijdensrisico 34/51 4 Financiële ervaringen van nabestaanden In de periode 4-12 september 2014 zijn 15 telefonische diepte-interviews gehouden met nabestaanden, meer specifiek met personen jonger dan 65 jaar die hun partner verloren. De interviews gingen voornamelijk in op de financiële consequenties en financiële ervaringen en beslissingen die nabestaanden hadden na het overlijden van hun partner. Zo goed mogelijk is geprobeerd een gespreide steekproef samen te stellen van nabestaanden om zo alle facetten in beeld te krijgen. Voor meer informatie over samenstelling van de steekproef en procedure wordt verwezen naar Bijlage A.2. De leeftijd van de geïnterviewden op het moment van overlijden van de partner lag tussen 28 en 63 jaar, met een gemiddelde van 46,3 jaar. Het overlijden van de partner vond plaats tussen 1995 en 2014. Bij de jongere stellen was het overlijden in de meeste gevallen plotseling (bijv. een hartstilstand), bij de ouderen kwam een langduriger ziekbed vaker voor. De oorzaak voor overlijden waren heel divers, variërend van hartstilstand, kanker, een immuunziekte, ALS, tot alcoholisme en zelfs moord. Er werden 10 vrouwen en 5 mannen geïnterviewd. Van de geïnterviewden had ruim de helft (8 personen) minderjarige kinderen op het moment van overlijden van de partner. Daarbij ontvingen 9 van de geïnterviewden na het overlijden van hun partner Anw. Daarvan zijn er zes die dat hebben vanwege het feit dat zij minderjarige kinderen hebben, een vanwege arbeidsongeschiktheid (plus minderjarig kind) en twee omdat zij voor 1950 zijn geboren. De geïnterviewde die arbeidsongeschikt is, had ten tijden van het overlijden van haar partner nog een minderjarig kind, maar inmiddels niet meer. Onder de negen Anw-ers zijn 5 vrouwen en 4 mannen. 4.1 Inkomensbronnen uit de drie pijlers 4.1.1 Algemene nabestaandenwet Van de 15 geïnterviewden ontving de meerderheid (9 personen) een uitkering uit de Anw in de periode na het overlijden van de partner 17. Vrijwel alle nabestaanden waren na het overlijden wel op de hoogte geraakt van de Anw. Een aantal had meteen door dat zij niet aan de voorwaarden voldeden en dienden geen aanvraag in, een aantal anderen deed dat wel en kreeg alsnog te horen dat ze geen recht hadden op een Anw-uitkering. Een geïnterviewde diende niet in en bleek er achteraf toch wel recht op te hebben. Deze persoon kreeg na anderhalf jaar alsnog Anw en met terugwerkende kracht werd de gemiste uitkering uitbetaald. Van degenen die een afwijzing kregen op hun aanvraag, was bij de meesten geen bitterheid of onvrede te bemerken. Enkel mensen die wat ouder waren gaven aan dat het verschil tussen geboren zijn net voor 1 januari 1950 of erna wel erg groot is en dat dit voor de financiële situatie grote consequenties heeft. Over de uitvoering van de Anw zijn de meesten alleszins tevreden. Slechts een persoon gaf aan na afloop een correctie te hebben ontvangen en een deel van de uitkering te hebben Aan deze verhouding moeten geen conclusies worden verbonden, aangezien bij het samenstellen van de steekproef bewust is nagestreefd om minimaal de helft van de interviews te hebben met nabestaanden met Anw. 17 Verzekering overlijdensrisico 35/51 moeten terugbetalen (vanwege hogere looninkomsten); de persoon gaf aan dat dit buiten de eigen schuld was, maar desalniettemin toch gewoon betaald te hebben. Van de geïnterviewden met minderjarige kinderen is er slechts een die geen Anw ontvangt vanwege een te hoog inkomen. Van de negen mensen die Anw ontvingen na het overlijden, ontvangen 7 personen dat nog steeds. Bij de persoon die het niet meer ontvangen, is hernieuwd samenwonen en meerderjarig worden van het jongste kind de reden. Van de 9 geïnterviewden die Anw ontvingen, kregen er vier geen volledige uitkering vanwege looninkomsten uit arbeid. Ongeveer de helft van de geïnterviewden die na het overlijden van de partner een ANW-uitkering ontvingen, werken dus naast hun uitkering (Zie verder 4.2.1 arbeidspositie). De meeste nabestaanden wisten (voordat hun partner overleed) wel dat er zoiets bestond als Anw, maar de precieze voorwaarden waren de meesten niet bekend. Dit is conform de bevindingen onder stellen (hoofdstuk 3). 4.1.2 Voorzieningen uit de tweede pijler Vrijwel alle geïnterviewden ontvingen nabestaandenpensioen vanuit een of meerdere pensioenregelingen van de partner. Daarbij valt op dat de hoogte van het bedrag sterk varieert. Waar het voor de een slechts enkele tientjes betreft, is het voor de ander een bedrag van €1.500 of meer per maand. De helft ontvangt €300 of minder per maand. Een deel van de nabestaanden viel het pensioen qua hoogte sterk tegen, maar er waren ook personen die zeer positief verrast waren. In het geval een dienstverband lange tijd geleden was verbroken (bijvoorbeeld vrouwen die na enkele jaren werken het arbeidsproces verlieten), was de achterblijvende partner zich soms zelfs niet bewust van het bestaan van een nabestaandenpensioen. Slechts een deel had zich er voorafgaand aan het overlijden van de partner in verdiept, maar meestal pas gedurende het ziekbed van de partner als hier sprake van was. De meeste nabestaanden hadden wel het besef dat er een recht op nabestaandenpensioen bestond in geval van overlijden van de partner, maar hadden daarbij geen beeld van de hoogte van het pensioen. De grote verschillen in de hoogte van het nabestaandenpensioen tussen de nabestaanden hangen allereerst samen met inkomensverschillen: bij een hoger loon wordt meer pensioen opgebouwd. Een tweede factor is de betreffende pensioenregeling waaronder pensioen is opgebouwd. Bij personen bij wie het pensioen achteraf blijkt tegen te vallen is er in veel gevallen sprake van een verbroken dienstverband (starten eigen bedrijf, arbeidsongeschikt geworden) of wisselend dienstverband (met opbouw bij verschillende fondsen/verzekeraars). Soms kan hierdoor het nabestaandenpensioen lager zijn dan men verwachtte. Ook het bestaan van een ex-partner (tweede huwelijk) heeft een negatieve impact op de hoogte van het ontvangen nabestaandenpensioen, vanwege gedeelde rechten. Een voorbeeld dat we aantroffen was een geïnterviewde wiens partner bij meer dan vijf pensioenfondsen had opgebouwd, waarbij de ex-partner ook nog recht op een deel van het pensioen had; wat resulteerde was een lappendeken van kleine rechten. Verzekering overlijdensrisico 36/51 Pensioenfondsen en –verzekeraars nemen doorgaans contact op met de partner van de overleden deelnemer. Wij troffen nauwelijks situaties aan waarbij de nabestaanden pas laat of niet over het tweede pijlerpensioen konden beschikken. Bij een geïnterviewde kwam er pas na ruim twee jaar pensioen vrij uit een buitenlandse pensioenregeling (partner had in buitenland gewerkt), waarvan de geïnterviewde geen weet had. Ook in dit geval was het pensioenfonds actief op zoek gegaan naar nabestaanden nadat het overlijden van de pensioendeelnemer bekend was geworden. Wat een aantal keer voorkwam in zowel de tweede als derde pijler is dat de pensioenverzekeraar of het pensioenfonds aanbood om het pensioen of de lijfrente om te zetten in een eenmalige uitkering. Als de nabestaande daarmee akkoord ging werd hem/haar eenmalig een geldbedrag uitgekeerd, maar vervielen daarmee alle rechten op uitkeringen in de toekomst. Verschillende nabestaanden maakte gebruik van een dergelijk aanbod; waar de een dit als een “goede deal” beschouwde, verklaarde een ander er spijt van te hebben (omdat het geld inmiddels op was). Hoewel dergelijke aanbiedingen enkel bij kleine polissen worden gedaan 18, moet er wel rekening mee worden gehouden dat sommige nabestaanden te maken hebben met veel verschillende kleine polissen of niets anders hebben dan een klein nabestaandenpensioen. Er kan zo een situatie ontstaan waarin het nabestaandenpensioen niet voor een continue inkomensaanvulling zorgt. Één nabestaande ontvangt een uitkering vanuit een Anw-hiaat verzekering die haar partner had gesloten. Deze verzekering was heel bewust gesloten, omdat de respondent lichamelijke problemen had waardoor ze niet kon werken maar nooit formeel afgekeurd was. Deze nabestaande loopt tegen het voor haar grote probleem aan dat deze verzekering stopt wanneer zij 65 jaar is, terwijl ze dan nog geen recht heeft op een AOW-uitkering. Doordat de private verzekering zich niet aanpaste aan de veranderde pensioengerechtigde leeftijd (zoals sociale verzekeringen als de Anw wel doen), valt er voor deze persoon een groot financieel gat dat moeilijk te dichten valt. Op het moment dat de AOW-leeftijd werd verhoogd, kenden lopende uitkeringen op grond van private verzekeringen veelal een contractuele eindleeftijd van 65 jaar. De premies en reserveringen waren op die eindleeftijd gebaseerd. In die gevallen kan door de hogere AOW-leeftijd een inkomensgat ontstaan. Wanneer de nabestaande een uitkering heeft vanuit een Anw-hiaat verzekering op 1 januari 2013 en deze loopt af op 65-jarige leeftijd in de periode tussen 1 januari 2013 en 31 december 2018 dan komt deze nabestaande mogelijk in aanmerking voor de overbruggingsuitkering AOW. Deze uitkering voorziet in een overbruggingsuitkering tussen de 65e verjaardag tot de dag waarop de AOW ingaat. Hiervoor gelden een aantal voorwaarden zoals een inkomens- en vermogenstoets. 4.1.3 Voorzieningen uit de derde pijler De meerderheid van de nabestaanden (9 van 15) hadden een voorziening in de derde pijler waaruit na overlijden van de partner geld werd ontvangen. De financiële omvang van de uitkering varieert echter zeer sterk. Sommige nabestaanden ontvangen geld uit een kapitaalverzekering waarbij ze aangeven dat dit amper voldoende was om de 18 Pensioenuitvoerders hebben het recht om kleine pensioenen af te kopen. Met een klein pensioen wordt een pensioen bedoeld dat minder bedraagt dan de wettelijke afkoopgrens. Deze grens wordt jaarlijks vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bedraagt voor het jaar 2014 €458,06 bruto per jaar. Verzekering overlijdensrisico 37/51 uitvaart te bekostigen, anderen kunnen hiermee in één klap de hele hypotheek aflossen. Over de afhandeling zijn de nabestaanden vrijwel altijd tevreden. Bij een persoon blijkt de verzekering echter niet uit te keren na het overlijden van de partner. Het gaat om een nabestaande wiens partner is vermoord, terwijl de verzekering minder dan een jaar geleden was gesloten. Bij nadere uitsplitsing van het type verzekering (overlijdensrisicoverzekering met hypotheek, overlijdensrisicoverzekering zonder hypotheek, en andere levensverzekering) blijkt dat een overlijdensrisicoverzekering gesloten in combinatie met een hypotheek het meest voorkomt. Het uitgekeerde bedrag werd echter niet altijd gebruikt om de hypotheek af te lossen. Zo geeft een aantal personen aan dat de hypotheek inmiddels al was afgelost of dat het huis inmiddels is verkocht maar dat verzekering nog doorliep. Bij enkele anderen is er sprake van oververzekering, in de zin dat men meer verzekerde dan voor de hypotheekverstrekker vereist was. Het verzekerd bedrag is bij dit type verzekeringen doorgaans €50.000 of meer en de verzekering keert in een keer uit. Daarnaast hebben twee nabestaanden een overlijdensrisicoverzekering gehad los van een hypotheek en deze keert bij beiden periodiek uit. De geïnterviewden zijn in veruit de meeste gevallen (maar niet altijd) op de hoogte geweest van de verzekering. Daarnaast waren er vier mensen die geld ontvingen vanuit een andere levensverzekering (lijfrente of kapitaalverzekering). Het beeld is hier duidelijk anders dan bij de overlijdensrisicoverzekeringen. Niet iedereen wist dat deze verzekeringen waren gesloten, het uitgekeerde bedrag was niet altijd conform de verwachtingen en verzekerden hebben soms beleggingsverliezen gelopen waardoor men een deel van het ingelegde bedrag is kwijtgeraakt. Het uitgekeerde bedrag ligt ook substantieel lager dan bij de overlijdensrisicoverzekeringen. Het gaat bij twee van de vier nabestaanden om een eenmalige uitkering (maximaal €10.000) en bij de andere twee om een periodieke uitkering gedurende vijf jaar na overlijden. De redenen om een voorziening in de derde pijler te sluiten zijn divers. De verplichting vanuit de hypotheekverstrekker is een eerste en belangrijke. Er zijn echter wel mensen die ook dan zelf bewust nadachten over hoeveel ze willen verzekeren, of ze tweezijdig willen verzekeren, e.d. Daarnaast worden verzekeringen ook soms uit gewoonte gesloten (“zoiets hoor je te hebben”) of omdat het hen werd aangeboden (vaak in geval van levensverzekeringen). Sommige nabestaanden wisten echt niet waarom en wanneer het product was gesloten, zeker als de keuze bij de partner had gelegen. Niemand heeft nog geprobeerd iets af te sluiten nadat de partner ziek was. We zijn ook geen situaties tegen gekomen waarbij een verzekering werd geweigerd of waarbij een premiestijging van toepassing was. Een belangrijke bevinding voor de regelingen uit de derde pijler is dat het verhogen van de AOW-leeftijd grote gevolgen kan hebben voor nabestaanden die financieel afhankelijk zijn van een dergelijke voorziening. De gesloten producten (lijfrente, Anw-hiaat, overlijdensrisicoverzekering) zijn vaak zo samengesteld dat zij meestal minder (of niet meer) uitkeren als de leeftijd van 65 jaar is bereikt. Daarbij is het idee dat dan de AOWgerechtigde leeftijd werd bereikt. Het gat wat voor deze mensen ontstaat (op dit moment maximaal twee jaar), brengt hen in sommige gevallen in grote problemen. Het Verbond heeft indertijd wel aan verzekeraars geadviseerd om hierover te adviseren en mogelijke Verzekering overlijdensrisico 38/51 acties aan te dragen, maar het niet zeker of dat bij de betreffende geïnterviewden is gebeurd. Een andere bevinding is dat verzekeringsmaatschappijen aan nabestaanden aanbieden om kleine lijfrentes en pensioenen in één keer te laten uitkeren. Dit werd reeds in 4.1.2 bij de tweede pijler besproken. 4.2 De inkomens- en arbeidspositie van nabestaanden 4.2.1 Arbeidspositie Qua arbeidssituatie geldt dat het merendeel van de nabestaanden gewoon blijft doen wat men al deed voordat de partner overleed: voltijd werken, in deeltijd werken, dan wel niet werken. Slechts een enkeling vergroot de deeltijdfactor van de deeltijdbaan. Mensen die voltijds werken blijven dat veelal ook doen. Een uitzondering daarop zijn drie geïnterviewde mannen die alleen achter blijven met minderjarige kinderen, zij zijn (tijdelijk) teruggegaan naar een kortere werkweek vanwege zorgtaken. Ook is er een nabestaande (zonder Anw) die financieel goed achterblijft (uitkeringen uit tweede en derde pijler) en mede daarom een carrièreswitch maakt en een nieuwe opleiding gaat doen. Daarnaast treffen we twee personen aan die minder zijn gaan werken, omdat ze zich dat na het overlijden van de partner konden veroorloven. Alles overziend, zijn er 9 personen die na overlijden van partner ongeveer hetzelfde bleven doen en 6 personen die minder zijn gaan werken of zijn gestopt met werken. Voor nabestaanden met jonge kinderen zijn de kosten van kinderopvang een terugkerend onderwerp. Wij hebben geen nabestaanden aangetroffen die het opvoeden van minderjarige kinderen combineerden met een voltijdsbaan. Kinderopvangkosten leggen een zwaar beslag op het inkomen van veel nabestaanden met jonge kinderen. Aangezien twee derde van de inkomsten worden gekort op de Anw (boven €747,60) en er daar bovenop nog kinderopvangkosten kunnen bestaan, wordt door de respondenten ervaren dat men er financieel niet altijd (veel) op vooruit gaat ten opzichte van een situatie van Anw zonder deeltijdbaan. Ook als men meer gaat werken (grotere deeltijdfactor), gaat het inkomen omhoog maar de opvangkosten ook, terwijl het percentage dat men terugkrijgt middels kinderopvangtoeslag afneemt; men ervaart er dan op achteruit te gaan. Lang niet alle nabestaanden met kinderen die werken maken een puur financiële afweging. Sommigen geven aan zichzelf veel te jong te vinden om niet weer verder te gaan (en in de Anw blijven). Anderen maken juist bewust de keuze om minder of niet meer te werken, omwille van de zorg voor de kinderen (“die al een van hun ouders kwijt zijn”). Sommige mensen met oudere kinderen hebben (inmiddels) geen of minder opvang nodig en willen dan weer (meer) gaan werken. Voor mensen zonder arbeidsverleden of een lange onderbreking blijkt het moeilijk om weer aan de slag te gaan. Sommige niet-werkenden hebben wel pogingen gedaan, maar zeker als men wat ouder is blijkt het moeilijk (ook al heeft men wel een langdurig arbeidsverleden). Een geïnterviewde geeft aan de regelgeving niet goed doordacht te vinden, omdat de Anw ineens stopt als het jongste kind 18 jaar is, maar er niet echt is nagedacht aan re-integratie. We zijn geen nabestaanden tegengekomen die gebruik hebben gemaakt van re-integratie vanuit de overheid. Verzekering overlijdensrisico 39/51 Van de 9 Anw-ers die geïnterviewd zijn, werkt ongeveer de helft. Wat opvalt, is dat sommige Anw-ers (bijna) voltijds werken en toch nog Anw ontvangen. Er zijn dus nabestaanden die niet uit de Anw komen, omdat ze aan hun inkomensgrens zitten. De inkomensgrens voor de Anw ligt op ongeveer €2.400 bruto per maand, hetgeen ongeveer gelijk is aan een modaal inkomen. 4.2.2 Inkomenspositie De verandering in inkomen verschilt sterk tussen nabestaanden. Samenvattend geeft ongeveer een derde aan er financieel op achteruit te zijn gegaan, is voor een derde de situatie ongeveer gelijk en geeft een derde aan erop vooruit te zijn gegaan. Of men al dan niet Anw ontvangt is daarbij geen bepalende factor. Veel eerder gaat het erom welke bedragen er vrij komen via de tweede en derde pijler. Een combinatie van Anw met een hoge uitkering uit de tweede en derde pijler kan tot een sterke stijging in het inkomen leiden. Maar iemand zonder een tweede en derde pijler pensioen ervaart bijna altijd een inkomensachteruitgang die niet kan worden gecompenseerd door Anw of meer werken. Het kunnen blijven wonen in het huidige huis is voor veel nabestaanden een belangrijk thema. Nabestaanden geven aan dat het moeten verhuizen na je partner te hebben verloren, de situatie aanzienlijk ingrijpender maakt. Sommige nabestaanden vragen zich daarom niet zozeer af of ze rond kunnen komen, als wel of ze in hun huidige huis kunnen blijven wonen. Zeker voor nabestaanden die in een koophuis wonen en de hypotheek soms al (vrijwel) volledig is afbetaald, speelt dit sterk. 4.3 Ervaringen wanneer terugkijkend Lang niet ieder stel was vooraf bezig met de financiële gevolgen van mogelijk overlijden van een van twee. Samenvattend kunnen we stellen dat we drie stellen aantroffen die bewust bezig zijn geweest met financiële gevolgen van overlijden van een van de partners en het al dan niet sluiten van voorzieningen. Bij twee stellen is slechts een van de partners er bewust mee bezig geweest (waarbij de ander niet goed op de hoogte was) en bij de overige tien kunnen we stellen dat ze er niet of beperkt mee bezig zijn geweest. In sommige gevallen zijn er wel wat zaken op een rijtje gezet toen een van de partners ziek was, maar op dat moment werd er eigenlijk nog door niemand financiële beslissingen gemaakt of voorzieningen getroffen. Voor de tien stellen die zich niet heel bewust bezig hielden met een mogelijk overlijden valt op dat bij hen veelal het financiële totaaloverzicht ontbreekt en dat men geen volledig inzicht heeft in de hoogte van ieder van de voorzieningen in eerste, tweede en derde pijler. In de eerste plaats kwamen wij regelmatig tegen dat een van de geïnterviewde een van de drie pijlers over het hoofd had gezien. Zo was deze nabestaande zich er niet van bewust dat hij naast nabestaandenpensioen en overlijdensrisicoverzekering ook recht had op Anw (waardoor hij er financieel veel beter voor bleek te staan dan gedacht). Ook kwam het regelmatig voor dat iemand geen kennis had van het bestaan van nabestaandenpensioen (bijvoorbeeld als de partner inmiddels niet meer werkte) of dat nooit duidelijk werd waar een bepaalde levensverzekering vandaan kwam. Verzekering overlijdensrisico 40/51 Waar mensen wel wisten dat er voorzieningen waren, wist men niet hoe hoog de te ontvangen uitkeringen en bedragen zouden zijn. Van de hoogte en voorwaarden van de Anw hadden de meeste mensen geen kennis. Dat geldt vooral voor jongere nabestaanden, ouderen hebben soms al informatie via kennissen of familie die Anw ontvangen. De kennis van het nabestaandenpensioen is zeer beperkt, sommige nabestaanden maken hier ook kritische inschattingsfouten. Zo gaat een nabestaande uit van het bedrag dat haar echtgenoot zou ontvangen, maar daarbij ging ze uit van het pensioen inclusief de AOW (waar een jongere nabestaande geen recht op heeft). Sommige mensen hebben een ruw idee van nabestaandenvoorzieningen en -uitkeringen dat totaal niet strookt met het inkomen dat ze daadwerkelijk krijgen. Dit kan zowel veel hoger als veel lager uitvallen (de afwijking kan soms honderden euro’s zijn). In het geval van de derde pijler bestaat in de overlijdensrisicoverzekering het beste inzicht; waar men recht op heeft wat betreft levensverzekeringen is in veel gevallen niet echt helder voor geïnterviewden. Terugkijkend geven verschillende geïnterviewden aan dat ze achteraf gezien hun zaken beter op een rijtje hadden moeten zetten. Een aantal geeft aan in dat geval waarschijnlijk toch (ook) een overlijdensrisicoverzekering te hebben gesloten. Een persoon geeft aan dat het wel verstandig is om een overlijdensrisicoverzekering te sluiten, maar dat dit met een gezin toch een extra kostenpost is en dit gewoonweg niet altijd financieel mogelijk is. Een nabestaande geeft aan dat met het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) zaken veel inzichtelijker zijn geworden wat betreft de tweede pijler, maar dat dat vroeger nog niet zo was. Een andere nabestaande betoogt dat het hebben van twee loopbanen in wezen ook een vorm is van nabestaandenverzekering, op die manier kan de achterblijvende partner zich altijd wel weer redden. Aan nabestaanden is ook gevraagd hoe zij de nasleep van het overlijden van hun partner hebben ervaren. Daarbij geven veel nabestaanden aan dat er plotseling heel veel geregeld moet worden. Denk aan zaken als stoppen van verzekeringen, wijzigen van gemeentelijke belastingen, aanpassen voorschot water en elektriciteit. Een nabestaande raadt anderen aan hier goed op te letten, omdat hiermee veel geld kan worden bespaard. Daarnaast zijn er geïnterviewden die met meer complexe aangelegenheden worden geconfronteerd, zoals ontmantelen van een bedrijf of een rechtszaak. Sommigen geven aan in de periode na het overlijden van hun partner heel scherp te zijn geweest (de rouw kwam daarna), maar anderen zijn op dat moment overmand door alles wat moet worden geregeld en besloten. Verschillende mensen hebben hulp gehad bij het afhandelen van zaken. Soms is dat via professionele dienstverlening (financiële planner, verzekeringspersoon), maar in andere gevallen ook mensen uit de sociale omgeving (familie, kennis, collega, buren, kerk). Een persoon geeft aan dat ze achteraf meer ondersteuning nodig had, maar daar niet op tijd om heeft gevraagd. Een ander (man, twee jonge kinderen) geeft aan veel hulp te hebben gehad van de thuiszorg (waar zijn vrouw eerder werkte) en dat het zinvol is om een professional te hebben die controleert of alles in huis goed verloopt en ondersteuning biedt bij nieuwe vaardigheden. Samenvattend zijn veel nabestaanden prima in staat om zelf en met hulp van de naaste omgeving alles op de rit te krijgen, maar er zijn ook mensen die behoefte hebben aan meer praktische ondersteuning. Verzekering overlijdensrisico 41/51 5 Samenvatting en synthese In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het onderzoek, dit gebeurt hoofdzakelijk per deelonderzoek. Ten slotte volgen er een aantal aandachtspunten wat betreft de relatie tussen de drie pijlers. Voor meer uitleg van de gehanteerde verzekeringstermen zie Box 2.1. 5.1 Mogelijkheden tot verzekering in de tweede en derde pijler Er bestaat een competitieve markt voor overlijdensrisicoverzekeringen met een groot aantal aanbieders en voldoende prijsconcurrentie. Overlijdensrisicoverzekeringen kunnen worden gesloten met eenmalige uitkering bij overlijden, maar ook met periodieke uitkering gedurende een bepaalde periode (of tot het bereiken van een bepaalde leeftijd). Het eerste type wordt vaak gesloten in combinatie met een hypotheek en het tweede type leent zich beter voor een nabestaandenvoorziening. De premies zijn sterk afhankelijk van de leeftijd bij sluiten en de looptijd van de verzekering. Dit komt omdat de sterftekans toeneemt met de leeftijd. Daarnaast spelen medische kenmerken in toenemende mate een rol bij het vaststellen van de hoogte van de premie, bijvoorbeeld of men rookt of een verhoogd BMI heeft. Een andere mogelijkheid om nabestaanden financieel goed achter te laten is het sluiten van een andersoortige levensverzekering met nabestaandendekking. Uit de interviews blijkt dat de markt voor levensverzekeringen in de laatste jaren sterk is veranderd door de mogelijkheid van banksparen. Op dit moment wordt de markt voor lijfrentes gedomineerd door bancaire lijfrentes. Bancaire lijfrentes keren altijd uit aan nabestaanden, maar de duur is beperkt (de duur van de periode ligt vast, uitbetaling kan ophouden voor overlijden). Lijfrentes bij een verzekeraar enkel als er een aanvullende verzekering is gesloten (een zogenaamde contraverzekering), daar staat tegenover dat de uitkering levenslang is. Bij het sluiten van een overlijdensrisicoverzekering of andere levensverzekering dient een gezondheidsverklaring te worden ingevuld. Afhankelijk hiervan en van de hoogte van het verzekerd bedrag wordt een medische keuring uitgevoerd. Voor aanvragen met een verhoogd medisch risico is herverzekering bij “De Hoop” mogelijk, waardoor levensverzekeringen zo goed mogelijk toegankelijk worden gemaakt. Uiteindelijk blijken naar schatting 0,4% van de aanvragen te worden geweigerd. Daarbij dient opgemerkt te worden dat mensen met medische klachten soms al niet (meer) overwegen om een aanvraag te doen. Veel verzekeringen worden via een verzekeringsadviseur gesloten, maar in toenemende mate gebeurt dit ook via tussenpersonen op het internet (zoals de Independer) en direct writing (rechtstreeks bij verzekeraar). Op dit moment is ongeveer twee derde van de lopende overlijdensrisicoverzekeringen en levensverzekeringen via het fysieke tussenkanaal gesloten, maar voor nieuwe productie ligt dit waarschijnlijk lager. Verzekeraars hebben zich met hun marketing lange tijd vooral op het tussenkanaal gericht. Met het provisieverbod en het toenemend belang van het internetkanaal worden Verzekering overlijdensrisico 42/51 marketing op de eindconsument belangrijker. Deze marketing is in ontwikkeling met als belangrijke doelstelling om bij eindconsumenten bewustzijn te creëren voor financiële gevolgen van overlijden voor of van de partner. Als iemand in loondienst werkt, bouwt hij in de meeste gevallen verplicht pensioen op via een pensioenfonds of pensioenverzekeraar. Vrijwel alle pensioenregelingen voorzien in een nabestaandenregeling: als de partner komt te overlijden, dan is voorzien in een financiële regeling voor de achterblijvende partner. Bij overlijden tijdens deelneming wordt het partnerpensioen vaak afgeleid van het bereikbaar ouderdomspensioen. Pensioenregelingen met partnerpensioen op opbouwbasis keren ook uit als de partner uit dienst is (geen pensioen meer opbouwt), bij pensioenregelingen op risicobasis vervalt het partnerpensioen als men uit dienst treedt, tenzij er een omzetting plaatsvindt van een deel van het ouderdomspensioen. Er zijn verschillende redenen waarom een nabestaandenregeling soms niet heel veel inkomen genereert voor de nabestaanden: - Laag of middelhoog inkomen dat weinig boven de franchise uitkomt. - Verschillende partners (scheiding en hertrouwen) - In geval van uitdiensttreding waarbij men daarna niet tot een andere pensioenregeling toetreedt (bijv. zelfstandigen). Bij pensioenopbouw op risicobasis vervalt het recht op partnerpensioen, bij partnerpensioen op opbouwbasis geldt dat enkel de jaren waarin is opgebouwd nog mee tellen voor het vaststellen van de hoogte van het partnerpensioen. 5.2 De markt voor overlijdensrisicoverzekeringen: consumentenkeuzes, consumentenkennis en relatie tussen de pijlers Ongeveer 60% van de mensen samenwonend met een partner tussen 25 en 65 jaar heeft een voorziening in de derde pijler die uitkeert als de partner overlijdt. Een overlijdensrisicoverzekering in combinatie met een hypotheek komt het meeste voor, ongeveer de helft van de stellen tussen 25 en 65 jaar heeft een dergelijke verzekering. Verder heeft 30% van de stellen een zelfstandige levensverzekering of een levensverzekering met overlijdensdekking. Ruim 40% van de stellen heeft geen enkele nabestaandenvoorziening in de derde pijler. In algemene zin valt op dat consumenten meestal wel weten of ze bepaalde verzekeringen hebben gesloten, maar in veel gevallen niet goed weten wat ze hebben gesloten in termen van productspecificaties. Het verzekerd bedrag ligt het hoogste voor overlijdensrisicoverzekeringen in combinatie met een hypotheek, gemiddeld op €116.818 en voor drie kwart van de polissen ligt het bedrag op €70.000 of meer. Het verzekerde bedrag voor zelfstandige overlijdensrisicoverzekeringen ligt op €86.000, voor levensverzekeringen op €66.000. De variatie in de hoogte van het verzekerd bedrag is vrij groot. Bij 80-90% van de polissen is er sprake van een constante dekking gedurende de looptijd. De looptijd van verzekeringen is in de meeste gevallen 30 jaar, de gemiddelde looptijd ligt rond 25 jaar. De gemiddelde leeftijd bij afsluiten van een verzekering ligt tussen 32 en 35 jaar. Voor een kwart van de overlijdensrisicoverzekeringen zonder hypotheek is een medische Verzekering overlijdensrisico 43/51 keuring vereist, voor levensverzekeringen combinatie met hypotheek ligt dit op ruim 10%. en overlijdensrisicoverzekeringen in Het fysieke tussenkanaal, verzekerings- en hypotheekadviseurs, speelt een belangrijke rol bij het sluiten van overlijdensrisicoverzekeringen en levensverzekeringen. Meer dan twee derde van de lopende verzekeringen is via het fysieke tussenkanaal gesloten. Daarnaast spelen tussenpersonen een belangrijke rol als het gaat om het initiëren van het sluiten van verzekeringen in de derde pijler. Daarnaast zijn mensen met een hypotheek doorgaans beter verzekerd in de derde pijler, ook als het verzekeringen betreft die niet direct samenhangen met de hypotheek. Mogelijk spelen hypotheekadviseurs hier een rol. Juist als men een hypotheek sluit, wordt contact gelegd met een hypotheekadviseur en ontstaat er dus een klantrelatie. Daarnaast kunnen veranderingen in de gezinssituatie een aanleiding zijn om een verzekering in de derde pijler te sluiten; daarbij blijken mensen met kinderen vaker verzekerd dan mensen zonder kinderen. Ruim een kwart van de personen die niet verzekerd is, blijkt daar nooit over nagedacht te hebben. Een andere belangrijke reden om zich niet te verzekeren is dat men inschat het financieel niet nodig te hebben. Mensen met een hoger inkomen verzekeren zich gemiddeld voor een hoger bedrag dan lagere inkomensgroepen. De meeste sociaal-demografische kenmerken zoals geslacht, leeftijd en opleiding spelen nauwelijks een rol bij de beslissing om zich te verzekeren. Zelfstandigen sluiten niet vaker overlijdensrisicoverzekeringen dan personen in loondienst. Wel sluiten zij iets vaker een andersoortige levensverzekering, maar het verschil is niet groot. De relatie tussen de pijlers is zwak. Dit alles verbaast niet aangezien al werd vastgesteld dat consumenten niet goed weten voor welk bedrag ze precies zijn verzekerd in de derde pijler. Daarnaast hebben veel mensen wel van de Anw gehoord, maar weet men niet precies wat het inhoudt en wat de voorwaarden zijn. Ook verzekeringstussenpersonen blijken de Anw niet altijd mee te nemen in hun financieel advies, waarbij een rol speelt dat zij inhoudelijk niet goed op de hoogte zijn van de regeling. Ook heeft de wijziging in de Anw van 1996 nagenoeg geen invloed gehad op de verzekeringsmarkt. Verder blijkt het pensioenbewustzijn in Nederlanders vrij laag, ook personen die geen of weinig tweede pijler pensioen hebben, treffen mede daarom wellicht niet altijd een voorziening in de derde pijler. 5.3 De financiële gevolgen van het overlijden van een partner: de positie van nabestaanden Uit de 15 diepte-interviews onder nabestaanden is gebleken dat vrijwel alle nabestaanden die recht hebben op Anw dit ook aanvragen na het overlijden van de partner. De aanvraag en afhandeling van de Anw wordt als prettig ervaren. De meeste nabestaanden kenden vooraf de Anw als verzekering, maar hadden geen kennis van voorwaarden en bedragen. Dit is in lijn met de bevindingen in het onderzoek onder stellen. De meeste nabestaanden hebben recht op nabestaandenpensioen vanuit de tweede pijler. De hoogte van het pensioen varieert echter sterk tussen nabestaanden, zoals ook Verzekering overlijdensrisico 44/51 al uit de interviews onder experts naar voren kwam. Dit hangt samen met de hoogte van het salaris van de overleden partner, de inhoud van de pensioenregeling, onderbrekingen in het dienstverband, echtscheiding, e.d. Men weet veelal wel dat er een recht op nabestaandenpensioen bestaat, maar over de hoogte van het te ontvangen bedrag bestaan sterke mispercepties. Daarnaast hebben de meeste respondenten recht op een uitkering vanuit een verzekering in de derde pijler, maar ook hier varieert de hoogte van uitkeringen tussen nabestaanden sterk (van enkele honderden euro’s tot meer dan €200.000). Een overlijdensrisicoverzekering in combinatie met een hypotheek komt het meest voor en levert nabestaanden gemiddeld het meeste op. Nabestaanden zijn meestal wel op de hoogte van gesloten overlijdensrisicoverzekeringen, maar de kennis van overige gesloten levensverzekeringen is een stuk slechter. Over de afhandeling van zowel de tweede als derde pijler voorzieningen is men vrijwel altijd tevreden. Soms bieden verzekeraars aan om periodieke uitkeringen (zoals lijfrente of pensioen) om te zetten in een eenmalige uitkering waarbij toekomstige rechten vervallen. De arbeidspositie van nabestaanden is doorgaans dezelfde als men voor het overlijden van de partner had. Waar sommige nabestaanden minder gaan werken of stoppen, troffen wij nauwelijks nabestaanden aan die na het overlijden van hun partner meer zijn gaan werken. Van de geïnterviewde Anw-ers werkte ongeveer de helft. Er zijn daarbij nabestaanden die vrijwel voltijd werken en daarnaast ook nog Anw ontvangen, omdat zij een beneden modaal inkomen hebben. De geïnterviewde nabestaanden met jonge kinderen werken geen van allen voltijds, kinderopvangkosten zijn daar gedeeltelijk debet aan. Ongeveer een derde gaat er na overlijden van de partner financieel op achteruit, voor een derde blijft de situatie per saldo ongeveer gelijk en een derde meldt een vooruitgang in de financiële situatie. Niet zozeer het al dan niet ontvangen van Anw is hierbij bepalend, als wel de voorzieningen die men heeft in de tweede en derde pijler. Wel heeft de grens van 1 januari 1950 grote gevolgen voor nabestaanden die net voor of net na deze datum geboren zijn – het maakt in veel geval het verschil tussen wel of geen Anwuitkering. De meeste nabestaanden zijn voor het (ziek worden en) overlijden niet bewust bezig geweest met de financiële gevolgen van het overlijden van de partner. Echter, in het geval van bewust gesloten regelingen in de derde pijler lopen sommige nabestaanden aan tegen een financieel gat, omdat hun verzekering is uitgegaan van het bereiken van de AOW-gerechtige leeftijd bij 65 jaar. Het Verbond van Verzekeraars heeft haar leden in november 2012 geadviseerd om in ieder geval 60- tot 65-jarige nabestaanden met een lopende uitkering expliciet en persoonlijk te informeren over het inkomenshiaat door de AOW-leeftijdsverhoging en welke actie zij hierop zouden kunnen ondernemen. In de tweede pijler hebben sommige Anw-hiaatregelingen zich aangepast aan de nieuwe AOWgerechtigde leeftijd voor nieuwe en soms ook voor bestaande gevallen. Verzekering overlijdensrisico 45/51 5.4 Relatie tussen de pijlers: aandachtspunten Er is een goed ontwikkelde verzekeringsmarkt voor overlijdensrisicoverzekeringen en levensverzekeringen. Deze is voor vrijwel iedereen toegankelijk. Wel kunnen premies toenemen als de sterftekans hoger ligt en ook medische screening wordt steeds belangrijker. Ongeveer 0,4% van de aanvragen wordt afgewezen ondanks het bestaan van de herverzekeringsmaatschappij “de Hoop”. Daarnaast blijken mensen in het geval er medische problemen ontstaan, het sluiten van een overlijdensrisicoverzekering vaak niet meer te overwegen. De verzekeringen in de derde pijler (en opties in de tweede pijler) stellen mensen in staat om een verzekering te sluiten die de Anw nabootst (bijv. een Anwhiaatverzekering). Sommige pensioenregelingen bieden standaard een Anw-compensatie voor mensen die bij overlijden van de partner geen recht hebben op Anw, maar dat is lang niet altijd zo. De kennis van regelingen in de eerste en tweede pijler is beperkt zowel onder consumenten als tussenpersonen. Bij verandering van de Anw valt daarom niet te verwachten dat mensen sterk reageren door zich beter te verzekeren in de derde pijler. Tussenpersonen zouden hier een rol kunnen spelen, maar in praktijk blijken niet alle verzekeringstussenpersonen goed op de hoogte van de voorwaarden van de Anw. Daarnaast neemt het belang van tussenpersonen af en zal het initiatief tot verzekering steeds meer bij de eindconsument komen te liggen. Bewustzijn van de mogelijkheid van overlijden van de partner en de gevolgen daarvan zijn een kritieke factor bij het sluiten van verzekeringen in de derde pijler. Zelfs als er mispercepties bestaan over rechten in de eerste en tweede pijler, kan een bewuste houding ertoe bijdragen dat men eerder geneigd is om een verzekering in de derde pijler te sluiten. Het hebben van kinderen, ernstige gebeurtenissen in de omgeving, maar ook het sluiten van een hypotheek kunnen aan een verhoogd bewustzijn bijdragen, zo blijkt uit de survey onder stellen de interviews met nabestaanden. Zelfstandigen hebben in veel gevallen minder of geen pensioen in de tweede pijler, maar dit vertaalt zich nauwelijks in een betere verzekeringspositie in de derde pijler. Zelfstandigen sluiten iets vaker levensverzekeringen af, maar dat geldt niet voor overlijdensrisicoverzekeringen. De Anw-uitkering is voor een bepaalde groep mensen zeer belangrijk om in het eigen bestaan te kunnen voorzien, voornamelijk wanneer men een laag of geen arbeidsinkomen heeft (met weinig mogelijkheden tot verandering hierin) in combinatie met weinig of geen aanvulling vanuit tweede en derde pijler. Daarentegen zijn er ook mensen die een Anw-uitkering ontvangen die aangeven dat financieel niet echt nodig hebben vanwege uitkeringen in de tweede en derde pijler. Werken in combinatie met Anw en kinderen wordt door lang niet alle Anw-ers realistisch geacht. Aangezien twee derde van het verdiende inkomen wordt afgetrokken van de uitkering (boven €747,60) en er daarnaast opvangkosten voor kinderen moeten worden gemaakt kan het zo zijn dat het netto-effect van (meer) werken op het inkomen klein is, of in ieder geval als klein wordt beschouwd. In algemene zin zien we dat nabestaanden Verzekering overlijdensrisico 46/51 nauwelijks meer gaan werken na het overlijden van de partner, soms geven nabestaanden aan dat dat financieel eenvoudigweg niet nodig is. Oudere nabestaanden en mensen die lang uit het arbeidsproces zijn geweest, hebben moeite om überhaupt nog aan het werk te komen. Ten slotte zij opgemerkt dat (bijna) voltijd werken en het ontvangen van Anw goed samen kunnen gaan, aangezien de inkomensgrens rond het modaal inkomen ligt. Samenvattend: - Er bestaat een goed ontwikkeld verzekeringsaanbod waar stellen een financiële voorziening kunnen treffen voor het geval een van de partners vroegtijdig overlijdt. Ook binnen het bancaire kanaal zijn er in toenemende mate mogelijkheden. Veel consumenten maken gebruik van deze producten, vaak in het geval er een hypotheek wordt gesloten. De markt is goed toegankelijk, mede door het bestaan van herverzekeringsmaatschappij “De Hoop”. - Stellen zijn beperkt bezig met de financiële consequenties van een mogelijk vroegtijdig overlijden van de partner. Dit beperkte bewustzijn blijkt uit interviews onder nabestaanden, maar ook uit het feit dat veel mensen niet goed weten wat de financiële producten die zij hebben gesloten precies inhouden. Na overlijden kunnen de financiële consequenties negatiever of juist positiever uitpakken dan verwacht. Een beter bewustzijn onder consumenten is belangrijk om de markt in de derde pijler volwaardig tot ontwikkeling te doen komen. - Mensen hebben beperkt kennis van de Anw en de voorwaarden waaronder zij er recht op zouden hebben. Een betere kennis van de Anw bij burgers, maar ook bij adviserende tussenpersonen is gewenst. Indien een versobering van de Anw zou plaatsvinden, is dit zeker van belang omdat het dan voor sommige stellen belangrijker wordt om aanvullende voorzieningen te treffen in de derde pijler. - De Anw biedt financieel een belangrijk vangnet voor mensen met weinig voorzieningen in de tweede en derde pijler en een beperkte eigen verdiencapaciteit. Het gaat in dat geval meestal om mensen met weinig arbeidsverleden, arbeidsongeschiktheid of jonge kinderen (veel zorgtaken). Het kunnen blijven wonen in de eigen (koop)woning is daarbij een belangrijk thema, binnen de Anw zijn de mogelijkheden hiertoe beter dan binnen bijvoorbeeld de Bijstand. - Veranderingen in de regelgeving, bijvoorbeeld in de pensioengerechtigde leeftijd of de voorwaarden van de Anw, kunnen aanzienlijke gevolgen hebben voor mensen die (bewust) aanvullende voorzieningen hebben getroffen in de derde pijler. Het is raadzaam om in dit geval stakeholders in de derde pijler (maar ook de tweede pijler) actief te betrekken om te voorkomen dat er mensen met een onverwacht financieel gat komen te zitten dat zij zelf niet hadden kunnen voorzien. Verzekering overlijdensrisico 47/51 A Onderzoeksverantwoording A.1 Onderzoeksverantwoording eerste deelonderzoek Lijst geïnterviewde personen - A.2 Prof. Dr. Gerry Dietvorst, Hoogleraar Pensioenrecht en (tot voor kort) Senior Manager Fiscale Zaken Achmea Prof. Dr. Theo Nijman, Scientific Director Netspar (Network for Studies of Pensions, Aging and Retirement) en F. van Lanschot Hoogleraar Beleggingstheorie Kees Kamminga, Strategisch Beleidsadviseur Pensioenen, AEGON Verzekeringen Leo Rog, beleidsmedewerkerAEGON Verzekeringen Frank van Geel, Achmea /Interpolis, afdeling Nieuw leven Wouter Dielissen, Verzekeringsadviseur bij Verberkmoes Assurantiën (Valkenswaard) Stijn Kox, Financieel adviseur bij Blox & Verbeek adviseurs (Eersel) Debbie Kwanten, Pensioenjurist bij APG, uitvoeringsorganisatie voor onder meer ABP en bpfBOUW. Onderzoeksverantwoording tweede deelonderzoek A.2.1 Het LISS Panel Het LISS panel (Longitudinal Internet Studies for the Social sciences) is een online panel dat bestaat uit circa 5.000 huishoudens, waarbinnen 8.000 individuen panellid zijn. Het LISS panel bestaat sinds 2007 en is speciaal gebouwd voor wetenschappelijk, maatschappelijk en beleidsrelevant onderzoek. Als basis voor de opbouw heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een aselecte steekproef van (ruim) 10.000 adressen uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) getrokken. Uiteindelijk is 48% van de oorspronkelijke steekproef bereid gevonden om deel te nemen aan het panel. Voor een uitgebreide beschrijving van de wervingsprocedure verwijzen we naar Scherpenzeel (2009)19. Indien een huishouden niet beschikt over een breedbandverbinding en/of computer, dan krijgt het van CentERdata de benodigde apparatuur in bruikleen om deel te kunnen nemen aan het panel. Hierdoor worden ook consumenten bereikt die normaal gesproken niet aan online panels meedoen. 20 De samenstelling en kwaliteit van het panel heeft de voortdurende aandacht van CentERdata. De representativiteit van het panel is na de opzet onderzocht en de resultaten daarvan zijn samengevat in Knoef en De Vos (2009)21. Regelmatig verschijnen nieuwe rapporten over de representativiteit tijdens de loop van het panel, deze zijn te vinden op http://www.lissdata.nl. Op dit moment geldt het LISS panel als (een van de) meest respresentatieve panel, waarbij een kernsterkte is dat respondenten zich niet zelf Zie: http://www.lissdata.nl/assets/uploaded/Sample_and_Recruitment.pdf Leenheer, J. en A.C. Scherpenzeel (2013). Does it pay off to include non-internet households in an internet panel? International Journal of Internet Science, 8(1). 21 Knoef, M.G. en De Vos, K. (2009). Representativeness in online panels: How far can we reach? Working paper, CentERdata, Tilburg University. 19 20 Verzekering overlijdensrisico 48/51 kunnen aanmelden voor het panel (dat kan bij vrijwel ieder ander panel wel) maar worden uitgenodigd. Mede hierdoor bevat het panel doelgroepen die in vrijwel geen enkel ander online panel goed zijn vertegenwoordigd. Panelleden vullen iedere maand vragenlijsten in, een groot deel daarvan komt van wetenschappelijke onderzoekers die hiervoor aanvragen kunnen doen en de data gebruiken voor wetenschappelijke publicaties. Verder is er binnen het LISS panel 150 minuten per jaar gereserveerd voor betaald onderzoek. Dit onderzoek dient maatschappelijk relevante onderwerpen te bestrijken. Het door de Opdrachtgever gevraagde onderzoek past goed in het door CentERdata beoogde betaalde onderzoek. Panelleden ontvangen een financiële vergoeding voor hun deelname aan de vragenlijsten. De vergoedingen worden per kwartaal uitgekeerd. Aangezien personen zich niet spontaan bij het LISS panel kunnen aanmelden, treedt er geen vertekening op door zelfselectie van mensen die aan vele panels meedoen om geld te verdienen. Het is onze ervaring dat het aantal afgebroken vragenlijsten sterk wordt verminderd door de belofte van een uit te keren vergoeding bij volledige invulling van de vragenlijst. Het respons op de uitgezette vragenlijsten is doorgaans hoog (75% of hoger). A.2.2 Steekproefkader en respons Het steekproefkader van het onderzoek bestaat uit alle leden uit het LISS Panel tussen 25 en 65 jaar die samenleven met een partner. De uiteindelijke steekproef bestaat uit 2300 personen. Daarvan geldt voor 1274 respondenten dat zowel zijzelf als hun partner de vragenlijst hebben ingevuld (637 stellen). De onderstaande tabellen geven een overzicht van de sociaal-demografische kenmerken van de steekproef. Geslacht Man Vrouw Aantal 1085 1215 Perc. 47,2% 52,8% Leeftijd 25-34 jaar 35-44 jaar 45-54 jaar 55-64 jaar Aantal 356 566 651 727 Perc. 15,5% 24,6% 28,3% 31,6% Opleidingsniveau Basisonderwijs VMBO HAVO/VWO MBO HBO WO Aantal 84 465 201 670 594 275 Perc. 3,7% 20,3% 8,8% 29,3% 26,0% 12,0% Huishoudomvang Twee personen Drie personen Vier personen Vijf of meer pers. Aantal 1001 397 636 266 Perc. 43,5 17,3% 27,7% 11,6% Computerapparatuur Eigen apparatuur Aantal 2257 Perc. 98,1% Verzekering overlijdensrisico 49/51 SIM-PC van CentERdata 43 1,9% Etniciteit* Aantal Autochtoon 1870 Eerste generatie, niet-Nederlandse westerse 88 afkomst Eerste generatie, niet-Nederlandse niet104 westerse afkomst Tweede generatie, niet-Nederlandse westerse 87 afkomst Tweede generatie, niet-Nederlandse niet26 westerse afkomst Onbekend 125 * Voor een deel van de panelleden is deze informatie niet bekend Perc. 81,3% 3,8% 4,5% 3,8% 1,1% 5,4% A.2.3 Foutieve gegevens en outliers (uitbijters) Aangezien de materie voor respondenten lastig bleek, is niet uit te sluiten dat er soms foutieve antwoorden zijn gegeven. Alleen indien antwoordpatronen of outliers overduidelijk samenhangen met fouten, zijn er aanpassingen gemaakt. Het aantal aanpassingen is zodoende beperkt gebleven. Alle aanpassingen en verwijderingen in de oorspronkelijke dataset zijn weergegeven in de onderstaande Box. Box: Verwijderen en aanpassen van foutieve gegevens en outliers Identieke overlijdensrisicoverzekering met en zonder hypotheek In de praktijk lijken respondenten beide typen overlijdensrisicoverzekeringen door elkaar te halen en daardoor soms dubbel in te vullen. Voor 28 respondenten is de situatie dusdanig duidelijk dat een aanpassing is gemaakt. Indien er twee maal exact hetzelfde afsluitjaar plus eenzelfde bedrag of premie wordt opgegeven, wordt ervanuit gegaan dat het om een dubbel gerapporteerde verzekering gaat. Er wordt dan vanuit gegaan dat het om een overlijdensrisicoverzekering inclusief hypotheek gaat en de zelfstandige hypotheekverzekering wordt verwijderd uit de data. Hele hoge waardes van verzekerd bedrag In het geval het totaal verzekerd bedrag hoger is dan €1.000.000, dan is de waarde op “missend” te zijn. Het gaat om 5 gevallen. Ofschoon een verzekerd bedrag van €1.000.000 in theorie zeker wel mogelijk is Moment van afsluiten Als iemand de verzekering heeft gesloten voor 18-jarige leeftijd, dan waarde op missing zetten. A.3 Onderzoeksverantwoording derde deelonderzoek In de periode tussen 4-12 september 2014 zijn 15 interviews afgenomen met nabestaanden. Deze nabestaanden zijn alle deelnemers aan het LISS Panel. De volgende personen behoorden tot het steekproefkader: - Personen tussen 25 en 65 jaar die in de afgelopen 6 jaar via Panelbeheer aangaven hun partner te hebben verloren (omdat het LISS Panel een huishoudpanel is, moet altijd worden aangegeven hoe het huishouden precies is samengesteld zodat alle huishoudleden kunnen worden benaderd voor onderzoek) en Verzekering overlijdensrisico 50/51 - Personen tussen 25 en 65 jaar die in de meest recente inkomensvragenlijst aangaven Anw te ontvangen of nabestaandenpensioen (zodoende werden ook mensen getraceerd die inmiddels weer samenwoonden of bij wie het overlijden iets langer geleden had plaatsgevonden) In totaal voldeden 63 mensen aan een of beide criteria. Aan hen is een brief verstuurd waarin het onderzoek werd gepresenteerd en werd aangekondigd dat de afdeling Panelbeheer hun in een van de komende dagen zou benaderen voor deelname. Vervolgens is zo goed mogelijk een spreiding aangebracht tussen mensen met en zonder minderjarige kinderen en mensen met en zonder Anw met als doel om ieder van de combinaties zo goed mogelijk vertegenwoordigd te hebben in de uiteindelijke steekproef. Bij het benaderen van de 63 personen zijn op deze manier gerichte voorkeuzes gemaakt. Uiteindelijk waren er ruim voldoende personen bereid om deel te nemen en hoefden niet alle personen uiteindelijk gebeld te worden om tot voldoende respons te komen. Tabel A.1 Samenstelling steekproef interviews nabestaanden* Anw Geen Anw Minderjarige kinderen 7 1 Geen minderjarige kinderen 2 5 * Betreft situatie in nasleep van overlijden, niet de huidige situatie De interviews vonden telefonisch plaats met behulp van een interviewleidraad die nabestaanden de mogelijkheid gaf hun verhaal vrij te vertellen. De gemiddelde duur van het interview was circa 30 minuten. Verzekering overlijdensrisico 51/51
© Copyright 2025 ExpyDoc