P4_Rapport_S.Rieuwerts_4004213

Een eigen
Of een fijn
[T]HUIS?
Over mentaal eigenaarschap van de woning bij huurders van
woningcorporaties in Nederland
Sara Rieuwerts
You got a face to call home,
Maybe I could stay a while.
John Mayer
You may say I am a dreamer, but I am not the only one
John Lennon
Sara Rieuwerts | 4004213
Linnaeusstraat 297 | 2522GP ’s Gravenhage
0628906531 | [email protected]
TU Delft | Faculteit Bouwkunde: Real Estate and Housing
Eerste mentor: Sake Zijlstra [Volkhuisvesting, Housing management, Move]
Tweede mentor: Henny Coolen [Onderzoeksmethoden en technieken, Woonvoorkeuren]
Gecommitteerde: Dirk Dubbeling [OTB]
Labcoördinatoren: Vincent Gruis en Kees van der Flier
Als we wisten wat we deden,
heette het geen onderzoek.
Albert Einstein
Mentaal eigenaarschap
bij huurders [van woningcorporaties] in Nederland
Getting to the place is easy,
staying there is kind of tough
Tim Knol
Pagina | 1
Voorwoord
Voor u ligt het onderzoeksrapport ten aanzien van de afsluiting van mijn afstudeeronderzoek, een afsluiting van 5 jaar studeren in Delft, maar
vooral een afsluiting van mijn 2 jaar als masterstudent binnen de afdeling Real Estate and Housing, waar ik mij vanaf dag één helemaal op
mijn plek heb gevoeld, om niet te zeggen: als een vis in het water. Als jonge, creatieve, scholier stapte ik Bouwkunde in 2009 binnen met
mijn brede vlak aan interesses, maar vooral met de behoefte aan creativiteit. Deze zelfde opleiding vormde mij tot waar ik nu sta: kritisch,
leergierig en [oké] perfectionistisch. In de bachelor, de basis, miste ik de échte basis: de mens, de toekomstige bewoner/gebruiker, voor wie
er werd ontworpen. Ik miste de zachte kant aan het harde programma van eisen, tot Real Estate and Housing op mijn pad kwam. Dit
onderzoek naar de achtergrond [de vraag- en aanbodzijde, de gebruikers, de bewoners, etc.] van alle ontwerpen was waar ik in de eerste
drie jaar zo naar op zoek ben geweest. Als in een stroomversnelling ging het eerste jaar van deze master voorbij, met een kijkje in de keuken
van alle ‘specialismen’ en een kijkje achter de schermen van onderwijs en onderzoek, een kans waar ik Hilde en Philip, Sake en Monique
dankbaar voor ben.
In alle specialismen miste de criticus in mij alleen iets: het centraal stellen van de mens. Sprekers, literatuur en praktijk gaven inzicht in de
wensen van de, zogeheten, kenners, maar nog steeds zag ik daar, veelal, niet [de stem van] de uiteindelijke gebruiker. Als kind uit een
socialistisch nest, vond ik dat bijzonder: waar is de stem van het gros van de mensen, van ‘de gewone man’? Al vroeg wist ik dat ik dat ik
daar mee iets wilde gaan doen in mijn afstudeeronderzoek, iets wat met dank aan Jantiene in het begin van 2013 op zijn plek viel: mentaal
eigenaarschap [van de gebruiker].
Dit onderzoek is voortgekomen uit interesse voor dit mentaal eigenaarschap: een gevoel voor een object dat niet per se in het eigendom ligt,
maar wel zo wordt ervaren en behandeld. Mentaal eigenaarschap klinkt misschien wat raar in relatie tot een technische universiteit, maar
het is een van de motivaties waarom ik het onderwerp heb gekozen: ik vind het belangrijk dat iedereen een eerlijke kans verdient in het leven,
onafhankelijk van de sociale klasse, afkomst of geslacht. De laatste tijd zijn de gevoelens van bewoners redelijk ondergesneeuwd: mensen
staan niet meer bovenaan de prioriteitenlijst van de woningcorporatie. Echter, met de recente ontwikkelingen en aandacht voor de corporaties
en de gedragingen jegens de huurders zijn onderwerpen als zeggenschap en inspraak erg belangrijk geworden. Iets waarin mentaal eigenaarschap sterk in het verlengde van ligt.
Door te kiezen voor een onderwerp als deze heb ik mijzelf uitgedaagd om een passend afstudeeronderzoek te doen binnen een technische
universiteit, maar dit te combineren met de kennis uit de ‘zachtere’ wetenschappen als psychologie en sociologie. De keuze hiervoor brengt
uitdagingen met zich mee, maar dat is tevens tekenend voor de persoon die ik ben: ik zou graag niet willen afstuderen zonder er veel moeite
voor gedaan te hoeven hebben. Ik wil het meeste uit mijzelf halen en uit mijn afstudeeronderzoek. Ik wil het beste van twee werelden
combineren: mentaal eigenaarschap introduceren in de wereld van de [sociale] woningbouw.
Voor alle fase van dit onderzoek wil ik een aantal mensen bedanken: allereerst Sake en Henny voor hun toewijding, begeleiding en vruchtbare
input, voor het feit dat ze vrijwel altijd bereikbaar waren wanneer ik even een objectieve visie nodig had. Ook de labcoördinatoren Kees en
Vincent wil ik bedanken voor de intensieve begeleiding in de eerste tien weken van het afstuderen. Daarnaast mijn labgenoten van housing,
voor het brainstormen en voor de input, en Casper en Joy in het bijzonder voor de nodige afleiding. Tevens wil ik alle cynisten bedanken:
iedereen die mij vreemd aankeek wanneer ik begon over het begrip mentaal eigenaarschap. Iedereen die met mij de discussie is aangegaan
of mentaal eigenaarschap wel thuishoort op een faculteit van een technische universiteit. Onbewust zijn al deze mensen mijn dwarsdenkers
geweest: zij hebben mij aangespoord om een goede onderbouwing te maken onder het begrip mentaal eigenaarschap en zij hebben mij de
drive gegeven om een écht gefundeerd onderzoek te doen. Hierbij heeft de aanwezigheid van mijn nieuwe “lotgenoten” Waling, Nawal,
Jonathan en Joy wel geholpen: dankzij de, inmiddels, vele gesprekken en discussies met hen verkreeg ik ook nieuwe inzichten in een, voor
mij inmiddels redelijk, bekend onderwerp. Natuurlijk wil ik Frank bedanken: die mij heeft geholpen, mijn perfectionisme in de toom heeft
Voorwoord
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 2
proberen te houden, er altijd voor mij was, me terug op aarde heeft gezet wanneer ik de draad dreigde te verliezen, maar me vooral aanspoorde het onderste uit de kan te halen en altijd luisterde naar mijn eindeloze verhalen over interviews, enquêtes en andere dingen die ik
meemaakte tijdens mijn onderzoek.
Mijn speciale dank in dit onderzoek gaat naar alle mensen die in de afgelopen periode de deuren naar hun corporatie voor mij hebben
geopend en zelfs voor mij een brug hebben geslagen tussen mijn onderzoek en de huurders. Deze dank gaat uit naar Portaal, Thuis, Woonwaard, Kennemer Wonen, Atrium en Huurdersvereniging Oisterwijk en niet te vergeten alle kleinere verenigingen. Dankzij het enthousiasme
en interesse van deze partijen was het mede mogelijk dit onderzoek in tijd af te ronden.
Ik had dit onderzoek nooit kunnen volbrengen zonder een brok aan motivatie, een eindeloze stroom aan support, een gezonde dosis afleiding,
een tomeloze hoeveelheid gezondheid, maar bovenal: opzwepende muziek. Gaandeweg mijn onderzoek paste verschillende typen muziek
bij verschillende fasen en gemoedstoestanden van mijn onderzoek. Ook het onderwerp, mentaal eigenaarschap, leek ik [verkapt] in liedjes
terug te horen: deze muziek is dan ook de leidraad geworden in dit uiteindelijke rapport, waarin mijn hele onderzoek[-proces] zich kan
samenvatten als: “Running out of poetry don't let it get you down, get up, get up wake up now, get up, get up make a sound” [Chefspecial, 2014]
Aan de hand van de richtlijnen van de TU Delft (Prins et al., 2013)] heb ik dit onderzoek met bijbehorend rapport opgesteld, maar binnen de
flexibiliteit van de grenzen heb ik het onderzoek mij helemaal eigen gemaakt. Dit maakt dat ik het onderzoek met heel veel plezier heb kunnen
uitvoeren en het [bijna] jammer vind dat deze achtbaan nu bijna tot stilstand komt: als het zou kunnen zou ik nog een keer instappen. Ik hoop
dat u dit onderzoek met net zoveel plezier zult lezen als dat ik het heb uitgevoerd, maar vooral dat u een beetje van mijzelf hierin herkent.
Sara Rieuwerts
Bovenkarspel/Den Haag, 14 mei 2014
Voorwoord
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 3
5.1.1.1
Inhoudsopgave
Voorwoord ................................................................................................................. 1
Inhoudsopgave ......................................................................................................... 3
1
Inleiding en leeswijzer ....................................................................................... 6
5.2
Aspecten mentaal eigenaarschap.............................................................. 30
5.2.1 Psychologisch eigenaarschap .............................................................. 30
5.2.1.1
Motieven ....................................................................................... 32
Efficacy en effectance .......................................................................... 33
Deel I: Het onderzoek ................................................................................................ 7
2
3
Het hebben van een eigen identiteit ..................................................... 33
Introductie .......................................................................................................... 9
Het hebben van een plek ..................................................................... 34
2.1
Probleemschets ........................................................................................... 9
2.2
Probleemstelling......................................................................................... 10
2.3
Doelstelling ................................................................................................. 11
Controle hebben op het object ............................................................. 36
Onderzoeksopzet ............................................................................................. 12
Een [innige] ‘band’ opbouwen met het object....................................... 36
Conclusie motieven.............................................................................. 35
5.2.1.2
[‘De zelf’] investeren in het object ........................................................ 37
3.1.1 Hoofdvraag ........................................................................................... 12
3.1.2 Deelvragen ........................................................................................... 12
3.2 Onderzoeksopzet en methoden ................................................................. 13
Conclusie mechanismen ...................................................................... 37
5.2.1.3
Effecten ........................................................................................ 37
Positieve kant van psychologisch eigenaarschap ................................ 38
3.3
Afbakening ................................................................................................. 14
De schaduwzijde van psychologisch eigenaarschap ........................... 39
3.4
Relevantie .................................................................................................. 15
De gemengde gevoelens van psychologisch eigenaarschap .............. 40
Conclusie effecten ............................................................................... 40
3.4.1 Maatschappelijke relevantie ................................................................ 15
3.4.2 Wetenschappelijke relevantie .............................................................. 16
3.5 Leerdoelen ................................................................................................. 17
5.2.1.4
Individuele factoren .............................................................................. 41
Procesfactoren ..................................................................................... 41
Het draagvlak ................................................................................................... 21
4.1
Onderzoeksmethode ‘draagvlak’ ............................................................... 21
4.2
Draagvlak woningcorporaties en overkoepelende/externe partijen ........... 22
4.3
Draagvlak huurdersverenigingen ............................................................... 23
4.4
Conclusies draagvlak ................................................................................. 24
Deel III: De theorie ................................................................................................... 25
Literatuurstudie ................................................................................................ 27
5.1
Contextfactoren.................................................................................... 43
Conclusie additionele factoren ............................................................. 44
5.2.2 ‘De zelf’ ................................................................................................. 44
5.3 Vertaling naar de [sociale huur-]woningmarkt ........................................... 46
5.3.1 Eigenaarschap ..................................................................................... 46
5.3.2 Huiseigenaarschap/Thuiseigenaarschap ............................................. 47
5.3.2.1
Huis tegenover thuis ..................................................................... 47
5.3.2.2
Mentaal eigenaarschap .............................................................................. 27
5.1.1
Mentaal eigenaarschap ........................................................................ 27
Inhoudsopgave
Additionele factoren ...................................................................... 40
Objectfactoren...................................................................................... 40
Deel II: Het draagvlak .............................................................................................. 19
5
Mechanismen ............................................................................... 36
Onderzoeksvragen ..................................................................................... 12
3.1
4
Conclusie mentaal eigenaarschap ............................................... 30
5.4
Huiseigenaarschap/Thuiseigenaarschap ..................................... 49
Conclusies theorie...................................................................................... 50
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 4
Hypothesen ................................................................................................ 51
7.3.4.2
Band ............................................................................................. 80
5.5.1 Hypothesen: Het hebben van controle op het object ........................... 51
5.5.2 Hypothesen: Een band hebben met het object .................................... 51
5.5.3 Hypothesen: Investeren [van “de zelf”] in het object ............................ 52
5.5.4 Hypothesen: Het gevoel van mentaal eigenaarschap op het object .... 52
5.5.5 Notitie ten aanzien van hypothesen ..................................................... 52
5.5.6 Algemene veronderstellingen ............................................................... 53
Deel IV: De praktijk .................................................................................................. 55
7.3.4.3
Investeren ..................................................................................... 80
7.3.4.4
Conclusie invloed van subschalen ............................................... 81
5.5
6
7
Onderzoeksopzet en –uitvoering ................................................................... 57
7.3.5 Toetsing van de hypothesen op basis van de sub-schalen ................. 81
7.3.6 Correlaties in hypothesetoetsing .......................................................... 83
7.3.7 Conclusie resultaten-analyse ............................................................... 84
Deel V: Het ontwerp ................................................................................................. 85
8
Mentaal eigenaarschap model ........................................................................ 87
Deel VI: Conclusies en Aanbevelingen ................................................................. 89
6.1
Methodeselectie ......................................................................................... 57
6.2
Landelijke enquête huurders woningcorporaties ....................................... 58
9.1
Mentaal eigenaarschap .............................................................................. 91
6.2.1 Opstellen [valide] vragenlijst ................................................................ 58
6.3 Respondentenselectie ............................................................................... 63
9.2
Aspecten van mentaal eigenaarschap ....................................................... 91
9.3
Mechanismen van eigenaarschap in de [huur-]woningmarkt .................... 92
9.4
Meetbaarheid van mentaal eigenaarschap bij huurders van corporaties .. 92
6.3.1 Selectie woningcorporaties .................................................................. 64
6.3.2 Selectie huurdersverenigingen ............................................................. 66
6.3.3 Afzetgebied en verspreidingsmethoden ............................................... 67
6.3.4 Toelichting op de digitale enquêtes ...................................................... 68
Respons en resultaten .................................................................................... 69
9
Conclusies ........................................................................................................ 91
9.5 Resultaat mechanismen van mentaal eigenaarschap bij huurders van
woningcorporaties ................................................................................................ 93
10 Aanbevelingen ................................................................................................. 94
7.1
Respons ..................................................................................................... 69
10.1
Voor toepassing van het onderzoek ..................................................... 94
7.2
Kenmerken respondenten .......................................................................... 70
10.2
Voor verdere data-analyses ................................................................. 95
7.2.1 Huishoudenskenmerken ...................................................................... 71
7.2.2 Woonduur ............................................................................................. 71
7.2.3 Inkomen ................................................................................................ 72
7.2.4 Opleiding .............................................................................................. 72
7.2.5 Respondenten samengevat ................................................................. 72
7.3 Resultaten-analyse .................................................................................... 73
10.3
Voor vervolgonderzoek ........................................................................ 95
7.3.1 Betrouwbaarheid sub-schalen .............................................................. 74
7.3.2 Waarden van de mechanismen ........................................................... 75
7.3.3 Betrouwbaarheid van de schalen ......................................................... 78
7.3.4 Invloed van de sub-schalen op eigenaarschap .................................... 79
7.3.4.1
Controle ........................................................................................ 79
11 Limitaties .......................................................................................................... 96
12 Reflectie ............................................................................................................ 96
12.1
Reflectie onderwerp ............................................................................. 96
12.2
Reflectie proces .................................................................................... 97
13 Literatuurlijst .................................................................................................... 99
Bijlagen ................................................................................................................... 103
14 Bijlage 1: Interview Aedes [Overkoepelende organisatie voor
woningcorporaties] ................................................................................................... I
15 Bijlage 2: Interview Ymere [Woningcorporatie] ........................................... VIII
16 Bijlage 3: Interview Huurder [Hof van Heden, Vestia] ................................XVII
Inhoudsopgave
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 5
17 Bijlage 4: Opstellen enquête mentaal eigenaarschap .............................. XXIII
18 Bijlage 5: Uiteindelijke enquête mentaal eigenaarschap ..................... XXXVIII
19 Bijlage 6: Toelichting op statistische bewerkingen .................................... XLI
19.1
Analyse items sub-schalen ................................................................. XLI
19.2
Waarden van de Bonferroni schaal .................................................. XLIV
19.3
Waarden achterwaartse regressieanalyse ...................................... XLVII
Inhoudsopgave
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 6
1
Inleiding en leeswijzer
Dit afstudeeronderzoek richt zich op het gevoel van mentaal eigenaarschap bij huurders van (sociale) huurwoningen en is onderzocht bij verschillende woningcorporaties en huurdersverenigingen, onder anderen Portaal, Woonwaard, Kennemer Wonen, ‘thuis, Atrium en HV Oisterwijk. De
focus van dit onderzoek ligt op het concept van mentaal eigenaarschap en de toepassing [en meetbaarheid] hiervan in de woonomgeving. De
hoofdvraag die aan dit onderzoek ten grondslag ligt is: Welke mechanismen [gedragingen] hebben in welke mate invloed op [de mate van] mentaal
eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties? Het resultaat van dit onderzoek is de toetsing van het gevoel van eigenaarschap en de verschillende gedragingen en ervaringen die hierbij horen en de relatie hiertussen.
In het eerste deel wordt het onderzoek algemeen vormgegeven door middel van een probleemstelling, een doelstelling, onderzoeksvragen en een
onderzoeksopzet. Tevens zal er worden ingegaan op relevantie, zowel wetenschappelijk als maatschappelijk, en de bruikbaarheid van dit onderzoek. Eveneens zullen de gestelde doelen, die vooraf aan dit afstudeerwerk zijn gesteld, worden behandeld.
Het tweede deel haakt in op de theorie achter mentaal eigenaarschap en de woonomgeving: welke kennis is er al aanwezig over mentaal eigenaarschap en welke kennis i s hieraan gerelateerd? Welke kennis maakt de koppeling tussen een gevoel van eigenaarschap, de woning en de
woonomgeving? De opgestelde [deel-]vragen bij dit hoofdstuk zullen aan de hand van de literatuurstudie worden beantwoord.
Het derde deel gaat in op de vraag hoe het gevoel van mentaal eigenaarschap in de praktijk te zien danwel te meten is. Om dit te kunnen bepalen
zijn twee onderzoeksmethoden gebruikt, waarin de eerste [interviews en gesprekken met woningcorporaties] gezien kan worden als de verkennende fase en de tweede [een enquête onder huurders] als de definitieve onderzoeksfase. Met de kennis hieruit wordt de kennis uit de literatuur
getoetst en wordt er gekeken of mentaal eigenaarschap zich openbaart [op verschillende niveaus] in de woonomgeving.
In het vierde deel zal vervolgens het ontwerp worden weergegeven: hoe kan mentaal eigenaarschap meetbaar worden gemaakt? Deze meetbaarheid is de link tussen de theorie en de praktijk: welke schalen/aspecten gegeven in de literatuur over [het algemene begrip van] mentaal eigenaarschap zijn ook waar te nemen en te meten in de woonomgeving? Deze stap scherpt tevens de beantwoording van de onderzoeksvraag aan.
Het vijfde deel behandelt de conclusies die kunnen worden gemaakt aan de hand van het literatuur- en veldonderzoek. Tevens behandelt dit deel
de aanbevelingen voor volgend onderzoek, dit mede door gebruik te maken van de limitaties die dit onderzoek heeft gekend. Als laatste zal er
worden gereflecteerd op de persoonlijke ervaringen in dit onderzoek.
Inleiding en leeswijzer
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Deel I: Het onderzoek
bij huurders [van woningcorporaties] in Nederland
Een goed begin is het halve werk,
maar een goed begin is pas de helft
De Jeugd van Tegenwoordig
Introductie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 9
2
Introductie
In dit hoofdstuk zal er worden ingegaan op de probleemschets rond dit onderzoek: wat is de aanleiding geweest om een begrip als mentaal
eigenaarschap in de woonomgeving te onderzoeken? Daarnaast zal de centrale probleemstelling worden toegelicht: welk probleem komt er
nu echt voort uit de probleemschets en welk ‘gat’ vult zou dit onderzoek moeten vullen. Als laatste zal de doelstelling van dit onderzoek
worden toegelicht: wat wordt er nagestreefd in dit onderzoek?
2.1
Probleemschets
We leven, anno 2014, in een tijd waarin er twee kanten van de medaille te zien zijn: [1] iedereen wil een eigen identiteit creëren en veel van
deze identiteit laten zien door middel van het tonen van eigendom [een goed voorbeeld hiervan is het woord van 2013, de 'selfie'1], terwijl [2]
we nog steeds langzaam aan het opkrabbelen zijn uit meerdere crises en er via ideeën als de 'participatiesamenleving' van ons wordt
verwacht dat we veel aan dingen mee doen en voornamelijk dingen zelf doen (Kanne, van den Berg, & Albeda, 2013; Trommel, 2013). Hoe
komen we echter tot het zelf doen van dingen, als het belangrijkste ding in ons leven wijzelf zijn?
Volgens Maslow, en zijn behoeften piramide, doorlopen mensen verschillende soorten behoeften in fasen, waarvan we pas de hoogste
behoefte [zelfontwikkeling] kunnen ervaren wanneer aan alle onderliggende behoeften is voldaan (Poston, 2009; van der Voordt, 2004). De
behoeften die Maslow hierin omschrijft zijn [1] fysiek gezond voelen, [2] veilig voelen, [3] geliefd voelen door relaties en vriendschappen, [4]
het voelen van trots en betrokkenheid, [5] het willen weten en begrijpen van dingen, [6] de behoefte aan schoonheid en orde en als laatste
[7] de behoefte zichzelf [en zijn of haar omgeving] te ontwikkelen. Hieruit blijkt dat, na de eerste levensbehoeften van lucht, water en voedsel,
het hebben van een veilige plek belangrijk is voor mensen. Ook in een tijd waarin men misschien wel materialistischer is dan ooit, is het
hebben van een [t]huis de, op één na, belangrijkste behoefte voor mensen. Een behoefte die, wanneer er aan wordt voldaan, er voor zorgt
dat men [pas] gaat investeren in objecten in zijn of haar omgeving (Van Dijk, 2014).
Het huis voorziet in deze veilige plek, of zoals Altman (1975, p. 112) het betitelt: het primaire territorium. Dit territorium is eigendom van, en
wordt exclusief gebruikt door, individuen of groepen, van wie het object duidelijk als ‘van hen’ wordt gezien door anderen. Dit object wordt
gecontroleerd door de eigenaren en speelt een rol in het dagelijks leven 2. Het object, de woning, zorgt ervoor dat men zich kan onderscheiden
als individu, omdat ‘de zelf’ [welke bepaald wordt door de bezittingen van een persoon], hierdoor uitgebreider, maar bovenal gereflecteerd
wordt (Belk, 1988). Dit leidt weer naar de selfie: het tonen van ‘de zelf’ aan anderen, door middel van de identiteit [en bezit].
Voordat iemand zijn identiteit zal tonen, om het vervolgens te onderhouden, zal deze persoon wel een ‘band’ met het object, de woning,
moeten hebben: woontevredenheid en identificatie leiden tot een eigen [positieve] investering in de woning (Crone & Noorman, 2004, p. 14;
Schuller, 2014). Men zal zich, op een bepaalde manier, eigenaar moeten voelen van de woning: deze zal moeten voelen als primair territorium, als eigendom. Met andere woorden: voordat iemand zich deel zal, of kan, maken van de participatiesamenleving, zal er eerst, in een
diepere [meer persoonlijke] laag, moeten worden voorzien in behoeften welke er voor zorgen dan men actief zal gaan participeren [i.e. actief
1
Een selfie is, zo omschrijft de Van Dale (2013), een fotografisch zelfportret, vaak gemaakt met de camera op armlengte en gepubliceerd
op socialenetwerksites e.d. Met andere woorden: een foto van een persoon [en zijn of haar bezittingen] die, door het gebruik van internet,
met zoveel mogelijk mensen gedeeld wordt.
2 Vrij vertaald naar de Engelse definitie van Altman (1975): Primary territories are owned and used exclusively by individuals or groups, are
clearly identified as theirs by others, are controlled on a relatively permanent basis, and are central to the day-to-day lives of the occupants.
Introductie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 10
territoria3,
omgaan met] met het primaire territorium (Stocki & Bielecki, 2012), voordat er met de, hieraan gelinkte, secundaire en publieke
actief wordt geparticipeerd [i.e. men investeert ‘de zelf’ erin].
Mentaal eigenaarschap lijkt dus de spil te zijn in het omslagpunt in de klantbenadering van corporaties: het zien en kennen van de gevoelens
van de huurder en hier ook op inspelen (Gartner, 2014; Schuller, 2014). De klantbenadering moet veranderen in een huurdersbenadering,
zo ook vanuit het oogpunt van de huurders, immers, zo stelt de huurder (Meijerman, in: van Weersch, 2013), het wonen is geen product dat
verkocht moet worden, maar het is iets dat de huurder doet. De woontevredenheid wordt bepaald door de woning en de woonomgeving,
welke de huurder grotendeels zelf vormgeeft.
De verhuurder wil tevreden en participerende huurders, de huurder wil vooral tevreden wonen, in een omgeving die hij of zij zelf vormgeeft
[of: de mogelijkheid heeft om deze zelf vorm te geven]: een dubbele focus op de [huurders-]tevredenheid, waaruit participatie [i.e. actief
gedrag jegens de woning] zal voortvloeien. Een focus die niet ligt op de woning zelf, maar op de diepere laag die inspeelt op de behoeften
van de huurder, zoals ook Maslow deze omschreef (Poston, 2009). De vraag die [in verschillende verschijningsvormen] rijst bij corporaties
is: hoe spelen we in op dit gevoel, zonder dat de huurder zich dit opgelegd voelt? (Kos & Kuyper, 2014; La Roi & Stekelenburg, 2014; Meijer,
2014; Rous, 2014; van der Linden, 2014; van der Veerdonk & Arts, 2014). Uit de praktijk is immers gebleken dat wanneer iets, dat voordien
als vrijwillig werd beschouwd [denk: de participatiesamenleving], wordt opgenomen in, dan wel opgelegd door een beleid, niet [altijd] met
open armen wordt ontvangen (Jager-Vreugdenhil, 2013; Kanne et al., 2013; Platform31, 2013). Een [onbewust] gevoel van de huurders zal
moeten worden aangesproken, om de tevredenheid vorm te geven.
Dat is waar mentaal eigenaarschap [of: psychologisch eigenaarschap] in het spel komt. Mentaal eigenaarschap kan worden omschreven als
het gevoel dat iemand ervaart jegens een object welke [juridisch] niet van hem is, maar welke wél wordt ervaren als zijnde eigendom en zo
ook wordt behandeld (gebaseerd op: Breiting, 2008; de Ruijter, 2013). Dit ligt in de lijn met de woonervaring en –tevredenheid van de huurder:
immers, zij zijn geen [juridisch] eigenaar van de woning, maar geven de ervaring wél zelf vorm doordat zij de ervaring of het gevoel hebben
dat zij eigenaar zijn.
Woningcorporaties zijn zelf ook zoekende naar oplossingen om deze [onderbewuste] woonervaring aan te spreken, door bijvoorbeeld het
[succesvolle] Zelf-Aangebrachte Voorzieningenbeleid in te voeren (Portaal, Ymere, & Thuis, 2014) of door een, voor de huurder iets minder
aantrekkelijke, beloning [i.e. geldprijs] te verbinden aan initiatieven voor de buurt (de Heer, 2014), maar hierin lijkt nog niet dé oplossing
gevonden te zijn.
2.2
Probleemstelling
Vanwege de huidige praktijk, waar aan de ene kant de corporatie zich moet terugtrekken en meer [taken] aan huurders willen overlaten en
aan de andere kant de huurders meer willen doen, maar dan wel uit vrije wil, is men uit de corporatie op zoek naar iets waarin ze dit vrijwillige
gevoel van de huurder mee kunnen aanspreken. De woning en de woonomgeving bepalen de woontevredenheid, maar vormgegeven door
de huurder, vanuit zijn of haar eigen onbewuste behoeften in deze omgeving. De inzet van de huurder wordt in de woonomgeving als
belangrijk gezien, maar er wordt ook onderkend dat het niet te bereiken is door dit op te leggen aan de huurder. Het gevoel van eigenaarschap
kan worden omschreven als deze vrijwillige basis van de huurders, maar: hoe deze aan te spreken?
Het gevoel van eigenaarschap ligt in het zijn van de huurder: in de gevoelens en ervaringen die hij of zij heeft met zijn of haar woning
[gebaseerd op Pierce, Kostova, and Dirks (2002)]. Echter hoe dit gevoel zich openbaart en hoe hier [eventueel] op ingespeeld kan worden,
3
Altman (1975) omschrijft secundaire territoria als minder centraal en exclusief dan primaire territoria, maar wel hieraan gelinkt, omdat zij
dezelfde kenmerken hebben [i.e. slechts de reguliere/vaste/selecte gebruiker heeft toegang], maar de toegang niet exclusief voor één persoon is [i.e.: de woonwijk of de sportclub]. Hij beschrijft publieke territoria als van een tijdelijke kwaliteit, waarin bijna iedereen vrije toegang
en rechten in heeft [i.e. parken en straten].
Introductie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 11
is nog weinig over bekend. de Ruijter (2013) gaf ten aanzien van de meetbaarheid/stimuleringsmaatregelen van het gevoel van eigenaarschap wel een aanzet door gewichten te bepalen voor de mechanismen4, waarin zij bepaalde dat, involgorde van meeste- naar minste
invloed, [1] invloed uitoefenen op het object, [2] de identiteit ervaren door het object, [3] zichzelf investeren in het object en [4] het innig leren
kennen van het object, van invloed zijn op het gevoel van eigenaarschap. Echter, een écht meetinstrument, met de daadwerkelijke gevoelens
van bewoners5 als leidraad, is niet ontwikkeld [te weten: de Ruijter (2013) baseerde de eerder genoemde aspecten op expertinterviews en
niet op de daadwerkelijke ervaring van bewoners]. Een aanzet tot het vertalen van het theoretisch onderzoek naar de woonomgeving is
daarmee wel gegeven, waarbij de kanttekening moet worden geplaatst dat het onderzoek van de Ruijter (2013) zich richt op gemeenschappelijk [i.e. gedeeld] mentaal eigenaarschap in gebiedsontwikkeling. Hiermee bestaat er een behoefte dit verder om te vormen naar de [sociale]
huurwoningmarkt en het individuele gevoel van eigenaarschap, waarin voornamelijk de meetbaarheid [aan de hand van de mechanismen]
vanuit de positie van de huurder, het centrale uitgangspunt zal zijn.
2.3
Doelstelling
Het doel van dit onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de mechanismen [i.e. gedragingen en ervaringen] van mentaal eigenaarschap bij
huurders van woningcorporaties, ten aanzien van hun [huur-]woning. De basis hiervoor zal worden gezocht in de theorie, in navolging op het
onderzoek van de Ruijter (2013), naar mentaal eigenaarschap en de link die hierbij gelegd kan worden met de woning en de woonomgeving.
Hierin zijn voornamelijk de aspecten [motieven, mechanismen en effecten] belangrijk, maar de uitleg van de mechanismen is hierin essentieel, daar waar zij in dit onderzoek centraal staan. In verdere literatuurstudie worde gezocht naar parallellen aan deze [theoretische] mechanismen, voornamelijk in bestaande literatuur over de [sociale-] huursector, maar ook door middel van gesprekken en interviews. De focus
van dit onderzoek zal volledig gericht zijn op de mechanismen van mentaal eigenaarschap en hoe zij waar te nemen zijn in de woonomgeving
van huurders van woningcorporaties. Deze focus is van essentieel belang, gezien het tijdperspectief, maar ook gezien de persoonlijke [kennis-] mogelijkheden6 en de maatschappelijke- en wetenschappelijke relevantie.
4
Onder de mechanismen van mentaal eigenaarschap kunnen ook wel de gedragingen en ervaringen van de personen, die het gevoel van
eigenaarschap ervaren, worden verstaan. In dit rapport zal hier verder op in worden gegaan in Deel II: Literatuurstudie.
5 Hier is bewust gekozen voor het begrip bewoners, dit, omdat de Ruijter (2013) in haar onderzoek kijkt naar mentaal eigenaarschap in
gebiedsontwikkeling, daar waar de personen waarover wordt gesproken geen [sociale] huurders zijn, maar veelal kopers. Om de vergelijking
met haar en dit onderzoek te kunnen maken, is er daarom gekozen voor een meer algemene beschrijving.
6 Wanneer het onderzoek zich meer op de motieven [i.e. Waarom wil ik mij mentaal eigenaar voelen?] van mentaal eigenaarschap zou
richten, zou het onderzoek dermate psychologisch uit kunnen pakken, dat de connectie met de faculteit Bouwkunde aan een Technische
Universiteit volledig gemist kan worden.
Introductie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 12
3
Onderzoeksopzet
In dit deel van het onderzoek staat de onderzoeksopzet centraal, waarin wordt ingegaan op de onderzoeksvragen, de onderzoeksopzet en
methoden, de afbakening van dit onderzoek en de relevantie, welke opgedeeld zal zijn in maatschappelijke- en wetenschappelijke relevantie
en daarnaast de bruikbaarheid van dit onderzoek. Als laatste zullen in dit hoofdstuk de leerdoelen aangehaald worden welke voorafgaand
aan dit onderzoek zijn opgesteld.
3.1
Onderzoeksvragen
3.1.1 Hoofdvraag
Vanuit de geformuleerde probleem- en doelstelling, is een hoofdvraag geformuleerd, welke de rode draad vormt binnen het verdere onderzoek(-rapport). De hoofdvraag luidt:
Welke mechanismen [gedragingen] hebben in welke mate invloed op [de mate van] mentaal
eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties?
Het onderzoek naar het beantwoorden van deze hoofdvraag wordt uitgevoerd aan de hand van het gebruik van wetenschappelijke literatuur
en theorieën over mentaal- en psychologisch eigenaarschap, door de praktische ervaring van woningcorporaties en huurdersverenigingen
en door het gevoel en de ervaring van de betreffende huurders.
3.1.2 Deelvragen
Om de voorgaand geformuleerde hoofdvraag naar volledigheid te kunnen beantwoorden, zijn de deelvragen opgesteld op een manier waarop
ook het onderzoek is volbracht: op een tweeledige manier. Deelvragen 1, 2 en 3 grijpen terug naar de theorie van mentaal eigenaarschap,
welke de basis zal vormen voor het praktijkonderzoek. De definiëring, aspecten en connectie met de sociale [huur-]woningmarkt zal gelegd
moeten worden, voordat metingen [en ander veldonderzoek als bijvoorbeeld interviews] volbracht kan worden. Deelvragen 4, 5 en 6 hebben
betrekking op de meting van mentaal eigenaarschap bij huurders, de aspecten die hierbij van invloed zijn en de eventuele persoonlijke
kenmerken die mentaal eigenaarschap kunnen aantonen.
De totstandkoming van de vragen berust niet slechts op de kennis en literatuur over mentaal eigenaarschap, maar ook op de gekozen
onderzoeksmethodieken [zie: paragraaf 3.2 Onderzoeksopzet en methoden]. De vragen zullen in onderstaande volgorde worden behandeld
in het rapport, waar echter bij deelvragen 2 en 3 moet worden opgemerkt dat, door voortschrijdend inzicht gedurende het onderzoek, hier
ook invulling aan is gegeven gedurende het praktijkonderzoek: er heeft hier een iteratief kennisproces opgetreden.
Literatuur-gebaseerde onderzoeksvragen
[1].
Wat is mentaal eigenaarschap?
[2].
Welke aspecten kenmerken mentaal eigenaarschap?
[3].
Hoe kunnen de mechanismen van mentaal eigenaarschap worden vertaald naar de [sociale huur-]woningmarkt?
Praktijk-gebaseerde onderzoeksvragen
[4].
Hoe laat mentaal eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties zich meten/wegen?
[5].
Welke mechanismen van mentaal eigenaarschap zijn te herkennen bij huurders van woningcorporaties?
[6].
Zijn er [persoonlijke] kenmerken welke een meer of mindere mate van mentaal eigenaarschap aantonen/bepalen?
Onderzoeksopzet
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 13
3.2
Onderzoeksopzet en methoden
Terugkoppelend aan de theorie van Bryman (2008, p. 5) laat dit onderzoek zich kenmerken als een sociaal onderzoek, daar waar de basistheorieën en het leidende aspect [i.e. mentaal eigenaarschap] haar
wortels hebben in de sociale wetenschappen. Daarnaast haakt dit onderzoek in op datgene dat er op dit moment speelt in de maatschappij,
de vragen die hierbij spelen en de link die hiermee gelegd kan worden
aan de bestaande [sociale] literatuur. De toetsing van de praktijk aan
deze bestaande literatuur, maakt dat hier sprake is van een deductief
onderzoek: verwachtingen worden opgesteld vanuit de literatuur en getoetst aan de hand van de praktijk (2008).
Bij de uitvoering van een deductief onderzoek spelen twee aspecten
een belangrijke rol: [1] het literatuur-/theorie-onderzoek en [2] het praktijkonderzoek, waarin [1] altijd uitgevoerd moet worden voordat [2] uitgevoerd kan worden (Bryman, 2008): dit onderzoek heeft dan ook in de
betreffende volgorde plaatsgevonden. Allereerst is de theorievorming
over mentaal eigenaarschap ontwikkeld: de betekenis van het begrip,
de aspecten die hierop invloed hebben en hoe het gevoel van eigenaarschap vertaald kan worden naar de woonomgeving. Hierin is voornamelijk een beschrijvende uitvoering toegepast, waarin theoretische verbintenissen zijn gelegd, ten behoeve van het praktijkonderzoek. Aan de
hand van deze [beschrijvende] theorie heeft het praktijkonderzoek
plaatsgevonden, waarin het kwantificeerbaar [i.e. meetbaar] en kwalificeerbaar maken van de theorie in de [woon-]praktijk een centrale rol
heeft gespeeld. .Dit praktijkonderzoek [i.e. veldonderzoek] kent een
tweeledig karakter, zoals reeds werd aangekaart in de voorgaande paragraaf [3.1.2]. Deze tweeledigheid openbaart zich doordat er enerzijds
het draagvlak en de praktijkervaring ondervraagd is bij de woningcorporaties, terwijl anderzijds de gevoelens en openbaringen worden onderzocht bij haar huurders. Dit onderzoek kent een toetsende aard met
een ontwerpend karakter, daar waar mentaal eigenaarschap haar achtergrond kent in de psychologie [van de werk- en vrijetijdsomgeving],
wat nog toetsing behoeft in de woonomgeving, maar waar aan de hand
van de toetsing een meetinstrument ontworpen wordt.
De methoden welke zijn gehanteerd in dit onderzoek, zijn weergegeven
in Figuur 1. De eerste fase van het onderzoek kende een verkennend
karakter: de probleemstelling en afbakening [zie ook 3.3] zijn hierin bepaald. Conceptualisatie van mentaal eigenaarschap in de woonomgeving heeft in deze fase plaatsgevonden, met als onderliggende gedachte: Hoe kan mentaal eigenaarschap worden vertaald naar de
woonomgeving? Hierdoor werden niet alleen de algemene theorieën
Onderzoeksopzet
Figuur 1: Onderzoeksopzet Mentaal Eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 14
van mentaal eigenaarschap verkend, maar tevens de theorieën en onderwerpen aangaande gevoelens en gedragingen van huurders binnen
de sociale huursector, dit om de basis te leggen voor het veldonderzoek. Tevens ten behoeve van dit veldonderzoek en het maatschappelijk
draagvlak, is er in de eerste fase een verkennend veldonderzoek uitgevoerd, waarin zowel corporaties als huurders het woord kregen, om
een eerste, globale, toetsing van de theorie uit te voeren.
In de tweede fase is de opgedane kennis uit de eerste fase, zowel vanuit de literatuur als uit de praktijk, gebruikt om de concepttoetsing op
te stellen. Voor de concepttoetsing zijn gelieerde vragen onderzocht en geselecteerd, welke qua inhoud en karakteristiek binnen [één van
de] mechanismen van mentaal eigenaarschap pasten [zie ook: paragraaf 6.2.1 en Bijlage 4: Opstellen enquête mentaal eigenaarschap]. De
geselecteerde vragen kenden een gevalideerd karakter: zij zijn reeds getoetst in andere onderzoeken. Uit deze opstelling volgde een toetsing
op zowel wetenschappelijke- als maatschappelijke bruikbaarheid7, vanuit zowel de onderzoeksvisie [i.e. mentoren en medestudenten] als de
praktijkvisie[i.e. medewerkers van woningcorporaties en huurders]. Tevens heeft er gedurende de tweede fase een concreet veldonderzoek
plaatsgevonden bij de woningcorporaties, waarin draagvlak en een afzetgebied voor het onderzoek zijn gecreëerd.
De derde fase van het onderzoek kenmerkt zich door het veldonderzoek bij de huurders van de woningcorporaties, waarin de daadwerkelijke
concepttoetsing heeft plaatsgevonden. De vragenlijsten zijn uitgezet bij huurders van verschillende woningcorporaties of huurdersverenigingen, waarin voor alle partijen dezelfde vragenlijst is gehanteerd 8, waarbij deelnemende woningcorporaties en huurdersvereniging naar eigen
inzicht [een maximum van] een zestal vragen mocht toevoegen. Vanuit de respons uit het veldonderzoek zijn in de vierde fase [statistisch]
de resultaten geanalyseerd en conclusies getrokken. Deze analyse heeft uiteindelijk geleid tot de afbakening van de mechanismen [i.e.
Welke van de mechanismen hebben significant invloed op het gevoel van eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties?] en de mate
van invloed van de betreffende mechanismen [i.e. Welke mechanismen, of aspecten hiervan, hebben het meeste invloed op het gevoel van
eigenaarschap?]. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een meetinstrument van mentaal eigenaarschap aan de hand van de mechanismen en de
mogelijke invloeden welke hierop uitgeoefend kunnen worden. De terugkoppeling aan de theorie en de bevindingen in het onderzoek zijn
uiteindelijk opgenomen in de conclusies, limitaties en aanbevelingen.
3.3
Afbakening
De focus van dit onderzoek ligt op de [invloed van] de mechanismen van mentaal eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties. Deze
afweging is gebaseerd op een viertal perspectieven: [1] probleemstelling, [2] persoonlijk perspectief, [3] beschikbare theorie en [4] beschikbare tijd. In principe is de eerste afweging gemaakt op de viertal typen eigenaars welke er volgens Stocki and Bielecki (2012) als volgt uitzien:
[1].
De persoon is legaal geen eigenaar en voelt zich ook geen eigenaar;
[2].
De persoon is legaal geen eigenaar, maar voelt zich wel eigenaar;
[3].
De persoon is legaal eigenaar, maar voelt zich geen eigenaar;
[4].
De persoon is legaal eigenaar en voelt zich tevens eigenaar.
In de huidige praktijk, van de participatiesamenleving, maar ook van de veranderende samenleving waarin de burger [weer] een stem wil
hebben en deze zich ook toe-eigent, lijkt eigenaarschap de oplossing (Kruiter & van der Zwaard, 2014). Waarmee niet eigenaarschap als
zijnde het bezit, eigenaar type 3 en 4, interessant blijkt, maar eigenaarschap als zijnde een gevoel, eigenaar type 2. Mensen die niet [per
definitie] eigenaar zijn, maar zich wel eigenaar voelen, lijken de maatschappelijk gewenste personen en zijn hierdoor interessant om op af te
bakenen.
7
Hierin betekent wetenschappelijke bruikbaarheid de mate waarin de geselecteerde vragen een bruikbare respons zullen opleveren voor dit onderzoek en maatschappelijk
bruikbaarheid de mate waarin de geselecteerde doelgroep [i.e. huurders van woningcorporaties] de opgestelde vragenlijst ongecompliceerd kan invullen.
8 Voor een uitgebreide uitwerking van de verspreiding en selectie van het onderzoek en de onderzoeksgebieden, zie paragraaf 6.3.
Onderzoeksopzet
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 15
Zoals in de probleemschets en probleemstelling [zie ook paragraaf 2.1 en 2.2] duidelijk is geworden, is dat corporaties meer in aan de
huurders willen overlaten, maar hen dit niet willen opleggen, temeer omdat oplegging een averechts effect heeft, maar zoeken naar iets
[mogelijk stimuleerbaars] in het gevoel [in de kernwaarden] van de huurder waarin zij dit als vanzelfsprekend zien en ervaren. Het gaat hierin
om de woonbeleving, welke volgens Meijerman (in: van Weersch, 2013), door de huurder zelf wordt vormgegeven. Interessant aan de relatie
tussen de probleemstelling en de begripsvorming van mentaal eigenaarschap [i.e. zich eigenaar voelen van, en zich zo gedragen jegens,
een object dat legaal niet van hem of haar is], is dat het beide terugpakt op de gevoelens en gedragingen jegens een object dat geen [legaal]
eigendom is van de gebruiker. Hierin lijkt het begrip eigenaarschap, of het gevoel van eigenaarschap, de oplossing voor het beschreven
probleem, waarin een interessante afbakening van de sociale huursector gemaakt is. De aanname binnen deze sector is dat huurders die
zich mentaal eigenaar voelen, meer taken kunnen krijgen en dat er door deze mensen meer zorg wordt gedragen voor de woning (Wernsen
& Pauwels, 2014b). Daarnaast is de afbakening gemaakt ten aanzien van de sociale huursector, omdat gedragingen, maar voornamelijk
gevoelens van huurders in deze sector theoretisch onderbelicht zijn gebleven, wat in de omschrijving Blunt and Dowling (2006) treffend,
zonder verdere onderbouwing, is beschreven: “de sociale achterstanden van ‘sociale huurders’ zijn meer uitgesproken dan die van woningeigenaars of private huurders”.
Binnen de sociale huursector is er gekozen voor afbakening op het [individuele] gevoel van eigenaarschap over de [eigen] woning, daar waar
het onderzoek naar het [collectieve] gevoel van eigenaarschap voor de woonomgeving al de eerste lijnen in de theorie heeft uitgezet, bijvoorbeeld door Van Luin, Termeer, Mommaas, Breeman, and Hinssen (2012) en de Ruijter (2013), is er voor het individuele gevoel en gedrag
ten aanzien van eigenaarschap veel minder onderzoek geweest of berusten deze onderzoeken op aannames en verkenningen (Wernsen &
Pauwels, 2014b). Daarnaast wordt veronderstelt dat woningeigenaars meer, sociale of financiële, voordelen hebben dan huurders en bestaat
er het gevoel dat huurders binnen de regels van het huurcontract beperkt zijn in het gebruiken en bewerken van de woning (Kleinhans &
Elsinga, 2010, p. 44). Afbakening op het individuele gevoel van eigenaarschap jegens de woning, kan aantonen of deze algemene beeldvorming strookt met het individuele gevoel van de huurder.
Tevens kent dit onderzoek met betrekking tot mentaal eigenaarschap nog een afbakening. Immers, het gevoel van mentaal eigenaarschap
en het ontstaan van dit gevoel, laat zich vatten in het proces van [1] motieven [i.e. Waarom wil iemand zich eigenaar voelen?], [2] mechanismen [i.e. Welke gedragingen en/of ervaringen maken dat iemand zich eigenaar voelt] en [3] uitkomsten/effecten [i.e. Hoe gedraagt een
persoon zich wanneer hij of zij zich eigenaar van een object voelt?] (gebaseerd op: de Ruijter, 2013; Pierce & Jussila, 2011; en Pierce et al.,
2002). Hierin worden de behoeften, onder anderen, bepaald door het hebben van een doeltreffend effect op het object en het hebben van
een behoefte aan een plek. Mede dankzij het huurcontract, maar ook door de schaarste aan huurwoningen, is er van beide aspecten niet of
weinig sprake (Schuller, 2014). Het onderzoekbaar maken van deze motieven binnen het gekozen onderzoeksgebied is hierom een opgave
welke niet past binnen de doelstelling: om hieruit bruikbaar resultaat te krijgen zou het interessanter zijn om woningeigenaren en huurders
met elkaar te vergelijken. Daarnaast zijn de uitkomsten/effecten het ‘eindresultaat’ van het doorlopen van het proces en kunnen hierover pas
gegronde uitspraken worden gedaan, wanneer duidelijk is welke aspecten mentaal eigenaarschap bepalen en beïnvloeden en hoe dit gemeten kan worden. De afbakening in dit onderzoek is dus op de mechanismen, welke worden onderverdeeld in [1] het hebben van controle
op een object, [2] het hebben van een band met het object en [3] investeren in het object. Hierbij wordt rekening gehouden met de beïnvloedende factoren, maar aangezien deze een grote complexiteit kennen (Pierce & Jussila, 2011) zullen deze niet specifiek worden onderzocht.
3.4
Relevantie
3.4.1 Maatschappelijke relevantie
De huidige praktijk in de sociale huursector vraagt om een omslag, waarin de huurder [weer] aan de basis komt te staan, eigen verantwoordelijkheden neemt en waarin samenwerken het devies is (van Weersch, 2013). Bewonersparticipatie of zelfbeheer is hierin de hoogst wenselijke vorm, maar het besef groeit dat dit niet opgelegd kan worden, maar dat dit gestimuleerd zou moeten en kunnen worden (Schuller,
2014). Binnen corporatiesector is ook het begrip [mentaal] eigenaarschap omarmd, met de aanname dat aan mentaal eigenaars meer taken
en verantwoordelijkheden kunnen worden toegedicht (Wernsen & Pauwels, 2014b, p. 4). De praktijk vraagt om een omslag en corporaties
Onderzoeksopzet
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 16
lijken toe aan de omslag, maar baseren de ‘implementatie’ van stimulatie van mentaal eigenaarschap voornamelijk op eigen [top-down]
ervaringen, waarin de hoogste vorm van mentaal eigenaarschap wordt omschreven door ik betaal dus ik bepaal. Gedragingen omtrent
mentaal eigenaarschap, en dan voornamelijk de niet-activiteit, worden toegeschreven aan [de gewenning aan] de verzorgingsstaat en de
onmogelijkheden die huurders van woningcorporaties hebben. Zij behoren immers, volgens Wernsen and Pauwels (2014b, pp. 5-6), tot de
mensen die aan het ‘overleven’ zijn en al moeite hebben in het voorzien van hun eerste levensbehoeften9, waarbij het onderhouden van je
woning, straat of portiek vaak niet bij hoort.
De praktijk leert echter ook dat er wél mensen zijn die, ondanks dat zij in [Westerse] armoede leven, zorg dragen voor de woning of straat,
op plekken waar de corporaties het niet verwachten (Wernsen & Pauwels, 2014b). Het blijkt dat er, binnen de corporaties, vaak een scheef
beeld rust welke [typen] mensen er initiatief nemen en waarom. Dit onderzoek kan hierin aanknopingspunten bieden: door te ondervinden
welke gedragingen en ervaringen van huurders, met betrekking tot controle, het hebben van een band en investeren, invloed hebben op het
gevoel van eigenaarschap. Indien de mechanismen zijn onderzocht en er geconcludeerd kan worden welk mechanisme [in welke mate]
invloed heeft op het gevoel van eigenaarschap, kunnen de corporaties hier mogelijk op aansturen. Doordat de kennis daadwerkelijk vanuit
de huurders [bottom-up] wordt gegenereerd, kan dit bijdrage aan een hoge waarde van betekenis voor de bewoners en het wenselijke/mogelijke eindresultaat van bewonersparticipatie en zelfbeheer. Tevens kan het bijdragen aan de inzichten welke handelingen de corporatie
niet zou moeten ondernemen, met het oog op stimulering van [de mechanismen van] mentaal eigenaarschap [i.e. welke aspecten hebben
een negatieve invloed op het gevoel en de gedragingen van mentaal eigenaarschap?].
3.4.2 Wetenschappelijke relevantie
Mentaal eigenaarschap en psychologisch eigenaarschap zijn reeds op verschillende gebieden onderzocht, van een breed [langdurig] onderzoek binnen de onderzoek- en werkomgeving [i.e. in welke mate voelen mensen zich eigenaar, en hiermee op hun plek en verantwoordelijk,
voor hun werkomgeving?] (Brown, Pierce, & Crossley, 2013; Dirks, Cummings, & Pierce, 1996; Pierce, Kostova, & Dirks, 2001; Stocki &
Bielecki, 2012), de restaurantindustrie [i.e. in welke mate voelen mensen zich ‘thuis’ in hun favoriete restaurant?] (Asatryan & Oh, 2008) en
binnen onderwijs- en onderzoeksgebieden [i.e. in welke mate hebben onderzoeker/studenten het gevoel dat het werk/onderzoek dat zij
uitvoeren daadwerkelijk van hen is?] (Breiting, 2008). Auteurs als Pierce et al. (2002) en [voornamelijk] Asatryan and Oh (2008) geven in hun
aanbevelingen aan dat, om een breder en algemener kader op te stellen ten aanzien van mentaal- en psychologisch onderzoek, dat het
onderzoek en de theorie op verschillende onderzoeksgebieden en invalshoeken gereflecteerd moeten worden. Dit met het doel om te ondervinden of de genoemde aspecten hierin overal gelijk zijn of dat een breder kader uitsluitsel moet geven voor verschillende vakgebieden.
Het onderzoek naar het verschijnsel in de woonomgeving is inmiddels in gang gezet door van Etten (2010), maar, mede dankzij de huidige
realiteit, tevens opgepakt door onder andere Van Luin et al. (2012) en de Ruijter (2013). In deze onderzoeken zijn er drie aspecten die
opvallen: [1] de focus van de onderzoeken ligt op de woningeigenaars [i.e. zij die geld in het object/project gaan investeren], [2] de onderzoeken zijn uitgevoerd ten aanzien van gebiedsontwikkeling en gedeeld mentaal eigenaarschap en [3] de onderzoeken kennen alleen een
top-down benadering [i.e. experts vertalen hun expertise naar datgene dat zij verwachten dat de mensen zullen gaan doen]. Dit laatste ligt
niet in de lijn van de eerder genoemde onderzoeken ten aanzien van mentaal eigenaarschap in andere vakgebieden: hierin is steeds het
object van studie [bijvoorbeeld de klant of de onderzoeker] aan het woord gelaten om zijn of haar gevoel van eigenaarschap te onderzoeken.
Hierbij moet worden aangemerkt dat de Ruijter (2013) in haar onderzoek aanbeveelt dat het perspectief van de woonconsument waardevolle
9
De levensbehoeften van de huurders baseren Wernsen and Pauwels (2014b) op de behoeftenpiramide van Maslow, waarin wordt geconcludeerd dat men zich eerst [1] fysiek gezond moet voelen, [2] veilig moet voelen, [3] geliefd moet voelen door relaties en vriendschappen,
[4] zich trots en betrokken moet voelen, voordat men [5] zijn of haar potentieel gaat gebruiken om zichzelf [en zijn of haar omgeving] te
ontwikkelen (Poston, 2009). Hierbij nemen zij in acht dat er situaties zijn waarin dit afwijkend kan zijn, iets dat wordt onderbouwd door Van
Dijk (2014).
Onderzoeksopzet
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 17
inzichten kan opleveren en dat er, naast de focus op woningeigenaars, de focus op huurders gelegd kan worden. Hierbij spreekt zij wel over
ontwikkelvormen van gebiedsontwikkeling, welke in dit onderzoek niet is nagestreefd, omdat individueel mentaal eigenaarschap meer bijdraagt aan de vraag van de huidige tijd en praktijk [zie: paragraaf 2.1].
Dit onderzoek levert geen [directe] bijdrage aan lopend onderzoek van het departement Real Estate and Housing, sectie Housing. Dit houdt
overigens niet in dat er geen relaties zijn met lopende onderzoeken van de TU Delft. In het onderzoeksportfolio van de faculteit (Avermaete
et al., 2014), zijn een aantal publicaties met relaterende onderwerpen aangegeven, te weten: de International Encyclopedia of Housing and
Home van Smith (2012) en The measurement and analysis of housing preference and choice van Jansen, Coolen, and Goetgeluk (2011).
Ook andere publicaties, bijvoorbeeld Een eigen huis een beter leven? van Elsinga, Kleinhans, Zijlstra, and Blokland (2008a) of Klantgestuurd
voorraadbeleid empowerment van Zijlstra (2011), liggen in dezelfde lijn: immers zij kennen allen de focus op de gebruiker [i.e. de klant, de
huurder], met in de kern de woonvoorkeuren en de focus op het thuisgevoel en de eigenkracht.
Door verder te ontwikkelen vanuit het perspectief en het kenniskader van de Ruijter (2013), en het verfijnen van de theorie en het verder
ontwikkelen van het meetinstrument, kan dit onderzoek een basis vormen voor vervolgonderzoek. Hiermee is overigens reeds een aanzet
gegeven: vier Real Estate and Housing afstudeerders zijn reeds begonnen naar verdere implementatie van mentaal eigenaarschap in de
woonomgeving.
3.5
Leerdoelen
Voorafgaand aan dit onderzoek zij een aantal leerdoelen opgesteld welke, naast het onderzoeksresultaat, behaald trachtten te worden. Op
deze leerdoelen zal in de reflectie teruggekoppeld worden:
[1].
Vaardig en kundig worden in het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek;
[2].
Vaardig en kundig worden in het uitdragen van kennis en resultaten, op zowel wetenschappelijk als praktisch niveau;
[3].
Kennis verkrijgen over de huidige praktijk bij woningcorporaties in samenspel met de participatiesamenleving;
[4].
Kennis verkrijgen over gevoelens en gedragingen van huurders bij woningcorporaties;
[5].
Kennis verkrijgen over mentaal eigenaarschap en de mogelijke praktisering hiervan;
[6].
Het combineren van top-down en bottom-up benaderingen om een breed draagvlak en kennisgebied te realiseren.
Onderzoeksopzet
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Deel II: Het draagvlak
bij woningcorporaties in Nederland
Just know you’re not alone,
cause I’am going to make this place your home
Phil Philips
Pagina | 21
4
Het draagvlak
In dit deel van het onderzoek staat het draagvlak centraal: om een onderzoek als deze uit te kunnen voeren [i.e. een
psychologisch-gericht onderzoek in de gebouwde omgeving] moet er wel [meer] zekerheid zijn dat er ook daadwerkelijk draagvlak voor en vraag naar is. Voor dit hoofdstuk zijn interviews, verkennende gesprekken en e-mailconversaties als leidraad gebruikt. Tevens is er ook gekeken naar de meer kritische reflecties op het onderwerp.
4.1
Woningcorporaties
Onderzoeksmethode ‘draagvlak’
Zoals eerder aangemerkt in de onderzoeksopzet, zie paragraaf 3.2, kent dit onderzoek een tweeledige benadering:
er wordt zowel vanuit de corporatie als vanuit de corporatiehuurder gekeken. Hierbij moet opgemerkt worden dat de
huurder centraal staat in dit onderzoek: van deze groep hangt het resultaat af, dit omdat het hoofdthema in dit onderzoek “mentaal eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties” is.
Het onderzoek is echter niet te volbrengen zonder de corporatie: door het onderwerp voor te leggen aan de corporaties kan het draagvlak worden bepaald [i.e. de mogelijkheid om binnen de corporatie het onderzoek af te nemen
en eventueel gebruik in de toekomst] en kan tevens worden ondervonden wat de [maatschappelijke] relevantie voor
de corporaties is [i.e. bestaan er parallelle initiatieven en kent de uitkomst een toekomstig gebruik onder de corporaties?]. Er is in dit onderzoek op twee manieren met corporaties en huurdersverenigingen gesproken: [1] op de meer
formele manier door middel van een interview en [2] op de meer informele manier door middel van een gesprek of
een e-mailconversatie. Van de interviews is in bijlagen 1 en 2 een transcript opgenomen, van de gesprekken en emailconversaties zijn conclusies geïnterpreteerd opgenomen in dit rapport. De gesprekken en interviews zijn weergegeven in Tabel 1:
Type
Interview
Organisatie
Aedes
Ymere
Locatie
Den Haag
Amsterdam
Amsterdam
Contactpersoon
Rosa Gartner
Arnoud Schüller
Rozemarijn de Heer
De Sleutels
Portaal
Telefonisch
Telefonisch
Leiden
Utrecht
Bussum
Paul Warmerdam
Jan Rous
Nico van der Linden
Maurice Caniels
Jaap Kos
Peter Kuyper
Eindhoven
Arnie van der Veerdonk
Robert Ans
Marieke Meijer
Gesprek
Huurdersvereniging
Atrium
Thuis
Woonwaard
Kennemer
Wonen
Alkmaar
Alkmaar
Mirjam la Roi
Ed Stekelenburg
Functie
Belangenbehartiger
Sr. Adviseur Strategie, Beleid en
Innovatie
Adviseur Beleid en Innovatie
Hoofd Klantcontactcentrum
Manager Klantbeheer
Manager Strategie en Vastgoed
Adviseur Onderzoek en Informatie
Voorzitter
Tweede secretaris
Datum
07-01-2014
07-01-2014
11-03-2014
Manager Wonen
Adviseur Strategie
Beleidsadviseur Kwaliteit en Processen
Teammanager Wonen
Manager Wonen
24-03-2014
10-03-2014
12-03-2014
19-03-2014
01-04-2014
17-03-2014
Overkoepelende/externe partijen
02-04-2014
02-04-2014
Tabel 1: Interviews en gesprekken met [deelnemende] woningcorporaties t.a.v. mentaal eigenaarschap
Figuur 2: Gecontacteerde woningcorporaties en overkopelende/externe partijen
Het draagvlak
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 22
4.2
Draagvlak woningcorporaties en overkoepelende/externe partijen
Uit de interviews en gesprekken is gebleken dat woningcorporaties op zoek zijn naar een andere band [lees: klantrelatie] met hun huurders:
in plaats van een negatieve focus/relatie [i.e. alleen contact in geval van reparaties of eindopleveringen], willen zij de focus meer positief
benaderen en de klant meer centraal stellen, of in elk geval de klant meer zeggenschap en vrijheden geven binnen de woning (Schuller,
2014; van der Linden, 2014). Een voorbeeld hiervan is het ZAV-beleid, het Zelf Aangebrachte Voorzieningen/Veranderingen beleid, dat zowel
woningcorporaties Ymere, Portaal, ‘thuis als Kennemer Wonen kennen en kan worden omschreven als: “Het aanpassen van de woning,
waar [in veel gevallen] geen toestemming voor nodig is, maar welke er wel voor zorgt dat de woning voorziet in het thuisgevoel, omdat het
naar eigen wensen en inzicht van de huurder gebeurt.” (Schuller, 2014; van der Linden, 2014; van der Veerdonk & Arts, 2014). Dit betekent
niet dat de huurder direct álles zonder toestemming aan mag passen binnen zijn of haar woning, maar binnen de grenzen van het beleid is
men vrij te doen wat hij of zij wil binnen zijn of haar woning. 10
Uit de gesprekken met de woningcorporaties kan worden opgemaakt dat men reeds bezig is met deze andere benadering van de huurder:
waar eerst de focus en het contact voornamelijk op en via de woning verliep, willen zij de focus verleggen door de huurder centraal te stellen,
dit is weergegeven in Figuur 3. Drie van de vijf deelnemende corporaties [zie: Figuur 2 voor de deelnemende corporaties] geven aan dat
eigenaarschap ,en het stimuleren hiervan, de oplossing kan zijn in een tijd waar de hogere posities [i.e. het management] zich meer terugtrekken en de huurders meer invloed en eigen verantwoordelijkheid krijgt van de corporatie (de Heer, 2014; van der Linden, 2014; van der
Veerdonk & Arts, 2014).
Figuur 3: Oude [links] en wenselijke [rechts] situatie woningcorporatie versus huurder [eigen illustratie]
Een voorbeeld waarin huurders meer invloed en zeggenschap krijgen, naast het ZAV-beleid en gericht op de woonomgeving, is “De Betere
Buurtprijs” van Ymere. Hier kunnen bewoners hun plan indienen bij de corporatie, met ideeën die zij hebben om de woonomgeving te verbeteren en kunnen hiermee in aanmerking komen voor een geldbedrag om dit zelf te realiseren, al dan niet met [een beetje] hulp vanuit de
corporatie (de Heer, 2014). De aanname is dat dit leidt tot een groter verantwoordelijkheidsgevoel, dat voortkomt uit een gevoel van
eigenaarschap over de buurt11.
10
Hierbij moet opgemerkt worden dat het ZAV-beleid per corporatie lijkt te verschillen: bij de ene corporatie vallen slechts kleine aanpassingen [schilderwerk, behang en stoffering] onder het beleid waarvoor geen toestemming aangevraagd hoef te worden, terwijl bij andere corporaties men een grotere vrijheid heeft en de corporatie hierin een adviesorgaan is, in plaats van een toestemmingsorgaan. In het laatste geval
hebben huurders zelfs de mogelijkheid een deel van hun investeringen [percentueel] terug te krijgen (Portaal et al., 2014)
11 Een opmerking hierbij is dat de ingediende plannen voor de Betere Buurtprijs vanuit de huurders teruglopen. Vanuit de corporatie wordt
onderzoek gedaan of dit ligt aan een verminderd eigenaarschapsgevoel over de buurt of door onbekendheid van de prijs bij de huurders.
Het draagvlak
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 23
Ten aanzien van mentaal eigenaarschap reageren de woningcorporaties veelal met reacties van gelijke strekking:
het past binnen de nieuwe visie van het centraal stellen van en het inzicht verkrijgen in de huurder, echter is de
vraag hoe een psychologisch begrip als mentaal eigenaarschap toe te passen [en eventueel te toetsen] valt binnen de woonomgeving. Dit leidt tot speculaties, bijvoorbeeld: Kan [een mate van] mentaal eigenaarschap worden
gekoppeld aan leefbaarheid of huurachterstand? (Schuller, 2014), Kan een gevoel van mentaal eigenaarschap er
[dan] voor zorgen dat mensen zich ook meer gaan bekommeren over en investeren in de woon- en leefomgeving?
(La Roi & Stekelenburg, 2014) en Valt er een connectie te vinden tussen de het woontype/woongebied/bouwjaar
en mentaal eigenaarschap? Is er een relatie tussen mentaal eigenaarschap en klanttevredenheid? (Caniels, 2014;
van der Linden, 2014). Hieruit kan worden opgemaakt dat er vanuit de corporaties interesse is voor een [getoetst]
meetinstrument om het gevoel van mentaal eigenaarschap bij hun huurders te meten, om dit vervolgens te kunnen
linken met andere aspecten van de woon- en leefomgeving.
Bij corporaties kan worden geconcludeerd dat mentaal eigenaarschap, en de meetbaarheid hiervan, een verschijnsel/gevoel is, waar corporaties voor open staan en waar interesse in is om gebruik van te maken ten behoeve van klantcontacten en huurdersverantwoordelijkheden. Corporaties geven aan al langer bezig te zijn met
de ‘zoektocht’ naar het thuisgevoel van de huurders en het in kaart brengen wat dit gevoel stimuleert (Caniels &
Rous, 2012), maar merken hierbij tevens op dat deze onderzoeken nog weinig concrete vorm hebben gekregen
in de praktijk. Inmiddels lijkt het begrip [mentaal-] eigenaarschap wel breder gedragen binnen de corporatiesector:
overkoepelende organisatie Aedes geeft aan dat eigenaarschap over de sociale huurwoning verbreed zou kunnen
worden. Hierin speelt een mentaliteitsverandering een grote rol: in Nederland is het de ultieme stap als je eigenaar
bent van de woning, maar waarom zou men daarin niet kunnen spreken van het voelen van eigenaarschap?
(Gartner, 2014). Onderzoeksbureau Corpovenista is in samenwerking met haar 13 partners [onder andere Aedes,
Portaal en Ymere, maar ook De Alliantie en Havensteder] begonnen met een verkenning van [een eigen interpretatie van] mentaal eigenaarschap en de mate waarin corporaties daarin tegemoet kunnen, en willen, treden
(Wernsen & Pauwels, 2014a, 2014b). Een draagvlak is er bij de corporaties dus wel degelijk, maar voornamelijk
gericht vanuit de terugtrekkende bestuurdersrol en de wens voor meer klantverantwoordelijkheid.
4.3
Huurdersverenigingen
❶
❷
Draagvlak huurdersverenigingen
Tegenover de wens van woningcorporaties om mentaal eigenaarschap te gebruiken als ‘instrument’ om de klant
meer verantwoordelijkheden te geven en zelf bestuurlijk meer terug te kunnen trekken, staat de houding van de
huurder tegenover het begrip mentaal eigenaarschap. De vraag is immers of mentaal eigenaarschap meetbaar
[en stimuleerbaar] is bij huurders van woningcorporaties, maar hiervoor zal er ook bij de huurders en haar vertegenwoordigers een draagvlak moeten zijn. Uit de [e-mail] conversaties is gebleken dat ook huurdersverenigingen
zich, grotendeels, kunnen vinden in het begrip en gevoel van mentaal eigenaarschap.
Zo geven een tweetal verenigingen aan dat zij zich herkennen in het onderwerp, dat mentaal eigenaarschap het
onderwerp vanuit de geest op tafel legt, maar hiermee tevens het onderwerp concreet maakt (Kos & Kuyper,
2014; Moison, 2014). Het concreet maken van het gevoel in een term is niet alleen wenselijk voor de verenigingen
zelf: er wordt ook aangegeven dat een concrete terminologie, een goede meting en kennis hierover bij de corporatie er voor kan zorgen dat er een beter overleg met de verhuurder plaats kan vinden. Immers, door kennis over
eigenaarschap [en daarmee over de gevoelens van de huurders], zou de verhuurder zich wellicht, wanneer hij
of zij ook bereid is hierin tegemoet te komen, beter kunnen verplaatsen in de huurder (Gerritsen, 2014a).
Overigens geven huurdersverenigingen mentaal eigenaarschap niet alleen aan als communicatie-instrument
tussen hen en de corporatie: ook binnen de eigen vereniging zien een aantal verenigingen opties voor mentaal
Het draagvlak
❸
Figuur 4: Benaderde huurdersverenigingen, met hierin [1] HV
Atrium, [2] HV Oisterwijk en [3] HV Hardenberg
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 24
eigenaarschap. Zo geeft van Wel (2014) van Huurdersvereniging Vreewijk aan dat mentaal eigenaarschap aansluit bij de huidige praktijk: de
huurder is meer zelfbeschikkkend, motivatie en wil speelt een grote rol binnen de vereniging (Turek, 2013). Binnen de huurdersvereniging is
dan ook schaalverkleining mogelijk, zonder veel problemen: de huurder is immers zelfbeschikkend, ofwel mentaal eigenaar. Ook Prinsen
(2014) van Huurdersvereniging Hardenberg geeft aan dat men bezig is met participatie tussen haar leden en de corporatie, waarin de verhuurder voorziet in het thuisgevoel van de huurder, maar dit afhangt van de hoeveelheid ruimte die de corporatie ten aanzien van de [bewerkbaarheid van de] woning geeft. Mentaal eigenaarschap is een aanvulling op het “wij geven thuis” van de corporatie en geeft, evenals in
voorgaande voorbeelden, inzicht in het gevoel en het gedrag van de huurder ten aanzien van de woning.
Onder huurdersverenigingen is er daarentegen ook een meer sceptische houding tegenover het gevoel van eigenaarschap. van Aller (2014),
van Huurdersvereniging ZuiderAmstel, geeft in haar reactie op dit onderzoek een aantal standpunten waarom mentaal eigenaarschap zich
moeilijk laat relateren aan de huidige praktijk. Immers, zo stelt zij, zijn [grote] woningcorporaties niet aardig tegen haar huurders, laat staan
dat zij eigenaarschap toejuichen. Daarnaast bestaat een begrip als mentaal eigenaarschap niet binnen het huurrecht, waarin de rechten en
plichten van de huurder zijn vastgelegd. Eveneens, zo concludeert van Aller (2014), zijn er twee aspecten welke zich niet laten rijmen met
mentaal eigenaarschap, namelijk [1] de woningnood en [2] de ‘uitbuiting’ van de huurder door ministers Donner en Blok12.
Dat voorgaande, sceptische, standpunten niet altijd gelden, blijkt uit het standpunt van Herz (2014) van de Bewonersraad Friesland. Hieruit
blijkt dat de huurder zo ruim mogelijk [binnen de wet] vrij is om de woning te veranderen. Zij geeft aan dat veel huurders hiervan gebruik
maken, waardoor hun gevoel van eigenaarschap wordt vergroot. Daarnaast, in het geval van de Bewonersraad, hebben huurders een relatief
grote macht: indien er beslissingen door de corporatie genomen worden, moet 70% van de huurders akkoord gaan. Dit leidt tot openheid
van de corporatie [bijvoorbeeld door middel van mijn woning op de website]. Dit samengevoegd betekent dat het gros van de huurders
zichzelf als eigenaar van de woning ziet, waarin het betalen van huur de grootste rol speelt. Door het betalen van deze huur vinden huurders
tevens dat zij recht hebben op een goede woning.
Bij huurdersverenigingen kan worden geconcludeerd dat, wanneer de focus voornamelijk op gevoel en gedrag ligt en wetsvoorstellen en
huurverhogingen en –heffingen buiten beschouwing worden gelaten, ook bij huurdersverenigingen mentaal eigenaarschap als een ‘instrument’ kan dienen, maar tevens reeds waar te nemen is onder leden/huurders in de vorm van participatie en aanpassingen. Voor verenigingen
is dit belangrijk in hun positie naar de verhuurder toe: het maakt gevoelens concreet en bespreekbaar.
4.4
Conclusies draagvlak
Samengevat betekent voorgaande analyse dat er daadwerkelijk draagvlak is onder woningcorporaties en huurdersverenigingen met betrekking tot het begrip en de waarneembaarheid van mentaal eigenaarschap. Echter, beide partijen lijken er anders mee om te gaan: waar
woningcorporaties mentaal eigenaarschap meer ziet als middel om verantwoordelijkheden over te dragen, participatie te stimuleren en ontwikkelingen te analyseren, zien huurdersverenigingen het meer als middel om te communiceren met de verhuurder, gevoelens concreet te
verwoorden en aan te geven hoe het thuisgevoel gestimuleerd zou kunnen worden. Deze benaderingen komen, zo kan worden verondersteld,
voort uit de positie van de partijen: woningcorporaties zullen meer redeneren vanuit management [top-down] en huurdersverenigingen meer
vanuit gevoel [bottom-up].
12
De houding en visie van van Aller (2014) strookt niet op alle punten met de doelstelling van dit rapport [bijvoorbeeld de visie ten aanzien
van de wet], maar het geeft wel inzichten in het draagvlak onder de huurdersverenigingen. Immers, inzicht in het gevoel van huurders, hoeft
nog niet te betekenen dat er daadwerkelijk iets mee wordt gedaan door de verhuurder. Daarnaast kan de realiteit [i.e. woningnood en verhuurdersheffing] een andere sfeer oproepen bij huurders en zo invloed uitoefenen op het eigenaarschap.
Het draagvlak
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Deel III: De theorie
over mentaal eigenaarschap [bij huurders van woningcorporaties]
Pagina | 26
The wisdom that we own,
and the things that we call home
Chef’Special
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 27
5
Literatuurstudie
In dit hoofdstuk zal er worden ingegaan op de literatuur omtrent mentaal eigenaarschap. In dit hoofdstuk staan twee deelvragen centraal: [1]
Wat is mentaal eigenaarschap?, en [2] Welke aspecten kenmerken mentaal eigenaarschap? De term mentaal eigenaarschap, evenals de
parallelle term psychologisch eigenaarschap, zal worden toegelicht en vervolgens zal er een uiteenzetting van de “huis-thuis-theorie” plaatsvinden, om deze uiteindelijk weer terug te koppelen aan het begrip mentaal eigenaarschap.
5.1
Mentaal eigenaarschap
Het hoofdbegrip binnen dit onderzoek is mentaal eigenaarschap. Omdat dit begrip, binnen de bouwkunde en woonomgeving, nog relatief
nieuw is en er veel, verschillende, beschrijvingen bestaan binnen de literatuur, zal eerst uiteen worden gezet welke verschillende begrippen
en opvattingen er bestaan met betrekking tot de term mentaal eigenaarschap en aan welke andere, vergelijkbare, begrippen het begrip van
mentaal eigenaarschap sterk relateert. Deze beschrijvingen zullen niet slechts ontleend worden aan literatuur met bouwkundige onderbouwingen, maar ook, of vooral, aan literatuur uit de meer psychologische en sociologische hoek. Voordat er echter verder op dit begrip
ingegaan kan worden en dit begrip ook daadwerkelijk operabel, ofwel onderzoekbaar, gemaakt kan worden, zal er eerst uiteengezet worden
welke verschillende begrippen en opvattingen er bestaan rondom de term mentaal eigenaarschap en aan welke deze andere termen het
begrip sterk relateert. In dit hoofdstuk staat deelvraag 1 centraal: Wat is mentaal eigenaarschap?
5.1.1 Mentaal eigenaarschap
Over mentaal eigenaarschap zijn vele verschillende opvattingen: van (stede-)bouwkundig tot psychologisch, verschillende stromingen en
verschillende typen onderzoekers hebben de term aangehaald, beschreven en gebruikt in hun onderzoek. Daarnaast relateert de term
sterk aan, of is al dan niet hetzelfde als, de term ‘psychologisch eigenaarschap’. Deze laatste term zal verderop in dit hoofdstuk worden
behandeld. Allereerst zal er in worden gegaan op de auteurs die het begrip mentaal eigenaarschap hebben behandeld. Hieronder zijn twee
afstudeerders van de TU Delft (de Ruijter, 2013; van Etten, 2010), een onderzoeker naar duurzaam onderwijs en tevens vooruitstrevend
[en veelal geciteerd] in het onderzoek naar mentaal eigenaarschap (Breiting, 2008) en een onderzoeksgroep naar waardenmakerij in gebiedsontwikkeling (Van Luin et al., 2012). Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat de onderzoeken van zowel Van Luin et al.
(2012), als de Ruijter (2013); en van Etten (2010) zich richten op de gebiedsontwikkeling en hiermee kijken naar het gedeeld/collectief
mentaal eigenaarschap: het gevoel dat eenieder vanuit eigen overtuiging, passie en ambitie uiteindelijk een gezamenlijk doel hebben en
een vruchtbaar collectief zullen inzetten jegens dit doel. Dit collectief zal zich uiteindelijk gezamenlijk, dankzij de gegeven mechanismen
van verankering13, mentaal eigenaar voelen: de ‘community of ownership’. In dit onderzoek is individueel mentaal eigenaarschap de kern
van het onderzoek, maar de begrippen van eerder genoemde auteurs zullen worden gebruikt om meer inzicht in het begrip te krijgen.
In zijn onderzoek beschrijft van Etten (2010) mentaal eigenaarschap als ‘de verbintenis van de gebruiker met iets, iemand, welke niet legaal
eigendom is, maar wordt behandeld, gebruikt en onderhouden alsof het zijn of haar eigendom is’14. Hieruit zou geconcludeerd kunnen
worden dat mentaal eigenaarschap gelijk is aan ‘verbinding’ (commitment). Echter, Ketelaar (2012) onderschrijft (mentaal) eigenaarschap
als sterk gerelateerd aan ‘commitment’ en andere soortgelijke begrippen, maar maakt hierbij de kanttekening dat (mentaal) eigenaarschap
verder gaat dan dat. Het gevoel van eigenaarschap jegens het object, ontwikkelt zich wanneer een persoon mentale energie investeert in
13
Van Luin et al. (2012) omschrijven hier vier verschillende mechanismen, welke niet te verwarren moeten worden met de mechanismen
van Pierce et al. (2002) welke in hoofdstuk behandeld zullen worden. De mechanismen van Van Luin et al. (2012) worden verderop in dit
hoofdstuk toegelicht.
14 Het begrip is hier vertaald vanuit de Engelstalige scriptie van van Etten (2010, p. 43), waarin hij mentaal eigenaarschap beschrijft als ‘the
commitment of the user with something, someone, which is not physically owned, but is treated, used and maintained as it is his/her own’.
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 28
de activiteiten/handelingen ten behoeve van het object. Zij ontleent dit aan Breiting (2008), welke hierbij aangeeft dat hoe meer betrokkenheid en moeite een persoon investeert om een bepaalde verandering te weeg te brengen, of om een bepaald proces of uitkomst tot stand
te brengen, des te hoger is het niveau van mentaal eigenaarschap van deze persoon. Waar van Etten (2010) mentaal eigenaarschap dus
vergelijkt met verbintenis, geven de andere auteurs aan dat het hier sterk aan gerelateerd is, maar niet hierdoor niet vervangen kan worden.
In haar afstudeeronderzoek beschrijft de Ruijter (2013) mentaal eigenaarschap als ‘de cognitieve en affectieve conditie waarin één of
meerdere individuen zich eigenaar voelen van een materieel of immaterieel object’. Waar zij verder ingaat op het collectieve gevoel van
mentaal eigenaarschap, omschrijft zij kort ook het individuele gevoel als: ‘een relatie tussen een individu en object door “persoon-object”
interactie, waardoor een nauwe band wordt ervaren tussen de “zelf” en het object en deze een deel wordt van de “verlengde zelf”’. Hiernaast
benadrukt zij tevens dat mentaal eigenaarschap kan ontstaan zonder een fysiek aanwezig object. Mentaal eigenaarschap is complex, zo
baseert de Ruijter (2013) op Pierce et al. (2002), en heeft het een cognitieve en affectieve kern. Hierin is de cognitieve conditie gerelateerd
aan een affectief gevoel van, bijvoorbeeld, voeldoening, effectiviteit en competitie, wat tot uiting komt in gevoelens wanneer anderen
betrokken raken met het object [en hier mogelijk aanspraak op maken]. Individueel mentaal eigenaarschap definieert zij als: ‘de conditie
waarin een individu het gevoel heeft dat het ‘doelwit van eigendom’ van hem of haar is’: wat [sterk] relateert aan wat van Etten (2010)
beschrijft met het niet legale eigendom dat wordt behandeld, gebruikt en onderhouden alsof het zijn of haar eigendom is.
van Luin (2011) en Van Luin et al. (2012) beschrijven in het onderzoek naar waardenmakerij in gebiedsontwikkeling het begrip ‘collectief
mentaal eigenaarschap’. Zij omschrijven dit als ‘het laten varen van de onverschilligheid en werk maken van leefbaarheid en ontwikkelkracht
van hun gebied. Niemand dwingt mensen tot mentaal eigenaarschap, ze doen het vanuit eigen overtuigingen, passie en ambities’ 15. Hierbij
worden ook de vier basiselementen van collectief mentaal eigenaarschap aangehaald: ambities, gezamenlijkheid, vertrouwen en collectieve
intenties. Daarnaast beschrijven de auteurs (Van Luin et al., 2012) vier mechanismen die moeten worden geactiveerd om het collectief
mentaal eigenaarschap te laten ontstaan: [1] gedeelde probleemdefinitie of gedeelde ambitie, [2] gezamenlijke formele en informele netwerken, [3] hebben en erkennen van leiderschap en [4] gemeenschappelijk gevoel van urgentie of doormaken van een gezamenlijke crisis.
Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat collectief mentaal eigenaarschap zich onderscheid van individueel mentaal eigenaarschap: wanneer een gezamenlijk project gestart wordt, kan individueel mentaal eigenaarschap verdwijnen, terwijl collectief mentaal eigenaarschap kan ontstaan16. Daarbij is gemeenschappelijk mentaal eigenaarschap niet slechts een som van het gevoel van mentaal eigenaarschap van de individuen: gemeenschappelijk mentaal eigenaarschap ontwikkelt zich in een gemeenschap die de vier eerder omschreven mechanismen doorlopen.
Een advies dat wordt gegeven door van Luin (2011) om mentaal eigenaarschap te [h]erkennen en/of te laten ontstaan is [1] opsporen en
koesteren van waardevolle intenties, [2] insluiten en waarde toevoegen, [3] ontvankelijkheid en vasthoudend, [4] compliceren en/of [5]
meervoudig verankeren. Deze stappen zijn wél toepasbaar op individuele mentaal eigenaars: volgens van Luin (2011) zijn er meer mentaal
eigenaars, is er meer passie, dan men weet. Daar waar de Ruijter (2013); en van Etten (2010) ingaan op de definitie van mentaal eigenaarschap, wordt hier meer ondervangen hoe mentaal eigenaarschap kan worden [h]erkend, gestimuleerd of laten ontstaan.
Breiting (2008, p. 162) ondervangt in zijn onderzoek het begrip mentaal eigenaarschap als ‘een concept welke refereert naar een mentale
neiging, waarin affectieve en cognitieve domeinen worden gecombineerd, wanneer deze relateren aan een specifieke situatie of bepaalde
prestaties. Het [mentaal eigenaarschap] ontwikkelt zich in situaties waarin je jouw mentale energie “investeert” in een activiteit, waarin je,
15
Van Luin et al. (2012) baseren hierin de definitie van mentaal eigenaarschap op de definitie van Breiting (2008).
Bijvoorbeeld in geval van een grote gebiedsontwikkeling waarin kleine individuele [buiten] ruimtes opgaan in een grotere, gedeelde, buitenruimte.
Het individueel mentaal eigenaarschap kan verdwijnen: men herkent de eigen ruimte niet meer vanwege de opschaling. De uitdaging hierin is deze
mensen te betrekken in de gedeelde ambities zodat gedeeld mentaal eigenaarschap kan ontstaan jegens de buitenruimte.
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
16
Pagina | 29
situatie’17.
bijvoorbeeld, streeft naar een verandering in die
Hierbij geeft hij aan dat ‘investeren’ hier niet, per se, over fysieke investering te
gaan: ook een discussie ofwel een brainstormsessie kan hieronder worden verstaan. Daarnaast redeneert hij dat er verschillende niveaus
van mentaal eigenaarschap kunnen bestaan, waarvan hij het ontstaan heeft omschreven zoals eerder in dit hoofdstuk is geciteerd [hoe
meer betrokkenheid, des te hoger het niveau van mentaal eigenaarschap].
Breiting (2008) concludeert tevens dat er, theoretisch, gesproken kan worden over een reeks van niveaus van mentaal eigenaarschap
waarbij zeer laag het geheel niet betrokken zijn [met het object] representeert en waarbij zeer hoog de enige persoon die alles heeft besloten
en alles alleen heeft gedaan [met betrekking tot het object] representeert. Daarbij veronderstelt hij dat het niveau van mentaal eigenaarschap de toekomstige verbintenis en motivatie, in situaties waarbij het object van [mentaal] eigenaarschap betrokken is, beïnvloedt. Dit
houdt in dat, wanneer het object van eigenaarschap betrokken is in een situatie, de mentaal eigenaar zich in deze situatie aangesproken
voelt: indirect worden deze eigenaars door het gevoel van eigenaarschap namelijk aangesproken op hun identiteit.
Wanneer het object van eigenaarschap betrokken is in een proces, waarbij mogelijk meerdere andere [mentaal] eigenaars betrokken zijn,
kan de ontwikkeling van het gevoel van [gedeeld] eigenaarschap worden gestimuleerd (Breiting, 2008). Hierin ligt een relatie met het
gemeenschappelijk mentaal eigenaarschap van van Luin (2011), echter, Breiting (2008) relateert het ontstaan van gedeeld mentaal eigenaarschap aan het samenkomen van geïnteresseerden voor dit object, maar waarbij de individuele gevoelens jegens het object [het meest]
sterk van invloed zijn, terwijl van Luin zijn aandacht meer legt op de gedeeldheid van de intenties van de betrokken personen en gedeelde
ambities, netwerken en gevoelens.
Naast van Luin (2011) heeft ook Breiting stappen [i.e. omstandigheden] geschreven om mentaal eigenaarschap te [h]erkennen, stimuleren
of te laten ontstaan. De omstandigheden zouden specifiek moeten voorkomen en kunnen als volgt worden omschreven:






Alle betrokkenen participeren in het stellen van een doel van het object/project;
Alle betrokkenen gezien worden als gelijke partners in het proces;
Alle betrokkenen een directe interesse hebben in de veranderingen;
Alle betrokkenen input geven in het proces;
De betrokkenen hun ‘vingerafdruk’ [identiteit] herkennen in de uitkomst;
De betrokkenen erkenning ervaren voor hun input in het proces.
Reflecterend op deze omstandigheden voor het stimuleren van mentaal eigenaarschap, kan er gezien worden dat erveel wordt geschreven
vanuit het [gemeenschappelijke] proces naar een gedeeld einddoel. Zouden deze stappen vertaald worden naar de individu en het individuele object, dan zouden deze omstandigheden, waarin mentaal eigenaarschap kan worden gestimuleerd, worden omschreven als:


De persoon ‘participeert’ met het object en de doelen die hij/zij heeft opgesteld voor dit object 18;
De persoon wordt door de legaal eigenaar gezien als gelijke partner in het object;
Oorspronkelijk schreef Breiting zijn theorie in het Engels, waarin hij mentaal eigenaarschap toelicht als ‘a concept referring to a mental
disposition combining affective and cognitive domains as these relate to a specific situation or certain achievements. Mental ownership
develops in situations where you “invest” your mental energies in an activity, for example, when you are aiming for some kind of change in
that situation.’
18 Deze omschrijving oogt enigszins onduidelijk, maar met participatie wordt bedoeld: ‘de nabijheid van een persoon met het object en de
relatie tussen de persoon en het object’ (Stocki & Bielecki, 2012). De voorgaande regel zou ook kunnen worden geschreven als: ‘De
persoon heeft een relatie met het object, waarbij hij/zij doelen heet opgesteld voor het object [i.e. het object zou … voor mij moeten betekenen].’
17
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 30




De persoon heeft interesse [en voelt zich aangesproken] wanneer er veranderingen aan het object worden gemaakt;
De persoon mag input geven wat er mag gebeuren met het object;
De persoon herkent zijn of haar ‘vingerafdruk’ [identiteit] in het object [eveneens na mogelijke veranderingen];
De persoon ervaart erkenning voor zijn of haar input in het object [en een mogelijk veranderproces van het object].
Met deze omstandigheden kan worden gezien dat de focus voornamelijk ligt op degene die de omstandigheden van eigenaarschap ervaart:
hij of zij moet als gelijke gezien worden, mag input geven en moet zichzelf herkennen in het object [danwel het proces van verandering van
het object]. De betrokkenheid, als wel de investering/participatie, zal hierdoor worden gestimuleerd [en hierdoor toenemen], waardoor, zo
stelt Breiting (2008), de mate van mentaal eigenaarschap zal toenemen. Men kan zich meer identificeren met het object en voelt zich [in
zijn identiteit] aangesproken, wanneer er een andere partij aanspraak kan maken op het object.
5.1.1.1 Conclusie mentaal eigenaarschap
Vanuit de visie van verschillende auteurs kan mentaal eigenaarschap kort worden samengevat als: ‘het gevoel jegens een object welke
geen [juridisch] eigendom is, maar wel wordt ervaren als zijnde eigendom van de persoon, waarmee een persoon affectie heeft en waarmee
hij of zij zich kan identificeren en ook betrokken bij voelt.’ (eigen definitie, gebaseerd op: Breiting, 2008; de Ruijter, 2013; van Etten, 2010).
Om mentaal eigenaarschap te [h]erkennen, stimuleren en te laten ontstaan zijn er verschillende omstandigheden nodig: op individueel,
intern, niveau [bijvoorbeeld: de persoon ‘participeert’ met het object of heeft er interesse voor] en op collectief, extern, niveau [bijvoorbeeld:
de persoon wordt als gelijke partner gezien en mag input geven] (eigen definitie, gebaseerd op Breiting, 2008; van Luin, 2011). Dit kan er
voor zorgen dat de betrokkenheid met het object toeneemt en dat hiermee de mate van mentaal eigenaarschap ook zal toenemen.
5.2
Aspecten mentaal eigenaarschap
Om het hoofdbegrip mentaal eigenaarschap voor dit onderzoek meetbaar te maken, is het nodig een begrip te vinden dat dezelfde strekking
heeft of parallel loopt aan dit begrip. Immers, het meten van het gevoel jegens een object welke geen [juridisch] eigendom is, maar wel
wordt ervaren als zijnde eigendom van de persoon, waarmee een persoon affectie heeft en waarmee hij of zij zich kan identificeren en ook
betrokken bij voelt, is behoorlijk abstract en zal door iedereen anders worden opgevat. Onderliggende aspecten van het begrip kunnen
hiervoor uitkomt bieden en in deelvraag 2, welke in dit hoofdstuk centraal staat, komt dit naar voren: Welke aspecten kenmerken mentaal
eigenaarschap?
5.2.1 Psychologisch eigenaarschap
Voorgaande definitie van mentaal eigenaarschap omschrijven het gevoel en de condities, maar maken het gevoel van mentaal eigenaarschap niet direct meetbaar: betrokkenheid is lastig meetbaar en daarmee, wanneer de definitie ten aanzien van meetbaarheid van Breiting
(2008) wordt aangehouden, ook de mate van mentaal eigenaarschap. Direct aan een persoon vragen of hij of zij zich mentaal eigenaar
voelt van een object en in welke mate hij of zij zich eigenaar voelt van dit object kan per keer verschillen, waarbij ook in acht genomen moet
worden dat elke persoon het begrip anders kan interpreteren. Om het begrip operationaliseerbaar te maken zijn er expliciete stappen of
elementen nodig die [de mate van] mentaal eigenaarschap kunnen bepalen.
Mentaal eigenaarschap is zoals eerder benoemd, een begrip, gedefinieerd als ‘neiging’ (Breiting, 2008), ‘verbintenis’ (van Etten, 2010),
‘conditie’ (de Ruijter, 2013) of ‘overtuiging, passie en ambitie’ Van Luin et al. (2012) welke veelal wel een term kent, maar waarin nog relatief
weinig op ingegaan wordt wat betreft het ontstaan van de ‘staat’ van mentaal eigenaarschap, afgezien van het feit dat betrokkenheid een
rol speelt. Parallel aan het mentaal eigenaarschap kan er ook een ander begrip worden getroffen: psychologisch eigenaarschap. Verschillende auteurs refereren tevens naar dit begrip wanneer het gaat over mentaal eigenaarschap, of behandelen mentaal eigenaarschap als
zijnde psychologisch eigenaarschap (Breiting, 2008; de Ruijter, 2013). Of deze begrippen daadwerkelijk naast elkaar, en daarmee als één
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 31
‘psychologisch’ 19.
type begrip, benaderd kunnen worden, hangt af van de betekenissen van de begrippen ‘mentaal’ en
Volgens de Van
Dale (2013) kunnen de begrippen als volgt worden omschreven:
Mentaal: In [of van] de geest;
Psychisch: Geestelijk [op de geest betrekking hebbend], niet lichamelijk.
Hieruit kan worden opgemaakt dat begripsmatig mentaal- en psychologisch eigenaarschap bij benadering gelijk zijn. Voor de toelichting en
bepaling van mentaal eigenaarschap, zal als gevolg binnen dit onderzoek overwegend het parallele begrip psychologisch eigenaarschap,
en de bijbehorende motieven, mechanismen en uitkomsten, worden gebruikt.
Het begrip psychologisch eigenaarschap, wordt al sinds 1996 bestudeerd, waar Dirks, Cummings en Pierce het boek ‘Psychological ownership in organizations: Conditions under which individuals promote and resist change’ publiceerden, waarin zij ingaan op het mentaal eigenaarschap van werknemers binnen de organisatie waarin zij werken. Van hieruit wordt het begrip verder uitgebouwd en ook meer theoretisch en breder draagbaar: verschillende stappen worden gedefinieerd, waarbinnen verschillende kaders worden gesteld: Pierce en Dirks
zijn in deze onderzoeken leidend, en zijn tevens bij de meest recente [grote] onderzoeken naar psychologisch eigenaarschap betrokken.
Het begrip wordt uitgebouwd en in 2001 wordt een stap gezet in de richting van een theoretisch model van het begrip: vanaf dan worden
de [meer meetbare] elementen behandeld: de motieven, mechanismen en uitkomsten van psychologisch eigenaarschap, welke het resultaat van het gevoel van eigenaarschap zijn, worden ontwikkeld en gespecificeerd. Op het begrip psychologisch eigenaarschap zal verder
in dit hoofdstuk worden ingegaan, evenals de stappen en kaders die het begrip met zich meebrengt.
In het artikel van Pierce et al. (2001, p. 299), waarin een van de eerste stappen naar een theoretisch kader voor psychologisch eigenaarschap [binnen organisaties], wordt gezet, wordt gesproken over psychologisch eigenaarschap als ‘de toestand waarin een individu zich
voelt alsof het object van eigenaarschap (materieel of immaterieel) een onderdeel van henzelf is. De kern van dit psychologisch eigenaarschap is het gevoel van bezitsdrang en van het psychologisch verbonden zijn met een object. Iemands bezittingen worden gevoeld als een
verlenging van ‘de zelf’, waarbij het gevoel van psychologisch eigenaarschap ontstaat.’ 20 Samenvattend omschrijven Pierce et al. (2002)
deze definitie als: ‘de toestand waarin een individu het gevoel heeft dat het object van eigenaarschap, of een deel van dat object, ‘van hem’
is. Dit terugkoppelend aan het gevormde begrip in de eerste paragraaf [zie: hoofdstuk 5.1.1.1], toont dat de begrippen mentaal- en psychologisch eigenaarschap, naast de tekstuele gelijkenis, inhoudelijk sterk aan elkaar gerelateerd zijn. In het begrip van mentaal eigenaarschap wordt geconcludeerd dat het object wordt ervaren als eigendom, wat relateert aan de bezitsdrang van de mens binnen psychologisch
eigenaarschap. Daarnaast relateert de gestelde affectie en identificatie van de persoon in het begrip van mentaal eigenaarschap, sterk aan
het voelen dat het object een onderdeel van de persoon zelf is en wordt ervaren als verlenging van ‘de zelf’, beschreven in het begrip
psychologisch eigenaarschap. Dat de begripsvorming gelijkenissen kennen, betekent dat de grondslagen van psychologisch eigenaarschap
vertaald kunnen worden naar het [operationaliseerbaar maken van] mentaal eigenaarschap.
In het zoeken naar de betekenis van het begrip ‘psychologisch’ is het zoekwoord ‘psychisch’ toegepast, dit omdat ‘psychologisch’ ingaat
op het vakgebied van de psychologie en de inzichten die daarbij worden verkregen, terwijl ‘psychisch’ ingaat op het geestelijke gestel van
een persoon., zoals mentaal dat ook doet.
20 Het onderzoek van (Dirks et al., 1996) is oorspronkelijk Engelstalig. Zij bespreken hierin het begrip psychologisch eigenaarschap als ‘a
state of the mind, psychological ownership is that state in which individuals feel as through the target of ownership or a piece of it is “theirs”.
The core of psychological ownership is the feeling of possessiveness and of being psychologically tied to an object. One’s possessions are
felt as extensions of the self, and, thus, the state of psychological ownership emerges.’
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
19
Pagina | 32
Inhoudelijk wordt een vergelijking getrokken tussen de begrippen psychologisch eigenaarschap, verbintenis (‘commitment’), identificatie en internalisatie (Pierce et al., 2001, p. 306), waarbij kan worden geconcludeerd dat er vanuit
de conceptuele kern van deze concepten onderling grote verschillen bestaan. Waar psychologisch eigenaarschap
vanuit de kern gebaseerd is op de bezitsdrang (‘Van wat heb ik het gevoel dat het van mij is?), ligt aan verbintenis
(‘commitment’) het verlangen om verbonden te blijven ten grondslag (‘Moet ik mijn verbintenis behouden?’). Identificatie heeft als kern dat men een element van het object gebruikt om de eigen identiteit te bepalen (‘Wie ben ik?’)
en internalisatie komt voort uit gedeelde doelen en waarden (‘Waar geloof ik in?’).
Reflecterend op de begripsvorming van van Etten (2010) ten aanzien van mentaal eigenaarschap, waarbij wordt
geconstateerd dat mentaal eigenaarschap en ‘commitment’ in het principe hetzelfde zijn, kan aan de hand van de
voorgaande theorie worden geconcludeerd dat dit niet het geval blijkt te zijn.
Pierce et al. (2001) benoemen dat bezittingen ons [zelf-] bewustzijn en onze beleving van de wereld vormen, en
voorzien bezittingen de individu van ‘een plek’. Het hebben van een plek, een thuis [i.e. het thuis-concept], dient
hier als voorbeeld, dit beschreven als ‘feeling at home’, als voorbeeld kan dienen. Hiermee leggen zij indirect de
link tussen psychologisch eigenaarschap en de woonomgeving en de woonervaring: de woning voorziet een persoon, wellicht wel meer dan andere objecten, van een [veilige] plek, van een thuis.
Volgens Pierce et al. (2002, p. 5) kent [de uitwerking van] psychologisch eigenaarschap onderscheidende kenmerken: [1] het gevoel van eigenaarschap manifesteert zichzelf in emotie, welke geassocieerd wordt met ‘mij’, ‘van mij’
en ‘(van) ons’, [2] het psychologisch eigenaarschap reflecteert een relatie tussen het individu en het (materiële of
immateriële) object, sterk gerelateerd aan ‘de zelf’ en [3] de toestand van psychologisch eigenaarschap is complex
en omvat een cognitieve en affectieve kern: het is een conditie waarvan men zich bewust is door een intellectuele
waarneming, maar gaat gepaard met een emotioneel of affectief gevoel.
De gevoelens van psychologisch eigenaarschap produceren een gevoel van genoegen [welbehagen] en gaan gepaard met een gevoel van doeltreffendheid en competentie. Dit wordt voornamelijk zichtbaar wanneer een derde
partij mogelijk beslag kan of gaat leggen op het object waarover men zich eigenaar voelt: men voelt zich aangevallen
in de eigen identiteit, maar eveneens binnen zijn of haar veilige plek. Dit hangt allemaal samen met waarom men het
gevoel ervaart, waardoor men het gevoel ervaart, hoe men het gevoel ervaart en hoe dit gevoel wordt beïnvloed. Dit
verdeelt psychologisch eigenaarschap in vier onderdelen: [1] motieven, [2] mechanismen, [3] uitkomsten en [4] additionele factoren (Pierce et al., 2002), welke zijn geschetst in Figuur 5. In de volgende paragrafen zullen de onderdelen van psychologisch eigenaarschap worden toegelicht.
5.2.1.1 Motieven
De hoofdmotieven van psychologisch eigenaarschap, ook wel de ‘roots’ genoemd, kunnen worden onderscheiden
in drie onderdelen (Pierce et al., 2001, pp. 300-301): [1] efficacy en effectance, [2] eigen identiteit en [3] ‘het hebben
van een plek’. De motieven [i.e. genesis of ‘roots’] van psychologisch eigenaarschap, zorgt ervoor dat twee groepen
onderzoekers kunnen worden onderscheiden (Pierce et al., 2002, pp. 7-8): de ‘nature’ [aangeboren] aanhangers of
de ‘nurture’ [aangeleerd] voorstanders. Daar waar de ‘nature’ aanhangers verklaren dat ‘het menselijke’ wordt gekarakteriseerd door de noodzaak van bezit, wat tevens terug te zien is in onze primaten (i.e. mensapen), verklaren de
‘nurture’ aanhangers dat het gevoel van bezit vroeg in het ontwikkelproces van de mens (i.e. het kind) wordt aangeleerd. Uiteindelijk lijken beiden van invloed te zijn: zowel sociale als culturele factoren beïnvloeden hoe mensen
omgaan met hun (materiële) bezittingen (Dittmar (1992), in Pierce et al., 2002, p. 8)
Literatuurstudie
Figuur 5: Conceptueel model mentaal eigenaarschap bij
huurders van woningcorporaties
Figuur 6: Motieven van mentaal eigenaarschap
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 33
Efficacy en effectance
Het eerste motief, efficacy en effectance21, kan worden beschreven als de mogelijkheden en de rechten van individuen om de omgeving
aan te passen, waarin zij zelf de controle hebben of de actie uitvoeren (i.e. een causaal effect hebben op de omgeving). Het motief kan,
grofweg, worden vertaald als het doeltreffend hebben van een causale uitwerking op het object (Pierce et al., 2002). Hiermee kan dit motief
worden beschreven als een instrumentele functie van psychologisch eigenaarschap: door de behoefte aan doeltreffendheid, zijn mensen
gedreven om de omgeving te leren kennen en aan te passen. Dit kan als resultaat hebben dat mensen controle hebben over de objecten:
hierdoor raken de objecten en ‘de zelf’ met elkaar verbonden [i.e. de ‘zelf’ wordt verrijkt, uitgebreid, door een extra object 22].
Bezittingen bepalen de controle en invloed op tastbare en niet-tastbare objecten: men kan zich capabel achten, omdat zij, door efficacy en
effectance het gevoel hebben dat zij degenen zijn die ‘iets’ tot stand hebben gebracht. (Pierce et al., 2002). Een deel van de menselijke
conditie zit verscholen in de individuele ervaring en ondervinding van de omgeving: dit dient zowel in de intrinsieke gevoelens van de mens
[het gevoel hebben dat je in controle bent over de omgeving] als de extrinsieke voldoeningen [de motivatie om geliefde objecten toe te
voegen aan de omgeving].
Het hebben van een eigen identiteit
Het tweede motief ‘het hebben van een eigen identiteit’ omschrijft dat men eigenaarschap jegens objecten, waarmee de identiteit ontdekt
kan worden, gebruikt om zichzelf mee te omschrijven en uit te drukken naar anderen (Brown et al., 2013) en om de continuïteit van ‘de zelf’
over tijd te behouden: bezittingen worden gebruikt om ‘de zelf’ tot uitdrukking te laten komen (Pierce et al., 2001). Psychologisch eigenaarschap is hierin sterk gerelateerd aan bezittingen, identiteit en individualiteit. Volgens Pierce et al. (2002, pp. 10-12) draagt het voelen,
ervaren, van [psychologisch] eigenaarschap bij aan drie aspecten van de eigen identiteit: [1] het leren kennen van ‘de zelf’, [2] het uitdrukken
van de eigen identiteit aan anderen en [3] de continuïteit van de eigen identiteit onderhouden.
Het leren kennen van ‘de zelf’
De identiteit van een persoon ligt tussen het individuele wereld en de maatschappij: men leert zichzelf pas kennen wanneer hij of zij dit kan
reflecteren aan anderen. Bezittingen spelen in dit proces een belangrijke rol: de betekenis van bezittingen worden bepaald door hoe de
maatschappij er naar kijkt. Door een, nabije, relatie met het object leert men iets over het object, maar indirect ook iets over henzelf: het
object is immers onderdeel van hen geworden. Dit interactieve proces met onze bezittingen, maakt dat zij ervoor zorgen dat men een
gevoel van een plek, comfort, zelfstandigheid, plezier/genot en kansen ervaart, als resultaat van een bijdrage aan de identiteit van de
persoon (Pierce et al., 2002, pp. 10-11).
Het uitdrukken van de eigen identiteit aan anderen
Naast het leren kennen van ‘de zelf’, spelen bezittingen ook een belangrijke rol in sociale verbintenissen van mensen. Bezittingen drukken
de identiteit van de eigenaar uit aan anderen, dit om erkenning en aanzien te verkrijgen van de maatschappij. Kortgezegd, onze bezittingen
vertellen [indirect] aan anderen wie we zijn, wat we doe en wie of wat we zijn geworden. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het bezit
van [een bepaald merk] auto, maar ook de locatie, het
21
Efficacy en effectance kunnen lastig worden vertaald naar het Nederlands. Voor de begrijpbaarheid en leesbaarheid van dit onderzoek is ervoor gekozen in dit geval de Engelse begrippen aan te houden.
22 ‘De zelf’ is een belangrijk aspect van psychologisch eigenaarschap, kortweg: door bezittingen verrijkt men zijn of haar identiteit. In dit
rapport zal er in het hoofdstuk: ‘De zelf’ uitgebreid op in worden gegaan.
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 34
woning 23,
type en de eigendomsvorm van de
waarbij natuurlijk het interieur en de decoratie belangrijk zijn voor mens
identiteit. Hoe men de identiteit uitdrukt zien we het meeste terug in onze gebruiksgoederen: zij vertegenwoordigen onze
persoonlijke waarden, kwaliteiten, gedragingen, sociale verbindingen en prestaties. Dit uitdrukken van identiteit ziet men
terug in de marketing voor producten: doelgroepen worden bepaald, reclames waarmee men zich kan [of wil] identificeren worden
ontworpen en successen op de markt krijgen een vervolg. Dit heeft een wederkerig effect, want klanten die zich willen
identificeren met het object, gaan hier ook naar leven, of voor werken (Pierce et al., 2002, pp. 11-12).
De continuïteit van de eigen identiteit onderhouden
Naast het uitdrukken van de identiteit, zorgen bezittingen dat mensen zich comfortabel voelen en emotioneel verbonden
met zichzelf en hun geschiedenis: bezittingen reflecteren herinneringen vanuit het verleden. Denk maar aan de foto’s
die men maakt, dagboeken die worden bijgehouden, cadeaus gekregen van anderen, maar ook het eerste zelf aangeschafte [grote] object. Dit alles vormt de identiteit van een persoon, maar geeft ook een bepaald gevoel van veiligheid:
wanneer objecten verloren gaan of worden weggenomen, kan men het gevoel ervaren alsof een deel van henzelf wordt
weggenomen. Daartegenover staat dat het behouden, en bewaren, van bezittingen, ervoor zorgt dat deze objecten
symbolische vertegenwoordigers zijn van de identiteit.
De basis voor, het voelen, ervaren, van [psychologisch] eigenaarschap ligt deels vertegenwoordigd in de eigen identiteit:
mensen raken mentaal verbonden aan hun bezittingen en maken deze deel van zichzelf.
Het hebben van een plek
Het ‘hebben van een plek’ motief wordt beschreven als het motief van het individu om een ruimte of gebied te bezitten:
om een ‘thuis’ te hebben om in te verblijven. 24 De basisbehoefte om ‘ergens’ bij te horen zijn de eerste behoeften van
de mens (Weil (1952) in van Dyne & Pierce, 2004, p. 442). Deze behoeften worden vervuld door bezittingen: deze
zorgen ervoor dat mensen het gevoel krijgen ergens bij te horen, een plek te hebben. Zonder objecten, bezittingen,
welke dichtbij de identiteit van de persoon liggen, kan een persoon zich geïsoleerd en niet op zijn plek voelen.
Het hebben van deze basisbehoeften, relateert aan de behoeften-piramide van Maslow (Poston, 2009), welke is weergegeven in Figuur 7. De basisbehoeften van de mens bestaat uit vijf basisstappen, en twee toegevoegde stappen, welke
in chronologische volgorde, kunnen worden omschreven als: [1] fysiologische behoeften, [2] behoefte aan bestaanszekerheid, [3] behoefte aan verbondenheid en liefde, [4] behoefte aan waardering, [5] cognitieve behoeften, [6] esthetische
behoeften en [7] behoefte aan zelfverheerlijking. Hierbij moet worden opgemerkt dat behoeften vijf en zes [cognitieveen esthetische behoeften], pas ná herziening van de piramide zijn toegevoegd. De behoeften volgens Maslow kunnen
als volgt worden omschreven (van der Voordt, 2004):
Figuur 7: De piramide van Maslow (gebaseerd op Poston,
2009; van der Voordt, 2004)
23
Psychologisch eigenaarschap wordt hier tevens gelinkt aan het huis [-eigenaarschap]. Interessant hier is dat Pierce
et al. (2002) het hebben over ‘the home owned’. Hierin bevestigen zij dat eigendomsvorm van de woning ook invloed
heeft op de identiteit van de persoon. Hoe deze link samenhangt met dit onderzoek en het [t]huisgevoel, wordt behandeld in het hoofdstuk: Huiseigenaarschap/Thuiseigenaarschap.
24 Pierce et al. (2001) linken dit aan het motief dat bezittingen kunnen veranderen in een onderdeel van ‘de zelf’, waarmee zij verklaren dat, wanneer men de potentie in een object ziet om onderdeel van de eigen identiteit te worden, zij
hierin ook significant meer energie en bronnen in stoppen dan wanneer dit niet het geval zou zijn.
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 35
[1]. Behoeften die gericht zijn op het in stand houden van het menselijk leven, zoals bijvoorbeeld de behoefte aan eten en drinken,
frisse en verse lucht, rust, ontspanning en seksuele verlangens;
[2]. Behoeften die gericht zijn op bescherming, bijvoorbeeld tegen extreme weersomstandigheden, ziekte en ongevallen, maar ook
de behoefte om zich ergens veilig en thuis te voelen;
[3]. Behoeften die gericht zijn op bedienen het ‘sociale gestel’ van de mens: contact met anderen, geborgenheid, genegenheid,
sympathie en het hebben van vriendschappen. Hierin wordt voorzien in de wens van de mens om ergens bij te horen;
[4]. Behoeften die gericht zijn op respect, op het bedienen van de ego. Het voorzien in het verlangen van zelfvertrouwen en zelfwaardering en de waardering in de vorm van aandacht, erkenning, achting, status en prestige tegenover anderen;
[5]. Behoeften die voorzien in de drang tot het weten en het begrijpen van de mens: het begrijpen en het kennen van de omgeving
van de mens;
[6]. Behoeften die voorzien in de wens naar schoonheid: de mens streeft naar schoonheid en naar de beleving van dit streven;
[7]. Behoeften om mogelijke talenten van de persoon [volledig] tot ontwikkeling te laten komen: fysiek, mentaal en spiritueel.
Hierbij concludeert Maslow, in zijn need-satisfaction theorie dat gedrag zal plaatsvinden, wanneer er in de behoeften sprake is van een
tekort: bepaalde behoeften zijn dan niet, of in een te beperkte mate, bevredigd. Hierin kan het doorlopen van behoeften worden teruggezien:
men zal eerst de primaire behoeften [1 en 2] proberen te bevredigen in een voldoende mate, voordat men de hogere behoeften zal proberen
te bevredigen [3 tot en met 7].
Terugkoppelend naar de behoefte van het hebben aan een plek [i.e. ergens bij te horen], kan er worden geconcludeerd dat het ‘hebben
van een plek’, zoals Pierce et al. (2002) dat bedoelen, sterker relateert aan de hogere behoeften dan aan de primaire behoeften. Het
hebben van een plek betekent namelijk in dit geval niet het voorzien in de basisbehoefte van de plek [i.e. het hebben van bescherming en
veiligheid], maar het hebben van relaties met de omgeving en het verkrijgen van aanzien en gezag door de plek. Zij stellen dat het hebben
van een ‘thuis’ voorziet in de veiligheid van het individu: zowel fysiek als mentaal. Daarbij komt dat het decoreren van het object, de woning,
als zijnde het toevoegen van de eigen identiteit door bezittingen aan de woning, ervoor zorgt dat mensen hiermee hun zekerheid, identiteit
en individualiteit aan de buitenwereld laten zien (2002, p. 13). Het object verandert hierdoor van een object naar een deel van ‘de zelf’. Bij
de ontwikkeling van dit thuisgevoel raken mensen psychologisch verbonden aan dingen: het is voor hen een bijzondere plek, waar ze
bekend mee zijn en welke hen zekerheid biedt. Het motief van het ‘hebben van een plek’, welke gepaard zijn met het herkennen van deze
plek, zorgt ervoor dat mensen hierin gaan investeren.
Het hebben van een plek brengt, aldus, drie territoriale behoeften met zich mee: [1] controle hebben over de plek, [2] het personaliseren
van de plek als een verklaring van de eigen identiteit en [3] stimulering 25. (2002, p. 13). Als laatste moet hierbij worden opgemerkt dat niet
alleen een huis kan dienen als een plek, als een thuis, maar tevens het dorp, het erf of de buurt: deze kunnen immers tevens in de territoriale
behoeften dienen.
Conclusie motieven
Psychologisch eigenaarschap zorgt ervoor dat mensen de basismotieven [efficacy en effectance, het hebben van een eigen identiteit en
het hebben van een plek] vervullen. Deze motieven zijn volgens Pierce et al. (2002) de redenen om de gevoelens van eigenaarschap te
ervaren. Elk van de drie motieven faciliteert de ontwikkeling van psychologisch eigenaarschap, in tegenstelling dat het dit direct laat optreden. Geconcludeerd kan worden dat motieven nodig zijn om het psychologisch eigenaarschap te laten ontstaan, maar dat psychologisch
eigenaarschap niet direct ontstaat wanneer de motieven aanwezig zijn, hiervoor zijn tevens de mechanismen nodig.
25
Stimulering komt voort uit de noodzaak te overleven en wordt bereikt door het maken, aanpassen en verdedigen van de plek. Het [stimulering] wordt bereikt door personalisatie en het identificeren met de plek. Wanneer de plek wordt ‘gecomplimenteerd’, danwel aangevallen,
zal de persoon zich direct aangesproken voelen (Porteous, 1976).
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 36
5.2.1.2 Mechanismen
Psychologisch eigenaarschap is verankerd in de motieven: personen kunnen het gevoel van eigenaarschap ontwikkelen jegens objecten, wanneer deze objecten het ‘toelaten’ om de motieven te laten opereren en eraan voldaan
kan worden. Naast de drie hoofdmotieven, is er voor het ontstaan van psychologisch eigenaarschap tevens ervaring [i.e. pad, mechanisme] nodig. Dit is vertegenwoordigd in de drie hoofdmechanismen, ook wel betiteld als de
‘routes’. De drie mechanismen kunnen worden beschreven als: [1] controle hebben op het object, [2] een [innige]
‘band’ opbouwen met het object en [3] [‘de zelf’] investeren in het object (Pierce et al., 2001, pp. 301-302) en zijn
weergegeven in .
Controle hebben op het object
Het hebben van controle over een object, zorgt ervoor dat men zich meer eigenaar voelt over dat object. Hoe groter
de mate van controle die de persoon zelf heeft over het object, des te meer zal het object worden ervaren alsof het,
psychologisch, onderdeel is van ‘de zelf’ (Pierce et al., 2002) en zal het hierdoor het gevoel van eigenaarschap
over het betreffende object stimuleren. Dit hangt samen met het belang van bezittingen voor de persoonlijke identiteit [zie: Het hebben van een plek]. Daarbij is tevens geconcludeerd door Prelinger ((1959) in: Pierce et al., 2002,
p. 15) dat objecten, waarover een persoon [1] controle ervaart, welke [2] gemanipuleerd kunnen worden of objecten
[3] waardoor de persoon beïnvloed kan worden, een grotere kans hebben om een onderdeel van ‘de zelf’ [en
daarmee onderdeel van psychologisch eigenaarschap] te worden, dan wanneer dit niet het geval is (Ellwood
(1927), Furby (1978) en Prelinger (1959), in Pierce et al., 2001).
Controle [b]lijkt een belangrijk aspect te zijn, met een causaal resultaat: wanneer een persoon meer controle ervaart
over het object, is de kans groter dat ze het object ervaren alsof het van hen is. Het gevoel van eigenaarschap
brengt met zich mee dat het, gevoelsmatig, mogelijk is voor een persoon om het object te gebruiken, en het gebruik
[van anderen] met het object te controleren. Gebruik is hierin mogelijk het belangrijkste aspect: gebruik van een
object kan worden gezien als de uitvoering van controle op dat object (2002)
Een [innige] ‘band’ opbouwen met het object
Naast het hebben van controle op het object, is het belangrijk dat het wordt ‘ervaren’: door een [levende] relatie te
hebben met het object. Hierdoor zal men het object [her]kennen en wordt het onderdeel van ‘de zelf’. Er is een
causale relatie te vinden tussen het gevoel van eigenaarschap en de associatie met het object: associatie van de
persoon met het object zorgt ervoor dat men zich hierover eigenaar gaat voelen (Pierce et al., 2001, p. 301) Tevens
wordt er geconcludeerd dat, [1] naarmate men langer of vaker met een object in aanraking komt, [2] men meer
informatie en kennis opdoet over het object en [3] men een diepere relatie tussen ‘de zelf’ en het object ervaren 26,
leidt tot een groter gevoel van eigenaarschap. Deze innige band kan worden versterkt door een grotere intensiteit
van verbinding of het meer/beter/goedkoper beschikbaar maken van informatie [over het object]. Daarbij zorgt het
investeren van energie, tijd, inspanning en aandacht [i.e. ‘de zelf’] ervoor dat een persoon één kan worden met het
object en hiervoor gevoelens van eigenaarschap kan ontwikkelen (2001, p. 302). Waar eigenaarschap taalkundig
een onduidelijk begrip is, is het lastig om het begrip buiten het individuele beeld te bekijken. Psychologisch eige-
Men verkiest zijn of haar eigen bezittingen boven dat van anderen, zelfs als ze gelijk zijn, omdat ‘we ze beter
kennen, we een nauw besef over ze hebben en ze meer intens ervaren’ (Pierce et al., 2002, p. 16).
Literatuurstudie
Figuur 8: Mechanismen van mentaal eigenaarschap
26
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 37
naarschap reflecteert uiteindelijk een [intieme/innige] relatie, band, of een psychologische nabijheid van de eigenaar met het object, welke wordt opgebouwd door [langdurig] contact met het object, informatie verkrijgen over het
object en de zelf ervaren in het object.
[‘De zelf’] investeren in het object
Binnen het gevoel van de mens is het mogelijk te voelen dat men eigenaar is van hemzelf en de arbeid die hij
verricht en zich daarom eigenaar voelt van datgene dat is gemaakt, gevormd of geproduceerd. Men investeert,
door arbeid, niet alleen tijd en fysieke inspanning, maar ook energie om het product te creëren. Hierin kan tevens
het kopen van een object worden gezien als het ‘creëren’, omdat het voortkomt uit de verdiensten van onze arbeid
[i.e. geld] (Pierce et al., 2002, p. 17). De meest krachtige vorm van ‘de zelf’ investeren is het maken van een
object: dit vereist tijd, energie en zelfs de persoonlijke waarden en identiteit. Het investeren van ‘de zelf’ zorgt
ervoor dat ‘de zelf’ één wordt met het object en een persoon eigenaarschap voelt jegens dat object: een persoon
ziet zijn of haar eigen reflectie in het object en ervaren hun eigen moeite in het object. De [psychologisch] eigenaar
voelt zich verantwoordelijk voor het object, en hierdoor zal hij of zij zich investeren door energie, zorg en bezorgdheid. Dit investeren van ‘de zelf’ komt in nog meer verschillende verschijningsvormen voor: naast eerdergenoemde, investeert men ook ideeën, vaardigheden [i.e. skills], en fysieke, psychologische en intellectuele energieën (Pierce et al., 2001). Uiteindelijk resulteert dit in het gevoel dat het object van eigenaarschap voortvloeit
vanuit ‘de zelf’: het object is verbonden met de persoon die het heeft gemaakt, of er in heeft geïnvesteerd. Hoe
meer men investeert in het object, des te sterker dit gevoel en het gevoel van eigenaarschap wordt.
Conclusie mechanismen
Een gevoel van [psychologisch] eigenaarschap kan zich ontwikkelen als gevolg van [het uitvoeren van] één of
meer van de mechanismen. Deze mechanismen worden door Brown et al. (2013) omschreven als: ‘de ervaringen
of paden die mensen afleggen en welke ervoor zorgen dat zij een gevoel van eigenaarschap ontwikkelen’. De
drie ‘routes’ vormen dus [gedeeltelijk] de basis van mechanismen, maar evenals bij de motieven, zo verklaren
Pierce et al. (2002), hoeven niet allemaal tegelijkertijd doorlopen te worden. De routes zijn, in combinatie met de
motieven, nodig om het gevoel van [psychologisch] eigenaarschap te laten ontstaan.
5.2.1.3 Effecten
Uiteindelijk hebben de motieven [roots] en mechanismen [routes] een resultaat: het gevoel van eigenaarschap en
de behorende gevoelens en gedragingen daarbij 27. Immers een psychologisch gevoel is niets zonder zijn consequenties. In deze consequenties kunnen twee effecten, en een ‘gemengd’ effect, worden onderscheiden: [1] een
positieve kant en [2] een schaduwzijde van psychologisch eigenaarschap en een effect hier tussenin: [3] het
gemengde effect van het gevoel van eigenaarschap (Pierce et al., 2002). Hierbij moet de notitie worden gemaakt
Figuur 9: Effecten van mentaal eigenaarschap
27
Hierbij moet de notitie worden gemaakt dat de uitkomsten van psychologisch eigenaarschap een gevoel zijn
met een bepaald [al dan niet wenselijk] gevolg. Echter, zoals in eerdere paragrafen beschreven, zijn de motieven
gericht op het gevoel van de mens, en de mechanismen op de gedragingen ontstaan door dat betreffende gevoel.
Dit zou tot verwarring kunnen leiden: hoe kan een resultaat gelijk zijn aan datgene wat het veroorzaakt heeft [hoe
kunnen gevoelens en gedragingen de uitkomst zijn van [andere] gevoelens en gedragingen]? Reflecterend op de
hoofdstukken 5.2.1.1 en 5.2.1.2 en ervaring gedurende het onderzoek, kan er worden geconcludeerd dat de
gevoelens en gedragingen dusdanig zijn afgekaderd, maar dat er de mogelijkheid bestaat dat zij afwisselend
kunnen optreden.
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 38
dat deze gedragingen, en hun benaming [positief of negatief], zijn ontstaan vanuit ‘de blik van de maatschappij’: een groot persoonlijk risico
nemen om bijvoorbeeld een kind te beschermen wordt als positief gezien, terwijl mensen die ruziën [of ten oorlog trekken] over een stuk
land wat in hun ogen van hen is [en hiermee dus hun eigen grenzen willen veilig stellen], wordt gezien als de donkere kant van psychologisch
eigenaarschap (Pierce et al., 2002). Zou er worden gekeken vanuit de persoon die het gevoel van eigenaarschap ervaart, dan zouden
[vrijwel] alle gedragingen als positief worden bestempeld: men voert deze immers uit vanuit eigen intrinsieke gevoelens en door het doorlopen van [zelfgekozen] routes.
Positieve kant van psychologisch eigenaarschap
Onder de positieve kant van psychologisch eigenaarschap kunnen talloze mogelijkheden en gedragingen worden verstaan. In het onderzoek naar het maken van een theoretisch model van psychologisch eigenaarschap, gaan Pierce et al. (2002) in op drie [positieve] gedragingen van de eigenaars: [1] burgerschap, [2] het maken van een persoonlijk offer en het aanvaarden van risico en [3] het ervaren van
verantwoordelijkheid en beheer van het object. Op deze gedragingen zal hier tevens worden ingegaan.
Burgerschap
Gedrag is een functie van de identiteit van een persoon: mensen creëren en onderhouden hun gevoel van ‘de zelf’, door gedrag te vertonen
dat ten goede komt aan de persoonlijke doelen. Psychologisch eigenaarschap kent een positieve associatie met de gedragingen van
burgerschap [i.e. gedrag welke bijdraagt aan het welzijn van de gemeenschap, welke vrijwillig wordt uitgevoerd en van nature positief is],
hierom zullen mensen die eigenaarschap ervaren voor een ‘sociale eenheid’ [als in: de groep, de organisatie, de familie, het land, e.d.]
zullen zij jegens dit object zich gedragen als burger (2002, p. 28). Dit ziet men ook terug in, het naleven van, een gemeenschappelijke
leefstijl: de participatiesamenleving is een lichtend voorbeeld van burgerschap, waarbij Leidelmeijer (2012) zelfs stelt dat het uitvoeren van
burgerschap gelijk is aan participeren.
Een persoonlijk offer maken en het aanvaarden van risico
Het aanvaarden van een bepaald risico en het maken van een offer, ten behoeve van een ‘sociale eenheid’ is tevens een belangrijke
uitkomst. Normaliter wordt een land besprekend door onder andere de politie en het leger, maar er zijn ook situaties waarin ze niet noodzakelijk zijn, maar wel verschijnen. Bijvoorbeeld wanneer burgers zich opstellen als een zogenoemde ‘klokkenluider’ [het, anoniem, aangeven van onethisch of crimineel gedrag]: hiermee nemen zij een persoonlijk risico, maar geven dit offer ten behoeve van het welzijn van de
maatschappij [of de organisatie].
Deze gedragingen worden gevoed door het ervaren van het gevoel van eigenaarschap: wanneer iemand zich in die mate verbonden voelt
met de organisatie [maatschappij of object] en deze komt mogelijk in de moeilijkheden wanneer er geen melding van wordt gemaakt, is die
persoon geneigd om een risico te nemen ten behoeve van de het voortbestaan van de organisatie of het object (Pierce et al., 2002).
Het ervaren van verantwoordelijkheid en beheer [over het object]
Wanneer een persoon zich [psychologisch] eigenaar voelt over een object, kan dit er toe leiden dat hij of zij zich ook verantwoordelijk gaat
voelen over het object. Dit verantwoordelijkheidsgevoel brengt nog andere gevoelens met zich mee: beschermend zijn, [ver-]zorgend zijn
en proactief de verantwoordelijkheid over het object willen nemen. Wanneer ‘de zelf’ van een persoon [sterk] is verbonden met het object,
zullen de gevoelens om deze te onderhouden, beschermen of te verbeteren voorvloeien uit de identiteit van de persoon: dit zal leiden tot
een groter gevoel van verantwoordelijkheid.
Hieraan relateert het gevoel van beheer over het object: wanneer mensen zich verantwoordelijk voelen over een object, zullen zij ook een
verantwoordelijkheidsgevoel ervaren als beheerders/onderhouders van het object, ongeacht of zij wel of niet de legale [i.e. juridische]
eigenaar zijn. Wanneer het verantwoordelijkheidsgevoel ontstaat voor een object, zal de [psychologisch] eigenaar sneller handelen vanuit
het grotere geheel dan vanuit zijn of haar persoonlijk doel (Pierce et al., 2002).
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 39
De schaduwzijde van psychologisch eigenaarschap
Op bepaalde momenten kan psychologisch eigenaarschap ook een keerzijde hebben, waarvan er vier expliciet worden toegelicht door
Pierce et al. (2002): [1] exclusieve controle willen hebben over het object, [2] ‘hebben’ tegenover ‘zijn’, [3] saboterend gedrag vertonen en
[4] persoonlijk disfunctioneren.
Exclusieve controle willen hebben over het object
Psychologisch eigenaarschap kan ook een schaduwzijde hebben, wanneer het wordt bekeken vanuit een extern oogpunt, vanuit de visie
van iemand [of iets] die zich niet binnen de relatie van eigenaarschap bevindt. Personen kunnen bijvoorbeeld het object niet willen delen
met anderen of willen de exclusieve controle hebben over het object. In situaties waarin participatie, ‘samen delen’, belangrijk is, kan deze
schaduwzijde de intenties ondersneeuwen. Situaties waar bijvoorbeeld een democratische samenwerking gewenst is, maar waar één persoon [of een kleine groep mensen] de macht overneemt, omdat zij zich psychologisch eigenaar voelen, kunnen resulteren in een negatieve
sfeer door de bezitsdrang van deze groep (2002, p. 30).
‘Hebben’ tegenover ‘zijn’
Het psychologisch eigenaarschap is sterk gerelateerd aan het ‘zijn’, dit tegenover het ‘hebben’. Echter het gevoel van ‘hebben’ kan een
persoon afleiden van verwerkelijking van zijn gevoelens en kan hierdoor het gevoel van tegenspoed bij de persoon teweeg brengen. Het
hebben van [extrinsieke] bezittingen en financieel succes wordt vaak gekoppeld aan het afwezig zijn van zowel de mogelijkheid zich psychologisch aan te passen, als het welzijn. Het gevoel van willen ‘hebben’ kan resulteren in psychologisch eigenaarschap, maar kan op zijn
beurt wel leiden tot een afname van het gevoel van ‘de zelf’, omdat de mate van controle door het ‘hebben’ [in plaats van het ‘zijn’] verschuift
naar buiten ‘de zelf’ (2002, p. 30).
Saboterend gedrag vertonen
Wanneer een persoon wordt gescheiden van datgene jegens wat zij een sterk gevoel van eigenaarschap voelen, bijvoorbeeld omdat ze
door reguleringen het moeten verlaten, kan dit ervoor zorgen dat deze personen handelingen ondernemen die schade kunnen aanbrengen
aan datgene of diegene tussen hem of haar en het object is gekomen. Hier kan bijvoorbeeld worden gedaan aan sabotage, stalken, vernieling of het aanbrengen van fysiek letsel. Hiermee zorgen zij er ook voor dat zij lijnrecht tegenover de mensen komen te staan, om ervoor
te zorgen dat deze de mechanismen28 niet mogen [of kunnen] doormaken. Wanneer de condities dusdanig zijn dat een persoon zich
geschonden of gehinderd voelt in zijn connectie met het object, kan psychologisch eigenaarschap omslaan in dusdanig gedrag. Deze
hindering kan liggen in het hinderen van persoonlijke karaktertrekken [zoals bijvoorbeeld autoritair zijn, of een hoge drang van controle
willen nastreven], maar ook in het hinderen van de motieven en mechanismen van de persoon [wanneer bijvoorbeeld de primaire route is
om de eigen identiteit in het object te herkennen of hieraan toe te voegen, door hiervoor regels aan te stellen, zal iemand zich in zijn primaire
route aangetast voelen] (2002, p. 30).
Persoonlijk disfunctioneren
Het gevoel van [psychologisch] eigenaarschap, kan er ook voor zorgen dat een persoon zich overdonderd voelt door de gevoelens van
verantwoordelijk. Bijvoorbeeld wanneer er [radicale] verandering plaatsvindt in de objecten van eigenaarschap, die zij ervaren als ‘van
zichzelf’ [i.e. als onderdeel van ‘de zelf’], kunnen zij zich gefrustreerd en gestrest voelen en een persoonlijk verlies ervaren: zij hebben
immers minder controle over het object ervaren. Het verlies van bezit kan leiden tot het verkleinen van onze persoonlijkheid, ziek worden
of het niet meer willen leven (2002, p. 31)
28
Hiermee worden de mechanismen van psychologisch eigenaarschap bedoeld, zoals behandeld in het hoofdstuk Mechanismen: [1] het
hebben van controle, [2] het opbouwen van een band of [3] het investeren [van ‘de zelf’].
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 40
De gemengde gevoelens van psychologisch eigenaarschap
Gevoelens hoeven niet per se puur positief of negatief te zijn: soms kan het per situatie verschillen hoe deze effecten zich resulteren. In
een mensenleven komt men voor vele veranderingen te staan, waarvan sommigen zullen worden ondersteund door de persoon waarom
het gaat, terwijl men tegen andere veranderingen een grote aversie voelt. Dit verschil wordt veroorzaakt omdat er drie categorieën van
verandering kunnen worden onderscheiden (Dirks, Cummings, and Pierce (1996), in Pierce et al., 2002): [1] vanuit eigen initiatief tegenover
opgelegd, [2] evolutionair tegenover revolutionair en [3] aanvullend tegenover afnemend. Men kan positief staan tegen sommige veranderingen, dit voorgebracht door de mate waarin zij zich eigenaar voelen over het object. Wanneer deze verandering vanuit het eigen initiatief
komt [waarin het voorziet in de behoefte aan controle en efficacy], evolutionair [waarin het voorziet in de continuïteit van ‘de zelf’] en
aanvullend [waarin het voorziet in de behoeft van controle, zelf-verbetering en persoonlijke efficacy] is, zal de persoon meer open staan
voor de verandering en hier positiever mee omgaan dan wanneer dit niet het geval is. Dan is de verandering namelijk opgelegd [wat het
hebben van controle bedreigd], revolutionair [wat de continuïteit van ‘de zelf’ niet ten goede komt] en afnemend [het neemt de kern weg
waarmee de persoon zich mee verbonden voelt].
Conclusie effecten
Gevoelens van psychologisch eigenaarschap kunnen resulteren in zowel positieve als negatieve [eigenaarschap] gevoelens. Hierin blijft
sterk van belang of de situatie voorziet in de motieven en mechanismen, als eerder behandeld in de hoofdstukken Motieven en Mechanismen. Wanneer dit in lijn ligt met de [primaire] motieven van de personen, zal dit resulteren in burgerschap, het maken van een persoonlijk
offer en/of het aanvaarden van risico en het ervaren van verantwoordelijkheid en beheer. Het kan echter ook voorkomen dat het eigenaarschap, en haar motieven, omslaan naar negatieve gedragingen: het willen hebben van exclusieve controle, het willen ‘hebben’ in plaats
van willen ‘zijn, het saboteren van de situatie of het ervaren van een persoonlijk disfunctioneren. De situaties zijn echter niet altijd zwartwit: het ene moment kan men een verandering volledig ondersteunen, terwijl het andere moment men volledig tegen deze [zelfde] verandering in kan gaan. Dit heeft te maken met drie typen van verandering. Blokkeert of interrumpeert de verandering de [primaire] motieven
en het bijbehorend mechanisme van de persoon, dan kan het dat de persoon volledig tegen deze verandering in zal willen gaan; sluit de
verandering aan op de motieven [i.e. is het zelf-geïnitieerd en sluit het aan bij ‘de zelf’] dan zal de persoon mee gaan in de verandering.
5.2.1.4 Additionele factoren
Naast de ‘basisonderdelen’ [i.e. motieven, mechanismen en uitkomsten] kenmerkt psychologisch eigenaarschap ook additionele factoren.
Deze factoren beïnvloeden het ontstaan van het gevoel van eigenaarschap. Het zijn niet alleen factoren die betrekking hebben op de
persoon en het object, maar ook op de ‘kracht van de situatie’. De complexiteit die dit met zich meebrengt is dat het een gemeenschappelijk
effect heeft met de motieven en mechanismen in de context waarin het gevoel van eigenaarschap verschijnt. Pierce et al. (2002) onderscheiden vier additionele factoren: [1] objectfactoren, [2] individuele factoren, [3] procesfactoren en [4] contextfactoren.
Objectfactoren
Objecten waarvan men zich eigenaar kan voelen, zijn er in vele verschillende soorten en maten: er is geen theorie of maatstaf die een
classificatie geeft van deze objecten. Hoe het object van eigenaarschap gekarakteriseerd kan worden varieert per cultuur, levensfase,
karakter en zelfs sekse: mannen identificeren zich meer met objecten die fysieke interactie en activiteit omvatten, terwijl vrouwen zich meer
associëren met beeldende en symbolische objecten. Objecten voor welke men eigenaarschap voelen, komen voort uit het gevoel van het
willen hebben van bezit. De verschillende objecten van eigenaarschap kunnen bijvoorbeeld zijn: het werk, hulpmiddelen, fysieke/materiële
objecten [zowel gericht op actie, sportartikelen als, beschouwend, een notitieboek], ideeën, relaties/mensen, een plek/een territorium, [eigen] lichaamsdelen, voedingsmiddelen, creaties en geluiden (Pierce et al., 2002).
De objecten moeten, op zijn minst, de kans bieden om te voorzien in de motieven en ze moeten voorzien in het kunnen doorlopen van de
mechanismen. Hiervoor moeten de objecten op zijn minst [1] zichtbaar en [2] aantrekkelijk zijn, maar daarbij ook [3] beschikbaar [toegankelijk], [4] open [ontvankelijk] en [5] bewerkbaar zijn (2002, pp. 17-18). Daarnaast moeten de objecten [6] sociaal geaccepteerd zijn en [7]
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 41
faciliterend voor ‘de zelf’ (de Ruijter, 2013). Objecten die faciliteren in de belangrijkste motieven van psychologisch eigenaarschap, zijn de beste kandidaten om daadwerkelijk het gevoel van eigenaarschap over te voelen.
Individuele factoren
De motieven, zoals behandeld door Pierce et al. (2001); en Pierce et al. (2002) [efficacy en effectance, eigen identiteit en
het hebben van een plek], zijn universeel, maar ze kunnen verschillen per individueel proces. Dit kan worden veroorzaakt
door drie aspecten: [1] de sterkte van de motieven, [2] de persoonlijkheid van de persoon en [3] de persoonlijke waarden
van de persoon. Allereerst kunnen personen verschillen in de sterkte van de motieven die ze ervaren: dit kan overigens
ook over tijd verschillen: bij de ene persoon zal het hebben van een plek een primair motief zijn, terwijl zij niet het motief
van efficacy en effectance ervaren. De waarschijnlijkheid van het bestaan van deze motieven veranderen per persoon en
over tijd. Dit hangt samen met de persoonlijkheid van de persoon, de tweede individuele factor. Karaktertrekken van
personen zorgen ervoor dat de operationalisatie van de motieven met het object kunnen veranderen. Mensen die, bijvoorbeeld, extrovert zijn, geven er de voorkeur aan dat objecten worden verkregen via het sociale netwerk en contact, of
mensen die open staan voor ervaringen staan er voor open om een grote variëteit in de bezittingen te kennen, dan
mensen die hier minder voor open staan. Mensen die graag de macht hebben, zijn geneigd om bezittingen tot ‘de zelf’ te
trekken door het uitvoeren van controle, meer dan door een band op te bouwen met het object of hierin te investeren.
Daarnaast, het derde aspect, zijn mensen met een sterk gevoel van ‘de zelf’ meer geneigd objecten te verkrijgen die tot
het innerlijk spelen, terwijl mensen met een minder sterk gevoel meer materialistisch ingesteld zullen zijn 29.
Persoonlijke waarden zorgen ervoor dat verschillende [soorten] objecten gewenst zijn bij verschillende mensen, dat er
smaakverschillen tussen mensen kunnen bestaan. Kijkend vanuit het ‘zelf-concept’ komt dit omdat individuen ernaar
streven om de gevoelens van eigenwaarde te vergroten, en hierdoor zoeken naar [legale of psychologische] objecten met
een grote waarde voor hen. Eigenaarschap wordt hierdoor gestimuleerd, omdat mensen meer eigenaarschap ervaren
jegens objecten die belangrijker zijn voor hun persoonlijke waarden. Het kan hierin natuurlijk ook mogelijk zijn dat mensen
zich geen eigenaar voelen over een object welke legaal wel van hen is, terwijl deze ook [1] is verkregen aan de hand van
een ‘harde’ investering, [2] men er controle over heeft en/of [3] er een ‘band’ is met het object. Dit wordt veroorzaakt
wanneer er geen van de motieven in de mens wordt aangesproken (2002, pp. 19-20).
Procesfactoren
Het proces, waarin psychologisch eigenaarschap wordt verkregen, is een complexe interactie tussen alle elementen [motieven, mechanismen, object- en persoonlijke factoren]. Achter deze elementen kunnen een aantal ideeën ten grondslag
liggen, welke buiten het onderzoek van Pierce et al. (2002) liggen, maar waarover zij wel een aantal verwachtingen geven.
Allereerst ligt de complexiteit van het proces in de motieven van psychologisch eigenaarschap: ondanks dat deze onafhankelijk van elkaar worden beschreven, zijn deze motieven niet totaal onafhankelijk van elkaar. Een motief kan onafhankelijk zijn, maar, wanneer er aan wordt voldaan, kan deze wel de anderen beïnvloeden. Iemand kan een sterk gevoel van
efficacy ervaren in zijn eigen huis/plek, maar niet in die van een ander. Daarnaast kan iemands identiteit worden bediend,
wanneer hij of zij zich herkent in zijn eigen plek. De motieven zijn aanvullend en additief, en het gevoel van eigenaarschap
resulteert uit een [deel-]verzameling van de motieven: een sterker gevoel zal worden ervaren wanneer meer dan één van
de motieven aanwezig zijn en worden bediend (2002, pp. 20-21).
Individuele factoren
Objectfactoren
Procesfactoren
Contextfactoren
Figuur 10: Additionele factoren mentaal eigenaarschap
Dit hangt sterk samen met de schaduwzijde ‘Hebben’ tegenover ‘zijn’: wanneer men meer gefocust is op het ‘hebben’ in plaats van op het ‘zijn’,
brengt dit met zich mee dat zij een minder sterk gevoel van ‘de zelf’ zullen ervaren.
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
29
Pagina | 42
Tevens zijn de mechanismen van psychologisch eigenaarschap aanvullend en additief: het gevoel van eigenaarschap kan worden bereikt
door het doorlopen van één route, maar dit gevoel zal versterken wanneer een persoon het gevoel ervaart door het doorlopen van meerdere
mechanismen. De mechanismen hebben geen ‘verslechteringsfactor’, wat er op zou duiden dat wanneer één van de mechanismen niet
wordt doorlopen, het gevoel van eigenaarschap helemaal niet zou optreden. Aangezien dit niet het geval is, kan men in alle gevallen, één
of meerdere mechanismen doorlopen, het gevoel van eigenaarschap ervaren (2002, p. 21).
Pierce et al. (2002) verklaren de onduidelijkheid van de mate van belangrijkheid van de mechanismen: het lijkt dat het mechanisme van
controle en de zelf-investering het meest effectief zijn, omdat zij ervoor kunnen zorgen dat het object hiermee sneller onderdeel van ‘de
zelf’ wordt en omdat het controleren en investeren er [automatisch] voor zorgen dat men een ‘band’ opbouwt met het object. Hiermee
speculeren zij dat dat het opbouwen van ‘de band’ en bijproduct is van het controleren en het investeren in het object, omdat men de
eigenschappen van het object hierdoor leert kennen. Het kan echter ook onafhankelijk optreden: men bouwt een ‘band’ op met het object,
zonder dat hij er controle over heeft of erin heeft geïnvesteerd. Echter, omdat deze twee wel kunnen leiden tot de derde [het opbouwen van
de ‘band’], nemen zij aan dat, wanneer de mechanismen additief optreden, zij een sterker effect hebben dan wanneer zij afzonderlijk
optreden (2002, p. 22).
Daarnaast is de tijd die iemand nodig heeft om het gevoel van eigenaarschap te ontwikkelen van belang. Op cognitief niveau zal iemand
het object snel herkennen als eigendom, maar voordat het volledig cognitief en affectief onderdeel geworden is van ‘de zelf, zal het proces
lang[er], dynamisch en herhalend [iteratief] moeten zijn (2002, p. 21). Hierin komt het verschil naar voren tussen legaal en psychologisch
eigenaarschap. Wanneer mensen legaal eigenaar worden op het moment dat zij het verkrijgen, kan het een [enige] tijd duren voor zij ook
daadwerkelijk ervaren dat het object ‘van hen’ is. Het gevoel van daadwerkelijke controle, een ‘band’ en het investeren van ‘de zelf’ hebben
tijd nodig zich te ontwikkelen. Psychologisch eigenaarschap kan, echter, ontstaan zonder het aanwezig zijn van legaal eigenaarschap, dit
door een lang en iteratief proces. Het zorgt ervoor dat mensen zich opofferen ten behoeve van het object, wat zorgt voor een nog groter
gevoel van eigenaarschap.
Legaal eigenaarschap kan het ontstaan van psychologisch eigenaarschap versnellen, omdat de persoon die [legaal] eigendom heeft over
het object leidend is in de mechanismen: hij of zij heeft het volledige recht van het hebben van controle en heeft het recht uit vrije wil [binnen
de grenzen van de wet] het object te leren kennen en te investeren in het object. Het niet aanwezig zijn van legaal eigenaarschap kan er
voor zorgen dat er een meer onzekere vorm van psychologisch eigenaarschap, omdat mensen binnen de gestelde regels van de legaal
eigenaar en de wet [fysieke grenzen, het controleorgaan en de maatschappij] de mechanismen moeten doorlopen. Daarbij kan het niet zijn
van de legaal eigenaar met zich mee brengen dat men sneller bang is gescheiden te worden van het object, dat de eigenaar het object
opeist of dat zij het object verliezen (2002, p. 22).
Ook is het belangrijk hoe men met het object omgaat [de ‘rituelen’ met het object]: wanneer zij het object gebruiken, laten zien, er trots op
zijn en personaliseren, zal het object sneller gaan horen bij de identiteit van de persoon. Zij zullen het object sneller claimen als zijnde ‘van
hen’ en door deze claim zal de maatschappij het [h]erkennen als onderdeel van deze persoon (2002, p. 21).
Ten laatste zullen de gevoelens van eigenaarschap niet [altijd] voor altijd duren: ze kunnen verdwijnen en men zal zich niet langer voelen
als eigenaar van objecten die ooit ‘van hen’ voelden. Het verminderen en verdwijnen van het gevoel van eigenaarschap is gerelateerd aan
dezelfde aspecten als het laten ontstaan van psychologisch eigenaarschap: de motieven en mechanismen. Bijvoorbeeld een verandering
in het onderliggende motief [een veranderend idee van efficacy en effectance, een verandering in ‘de zelf’ of de behoefte aan een ander
plek], kan dienen als katalysator voor het verdwijnen van objecten uit ‘de zelf’. Ook het verdwijnen van een of meer van de mechanismen
[bijvoorbeeld verlies van controle, een vergroot gevoel van onbekendheid en verdwijnen van het object uit ‘de zelf’] kan ervoor zorgen dat
het gevoel verdwijnt. Ook wanneer de objecten minder zichtbaar, aantrekkelijk, aanpasbaar, open of ontvankelijk worden, kan het gevoel
afnemen. Men zal, wanneer het gevoel van eigenaarschap afneemt, stappen ondernemen om ook fysiek niet meer verbonden te zijn met
het object: bijvoorbeeld een verhuizing of een scheiding. (2002, p. 21).
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 43
Contextfactoren
Als laatste is er ook de context van de persoon en het object welke een rol speelt in het ontstaan van psychologisch eigenaarschap. Er is
een, evenals in de procesfactoren, grote variëteit in contextuele aspecten die een effect hebben op het ontstaan van het gevoel, waarin [1]
de structurele en [2] culturele als meest belangrijk worden gezien (Pierce et al., 2002).
Structurele contextfactoren
Bij structurele aspecten van de context kan worden gedacht aan wet- en regelgeving, normen, regels en hiërarchie. Deze kunnen ervoor
zorgen dat het ontstaan van psychologisch eigenaarschap kan worden gefaciliteerd, danwel tegengewerkt. De structurele factoren kunnen
‘sterke’ of ‘zwakke’ situaties creëren, welke impact hebben op de verschillen tussen individuele gedragingen. ‘Sterke’ situaties homogeniseren of beperken gedrag, wat erin limiteert om individuele verschillen te laten ontstaan. ‘Zwakke’ situaties geven de individu de kans om
de situatie te kunnen bepalen, om reacties te kunnen uitlokken en om de eigen identiteit aan anderen uit te drukken. Psychologisch eigenaarschap zal sneller tot stand komen in de ‘zwakke’ situaties dan in de ‘sterke’ situaties. De structurele context kan ook beperken in het
uitvoeren van de mechanismen door mensen, dit door de aanwezigheid van grenzen [bijvoorbeeld door het aangeven van grenzen, aanwezig zijn van grondrechten of het plaatsen van hekken]: dit limiteert mensen om in contact te komen met de objecten waardoor zij zich
aangetrokken voelen. Hierdoor kunnen zij de mechanismen niet, of beperkt uitvoeren. Ook in sterk hiërarchische situaties of organisaties
komt dit aspect van beperking voor (2002, p. 25).
Culturele contextfactoren
De culturele aspecten van de context hebben ook een impact op het gevoel van eigenaarschap. Cultuur hierin wordt gezien als de ‘collectieve programmering van de ziel, welke leden van een bepaalde sociale groep scheiden van een ander[e groep]’. Psychologisch eigenaarschap is gelinkt aan het concept van ‘de zelf’, welke wordt beïnvloed door de cultuur. Daarbij wordt psychologisch eigenaarschap gedeeltelijk aangeleerd door sociale leerprocessen, welke op hun beurt weer worden beïnvloed door de cultuur. Cultuur is hierdoor een belangrijke
factor om het fenomeen van psychologisch eigenaarschap te begrijpen. Door tradities, autoriteit, normen, waarden en geloven in de maatschappij vormt de cultuur de waarden van een individu richting het gevoel van controle, eigen identiteit, zichzelf uitdrukken, [mate van]
eigenaarschap en eigendom (2002, p. 25).
Volgens Pierce et al. (2002, p. 26) heeft cultuur een impact op alle elementen van [het ontstaan van] psychologisch eigenaarschap: gevoelens van eigenaarschap mogen dan wel universeel zijn, maar individuen onderscheiden zich door verschillende culturen, want in sommige
culturen spelen bezittingen een belangrijke rol voor ‘de zelf’. Gevoelens van eigenaarschap kunnen op verschillende manieren voorkomen
in verschillende culturen. Culturen kunnen er ook voor zorgen dat bepaalde motieven er meer uitspringen: in culturen meer gericht op het
individu, gekarakteriseerd door de ‘doe-cultuur’ zal efficacy en effectance belangrijker zijn dan de andere twee factoren. Daarentegen zal
het identiteitsmotief meer belangrijk zijn in een cultuur waar de focus is op de geschiedenis, dan in culturen meer gefocust op de toekomst.
Het motief van het uitdrukken van de identiteit aan anderen, zal meer belangrijk zijn in een collectieve cultuur en in culture waarin men
beloond wordt voor wat men heeft gedaan [wat men heeft bereikt wordt toegeschreven aan wat hij of zij heeft gedaan]. Ook de mechanismen
kunnen worden beïnvloed door de cultuur: wanneer men zich meer in een ‘doe-cultuur’ bevindt [in plaats van een ‘zijn-cultuur’], zal er een
shift zijn van controle en investering naar het opbouwen van een band met het object (2002, p. 26).
Ook objecten jegens welke mensen eigenaarschap kunnen voelen worden bepaald door de cultuur: wanneer men zich bevindt [opgevoed
is in] een cultuur waarin familie, collectiviteit en relaties belangrijk zijn, dan zal de persoon meer gevoelens van eigenaarschap voelen
jegens ‘sociale objecten’ [i.e. familie en vrienden], in plaats van werk en materiële objecten. In meer ‘mannelijke’ [materialistische] culturen
zullen materiele objecten meer van belang zijn, terwijl in ‘vrouwelijke’ [relationele] culturen zullen ideële objecten meer van belang zijn
(2002, pp. 25-26).
Het proces van het ontstaan van psychologisch eigenaarschap kent drie contextuele effecten: [1] de belangrijkheid voor legaal
eigenaarschap, [2] de tijdsduur voor het ontstaan van het gevoel en [3] een lange-termijn oriëntatie. In culturen waar legaal
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 44
eigenaarschap belangrijk is, zal het gevoel jegens het object minder belangrijk zijn. Wanneer een cultuur een lange termijn
oriëntatie kent, zal het ook langer duren voor mensen zich verbonden voelen met het object als deel van ‘de zelf’. Deze lange
termijn oriëntatie zorgt er ook voor dat, wanneer men wordt gescheiden van het object, dit voor hen veel pijnlijker zal zin. In
Amerika is men bijvoorbeeld veel meer gewend om van plek naar plek te verplaatsen, om vaak van werk te wisselen, terwijl
bijvoorbeeld in Frankrijk dit heel anders is (2002, p. 27).
Tevens wordt er in culturen waarin het individu belangrijk is, een sterker persoonlijk [individueel] gevoel van psychologisch
eigenaarschap ervaren, terwijl collectieve culturen meer een gedeeld [collectief] gevoel van psychologisch eigenaarschap
zullen ervaren (2002, p. 27)
Conclusie additionele factoren
Naast motieven, mechanismen en uitkomsten, zijn er binnen het psychologisch eigenaarschap vier additionele factoren die
bepalen in welke mate mensen zich eigenaar voelen van een bepaald object: [1] objectfactoren, [2] individuele factoren, [3]
procesfactoren en [4] contextfactoren. De factoren worden door verschillende aspecten bepaald, welke daarmee op hun beurt
invloed uitoefenen voor [het ontstaan van] psychologisch eigenaarschap. Objectfactoren bestaan uit het [a] zichtbaar-, [b] aantrekkelijk-, [c] beschikbaar-/toegankelijk-, [d] open-/ontvankelijk-, [e] bewerkbaar-, [f] sociaal geaccepteerd zijn van het object
en [g] ‘de zelf’ faciliterend zijn. Daarnaast moeten de objectfactoren ook de motieven en mechanismen van psychologisch
eigenaarschap faciliteren. Individuele factoren zijn [a] de sterkte van de motieven [bij de persoon], [b] de persoonlijkheid van de
persoon en [c] de persoonlijke waarden van de persoon. Procesfactoren bestaan uit [a] de aanwezigheid van motieven en
mechanismen, [b] het aantal aanwezige motieven en mechanismen, [c] tijd doorgebracht met het object, [d] type eigendom, [e]
verandering[en] in motieven en mechanismen, [f] rituelen met het object en [g] overzichtelijkheid van de motieven en mechanismen. Als laatste worden de contextfactoren door zowel structuur- als cultuurelementen: onder structuur vallen [a] wet- en
regelgeving, [b] normen, [c] eigendomsrechten, [d] hiërarchie en [e] [fysieke] grenzen, onder cultuur vallen [f] traditie, [g] culturele
oriëntatie, [h] normen en waarden en [i] typering van de cultuur.
5.2.2 ‘De zelf’
In voorgaande uiteenzetting over het begrip psychologisch eigenaarschap is het begrip ‘de zelf’ veel gebruikt: het object kan
onderdeel worden van ‘de zelf’, ‘de zelf’ kan worden geïnvesteerd in het object. Om deze ‘zelf’ beter in beeld te krijgen, kan het
worden verklaard vanuit de literatuur: [onder anderen] twee auteurs schreven over ‘de zelf’: Stocki and Bielecki (2012) en Belk
(1988). Deze laatste omschreef ‘de zelf’ als: ´de som van alles wat een persoon van hem of haar kan noemen: niet alleen zijn
of haar eigen lichaam en geestelijk gestel, maar ook zijn kleding, zijn huis, vrouw en kinderen, zijn naasten en vrienden, zijn
reputatie en werken, zijn grondbezit, jacht en bankrekening. 30’ Er kan worden gesteld dat een mens de som van zijn of haar
bezittingen is, waar de bezittingen de dingen zijn die we ‘van ons’ kunnen noemen, zie ook Figuur 11. Pierce et al. (2001);
Pierce et al. (2002) spreken van de zelf investeren in het object van eigenaarschap. Wanneer dit teruggekoppeld zou worden
aan het begrip van ‘de zelf’, zou er geconcludeerd kunnen worden dat men ‘zichzelf investeert in een deel van zichzelf’, ofwel
‘al zijn bezittingen investeert in een nieuw bezit’. Hieruit blijkt dat er een strikte scheiding gemaakt zou moeten worden tussen
de persoon en zijn bezit: bezittingen kunnen dermate belangrijk worden voor een persoon dat het lastig is te onderscheiden wat
het verschil is tussen ‘mij’ [wie ik zelf ben] en ‘van mij’ [wat ik bezit] (Stocki & Bielecki, 2012). Wanneer een persoon zich
investeert in een object, om deze deel te laten worden van ‘de zelf’, creëert hij of zij hiermee uiteindelijk een verruimde versie
De theorie van Belk (1988) is oorspronkelijk Engelstalig, waarin hij het concept van ‘de zelf’ omschrijft als: ‘the sum total of all
that he [a man] CAN call his, not only his body and his psychic powers, but thus clothes and this house, his wife and children,
his ancestors and friends, his reputation and works, his lands and yacht and bank-account.’
Literatuurstudie
Figuur 11: Het 'zelf-concept'
30
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 45
van ‘de zelf’, immers hij of zij heeft iets extra’s toegevoegd aan de som van zijn of haar bezittingen (2012, p. 311). Het toevoegen van
objecten aan deze verruimde versie van de zelf, gebeurt wanneer we er controle over hebben, in de mate zoals we ook letterlijk controle
[kunnen] hebben over onszelf [waarbij gedacht kan worden aan de controle over een arm of een been] (Belk, 1988). Dit wordt tevens
vastgesteld door Furby (1978) (in: Pierce et al., 2002): zij stelt dat hoe groter de mate van controle de persoon kan uitvoeren over de
objecten, des te meer zij verbonden zijn als onderdeel van ‘de zelf’, zie tevens de eerste afbeelding van Figuur 12. Hierbij stelt zij dat het
één worden van objecten met ‘de zelf’ ervoor zorgt dat men kan tonen dat zij in directe controle zijn over de sociale en fysiek omgeving.
Een object kan één worden met de zelf door controle, maar ook door creatie en kennis/erkenning, welke geleid zijn door emoties (Stocki
& Bielecki, 2012). Dit relateert sterk aan de mechanismen van mentaal eigenaarschap: het controle hebben over, een band opbouwen
met en het investeren [van ‘de zelf’], zorgen ervoor dat een persoon zich eigenaar gaat voelen over het betreffende object en het gevoel
heeft dat het object [een onderdeel] van hem of haar is. Hierin beschrijven Pierce et al. (2002) tevens dat gebruik kan worden gezien als
een kernbegrip in de mate van controle over dat object. ‘De zelf’ kan ook worden verreikt door een passief proces, welke niet zo bedoeld
is, of door een opdringing of een symbolische invasie aan ‘de zelf’ van de persoon [het was niet de bedoeling om het object van ‘de zelf’
te laten worden, maar is dit toch, positief of negatief, geworden]. De verrijkte ‘zelf’ zorgt ervoor dat een persoon zich competent voelt,
meesterschap ervaart, individualisering mogelijk kan maken en een relatie kan maken met mensen, de toekomst en het verleden (2012,
p. 312). Deze verrijkte zelf is een ‘pakket’ van de [fysieke en psychische] bezittingen van de betreffende persoon: bezittingen die tevens
de instrumentele functie hebben om de zelf uit te drukken en de nauwe relatie tussen bezit, eigen identiteit en individualiteit duidelijk te
maken (Pierce et al., 2002).
Er kan dus worden geconstateerd dat een object onderdeel kan worden van ‘de zelf’, waarin gebruik het kernbegrip voor controle is. Stocki
and Bielecki (2012) betitelen deze band met het object [het gebruiken/uitvoeren van controle] als participatie met het object, welke zij
beschrijven als: ‘een buitenstaand object waar de individu ‘onderdeel’ van wordt’ 31. Deze participatie kan gezien worden als de reflectie
van het begrip ‘eigenaarschap’ [het object wordt onderdeel van de individu’s gevoel van eigenaarschap]. Dit is terug te zien in de verschillende typen van materialisme: [1] karakter materialisme [materiële objecten in de kern van iemands leven en in de kern van ‘de zelf’], [2]
instrumenteel materialisme [objecten worden gezien als middelen voor andere doelen] en [3] waarde materialisme [bezittingen worden
gezien als waarde]. Hierin is ‘karakter materialisme’ bijna gelijk aan eigenaarschap en het object onderdeel maken van ‘de zelf’, waarbij
participatie [het individu dat onderdeel wordt van het object] onmogelijk is, omdat het object al onderdeel is van ‘de zelf’ (2012, p. 312).
De participatieschalen die de auteurs dan ook hanteren, zijn niet van toepassing binnen psychologisch eigenaarschap, daar waar bij dit
type van eigenaarschap ‘karakter materialisme’ en belangrijke rol speelt.
Uiteindelijk zorgt het hebben van controle ervoor dat objecten deel worden van de verrijkte zelf: hierin is gebruik de meest ultieme vorm
van controle. De tijd en moeite die wordt opgeofferd ten aanzien van objecten, die mogelijk bezittingen kunnen worden van de persoon
en onderdeel kunnen worden van ‘de zelf’, staan in proportie tot de mate waarin het object onderdeel is van de verrijkte zelf (Stocki &
Bielecki, 2012). Concluderend is ‘de zelf’ de optelsom van de bezittingen van een individu, zowel fysiek als psychisch, die er voor zorgen
dat een persoon hiermee zijn identiteit kan uiten en verbindingen kan maken, zowel sociaal als met de tijd. ‘De zelf’ en het individu liggen
sterk tegen elkaar aan, maar kunnen niet door elkaar worden vervangen: ‘de zelf’ drukt het individu uit en kan worden verrijkt door handelingen door deze zelfde individu.
31
Figuur 12: Onderdeel worden van
'de zelf': vergroten door controle,
toevoegen door tijd en moeite
Stocki and Bielecki (2012) hanteren in hun artikel verschillende schaalniveaus van participatie, waarin participatie gezien wordt als de
band die de personen hebben met het object.
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 46
5.3
Vertaling naar de [sociale huur-]woningmarkt
Nu duidelijk is hoe het hoofdbegrip mentaal eigenaarschap kan worden onderverdeeld in aspecten, waarin ‘de zelf’ [i.e. de identiteit] ook
een belangrijke rol spelen, moet er worden gekeken hoe dit gebrip binnen de woonomgeving, en dan voornamelijk de [sociale huur-]woningmarkt kan worden vertaald. De deelvraag die hierbij centraal staat is: Hoe kan mentaal eigenaarschap worden vertaald naar de [sociale
huur-]woningmarkt?
5.3.1 Eigenaarschap
Gevoelens van eigenaarschap zijn belangrijk en krachtig: het is een natuurlijk element van het menselijk bestaan. Door gevoelens van
eigenaarschap kan een mens zich in zijn leven uitdrukken en identificeren (Pierce & Jussila, 2011) en vallen hiermee dan ook onder een
van de behoeften zoals geschetst in de piramide van Maslow 32 (Poston, 2009; van der Voordt, 2004). Hij beschrijft hierbij dat volgens de
need-satisfactiontheorie behoeften aanzetten tot gedrag, wanneer er sprake is van een tekort, wanneer bepaalde behoeften niet of onvoldoende bevredigd zijn. Hierin kan de vergelijking worden getrokken met de motieven van psychologisch eigenaarschap: de aanzet om
bepaalde objecten onderdeel te maken van het eigenaarschap van het individu [en hiermee met ‘de zelf’ van het individu].
Eigenaarschap is, zo omschrijven Stocki and Bielecki (2012, p. 313): ‘de relatie tussen een persoon en een object, waarin het object
verschillende verschijningen kan hebben: [1] een persoon, [2] een institutie of [3] een object’. Zoals eerder behandeld, kan er een onderscheid gemaakt worden tussen legaal- en psychologisch [i.e. mentaal] eigenaarschap (Pierce et al., 2002, pp. 5-6), waaruit geconcludeerd
kan worden dat legaal eigenaarschap, dankzij de rechten gedefinieerd voor legaal eigendom, voornamelijk door de samenleving worden
erkend, terwijl psychologisch eigenaarschap voornamelijk door het individu wordt erkend welke ook daadwerkelijk het gevoel ervaart. De
relatie van eigenaarschap [danwel psychologisch, danwel fysiek], kan bestaan uit drie aspecten: [1] een fysiek aspect [het fysiek bezit en
bijbehorende controle], [2] een legaal aspect [de juridische en erkende rechten ten aanzien van het object en [3] een cognitief aspect [een
subjectieve smaak van het individu] (Stocki & Bielecki, 2012, p. 313). De eerste twee aspecten zijn subjectief in karakter en kunnen objectief
worden getest en bestudeerd, terwijl het derde aspect alleen indirect bestudeerd kan dit worden. Deze objectieve [juridische] en subjectieve
[psychologische] vormen van eigenaarschap kunnen leiden tot vier mogelijkheden van [combinaties van] eigenaarschap:
[1].
[2].
[3].
[4].
De persoon is legaal geen eigenaar en voelt zich ook geen eigenaar;
De persoon is legaal geen eigenaar, maar voelt zich wel eigenaar;
De persoon is legaal de eigenaar, maar voelt zichzelf geen eigenaar;
De persoon is legaal de eigenaar en voelt zich ook de eigenaar.
Hierin kunnen mogelijkheid twee en vier worden gezien als mensen die zich psychologisch [i.e. mentaal] eigenaar voelen van het object:
de één is hierin geen juridisch eigenaar terwijl de ander dat wel is33.
Er is een verschil tussen eigenaarschap en bezit (Stocki & Bielecki, 2012): in de twee extremen van bezit [zeer weinig tot helemaal niets
bezitten of, daar tegenover, heel veel bezitten] zijn, of lijken, beiden niet bevredigend: aan de ene kant heeft degene die helemaal niets
32
Maslow heeft in zijn piramide, zoals te zien is in Figuur 7, niet direct een behoefte naar eigenaarschap opgenomen. Echter, de behoefte
aan waardering komt hier sterk in de buurt. Zoals eerder al geconcludeerd, zorgt ‘de zelf’ ervoor dat mensen zich kunnen identificeren naar
anderen [en hierdoor respect en waardering kan ervaren] en ‘de zelf’ wordt verrijkt door het hebben of het ervaren van eigenaarschap.
33 Interessant hierin is vooral de persoon die niet legaal eigenaar is, maar zich wel zo voelt. Terugkoppelend aan de theorie van psychologisch [mentaal] eigenaarschap, kan dit gevoel worden veroorzaakt door motieven en mechanismen van psychologisch eigenaarschap:
wanneer binnen de mechanismen vrijheden worden gegeven [om controle te ervaren, een ‘band’ op te bouwen en te investeren] om aan
de motieven te kunnen laten voldoen, kan iemand die niet de vrijheid van een juridisch eigenaar ervaart, toch de gevoelens van eigenaarschap ervaren.
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 47
bezit een tekort [hij of zij wordt niet bevredigd in de basisbehoeften van Maslow], terwijl aan de andere kant degene die heel veel bezit het
gevoel heeft nooit genoeg te hebben. Daarnaast hebben we te maken met het paradoxale van eigenaarschap/eigendom [ownership paradox]: hoe meer we binnen ons legaal eigendom kunnen rekenen, des te minder we bezitten [i.e. controleren]. Vanuit cognitief oogpunt
speelt dit paradox niet: hoe meer we hebben, des te meer hebben we om te kennen en te begrijpen. Echter, rekening houdend met de
psychologische begrenzingen van een individu, is de paradox niet vreemd. Immers, wanneer men zoveel bezit dat het buiten de grenzen
van [psychologische] controle valt, komt het voor dat de objecten van eigendom niet meer worden opgemerkt. De eigenaarsparadox is er
dus niet altijd: deze groeit/ontstaat naarmate de bezittingen groeien (2012, p. 311).
Geconcludeerd kan dus worden dat eigenaarschap een relatie is tussen een persoon en een object, welke zowel legaal als psychologisch,
als beide, kan optreden. Er zijn objectieve [direct meetbare] en subjectieve [indirect meetbare] vormen van eigenaarschap. Er is een verschil
tussen eigenaarschap en bezit: deze kunnen niet als hetzelfde gezien kunnen worden. Daar waar eigenaarschap inspeelt op [de vrijwillige
basis van] het leren kennen van het object en deze onderdeel van ‘de zelf’ maken, terwijl bezit inspeelt op het fysieke: zoveel mogelijk
willen hebben. Dit fysieke kan het gevoel van eigenaarschap teniet doen: hoe meer men juridisch bezit, des te minder hij of zij psychologisch
gebonden is [i.e. zich eigenaar voelt] met deze objecten.
5.3.2 Huiseigenaarschap/Thuiseigenaarschap
Eigenaarschap kan op vele manieren verschijnen. Zoals eerder al beschreven, kan dit in een legale [juridische] vorm, in een psychologische
[mentale] vorm, maar ook in een combinatie van beiden. Kijkend naar de woonomgeving, kan ook dit worden vertaald naar typen van
eigenaarschap: denk bijvoorbeeld aan het verschil tussen een koopwoning [juridisch eigenaarschap in combinatie met, mogelijk, psychologisch eigenaarschap] en een [sociale] huurwoning [afwezigheid van juridisch eigenaarschap, aanwezigheid van, mogelijk, psychologisch
eigenaarschap]. Deze verschillen kunnen op twee manieren worden toegelicht: [1] op juridisch niveau: het verschil tussen de koop- en
huurwoning [en het aanzicht jegens deze woningen] en op [2] gevoelsniveau [psychisch, mentaal niveau]: het verschil tussen het huis en
de thuis en het huis- en thuiseigenaarschap. Dit laatste aspect zal hier, aan de hand van de literatuur worden toegelicht.
5.3.2.1 Huis tegenover thuis
Veel auteurs schreven over het huis, de thuis, de home, en haar betekenis. Ronald (2008) omschreef, aan de hand van de definitie van
Després (1991) dat er een aantal kerncategorieën worden geassocieerd met het begrip ‘thuis’: het is de spil van het familieleven, een plek
van rust, veiligheid en ontspanning, vrijheid en onafhankelijkheid, zelfexpressie en sociale status, een plek van privacy, continuïteit en
duurzaamheid, een financieel bezit en een steun voor activiteiten in de werk- en ontspanning-gerelateerde sfeer. Het thuis is een subjectief
object en hangt af van de persoon in het [t]huis en de relaties die hij of zij daarbij heeft. Dit wordt onderkend door de theorie van Blunt and
Dowling (2006, p. 3): zij geven aan dat het thuis een complex en gelaagd concept is, waarin het thuis [1] een plaats of gebied is, een [2]
samenpakking van gevoelens en culturele betekenissen en de relatie tussen deze twee. Hierbij geven zij aan dat een huis niet per se een
thuis hoeft te zijn: een thuis is meer dan een huis of een huishouden. Het ‘thuisgevoel’ hoeft niet eens per se verbonden te zijn met een
huis: verbeeltenissen en gedachten over een thuis kunnen verbonden zijn met vele verschillende soorten plaatsen op een brede [geografische] schaal (2006). Hoe een plek, een huis, een thuis kan worden, heeft te maken met processen die dit in gang zetten. Smith (1994, p.
31) omschrijft de essentiële elementen voor dit proces, als elementen waaraan een woning moet voldoen of in moet voorzien om van huis
een thuis te worden. Deze elementen zijn: [1] centraliteit, [2] continuïteit, [3] privacy, [4] zelfexpressie en persoonlijke identiteit, [5] sociale
relaties, [6] warmte en de [7] fysieke omgeving. Hierbij wordt opgemerkt dat er, binnen deze elementen en de thuisgevoelens, ook sekseverschillen zijn, dit tevens wanneer het gaat om het thuisgevoel. Wanneer de woning uiteindelijk, door de aspecten die de woning bevat,
een thuis geworden is, heeft dit thuis, voor degenen die dit zo ervaren, die erin wonen, een betekenis die kan worden gesorteerd in zes
aspecten, gevoelens (Somerville (1992), in: Clapham, 2005, p. 140): [1] onderdak, [2] haard [gevoelens van psychische warmte en knusheid], [3] hart [gevoelens van liefde en affectie], [4] privacy [de macht om anderen uit te sluiten en het verbieden van controle door anderen],
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 48
[5] woonplaats [een plek om thuis te noemen] en [6] ‘roots’ [de bron van het individu van identiteit en betekenis]. Naast het ontstaan van
het thuis en de gevoelens die het thuis met zich meebrengt, heeft het ook een aantal [essentiële] kwaliteiten voor de mensen die de band
hebben met het thuis (Fox, 2002): [1] het thuis als een fysieke structuur, [2] het thuis als territorium, [3] het thuis als identiteit en [4] het thuis
als sociale en culturele eenheid.
Terugkoppelend aan de theorie van psychologisch eigenaarschap, is hierin het huis als identiteit interessant: Fox (2002, p. 598) en Arias
(1993) omschrijven het thuis als symbool voor iemands ‘zelf’. Dit strookt met de theorie van ‘de zelf’ zoals toegelicht in het hoofdstuk ‘De
zelf’. Het huis, het thuis, zorgt ervoor dat iemand een identiteit kan ontwikkelen en deze kan tonen aan de omgeving. Dit strookt met de
motieven van psychologisch eigenaarschap: immers de persoon kan hierin de omgeving aanpassen [efficacy en effectance], naar eigen
maatstaven [eigen identiteit] en wordt de woning [het thuis] zo het belangrijkste object van de ‘zelf’ om zich mee te verbinden [hebben van
een plek].
Het thuis wordt ervaren als veilige plek met een eigen identiteit en wordt gebruikt om deze identiteit, aan anderen te tonen. De personen
wonend in het [t]huis, gebruiken de woning door er in te wonen, wat Clapham (2005, p. 130) omschrijft als het hebben van het controle over
de woning. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de woning tevens bijdraagt aan de mechanismen van psychologisch eigenaarschap:
doordat men in de woning woont en deze gebruikt, ervaart men controle [controle hebben over het object], kent en ervaart men een gevoel
van identiteit, omdat hij of zij het onderdeel een deel van ‘de zelf’ maakt en hij of zij de woning zo kent zoals hij of zij zichzelf kent [de ‘zelf’
leren kennen] en investeert men [tijd, geld, aandacht, etc.] in de woning [het investeren [van de zelf] in de woning].
De literatuur omschrijft ook ‘ideale woningen’: woningen die overwegend zich in de voorstedelijke omgeving bevindt, welke vrijstaand, of
half-vrijstaand, is, welke gesitueerd is op een groot stuk land aan de rand van de stad, welke gebouwd is om een familie te herbergen, maar
waar ook de individu zich herkent. Deze woningen worden geacht het meest snel en natuurlijk van huis te transformeren in een ‘thuis’ (Blunt
& Dowling, 2006, p. 101). Hierin worden bijvoorbeeld appartementen in de stad gezien als minder ideale woningen, wanneer het zou gaan
over huizen die zich [snel] kunnen transformeren in een thuis (2006, p. 107)
Dit is waarin de theorie een onderscheid maakt tussen ‘homely homes’ [huiselijke woningen] en ‘unhomely homes’ [ongezellige woningen]
(Blunt & Dowling, 2006, p. 121). Deze definitie wordt gebruikt om te kunnen begrijpen waarom mensen zich verbonden, dan wel vervreemd
voelt van een woning: er wordt gesuggereerd dat in de ‘huiselijke woning’ men zich meer verbonden, meer thuis, voelt dan in de ‘ongezellige
woning’. Echter, ‘niet-huiselijke’, niet ideale, woningen kunnen ook worden ervaren door de gebruiker, door identiteit toe te voegen aan de
woning. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een studentenwoning, een caravan of een ‘mobile home’, een zorgwoning voor ouderen of kraakpanden. Hier tegenover staat dat woningen die worden omschreven als ideale woningen ook voor negatief gevoel kunnen
zorgen, een ‘unhomely’ gevoel in een ‘homely home’. Dit kan bijvoorbeeld door ervaringen in de woning die men niet als positief ervaren:
aanpassingen in de woning waar men niet achter staat of geen controle over heeft, fysieke blokkades in de woning, huiselijk geweld of een
schending van de privacy (2006, p. 125).
Hieraan gelinkt is het concept van ‘huisloos’ en ‘thuisloos’ 34. Wanneer een persoon huisloos, dakloos, is, heeft deze persoon geen beschikking over onderdak om hem of haar te beschermen en geen instituties [denk hierbij aan het Leger des Heils] om mogelijk te verblijven (Blunt
& Dowling, 2006, p. 126). Wanneer iemand thuisloos is, is dit een ander verhaal: wanneer iemand thuisloos is ervaart deze persoon zich
afgezonderd van de maatschappij [hij zij heeft geen plek om zich te identificeren en zijn identiteit uit te dragen], omdat hij of zij, door het
afwezig zijn van een [veilig] thuis geen banden kan leggen met anderen. Het is belangrijk voor mensen om ergens bij te horen en de
afwezigheid hiervan kan voor meer zorgen en stress zorgen, dan de afwezigheid van een dak, immers, daklozen vinden elkaar en creëren
hiermee hun eigen groep (2006, p. 128). Ook Clapham (2005, p. 151) hanteert definities, maar hij noemt het beiden thuisloos: in het geval
van het missen van een dak spreekt hij over de minimale definitie van thuisloos, in het geval van missen van een identiteit, een thuis,
34
In Nederland vaak omschreven als dakloos of thuisloos, in het Engels zijn deze termen beschreven als houseless en homeless.
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 49
spreekt hij van de maximale definitie. Hierin geeft hij aan dat de minimale gevoelens worden geassocieerd met het persoonlijk falen en het
zelf verantwoordelijk zijn voor het niet hebben van een dak, terwijl de maximale gevoelens worden geassocieerd met het falen van beleid
en het falen waarom een persoon niet kan meedraaien in de maatschappij.
Samengevat kan dus worden gesteld dat er een verschil is tussen ‘huis’ [een dak boven het hoofd hebben] en thuis [een identiteit hebben/vinden in en uitdragen met de woning]. Het huis moet voldoen aan bepaalde [fysieke] aspecten voordat het kan ‘transformeren’ in een
thuis. Echter, wanneer dit gevoel van thuis wordt ervaren, brengt het thuis een heleboel gevoelens [jegens het object] met zich mee en
neemt het verschillende vormen en kwaliteiten aan voor de mens. Ideale woningen worden omschreven omdat zij de grootste potentie
hebben [snel] te transformeren in een thuis. Dit wil echter niet zeggen dat ‘unhomely homes’ deze potentie niet hebben: het hangt veelal
samen met de omgeving en de controle over de woning. Het huis- of thuisloos zijn kan hier tevens naar worden teruggebracht, waarin het
falen respectievelijk persoonlijk kan worden gezien, danwel gestimuleerd door [de regels van] een externe partij.
5.3.2.2 Huiseigenaarschap/Thuiseigenaarschap
Zoals hiervoor al is benoemd is er een verschil tussen huisloos en thuisloos: het missen van een dak tegenover het missen van een identiteit
[en een plek om deze mee uit te dragen]. De literatuur maakt in deze terminologieën nog een onderscheid, welke voortkomt uit de bezittingsvorm van de woning door het individu: er wordt onderscheid gemaakt tussen het hebben [i.e. kopen] en huren van een woning, welke
zich reflecteren in [de gevoelens van] eigenaarschap. Eigenaarschap is sterk gerelateerd aan de overheersende opvatting over het begrip
‘thuis’: bij eigenaarschap wordt sneller de link gelegd met het ‘hebben van een thuis’, dan met het ‘wonen in een huis’35. Met andere
woorden: iemand die een woning koopt [er]kent meer identiteit in de woning dan iemand die een woning heeft gehuurd. Dit hangt tevens
samen met het beeld van de maatschappij: de woning waarover men het bezit heeft wordt meer erkend als een thuis, dan wanneer de
woning gehuurd wordt van een derde partij (Ronald, 2008, p. 50). Hoe er wordt betaald voor en woning, en hoe deze wordt gekocht of
gehuurd [koopwoning, private- of sociale huurwoning] hangt samen met, en beïnvloedt, sociale klasse, geslacht, etniciteit en andere sociale
verdelingen (Blunt & Dowling, 2006, pp. 90-91). Woningeigenaars hebben over het algemeen vaker een baan, vallen binnen de middelklasse, zijn van middelbare leeftijd en geschoold, terwijl private huurders vaak meer beschikking hebben over [unhomely i.e. non-deal
homes] woningen36. Voor ‘sociale huurders’ [huurders van woningcorporaties], zijn de sociale achterstanden [werkloosheid, laag inkomen,
etc.] meer uitgesproken negatief.
Niet alleen in de theorie kan dit worden teruggezien: in de Nederlandse praktijk veronderstelt men dat het hebben van de woning voordelen
heeft [bijvoorbeeld financieel], waardoor corporaties een deel van hun portefeuille verkopen aan huidige huurders. Zij zijn er hierdoor van
overtuigd dat dit, voor de bewoners, leidt tot een hogere mate van controle, zelfvoorziening, zelfvertrouwen en vrijheid van keuze in hun
‘wooncarrière’ (Kleinhans & Elsinga, 2010, p. 42). De woning is immers de plek waarin iemand het gevoel van controle ervaart, waarin zij
vrij zijn van controle door derden, vrij om zichzelf te zijn en kunnen ontsnappen aan een wereld die bedreigend en oncontroleerbaar kan
overkomen. Hoewel dit voor zowel kopers als [private en sociale] huurders het geval is, is er een verschil in vrijheden die de huurders
ervaren, immers, zij moeten zich houden aan de richtlijnen van het huurcontract en de regels van de corporatie. In geval van [ingrijpende]
veranderingen zullen zij dit veelal aan de corporatie moeten voorleggen en in geval van grootschalige renovatie is het de corporatie die het
voor het zeggen heeft (2010, p. 44).
35
De theorie achter deze twee begrippen, huis en thuis, zijn vertaald uit een oorspronkelijk Engelstalig boek. In de Engelse taal is er een
sterkverschil tussen ‘homeownership’ en ‘houseownership’, waarin deze laatste eigenlijk nooit wordt gebruikt. Hiernaar wordt dan ook
gerefereerd: bij eigenaarschap wordt altijd de link gelegd met ‘homeownership’ [i.e. het hebben van een thuis].
36 Dit verschilt overigens per verhuurder, maar over het algemeen is er hier vanuit gegaan dat private verhuurders in Nederland appartementen [en woningen van gelijke strekking], oftewel unhomely homes verhuren.
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 50
Reflecterend aan de realiteit, concluderen Kleinhans and Elsinga (2010, pp. 56-57) dat zowel huurders als kopers een gevoel van veiligheid,
bescherming en privacy ervaren voor hun woning, waarin dit voor huurders wordt gelimiteerd door de huurovereenkomst. Daarentegen
ervaren [laagopgeleide] huurders het [t]huis als een veel belangrijker domein waarin zij vrijheid en veiligheid ervaren, terwijl [hoogopgeleide]
kopers dit meer vinden in gebieden zoals het werk, vrijetijd bestedingen en [zelf aangeschafte] goederen. Daarnaast hebben huurders
lagere verwachtingen van de voordelen van het wonen [en kopen en onderhouden] in de woning, dan de kopers. Hierbij wordt de ervaren
controle meer beïnvloedt door de sociale klasse [hoe kijkt de omgeving aan tegen hoe jij woont] dan door de eigendomsvorm van de
woning: het eigenaar zijn van een woning zorgt er niet voor dat iemand meer controle ervaart, het is het hebben van de controle dat mensen
overwegen om een woning aan te schaffen. Woningeigenaars scoren lager op zelfvertrouwen [ten aanzien van de woning] dan huurders:
voornamelijk waarin ze in een gestigmatiseerde gebieden terecht komen, tevens ervaren zij hierdoor een gemis en een negatief vooroordeel
[ten aanzien van de, verandering van, woonvorm] door buitenstaanders. Een laag zelfbeeld/zelfvertrouwen kan er voor zorgen dat huurders
ervoor kiezen de woning te kopen: om zelf in de hand te hebben welke keuzes zij maken. Zoals eerder is geconcludeerd, leidt echter het
hebben van een [eigen] woning, niet per se tot een hoger zelfvertrouwen.
Het kopen of huren van een maakt dus niet dat iemand zich meer veilig voelt binnen de woning en een huurder voelt zich, ondanks de
begrenzingen door het huurcontract, vrij en veilig in de woning. Aannemelijk is, wanneer dit wordt teruggekoppeld aan psychologisch eigenaarschap, dat dit komt omdat de woning onderdeel kan worden van ‘de zelf’: het object wordt onderdeel van de verrijkte zelf en zorgt
ervoor dat een identiteit uitgedragen kan worden. Hiervoor hoeft de woning niet per se in het bezit te zijn, maar moet het eerder bijdragen
aan de persoon die erin woont. Daarbij voldoet een woning in het willen hebben van een plek. Door het onderdeel worden van ‘de zelf’ van
de woning zal men [1] controle ervaren over de woning, [2] een band opbouwen met de woning en/of [3] investeren in de woning.
5.4
Conclusies theorie
Tussen de mechanismen van mentaal eigenaarschap [i.e. [1] het hebben van controle, [2] het hebben van een band en [3] het investeren
van ‘de zelf’] zijn sterke relaties met het huis-thuis concept. Huurders [van woningcorporaties] worden in het huidige marktperspectief
onderschreven als de minst succesvolle doelgroep, omdat zij immers geen eigenaar zijn van een woning. Echter, zij kunnen zich mentaal
wel eigenaar voelen van de woning. Een object van eigenaarschap moet [1] zichtbaar en [2] aantrekkelijk zijn, maar ook [3] beschikbaar
[toegankelijk], [4] open [ontvankelijk] en [5] bewerkbaar zijn. Daarnaast moeten de objecten [6] sociaal geaccepteerd zijn en [7] faciliterend
voor ‘de zelf’. Het lijkt erop dat, met uitzondering van [in een aantal gevallen] de sociale acceptatie, de woning in deze eisen kan voorzien.
Daarnaast ervaren huurders een gevoel van veiligheid, bescherming en privacy over hun woning, waarin privacy de hoogste mate van
controle is. Tevens blijkt dat, door het onderdeel worden van de zelf, mensen ook een band opbouwen met de woning en zich hierdoor ook
in de woning gaan investeren. Er kan dus worden geconcludeerd de woonomgeving faciliterende kenmerken biedt om mentaal eigenaarschap in te kunnen onderscheiden of ondervangen, wat de rest van dit onderzoek zal moeten uitwijzen.
Literatuurstudie
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 51
5.5
Hypothesen
In dit onderzoek staat mentaal eigenaarschap en de daar bijbehorende mechanismen centraal, met hierbij de bijbehorende
hoofdvraag: Welke mechanismen [gedragingen] hebben in welke mate invloed op [de mate van] mentaal eigenaarschap bij
huurders van woningcorporaties? Dit hoofdstuk formuleert, vanuit de eerder omschreven theorieën in hoofdstuk 5, de verwachtingen die bij de verschillende [mogelijke] relaties horen. Omdat uit de theorieën van Asatryan and Oh (2008); Pierce et al.
(2002); van Dyne and Pierce (2004) blijkt dat de mechanismen in de [specifiek] onderzochte situaties een invloed hebben op
mentaal eigenaarschap, is er in alle gevallen uit gegaan van een positieve relatie tussen de aspecten, de mechanismen en
mentaal eigenaarschap.
5.5.1 Hypothesen: Het hebben van controle op het object
Asatryan and Oh (2008, p. 367) concluderen in hun onderzoek dat het hebben [en het willen hebben] van controle voortkomt uit
de natuur van de mens. Hierin omschrijven zijn controle als de mogelijkheid om opzettelijk de omgeving, de psyche en het
gedrag te beïnvloeden. Daarbij refereren zowel Asatryan and Oh (2008) als Pierce et al. (2002) aan Furby (1978), welke stelt
dat de wens om in controle te zijn over de omgeving, vaak een motivatie is voor het gevoel van eigenaarschap. Dit wordt tevens
onderbouwd door Van Dijk (2014), welke aangeeft dat het gebruiken en bewerken van een object [i.e. de woning] er voor zorgt
dat mensen de hoogste mate van controle doormaken en hierdoor gevoelens van eigenaarschap voor de woning [kunnen] gaan
voelen. Daarnaast, zo stelt Van Dijk (2014), evenals Blunt and Dowling (2006), dat privacy [i.e. minimale mate van controle door
anderen, de hoogste mate van zelf-controle] er voor zorgt dat men zich meer eigenaar van het betreffende object kan gaan
voelen.
Dit leidt tot de volgende hypothesen, welke tevens schematisch zijn verbeeld in Figuur 13:
H1a: Het naar eigen maatstaven [mogen] gebruiken van de woning, zorgt ervoor dat huurders meer controle over de woning
ervaren;
H1b: Het [mogen] bewerken of beïnvloeden van de woning, zorgt ervoor dat huurders meer controle over de woning ervaren;
H1c: Minimale controle van derden [bijvoorbeeld: de verhuurder] over de woning, zorgt ervoor dat huurders meer controle over
de woning ervaren.
5.5.2 Hypothesen: Een band hebben met het object
In hun onderzoek beschrijven Asatryan and Oh (2008, p. 368) tevens dat een object deel van het eigendom wordt om de
behoefte aan territorialiteit te voorzien. Dit heeft niet te maken met bezitsdrang, maar met het gevoel erbij te horen en een band
te hebben met het object. Dit wordt tevens onderbouwd door (Brown et al., 2013), welk hieraan toevoegt dat, wanneer mensen
een object gepassioneerd kennen, het onderdeel van ‘de zelf’ kan worden. Zowel Schuller (2014), Gartner (2014) als Van Dijk
(2014) erkennen [vanuit de praktijk] dat wanneer mensen hun identiteit herkennen of toevoegen aan de woning, de band met
de woning sterker is en er, in vele gevallen, gesproken kan worden van een [versterkt] gevoel van eigenaarschap.
Deze analyse leidt tot de volgende hypothesen, welke eveneens schematisch zijn opgesteld in Figuur 14:
Figuur 13: Hypothesen-model 'Controle'
Figuur 14: Hypothesen-model 'Band'
H2a: Het ervaren en/of gebruiken van de woning [i.e. de identiteit er in herkennen of er aan toevoegen] zorgt ervoor dat huurders
een band opbouwen of onderhouden met de woning;
H2b: Het vergaren van kennis en informatie over de woning, zorgt ervoor dat huurders een band opbouwen of onderhouden
met de woning;
H2c: Het psychologisch nabij voelen met de woning [i.e. voorkeur hebben voor de eigen woning], zorgt er voor dat huurders een
band opbouwen of onderhouden met de woning
Hypothesen
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 52
5.5.3
Hypothesen: Investeren [van “de zelf”] in het object
In het investeren [van ‘de zelf’] speelt het ‘zelf-concept’ een grote rol. De mens is, zo stelt Belk (1988), de som van zijn of haar
bezittingen. Tevens ‘participeert’ men met de bezittingen om deze onderdeel van “de zelf” de maken, waarin participeren gezien
kan worden als de mate van investering die men in het object doet [ongeacht het type investering] (Stocki & Bielecki, 2012).
Hieruit kan worden geconcludeerd dat de investeringen, ongeacht welke, gezien kunnen worden als een investering in “de zelf”.
Pierce et al. (2002, p. 16) merken hierbij op dat één soort investering [bijvoorbeeld het investeren van ‘arbeid’] er voor zorgt dat
er meerdere typen investeringen tegelijkertijd gedaan kunnen worden. Hierbij is de sterkste vorm van het investeren van ‘de
zelf’ door de objecten zelf te maken (2002, p. 17). Daarbij stelt de Ruijter (2013, p. 55) dat het investeren van [eigen] geld ook
gezien kan worden als een vorm van creatie en hiermee kan worden beschouwd tot een krachtige manier waarop iemand zich
kan investeren in het object.
Figuur 15: Hypothesen-model 'Investeren'
Dit tezamen leidt tot de volgende conclusies, welke zijn verbeeld in Figuur 15:
H3a: Het investeren van tijd in de woning, heeft een positieve invloed op het investeren van ‘de zelf’ in de woning;
H3b: Het doen van een fysieke investering in de woning, heeft een positieve invloed op het investeren van ‘de zelf’ in de woning;
H3c: Het doen van een persoonlijke/psychische investering in de woning, heeft een positieve invloed op het investeren van ‘de
zelf’ in de woning;
H3d: Het doen van een financiële investering in de woning, heeft een positieve invloed op het investeren van ‘de zelf’ in de
woning.
5.5.4 Hypothesen: Het gevoel van mentaal eigenaarschap op het object
Volgens Brown et al. (2013); Dirks et al. (1996); Pierce and Jussila (2008); Pierce et al. (2001); Pierce et al. (2002); en van
Dyne and Pierce (2004) en van Dyne and Pierce (2004) zijn de eerder genoemde mechanismen [te weten: [1] controle hebben
over het object, [2] een band hebben met het object en [3] ‘de zelf’ investeren in het object] van invloed op het gevoel van
eigenaarschap. Dit betekent dat zij er voor zorgen dat de motieven voor eigenaarschap [i.e. de ‘wens’ naar eigenaarschap:
waarom wil iemand zich eigenaar voelen over een object] ontwikkeld kunnen worden tot het daadwerkelijk ervaren van eigenaarschap.
Dit leidt tot de belangrijkste hypothesen van dit onderzoek. De hoofdvraag luidt immers: Welke mechanismen [gedragingen]
hebben in welke mate invloed op [de mate van] mentaal eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties? Waaruit voorgaande theorieën verondersteld kan worden dat alle drie de mechanismen invloed hebben op het gevoel van eigenaarschap
van de huurders. De opgestelde hypothesen zijn tevens weergegeven in Figuur 16.
H4a: Het ervaren van controle over de woning, zorgt ervoor dat huurders zich [meer] mentaal eigenaar voelen over de woning
H4b: Het hebben van een band met de woning, zorgt ervoor dat huurders zich [meer] mentaal eigenaar voelen over de woning
H4c: Het investeren van ‘de zelf’ in de woning, zorgt ervoor dat huurders zich [meer] mentaal eigenaar voelen over doe woning.
5.5.5
Notitie ten aanzien van hypothesen
Figuur 16: Hypothesen-model 'Mentaal eigenaarschap'
Bij het opstellen van de hypothesen is geen rekening gehouden met de onderlinge invloed die de mechanismen op elkaar
uitoefenen, maar is de focus gelegd op de aangegeven relaties tussen de, in de literatuur aangegeven, verbanden. Dat er
mogelijk invloeden onderling bestaan, is zeer realistisch. Zo stellen Van Dijk (2014) en Schuller (2014) dat mensen die meer
controle over hun woning ervaren ook sneller geneigd zijn te investeren in de woning, dan hen die dat niet doen. Eveneens
stellen zij dat het hebben van een band eenzelfde soort gedrag teweeg brengt. Echter, in dit onderzoek staan bovenstaande
Hypothesen
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 53
hypothesen centraal, gebaseerd op eerder gestelde referenties van onder
anderen Pierce et al. (2002) en Asatryan and Oh (2008). De hypothesen zijn
samengevoegd weergegeven in Figuur 17.
5.5.6 Algemene veronderstellingen
Naast al het bovenstaande, zal er ook naar de persoonskenmerken van de
huurder in relatie tot het gevoel van mentaal eigenaarschap worden gekeken, bijvoorbeeld: Ervaart een vrouw meer eigenaarschap voor de woning
dan een man? Of: Ervaart men in landelijke/dorpse gebieden meer eigenaarschap over de woning dan in [Rand-]stedelijke gebieden? Deze relatie
zal worden onderzocht nadat geconcludeerd is welke factoren een aantoonbare invloed hebben op het gevoel van eigenaarschap [i.e. aan de
hand van welke factoren/mechanismen mentaal eigenaarschap gemeten
kan worden].
Figuur 17: Hypothesen mentaal eigenaarschap
Hypothesen
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Deel IV: De praktijk
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Waiting on the day, when my thoughts
are my own, when this house is my
home.
John Mayer
Pagina | 57
Onderzoeksopzet en –uitvoering
6
In dit deel van het onderzoek staat het uitvoeren van het onderzoek centraal: het opstellen van de vragenlijst en het verzamelen en analyseren
van de data. In dit hoofdstuk licht de focus op de mechanismen van mentaal eigenaarschap [1] het hebben van controle, [2] het hebben van
een band en [3] het investeren in het object. In dit hoofdstuk staat deelvraag 3 centraal: Welke mechanismen [van mentaal eigenaarschap]
hebben invloed op het gevoel van mentaal eigenaarschap [bij huurders van woningcorporaties? Allereerst wordt de opstelling en verspreiding
[met daarbij de selectie voor de responsgebieden] van de vragenlijst behandeld, gevolgd door de hypothesen, waarna de uiteindelijke respons
zal worden samengevat. Uiteindelijk zal de resultatenanalyse worden toegelicht en de [eerste] uitkomsten zullen worden weergegeven.
6.1
Methodeselectie
Gevoelens van eigenaarschap kunnen, wanneer de theorie van Bryman (2008) gevolgd zou worden, geschaard worden onder kwalitatieve
informatie, welke zich het beste laten ondervangen in een [semigestructureerd] interview. Aan de hand van een verkennend interview met
een huurder van Vestia te Rotterdam is gebleken dat huurders inderdaad gevoelens van eigenaarschap over de woning kunnen voelen:
“Geestelijk vind ik dat dit wel echt mijn huis is en dat ik af en toe iets moet repareren, maakt het er niet minder op” (Wols, 2014). Uit het
verdere interview blijkt echter niet [sterk] onderbouwd te kunnen worden welke aspecten specifiek invloed hebben op het gevoel van eigenaarschap. Om, zoals de doel- en vraagstelling van dit onderzoek benadrukken, mentaal eigenaarschap meetbaar te maken en hierover
onderbouwde uitspraken te kunnen doen, met hierbij de relaties van de mechanismen, zal het onderzoek moeten voldoen aan een belangrijk
eis: er moet een grote[re] hoeveelheid data verzameld moeten worden. Immers, er vindt toetsing plaats aan de hand van de theorie, oftewel
een inductief onderzoek, waarin kwantitatieve onderzoeksmethoden, als enquêtes, als fundamentele onderzoeksmethodiek worden beschouwd (Bryman, 2008, p. 36)
In dit onderzoek is er voor gekozen dit te doen aan de hand van een landelijke, digitale enquête onder huurders van woningcorporaties,
zodat correlaties en verbindingen onderzocht kunnen worden. Aan de keuze voor deze methodiek hebben een aantal afwegingen en overwegingen ten grondslag gelegen. In dit onderzoek staat de hoofdvraag: Welke mechanismen [gedragingen] hebben in welke mate invloed
op [de mate van] mentaal eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties? Het inductieve en generaliserende karakter van deze vraag,
vraagt om een passende onderzoeksmethodiek. Immers, het meten van een opgesteld concept vraagt om het meten van de indicatoren van
het betreffende concept (Bryman, 2008). In het geval van de mechanismen van mentaal eigenaarschap zijn de sub-aspecten [i.e. het hebben
van controle, het hebben van een band en het investeren van ‘de zelf’] de te meten indicatoren. De onderzoeksmethodiek die in dit [inductieve]
onderzoek is gebruikt moest37:
 Op een snelle, goedkope en relatief eenvoudige manier veel data kunnen verzamelen;
 Op alle momenten in tijd dezelfde vragen kunnen stellen aan de deelnemers (Bryman, 2008, p. 234);
 Op een vertrouwde plek en op een vrij moment ingevuld/beantwoord kunnen worden (Bryman, 2008, p. 234);
 Een laagdrempelig platform bieden om aan deel te nemen [mede in verband met de respons] (Bryman, 2008, p. 236);
 Veel vragen kunnen ‘stellen’ op een manier waarvan de respondenten zo min mogelijk vermoeid kunnen raken (Bryman, 2008);
 Minimale obstakels vormen voor [digitale] verwerking van de resultaten.
Wanneer deze eisen worden gereflecteerd op, onder andere Bryman (2008) en (Kumar, 2012), komt hieruit dat een, digitale of schriftelijke,
enquête de beste methode blijkt voor dit onderzoek. Daarnaast geeft een dusdanige manier van onderzoek de mogelijkheid voor herhaling
in de toekomst, wat [mede] bijdraagt aan de betrouwbaarheid van het onderzoek (Bryman, 2008, p. 169). Hoe de betreffende vragenlijst is
ontworpen, wordt toegelicht in hoofdstuk 6.2, de verspreiding [en motieven hierbij] zal worden toegelicht in hoofdstuk 6.3.
37
Naast de geraadpleegde en aan gerefereerde literatuur hebben bij het opstellen van de eisen logisch redeneren en eigen inzichten/ervaringen een grote rol gespeeld.
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 58
6.2
Landelijke enquête huurders woningcorporaties
In dit hoofdstuk zullen de genomen stappen worden toegelicht: [1] het opstellen van een [valide] vragenlijst, [2] de
gebiedsselectie en de verspreiding van de vragenlijst, [3] de hypothesen ten aanzien van de vragenlijst..
6.2.1 Opstellen [valide] vragenlijst
Het opstellen van de vragenlijst is uitgevoerd in vijf fasen, welke weergegeven zijn in Figuur 18. De fasen zijn, respectievelijk, [1] selectie [valide] enquêtevragen, [2] thematiseren vragen, [3] herschrijven thema’s tot één enquête, [4]
[eerste] toetsing en controle en [5] herschrijven en herschikken. Hiervan is de uitgebreide verwerking van de fasen één
tot en met drie terug te vinden in de Bijlage 4: Opstellen enquête mentaal eigenaarschap.
Fase 1: Selectie [valide] enquêtevragen
In de eerste fase is aan de hand van beschikbare literatuur gezocht naar gevalideerde enquêtevragen welke betrekking
hebben op drie aspecten: [1] gevalideerde vragen uit onderzoeken welke met behulp van enquêtes reeds mentaal of
psychologisch eigenaarschap hebben onderzocht, [2] gevalideerde enquêtevragen welke relatie hebben tot de mechanismen van mentaal eigenaarschap [i.e. het hebben van controle, het hebben van een band of het investeren] en
[3] gevalideerde vragen welke betrekking hebben op [het gevoel over] de woning of de woonomgeving. Deze vragen
zijn gereflecteerd op de theorie en mechanismen van mentaal eigenaarschap. Naast vragen die geselecteerd zijn op
basis van de mechanismen, zijn er ook vragen geselecteerd die teruggrijpen op het gevoel van eigenaarschap. Voorbeelden van onderzoeken waarnaar is gerefereerd, zijn Toward an Understanding of Ownership Feelings van Brown
et al. (2013), Een eigen huis, een beter leven? van Elsinga et al. (2008a) en Measuring Service Quality van Taylor and
Joseph (1984) (in: Bearden & Netemeyer, 1999) : Dit heeft geresulteerd in:
 64 vragen welke een relatie hebben met het mechanisme het hebben van controle;
 75 vragen welke een relatie hebben met het mechanisme het hebben van een band;
 28 vragen welke een relatie hebben met het mechanisme investeren [van ‘de zelf’];
 23 vragen welke een relatie hebben met het gevoel van eigenaarschap.
Dit resultaat van 190 vragen in vier thema’s is een te groot resultaat gebleken om te kunnen verspreiden onder de
huurders van woningcorporaties, hier nog buiten gelaten dat de vragen van een dusdanig hoogwaardig [taal-]niveau
zijn, dat ze niet direct kunnen worden voorgelegd én niet alle vragen zijn toe te passen op de woonomgeving.
Fase 2: Thematiseren vragen
Ten behoeve van het herschrijven van deze vragen zijn de 190 vragen uit fase 1 in fase 2 opgedeeld in sub-thema’s
[onder de hoofdthema’s welke gelijk zijn aan de mechanismen] én zijn vragen welke geen relatie hebben met, of niet
herschreven kunnen worden tot, de mechanismen uit de selectie verwijderd. Daarnaast werd het duidelijk dat er bij
een tweetal thema’s [te weten: het ervaren van controle en het hebben van een band] ook nog een drietal typen vragen
onderscheiden konden worden, namelijk: [A] vragen waarin de eigen invloed op het object centraal staat, [B] vragen
waarin de eigen keuze voor het object [of: de situatie] centraal staat en [C] vragen waarin de controle/beïnvloeding/goedkeuring van een derde partij centraal staat. De sub-thema’s en de vraagtypen welke gehanteerd zijn in de
tweede fase zijn [hierin zijn de subthema’s genummerd, 1-3/4]:
Figuur 18: Fasering opstellen enquête
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 59

Ervaren van controle:
[1] De mogelijkheid/vrijheid om de woning te gebruiken;
[2] De mogelijkheid om de woning te bewerken of beïnvloeden;
[3] Minimale mate van controle door anderen [i.e. derden, bijvoorbeeld de woningcorporatie];

Opbouwen van een band:
[1a] [Langdurig] en van dichtbij het object ervaren of gebruiken;
[1b] Het object aanpassen aan, of in het verlengde zien van, de
eigen identiteit38.
[2] Kennis en informatie over het object verkrijgen
[3] Voorkeur voor het eigen object hebben;

Investeren [van ‘de zelf’]:
[1] Tijdinvestering;
[2] Fysieke investering
[3] Psychische investering39;
[4] Financiële investering.

Mentaal eigenaarschap:
[1] Het gevoel van mentaal eigenaarschap;
[2] De noodzaak voor het voelen van mentaal eigenaarschap.
Allereerst kan geconcludeerd worden dat, bij nadere inspectie van de literatuur en de gelegde relaties met
de [gevalideerde] enquêtevragen, het relatieschema van mentaal eigenaarschap herschreven kan worden
[zie tevens: voetnoten 38 en 39] zoals te zien is in Figuur 19. Uiteindelijk heeft de selectie geresulteerd in
de volgende vraagverdeling:
 Het hebben van controle: 36 vragen [3 toegevoegd], 8 optioneel
 Het hebben van een band: 51 vragen [ 7 toegevoegd], 11 optioneel
 Investeren [van de zelf]: 23 vragen [1 toegevoegd], 2 optioneel
 Mentaal eigenaarschap: 13 vragen [1 toegevoegd], 5 optioneel
38
Oorspronkelijk zijn in het conceptueel model [relatieschema] van mentaal eigenaarschap slechts de
eerste drie sub-aspecten te onderscheiden. Gedurende interviews en gesprekken, voornamelijk de verkennende interviews, is er echter gebleken, dat een samenhangend construct met het opbouwen van een
band ook het herkennen en toevoegen van de identiteit aan het object [i.e. de woning] een belangrijke rol
speelt (Gartner, 2014; Schuller, 2014; Wols, 2014). Tevens werd dit bevestigd door de omgevingspsycholoog, waarin relaties zijn getrokken tussen de identiteit en de psychologie en het thuisgevoel (Van
Dijk, 2014). Ten aanzien van deze conclusies is er voor gekozen dit sub-aspect te onderschrijven aan het
sub-aspect [langdurig] en van dichtbij het object ervaren of gebruiken.
39 In het oorspronkelijke concept van mentaal/psychologisch eigenaarschap (gebaseerd op: de Ruijter,
2013; Pierce et al., 2002) worden er 6 sub-aspecten van investeren onderscheiden, waarbij, naast de hier
omschreven sub-aspecten, tevens verantwoordelijkheidsinvestering en persoonlijke investering passen.
Bij nadere bestudering van de literatuur kan er worden geconcludeerd dat de voorgaande twee aspecten
beiden geschaard kunnen worden onder [3] Persoonlijke [psychische] investering.
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Figuur 19: Herzien relatieschema mentaal eigenaarschap
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 60
Uiteindelijk resulteert deze splitsing dus in 135 vragen, plus 36 optionele vragen. Dit zijn nog té veel vragen om voor te leggen aan de
huurders van de corporaties, waarbij de vragen eveneens nog niet zijn toegeschreven op de woonomgeving.
Fase 3: Herschrijven thema’s tot één enquête
In deze fase zijn de 135 vragen [en de 36 optionele vragen] herschreven tot één lijst met vragen ten aanzien van de drie mechanismen en
het gevoel van mentaal eigenaarschap. In deze fase is een schifting gemaakt waarin [1] de gelijksoortige vragen samen zijn gevoegd tot één
vraag en [2] de vragen zijn toegespitst op de woning/woonomgeving. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de volgende typen vragen:
Het ervaren van controle [over de woning]
[1].
Invloed [van derden] op de woonomgeving/woning;
[2].
Belang van eigen invloed op de woonomgeving/woning;
[3].
Het [‘toegestane’] gedrag in de woonomgeving/woning;
[4].
Eigen keuze/controle op de situatie/woonomgeving/woning;
[5].
Mate van vrijheid om buiten gestelde regels te acteren;
[6].
Flexibiliteit/controle/macht van de verhuurder;
[7].
Inspraak op/openstaan voor de verhuurder;
[8].
Ervaren veiligheid van de huurder;
[9].
Algemeen gevoel van controle
Het opbouwen van een band [met de woning]
[1].
Het thuis voelen;
[2].
Het verbonden voelen met de woning;
[3].
Voorkeur voor de [eigen] woning;
[4].
Belang van de woning [en haar uiterlijk];
[5].
[6].
[7].
Kennis over de woning [zelf vergaren en verkrijgen];
Trots die de huurder ervaart jegens de woning;
Identiteit [en aantasting hiervan] die de huurder zich ontleent aan
de woning;
[8].
Opkomen voor de woning.
Investeren [van ‘de zelf’] in de woning
[1].
Persoonlijk meedenken/meewerken van de huurder;
[2].
Investeren van ‘de zelf’ [persoonlijke investering];
[3].
Investeren van geld [financiële investering];
[4].
Investeren van arbeid [fysieke investering];
[5].
Het type investering.
Mentaal eigenaarschap
[1].
“Is dit object ‘van mij’?”
[2].
Begrip en gevoel van eigenaarschap;
[3].
Verbondenheid met het object
[4].
Belang van het object/gevoel van eigenaarschap
[5].
Voorkeurstype eigendom
De vragen hieruit, gereduceerd tot 83 vragen, zijn opgesteld in een digitale enquête, waarbij opgemerkt moet worden dat ongeveer 65-70%
van de vragen ‘eens-oneens’ vragen zijn [i.e. Likert-schalen, met als doelstelling hier meetbare aspecten van te ontwikkelen (Bryman, 2008,
p. 166), welke kunnen worden opgesteld in ‘vraagblokken’, waar mensen sneller op kunnen beantwoorden dan op meerkeuze of open vragen.
Voorbeelden van vragen zijn: [Controle] Ik kan met mijn huis doen wat ik wil, wanneer ik dat wil, [Band] Ik voel me thuis in mijn woning,
[Investeren] Gedurende de tijd dat ik in deze woning woon, heb ik zelf aanpassingen [reparaties én verbeteringen] aan de woning aangebracht, [Mentaal eigenaarschap] Ik heb het gevoel dat deze woning van mij is.40
Fase 4 | 5: [Eerste] toetsing en controle | Herschrijven en herschikken
De eerste opzet van de vragenlijst is ter controle aangeboden aan een vijftal personen: [1] twee afstudeermentoren, [2] een medestudent en
tevens huurder, [3] iemand werkzaam bij een woningcorporatie en [4] iemand werkzaam bij een particuliere verhuurder en tevens een huurder. De algemene strekking van het commentaar op de opgestelde vragen kan worden samengevat als:
40
De eerste opzet van de enquêtevragen is tevens gebruikt bij [een aantal van] de gecontacteerde woningcorporaties, om te kunnen overleggen/voorleggen welk type vragen
de huurders van de corporatie eventueel zouden kunnen verwachten.
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 61
Methodologisch
 In de vragenlijsten moet aangegeven worden wanneer er meerdere antwoorden mogelijk zijn;
 Het is een goed gebruik om persoonlijke informatie aan het einde van de vragenlijst te bevragen;
 Sommige vragen bevatten niet-uitsluitende antwoord-categorieën;
 Een aantal vragen bevatten onduidelijkheden [bijv. Ik ben op de hoogte van beslissingen die worden genomen, die betrekking
hebben op mijn woning. – Beslissingen genomen door wie?];
 Een aantal antwoordcategorieën bevat een dubbele vraagstelling [bijv. Ik mag MET mijn huis doen [1] wat ik wil, [2] wanneer ik wil];
 De vragenlijst kan, door alleen vragen te stellen, monotoon overkomen. Maak gebruik van kopjes en inleidende teksten om dit te
onderbreken.
Gebruik-technisch
 Sommige vragen lijken soms [erg veel] op elkaar;
 Van de digitale vragenlijst zijn sommige pagina’s erg lang [meerdere stellingblokken op één pagina] en anderen weer erg kort [één
stellingblok of één vraag op één pagina];
 Door het gebruik van [te] lange stellingblokken kan er niet meer gezien worden wat de keuzes waren [bijv. zeer oneens of eens];
 Het taalgebruik is van een [heel] hoog niveau: dit is niet voor alle huurders begrijpelijk;
 De makkelijke vragen zitten op het einde gerangschikt, maar het heeft de voorkeur hiermee te beginnen om een beetje “in te
komen”;
 Er zijn veel verschillende antwoordschalen en antwoordopties gegeven, wat veel concentratie vraagt in een vragenlijst van 20
minuten.
Daarnaast is de ‘testpersonen’ gevraagd de tijd bij te houden, aangezien het streven is geweest om een vragenlijst op te stellen welke 1015 minuten van de tijd zo innemen om in te vullen. Bij de eerste testronde [met lastig taalgebruik, opbouw van lange antwoordblokken en
een aantal dubbele/irrelevante vragen], bleek dat de testpersonen respectievelijk 19 en 21 minuten nodig hebben gehad om de vragenlijst in
te vullen. Ook vragen die niet goed op elkaar volgden [bijv. de testpersonen gaven aan ergens mee eens te zijn, waarna zij vervolgens een
vraag in moesten vullen over het oneens zijn met dezelfde vraag] zijn er hierdoor uitgehaald. Door kleine aanpassingen in de volgorde, het
herschikken en verwijderen van een aantal vragen, resulteerde dit in de tweede testsessie de personen [twee nieuwe en één uit eerdere
testsessie] 10 tot 14 minuten over de test deden.
Uiteindelijk is de vragenlijst na de tweede testronde nog eenmaal aangepast, aangezien er in de vragenlijst in alle vragen wordt gesproken
over ‘de woning’ en de verhuurder. Na gesprekken met de [verantwoordelijke medewerkers voor de panels bij de] woningcorporaties is
gebleken dat hierin beter de betiteling huis gebruikt kan worden en de vragen meer informeel gesteld kunnen worden: zo kunnen de huurders
de vragenlijsten meer op zichzelf betrekken (Caniels, 2014; de Heer, 2014). De uiteindelijke [basis] vragenlijst is weergegeven op de volgende
pagina[‘s].
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 62
Controle
Band
 Ik ben op de hoogte van de beslissingen die door de verhuurder genomen worden, die betrekking
hebben op mijn huis.
 Ik heb veel invloed op de beslissingen die genomen worden, die betrekking hebben op mijn huis.
 Wat de kwaliteit is van mijn huis, ligt volledig in mijn eigen handen.
 Ik vind het heel belangrijk om zelf invloed uit te oefenen op dingen [beslissingen] die voor mijn huis
van belang zijn.
 Ik mag zelf bepalen wat er in mijn huis gebeurt.
 Ik mag zelf bepalen hoe ik mij in mijn huis gedraag.
 Ik heb invloed op hoe anderen zich gedragen in mijn huis.
 Ik heb het gevoel dat de anderen [bijv. de verhuurder] mij opleggen hoe ik mij in mijn huis moet
gedragen.
 Ik kan IN mijn huis doen wat ik wil, wanneer ik dat wil.
 Ik kan MET mijn huis doen wat ik wil, wanneer ik dat wil.
Hoe mijn huis eruit ziet, wordt bepaald door:
Wat ik met mijn huis doe, wordt bepaald door:
 Mijzelf
 Mijn partner
 Mijn partner en ik samen
 Iemand anders [een derde partij], namelijk:
 Ik doe vaak meer met/aan mijn huis, dan van me wordt verwacht.
 Ik voel me vrij gelaten om de huis aan te passen naar mijn eigen ideeën.
 De verhuurder geeft mij het gevoel dat ik verplicht bepaalde taken moet uitvoeren in mijn huis.
 Hoe ik mij gedraag in mijn huis, laat zich het beste omschrijven als “Niet omdat het zo moet, maar
omdat ik het zo wil”.
 Ik krijg voldoende informatie van de verhuurder, wanneer er beslissingen over mijn huis genomen
worden.
 De verhuurder houdt voldoende rekening met de mening van haar huurders.
 De verhuurder handelt vaak zonder eerst met haar huurders te overleggen.
 Ik heb het gevoel dat, wat er met mijn huis gebeurt, grotendeels door de verhuurder wordt bepaald.
 Ik maak me er zorgen over dat anderen mijn huis overnemen [bijv. het contract wordt beëindigd].
 De verhuurder geeft mij als huurder voldoende mogelijkheid om mijn mening te geven.
 Wanneer ik als huurder inspraak geef [bijvoorbeeld door het aandragen van ideeën], wordt dit gewaardeerd door de verhuurder.
Ik zelf de controle in handen heb
De verhuurder de controle heeft
Ik als individu word gezien
De verhuurder mij als nummer ziet
Ik de leiding heb in de situatie
De verhuurder de leiding heeft in de situatie
Ik zelf invloedrijk ben
De verhuurder invloedrijk is
Ik onafhankelijk ben
Ik afhankelijk van de verhuurder ben
Wanneer het mijn huis betreft, zou ik meer invloed willen hebben op:
 Niets, ik vind dat ik voldoende invloed heb
 Wat ik MET mijn huis mag doen
 Wat ik IN mijn huis mag doen
 Wat er, in opdracht van derden [bijv. de verhuurder], met mijn huis gedaan wordt
 Anders
 Ik voel me veilig in mijn eigen huis.
 Ik ervaar een gevoel van privacy in mijn eigen huis.
 Hoeveel controle ervaart u over het algemeen over uw huis?






Ik voel me thuis in mijn huis.
Ik voel me in mijn eigen huis meer thuis dan in een ander huis.
Ik voel me verbonden met mijn huis.
Mijn huis geeft me het gevoel dat ik op bezoek ben in mijn huis, ik voel me er een vreemdeling.
Mijn huis hoort bij mij.
Wanneer ik, door welke omstandigheden dan ook , een ander huis zou moeten kiezen, zou mij dat
heel erg raken.
 Het huis waar ik nu in woon is, gezien mijn omstandigheden, de best mogelijke huis.
 Wanneer ik zou gaan verhuizen, zou ik weer een huis als deze kiezen.
 De meeste mensen zouden een huis als de mijne willen.
 Mijn huis speelt een belangrijke rol in mijn leven.
 Hoe mijn huis eruit ziet is heel belangrijk voor me.
 Wanneer het op mijn huis aankomt, weet ik hier veel over.
 Wanneer ik iets wil weten over mijn huis, ga ik hier zelf naar op zoek.
 Voordat ik met mijn vragen contact opneem met de verhuurder, zorg ik altijd eerst dat ik alle mogelijke informatie zelf heb opgezocht.
 Als ik contact heb met de verhuurder, ben ik tevreden met de informatie die ik van hen krijg..
 Mijn huis is onderdeel van wie ik ben.
 Ik ontleen mijn identiteit aan mijn huis.
 Als ik mijn huis niet zou hebben, zou ik me een beetje minder mezelf voelen.
 Mijn huis vertelt mijn verhaal: veel gebeurtenissen in mijn leven zijn met mijn huis verbonden.
 Wanneer mijn huis van me zou worden afgenomen, zou het voelen alsof iemand mijn identiteit
wegneemt.
 Als iemand mijn huis zou bespotten of vernielen, zou het voelen alsof ze me persoonlijk aanvallen.
 Als iemand mijn huis complimenteert, voelt het alsof ze mij complimenteren.
 Ik ben trots op mijn huis.
 Wanneer er een beslissing wordt genomen over mijn huis, die ingaat tegen mijn woonwensen, zou
ik hier tegenin gaan [contact opnemen met de verhuurder].
In voorgaande vraag gaf u aan niet in te gaan tegen beslissingen die betrekking hebben op uw huis
waar u het niet mee eens bent. Waarom niet/wel?
 Ik heb het al eerder gedaan en werd niet serieus genomen.
 Ik denk/heb het gevoel dat ze me toch niet serieus zouden nemen.
 Ik heb het gevoel dat ik daarvoor niet de juiste persoon ben.
 Ik durf het niet, ik houd niet van spreken tegen autoriteiten.
 Anders, namelijk
 Ik heb het al eerder gedaan en werd hierbij serieus genomen.
 Ik ben in een positie als huurder waarin ik bij deze beslissingen serieus genomen moet worden.
 Ik vind dat ik de juiste persoon daarvoor ben.
 Het zit in mijn aard, ik ben iemand die veelal met/tegen autoriteiten spreekt.
 Anders, namelijk
Figuur 20: Uiteindelijke vragen 'mentaal eigenaarschap' enquête onder huurders van woningcorporaties
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 63
Investeren
 Ik geef feedback op de verhuurder wanneer zij hierom vragen.
 Ik geef graag mijn mening over het wonen aan de verhuurder, ook wanneer er niet om gevraagd
wordt.
 Ik werk graag mee aan initiatieven van de verhuurder.
 Ik werk mee te met het personeel van de verhuurder, wanneer er iets aan mijn huis gedaan moet
worden.
 Over het algemeen heb ik veel van mezelf in dit huis geïnvesteerd.
 Wanneer het op mijn huis aankomt, kan ik zeggen dat ik een actieve bewoner ben.
In de tijd dat ik in dit huis woon, heb ik een financiële investering [geld] in mijn huis gedaan.
Wanneer het gaat om het investeren van geld in uw huis, kunt u per aspect aangeven hoeveel procent
van deze investeringen hoorden bij welk aspect?
Reparaties/vervangingen.
Verbeteringen
Uiterlijk/Inrichting
Anders
Gedurende de tijd dat ik in dit huis woon, heb ik zelf aanpassingen [reparaties én verbeteringen] aan
het huis aangebracht.
Fase 6 | De aanpassing voor de woningcorporaties
Voor dit onderzoek zijn huurders, van woningcorporaties, nodig om uiteindelijk dit
onderzoek te kunnen volbrengen en het mentaal eigenaarschap te kunnen onderzoeken binnen de woonomgeving. Vier van de gecontacteerde corporaties bevestigden vier corporaties een deelname aan dit onderzoek41: wat hier inhoudt dat zij,
door het gebruik van het bestaande klantpanel, de enquête onder de huurders verspreiden42. Hier tegenoverstaand wilden de corporaties wel [een aantal] vragen toevoegen aan de standaard vragenlijst. De strekking hiervan is:
 [Portaal] Vragen over klanttevredenheid en dienstverlening;
 [Woonwaard] Vragen over type woning en mengvorm van het woongebied;
 [Kennemer Wonen] Betrokkenheid van de huurders bij de buurt, investeren
van de huurders in de buurt.
Ten aanzien van deze vragen vanuit de corporaties zijn er slechts vragen toegevoegd: de originele vragenlijst is behouden gebleven, waardoor de bruikbaarheid
van alle respons in alle ‘varianten’ gelijk is.
U gaf aan dat u aanpassingen aan uw huis heeft gedaan sinds u er woont. Kunt u aangeven welke
6.3aanpassingen
Respondentenselectie
dit zijn geweest?
Kijkend naar uw aanpassingen/investeringen in het huis, hoe zou u de verdeling tussen reparaties
[noodzakelijk] en verbetering [wenselijk] maken?
Heeft u de aanpassingen zelf gedaan, of heeft u de aanpassingen laten doen?
Kunt u aangeven waarom u deze aanpassingen zelf heeft gedaan/laten doen?
 Omdat ik het zelf goed, of beter, kan dan iemand anders.
 Mijn financiële situatie laat het niet toe dat ik er iemand voor inschakel.
 Ik wilde zelf iets toevoegen aan het thuisgevoel.
 Ik vond het niet nodig hiervoor de verhuurder in te schakelen.
 Ik vond het niet fijn om een derde partij [bijv. aannemer of verhuurder] in te schakelen.
 Anders
 Omdat ik het zelf niet [goed] kan.
 Mijn financiële situatie laat het toe dat ik er iemand voor inschakel.
 Ik vond het nodig hiervoor de verhuurder in te schakelen.
 Ik vond het fijner om er een derde partij [bijv. aannemer of verhuurder] voor in te schakelen.
 Anders
Demografische gegevens








Bent u een man of een vrouw?
Wat is uw leeftijd?
Wat is uw huishoudenssamenstelling?
Hoe lang woont u momenteel in uw huis?
Indien 0-2 jaar: Hoe ervaart u dit huis?
Wat is uw woontype?
Wat is uw inkomen?
Wat is uw hoogst genoten opleiding?
Wat is uw viercijferige postcode?
Onderzoeksopzet en –uitvoering
De medewerking van deze corporaties is tot stand gekomen middels een selectieproces. De doelgroep voor respondenten in dit onderzoek zijn, gezien de hoofdvraag, alle huurders van woningcorporaties in Nederland. Aan de respondenten
hebben de volgende eisen ten grondslag gelegen:
 De deelnemers moeten huurders zijn van een sociale huurwoning [i.e. van een
woningcorporatie;
 De deelnemers moeten welwillend zijn om mee te werken 43;
 De deelnemers moeten Nederlandssprekend zijn, daar waar de vragenlijst alleen in het Nederlands is opgesteld
 De deelnemers moeten beschikking hebben over internet en een computer,
daar waar de vragenlijst digitaal is opgesteld en verspreid.
41
Totstandkoming van deze deelname, wordt toegelicht in hoofdstuk 6.3.
Naast vier woningcorporaties heeft tevens een huurdersvereniging ingestemd in
medewerking aan dit onderzoek en de verspreiding van de vragenlijst onder de leden.
Dit echter, omdat zij mentaal eigenaarschap voornamelijk een interessant begrip vinden, maar niet, zoals de corporaties, zien als ‘managementconcept’ of bruikbare ‘tool’
om de huurder centraal te stellen (Gerritsen, 2014b; Kos & Kuyper, 2014). Hierom
zijn er voor deze vereniging geen extra vragen toegevoegd.
43 Volgens Bryman (2008) zorgt het hebben van welwillende respondenten voor een
hoger aantal aan valide ingevulde vragenlijsten.
Mentaal eigenaarschap bij huurders
42
Pagina | 64
Aanvullend aan deze eisen aan de respondenten, zijn er ook aan de vragenlijst een tweetal extra eisen gesteld, naast de eisen
toegelicht in hoofdstuk 6.1:
 De deelnemers moeten de vragenlijst anoniem in kunnen vullen 44;
 De deelnemers moeten de vragenlijst thuis kunnen invullen 45;
Om te kunnen voldoen aan de respondenten- en algemene voorwaarden van de vragenlijst, zoals hiervoor gesteld, is er
gekozen om woningcorporaties en huurdersverenigingen te selecteren welke bereid zouden zijn mee te werken aan [de verspreiding van] dit onderzoek en bijbehorende enquête. Voor woningcorporaties en huurdersverenigingen zijn een twee andere
manieren van aanpak gekozen.
6.3.1 Selectie woningcorporaties
Voor de selectie van de woningcorporaties is gebruik gemaakt van de website http://www.woningcorporaties.nl: op deze webpagina staan alle corporaties van Nederland weergegeven. Om de benaderde corporaties bereisbaar en bereikbaar te houden,
is er gekozen voor corporaties op maximaal 2 uur reizen [met OV] van onderzoeklocatie [Delft] en woonlocaties [Den Haag en
Enkhuizen]. Uit voorgaande eisen is de selectie gekomen als weergegeven in Tabel 2. Van de benaderde woningcorporaties
is de respons als volgt verdeeld, wat tevens schematisch is weergegeven in Figuur 21:
 67,7% van de benaderde woningcorporaties heeft niet gereageerd;
 9,7% van de benaderde woningcorporaties heeft wel gereageerd, maar gaf aan niet mee te willen of kunnen doen
[bijv. door reorganisaties of deelname aan meerdere/andere onderzoeken];
 9,7% van de benaderde woningcorporaties heeft gereageerd, maar gaf hierbij aan dat ze op een andere manier mee
wilden doen dan door het verspreiden van de vragenlijsten [bijv. door het opnemen van een aantal vragen in een
grotere vragenlijst of door het persoonlijk te woord staan van de huurders in de woonwinkel van de corporatie];
 12,9% van de benaderde woningcorporaties gaf aan de vragenlijsten via de woningcorporatie te willen verspreiden.
De laatste 12,9% zijn Portaal, ‘thuis, Woonwaard en Kennemer Wonen. Aan de hand van de huurderspanels van deze corporaties worden de vragenlijsten verspreid onder [vrijwillig deelnemende] huurders. Elke corporatie heeft aangegeven welke
manier van verspreiding zij wenselijk vindt ten aanzien van haar huurders:
 Bij het klantpanel van Portaal is er voor gekozen het eigen huurdersplatform en bijbehorende omgeving voor de
vragenlijst te gebruiken. De voorkeur is hieraan gegeven omdat de huurders deze omgeving kennen en de corporatie
de data van het onderzoek ook voor eigen onderzoek wil gebruiken (Caniels, 2014). Door het gebruik van dit panel,
kan er worden bijgehouden welke leden de vragenlijst hebben ingevuld en zo kan er ook na twee weken een herinnering gestuurd worden;
 Bij het huurderspanel van Woonwaard is de spreiding onder de leden gegaan in samenwerking met I&O research,
het onderzoeksbureau dat normaliter de vragen voor de panels onder de leden verspreidt. Tijmen Siermann van I&O
Research heeft de vragenlijst, met begeleidende brief [in gebruikelijk taalgebruik en op gebruikelijk niveau], verspreid
onder de leden. Deze brief/mailing verwijst naar de standaard gebruikte omgeving voor de enquête;;
44
Naam corporatie
Woningstichting SWZ
Delta Wonen
Trudo
‘thuis
Brabant Wonen
Zayaz
Volkshuisvesting Arnhem
Vivare
Woonbron
Vestia
Woonstad Rotterdam
Havensteder
Portaal
Omnia Wonen
Mitros
Haag Wonen
Staedion
Arcade
De Sleutels
De Key
Stadgenoot
Eigen Haard
De Alliantie
ZVH
SWZW
Kennemer Wonen
Mooiland
Woonwaard
Wooncompagnie
Intermaris
KWH
Locatie
Zwolle
Zwolle
Eindhoven
Eindhoven
Den Bosch
Den Bosch
Arnhem
Arnhem
Rotterdam
Rotterdam
Rotterdam
Rotterdam
Utrecht
Harderwijk
Utrecht
Den Haag
Den Haag
Naaldwijk
Leiden
Amsterdam
Amsterdam
Amsterdam
Amsterdam
Zaandam
Amsterdam
Alkmaar
Alkmaar
Alkmaar
Hoorn
Hoorn
Rotterdam
Tabel 2: Gecontacteerde woningcorporaties
Verondersteld wordt dat, wanneer respondenten de vragenlijst anoniem kunnen invullen, zij opener en eerlijker zijn en meer realistische antwoorden zullen invullen op de
gestelde vragen (Caniels, 2014; de Heer, 2014)
45 Uit onderzoek van Field (2013) blijkt dat, wanneer respondenten een betreffende vragenlijst kunnen invullen in de omgeving waar de vragen op slaan, de antwoorden beter
van toepassing zijn op de situatie, dan bijvoorbeeld in een ‘laboratoriumsituatie’ [i.e. het nabootsen van de daadwerkelijke situatie].
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 65
Woningcorporaties
Huurdersverenigingen
Spreidingsgebied
Geen respons
Geen respons
Woningcorporatie
Wel respons, geen deelname
Wel respons, geen deelname
Huurdersvereniging, ‘kleine’ deelname
Wel respons, ‘speciale deelname’
Wel respons, tevens deelname
Wel respons, ‘speciale deelname’
Wel respons, tevens ‘kleine’ deelname
Huurdersvereniging, ‘grote’ deelname
‘Afzetgebied’ enquête ‘grote’ deelname
Wel respons, tevens ‘grote’ deelname
Figuur 21: Selectie deelnemende woningcorporaties
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Figuur 22: Selectie deelnemende huurdersverenigingen
Figuur 23: Spreidingsgebied enquête
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 66

Bij het klantpanel van Kennemer Wonen is er voor gekozen om het onderzoek onafhankelijk te houden van de organisatie: de
corporatie heeft de leden van het panel ingelicht met behulp van een brief, waarin is medegedeeld dat ze benaderd worden voor
dit betreffende onderzoek. Na aanlevering van de contactgegevens van de leden van het panel, is er contact gezocht [door middel
van een gezamenlijk opgestelde e-mail] met de leden van het panel en wordt er verwezen naar de standaard gebruikte omgeving
van dit onderzoek;
 Het klantpanel van ‘thuis wordt benaderd middels een [in overleg opgestelde] mailing vanuit de corporatie zelf naar de leden van
het panel, waarin wordt verwezen naar de vragenlijst in de standaard gebruikte omgeving voor deze vragenlijst.
De spreiding van de vragenlijsten in de corporaties, hangt af van de portefeuilles van de corporaties: op welke locaties hebben de corporaties
woningen en vanuit welke locaties kan er respons verwacht worden op deze vragenlijst? In Figuur 23 zijn de spreidingsgebieden weergegeven, waarin het “huisje” voorstelt en de kleine verbonden “puntjes” stellen de locaties voor waarin de corporaties woningen hebben. Per
corporatie kan er vanuit de volgende locaties een reactie verwacht worden:
Portaal
Woonwaard
Kennemer Wonen
Thuis
Utrecht
Alkmaar
Alkmaar
Eindhoven
Leiden
Arnhem
Soest
Graft
Castricum
Son en Breugel
Rheden
Nijmegen
Stichtse Vest
Heerhugowaard
Heiloo
Waalre
Amersfoort
Nieuwegein
Bunnik
Maarssen
Oudorp
Bergen
Veldhoven
Uitgeest
Best
Tabel 3: Reactielocaties woningcorporaties
6.3.2 Selectie huurdersverenigingen
Voor de selectie van de huurdersverenigingen is een andere aanpak gehanteerd dan de selectie van de woningcorporaties. Door middel van
de zoekopdracht "huurdersvereniging” op Google is er een selectie gemaakt van de eerste 75 ‘hits’ met een website. Aan de hand van deze
selectie is er bepaald of er voldoende spreiding is geweest over heel Nederland. Deze spreiding, en de mate van respons, is terug te vinden
in Figuur 22. De respons kan worden samengevat als:
 72,3% van de benaderde huurdersverenigingen heeft niet gereageerd;
 6,2% van de benaderde woningcorporaties heeft wel gereageerd, maar gaf aan niet mee te willen of kunnen doen [bijv. door drukte
of het niet willen belasten van de huurders;
 15,4% van de benaderde huurdersverenigingen heeft gereageerd en gaf aan mee te doen aan de verspreiding van de vragenlijsten,
aan hand van de zogenoemde “kleine” deelname: het plaatsen van de [link naar de] enquête, met begeleidende tekst, op de website
danwel het bewonersblad;
 3,1% van de benaderde huurdersverenigingen gaf aan mee te willen doen met de verspreiding van de vragenlijsten, aan de hand
van de zogenoemde “grote” deelname: het actief verspreiden van de [link naar de] enquête aan alle leden van de huurdersvereniging en hieraan ook resultaten en doelen voor de vereniging aan verbinden;
 3,1% van de benaderde huurdersverenigingen gaf aan mee te willen werken aan dit onderzoek, op een andere manier dan verspreiding van de vragenlijsten [bijv. door het voorzien van adressen van participanten of het verspreiden van enkele kopieën onder
de leden].
Huurdersverenigingen welke hebben aangegeven de vragenlijst te promoten door deze op de website te plaatsen, zijn:
 Algemene Bewonersorganisatie WijWonen [Delft]
 Huurdersvereniging Woonbelang [Middelharnis]
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 67
 Huurdersvereniging Wonen Midden-Delfland [Maasland]
 Huurdersvereniging De Veste [Steenwijk]
 De Brug Huurdersbelangenvereniging [Arnhem]
 Huurdersvereniging WijWonen [Ulft]
 Huurdersvereniging Woonbelang [Maastricht]
 Huurdersvereniging Middelburg [Middelburg]
 Huurdersvereniging Arcade [Diemen]
 Huurdersbelangen Hardenberg [Dedemsvaart]
Naast deze “kleine” deelname van de huurdersverenigingen, heeft één huurdersvereniging aangegeven mee te willen werken aan een “grote”
verspreiding van de vragenlijsten: Huurdersvereniging Oisterwijk [Oisterwijk, verbonden aan woningcorporatie Leystromen]. Hierbij is aangegeven de verspreiding op eigen manier te willen doen.
 Huurdersvereniging Oisterwijk heeft er voor gekozen een brief specifiek over de vragenlijst uit te doen naar de leden van de
vereniging, om hen attent te maken op het bestaan van de vragenlijst. Aan de hand van deze [mentaal eigenaarschap] vragenlijst
probeert men bij HV Oisterwijk tevens hun leden attent te maken op hun ledenpanel: aan het einde van de vragenlijst kunnen mensen
aangeven of ze lid willen worden van dit panel.
Evenals bij de corporaties hangt bij de huurdersvereniging de spreiding af van de locaties die de verenigingen in hun bestand hebben: hier
kunnen de reacties uit gegeven worden. De spreiding bij de huurdersvereniging Oisterwijk is tevens weergegeven in Figuur 23 en beslaat de
gemeenten Oisterwijk, Heutekom en Moergestel.
6.3.3 Afzetgebied en verspreidingsmethoden
Aan de hand van voorgaand besproken deelnames van woningcorporaties en huurdersverenigingen, kan worden bepaald wat het afzetgebied [i.e. totaal bereik in aantal huurders] van de vragenlijst is. Daarnaast wordt per partij de verspreidingsmethode aangehaald, dit om later
eventueel te kunnen bepalen waarom bepaalde responspercentages hoog of laat zijn uitgevallen.
 Het klantpanel van Kennemer Wonen bevat 440 [actieve] leden (La Roi & Stekelenburg, 2014). Deze leden hebben zich via de
corporatie vrijwillig aangemeld om deel te nemen aan het panel. De verspreiding is niet gedaan via de gebruikelijke kanalen van het
huurderspanel, maar de leden zijn geïnformeerd door middel van een brief/e-mail door de corporatie, waarna zij via een ongebruikelijk
kanaal [i.e. een onbekend e-mailadres] benaderd zijn voor de vragenlijst. Hierbij is er een kans dat mensen zich in hun privacy
geschonden voelen, maar ook dat de uitnodigingen in zogeheten ongewenste e-mailpostvakken terecht zijn gekomen.
 In het klantpanel van ‘thuis bevinden zich 1585 [actieve] leden (van der Veerdonk & Arts, 2014). Evenals de leden bij Kennemer
Wonen hebben deze leden zich vrijwillig aangemeld. De verspreiding is via de gebruikelijke kanalen gegaan: een e-mailuitnodiging
voor het panelplatform van de corporatie.
 Het klantpanel van Woonwaard bevat 721 leden, waarvan kan worden gezegd dat 500 aantoonbaar actief of bereikbaar is. Evenals
bij het klantpanel van ‘thuis hebben deze leden zich vrijwillig aangemeld en is de verspreiding via het gebruikelijke platform gegaan.
In voorgaande onderzoeken worden veelal responspercentages van 60% gevonden (de Haan & Siermann, 2013)
 In het klantpanel van Portaal bevinden zich 1600 leden, waarvan 400 “slapend” (Caniels, 2014). De leden voor dit klantpanel hebben
zich wederom vrijwillig aangemeld en zowel de verspreiding als de beantwoording is in de standaardomgeving van het panel: de
huurders zijn deze omgeving gewend. Een gemiddeld respons van het panel in een gebruikelijke vragenlijst [i.e. over ‘standaarddingen’ als klanttevredenheid, participatie, e.d.] is rond de 60-70%
 Het ledenbestand van Huurdersvereniging Oisterwijk bevat 2400 leden, welke niet gewend zijn aan het beantwoorden van vragenlijsten en zich hiervoor ook niet vrijwillig hebben aangemeld. Doordat er een persoonlijke brief is gestuurd, met hierin slechts de
enquête als onderwerp, is er wel een grote kans dat men zich direct of juist níet aangesproken voelt
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 68
Al met al zou er geconcludeerd kunnen worden dat er in dit onderzoek een bereik is gerealiseerd van maximaal 6346-6746 huurders, waar
de verspreiding door de kleinere huurdersverenigingen buiten beschouwing is gelaten, omdat hiervan een lastige inschatting te maken valt.
Het grootste afzetgebied van de enquête heeft plaatsgevonden in de provinciën Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht, Brabant en Gelderland. In hoofdstuk 7 zal verder worden ingegaan op de uiteindelijke responspercentages en de kenmerken van de respondenten.
6.3.4 Toelichting op de digitale enquêtes
De enquêtes voor dit onderzoek zijn in april 2014 afgenomen aan de hand van twee verschillende methoden: [1] door middel van het gebruik
van een eigen digitaal platform [te weten: Google Forms, zie tevens: http://www.google.com/google-d-s/createforms.html] en [2] door middel
van het gebruik van een digitaal platform van een van de woningcorporaties [i.e. Portaal, met platform Jambo]. Door gebruik te maken van
een digitale collectie van de data, zorgt dit er voor dat de resultaten vrijwel zonder voorbewerking in het analyseprogramma SPSS geladen
kon worden. In verband met verschillende limieten en overleggen, zijn de vragenlijsten niet allemaal exact op dezelfde data opengesteld:
 Portaal: opengesteld van 9 tot en met 27 april, met een herinnering op 22 april;
 ‘thuis: opengesteld van 17 tot en met 30 april, hierbij is geen herinnering verzonden;
 Woonwaard: opengesteld van 10 tot en met 30 april, met een herinnering op 23 april;
 Kennemer Wonen: opengesteld van10 tot en met 27 april, met een herinnering op 19 april 46.
Om het onderzoek voor huurders relevant te maken, is er in alle gevallen een introducerend stuk tekst meegezonden, waarvan de als volgt
is geweest, maar waarbij corporaties de vrijheid kregen dit aan te passen naar het niveau van de huurder en de stijl van de corporatie:
Beste huurders, Beste geïnteresseerden,
Ik zal mijzelf even voorstellen: ik ben Sara Rieuwerts en op dit moment aan het afstuderen aan de Technische Universiteit Delft. De focus in mijn onderzoek ligt
in de volkshuisvesting en dan voornamelijk het sociale aspect van de volkshuisvesting: het ervaren van (mentaal) eigenaarschap over de (huur-) woning. Ik ben
altijd geïnteresseerd geweest in mensen en hun gevoelens en gedragingen in hun omgeving, in het toevoegen van een psychologisch aspect in de woonomgeving.
Bij het maken van deze stap kan ik uw hulp van harte gebruiken! Het onderzoek dat ik wil doen, hangt af van de gevoelens en gedragingen van de huurder, van
u. Omdat ik u als huurder centraal stel in mijn onderzoek, is uw medewerking van zeer grote waarde voor mij. Graag wil ik weten hoe u zich voelt in de woning,
hoe u uw leven in de woning ervaart. Vragen die in de vragenlijst kunt verwachten, zijn: Voelt u zich thuis? Heeft u het gevoel dat u vrij wordt gelaten binnen de
woning? Wat investeert u, fysiek en financieel, in de woning?
“Eigenaarschap” is het nieuwe woord bij gemeenten en corporaties: gemeenten en corporaties zouden zich meer terug moeten trekken en zelf aan de huurder
overlaten, waarbij het gevoel van “van mij” een grote rol speelt. Met dit onderzoek probeer ik te ondervangen wat bij huurders (bij u) dit gevoel teweeg brengt,
zodat corporaties u hierin tegemoet zouden kunnen komen.
Ik hoop dat u bereid bent mee te werken aan mijn onderzoek, door het invullen van de vragenlijst, welke u kunt vinden via http://tinyurl.com/qbv6m6m. Onder alle
deelnemers aan de vragenlijst worden een vijftal VVV-cadeaubonnen van €15 verloot, dus u kunt zelf ook misschien iets overhouden aan uw deelname. Alvast
hartelijk dank voor uw medewerking!
Vriendelijke groeten, Sara Rieuwerts
Daarnaast is er, bij de vragenlijsten van ‘thuis, Woonwaard en Kennemer Wonen, gebruik gemaakt van de verloting van een vijftal cadeaubonnen als incentive gebruikt. Portaal heeft haar eigen cadeaubonnen ter beschikking gestelde voor haar huurderspanel.
46
Hierbij moet worden opgemerkt dat, ten tijd van het verzenden van de herinnering naar de huurders van Kennemer Wonen, de respons op dat moment achter bleef ten
aanzien van de andere drie partijen. Daarnaast was het opvallend dat de tot dan toe ontvangen respons afkomstig was van huurders waarvan het e-mailadres begon met een
‘a’ of ‘b’. Hierbij kan worden aangenomen dat er in verzending van de eerste e-mail een groot aantal niet is aangekomen. Het versturen van een herinneringsmail heeft hier
verandering in kunnen brengen.
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 69
7
Respons en resultaten
In dit deel van het onderzoek staan de resultaten van het onderzoek centraal: wat is de respons en de kenmerken van de respondenten en
welke analyses en conclusies kunnen er uit de data getrokken worden. In dit hoofdstuk staan de twee deelvragen: Welke mechanismen van
mentaal eigenaarschap zijn te herkennen bij huurders van woningcorporaties? en Zijn er [persoonlijke] kenmerken welke een meer of mindere
mate van mentaal eigenaarschap aantonen/bepalen? centraal. Allereerst zal het responspercentage gegeven worden per deelnemende
corporatie of huurdersvereniging en daarna de kenmerken van de respondenten. Uiteindelijk zullen de analyse van de data en de bijbehorende resultaten worden gegeven.
7.1
Respons
Op basis van het huurders-/panelbestand, dat, zoals eerder al is vermeld, 6346-6746 huurders bevatte, zijn er in totaal 984 succesvolle
enquêtes afgenomen. Dit leidt tot een responspercentage van 14,6%. Er is echter ondervonden 47 dat ongeveer 5% van de populatie niet
reageert in verband met een niet-bestaand contactadres of het niet [meer] huren bij de betreffende corporatie. Dit in acht genomen resulteert
in de volgende responspercentages, welke eveneens zijn weergegeven in Figuur 24:
Woningcorporatie
Bruto-bestand
Netto-bestand [-5%]
Respons Bruto
Respons Netto
Kennemer Wonen
Woonwaard
Portaal
‘thuis
HV Oisterwijk
440
721
1200
1585
2400
413
685
1140
1506
2280
34,1%
27,9%
35,8%
9,7%
2,5%
[150]
[191]
[430]
[153]
[60]
37,7%
26,5%
36,3%
10,2%
2,6%
[150]
[191]
[430]
[153]
[60]
Totaal
6346
6024
15,5%
[984]
16,3%
[984]
Tabel 4: Bruto en netto responspercentages enquête
Zoals uit Tabel 4 valt op te maken zijn de responspercentages van ‘thuis en HV Oisterwijk laag uitgevallen en dat dit ook zijn invloed heeft
op het totale responspercentage [te weten: wanneer deze twee partijen zouden worden uitgesloten, zou het responspercentage toenemen
tot 34,5%]. Volgens Bryman (2008, p. 235) zijn responsratio’s onder de 30% onacceptabel en mag hier [eigenlijk] niet meer mee gewerkt
worden. Hij merkt hierbij op dat [veel] onderzoekers echter met [veel] lagere responspercentages hun onderzoek onderbouwen: hierbij is het
zaak dat men op de hoogte is van de eventuele limitaties die dit met zich mee kan brengen. Daarnaast is het feit dat er hier sprake is van
een inductief onderzoek waarbij een bestaand construct getest wordt in een andere omgeving en is er geen sprake van een specifieke
toetsing op een gekozen afzetgebied48 [i.e. een corporatie of een locatie].
In dit onderzoek wordt echter wel gesproken van de huurders van woningcorporaties in Nederland, dit omdat dit de ingestoken en afgekaderde doelgroep van het onderzoek is. Wanneer de populatie van dit onderzoek echter wordt gereflecteerd aan de totale huurderspopulatie
in Nederland [te weten: 2.188.699 huishoudens] zou dit betekenen dat dit een dekkingsgraad biedt van 0,042%. In dit onderzoek zal hierom
47
Gedurende dit onderzoek zijn er ook e-mails verstuurd naar de huurders van het bestaande panelbestand van Kennemer Wonen. Gedurende deze verspreiding is er ondervonden dat van ongeveer 4,5% van de gecontacteerde personen het e-mailadres foutief bleek en dat
1,5% van de respondenten aangaf niet [meer] bij de betreffende corporatie te huren. In totaal was dit bij de betreffende corporatie een
Figuur 24: Respons bij
foutenmarge van 5%, welke ook voor de overige corporaties is aangehouden.
deelnemende woningcor48 Wanneer dit het geval zou zijn, bijvoorbeeld door mentaal eigenaarschap getoetst zou worden bij huurders van HV Oisterwijk, dan zou de
poraties aan enquête
respons niet representatief zijn voor de doelgroep en zou dit onderzoek niet valide zijn.
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 70
in het vervolg niet worden gesproken over huurders van woningcorporaties in Nederland, maar over de huurders van deelnemende corporaties. Dit houdt echter niet in dat de gevonden conclusies en het ontwikkelde meetinstrument niet gebruikt kunnen worden binnen andere
corporaties: dit houdt verband met de [normaal-]verdeling van de populatiekenmerken en de [significante] correlaties tussen de antwoorden
zijn hiervoor van belang en een populatie van tegen de duizend respondenten kan hierin wel significante relaties en analyses bieden.
Daarnaast is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van multi-stage cluster sampling (Bryman, 2008, pp. 193-194): door het groeperen en
selecteren van de deelnemende corporaties en hun populaties is vooraf al een selectie gemaakt van een [representatieve] responsgroep.
Hierbij moet opgemerkt worden dat er verschillende typen/grootten corporaties hebben deelgenomen aan dit onderzoek 49:
 Portaal [woningbezit 2012: 52.337];
 ‘thuis [woningbezig 2013: 10.517];
 Kennemer Wonen [woningbezit 2012: 10.076];
 Woonwaard [woningbezit 2013: 13.500];
 Leystromen50 [woningbezit 2012: 9.791].
Volgens Aedes kunnen er verschillende grootten aan corporaties worden onderscheiden in Nederland:
 Klein [0-5.000 woningen];
 Onder gemiddeld [5.001-10.000 woningen];
 Middelgroot [10.001-20.000 woningen];
 Boven gemiddeld [20.001-50.000 woningen];
 Groot [>50.000 woningen].
Hieruit kan worden geconcludeerd dat er aan dit onderzoek één corporatie van onder gemiddeld formaat deelneemt, vier van middelgroot
formaat en één corporatie van groot formaat. Omdat blijkt dat klantrelaties en beleid kan verschillen tussen kleine en grotere corporaties [i.e.
kleinere corporaties staan dichter bij de huurder en gevoeliger voor de belangen] (Boelhouwer, in: van Mersbergen, 2014) is het positief dat
er woningcorporaties van verschillende grootten hebben deelgenomen. Dit, omdat zo de mogelijke invloed van het beleid meegenomen/uitgesloten kan worden in de analyses.
Hiermee kan worden geconcludeerd dat de respondenten van de corporaties een klein deel van de volledige populatie [i.e. alle Nederlandse
huurders] vertegenwoordigen, maar dat er door de spreiding van corporatietype en de grote hoeveelheid respons [i.e. 989] toch conclusies
getrokken mogen en kunnen worden voor de meting van mentaal eigenaarschap bij huurders van [de deelnemende] woningcorporaties. In
hoofdstuk 7.2 worden de kenmerken van de respondenten verder toegelicht.
7.2
Kenmerken respondenten
De huurders in dit onderzoek worden in dit hoofdstuk kort toegelicht. Allereerst wordt er kort ingegaan op de huishoudenskenmerken [i.e.
geslacht, huishoudenssamenstelling en leeftijd], waarna er wordt ingegaan op de woonduur, het inkomen en de opleiding. Verschillende
respondenten kunnen verschillende gevoelens hebben en keuze maken. Hierom wordt er in de analyses in hoofdstuk 7.3 en bijlage 5
analyses uitgevoerd ten behoeve van deze kenmerken.
Figuur 25: Respondentenpercentages
per postcodegebied
49
Deze cijfers zijn gebaseerd op de jaarstukken op de websites van de woningcorporaties, respectievelijk http://www.portaal.nl/jaarverslag.aspx, http://www.mijn-thuis.nl/overthuis/kengetallen/, http://www.kennemerwonen.nl/index.php?page=jaarverslag-2, http://www.woonwaard.nl/over-woonwaard/organisatie/waar-staan-we-voor.
50 Huurdersvereniging Oisterwijk is belangenbehartiger voor de huurders van woningcorporatie Leystromen. In dit geval worden echter corporaties naar grootte behandeld,
daar waar het beleid kan verschillen tussen grote en kleine corporaties (van Mersbergen, 2014)
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 71
7.2.1 Huishoudenskenmerken
In Figuur 25 op de vorige pagina staat de verdeling van de respondenten per postcodegebied in Nederland weergegeven 51 Uit dit
figuur valt op te maken dat het overgrote deel van de respondenten woonachtig is in [1] de provincie Noord-Holland [postcodegebied
1000-1999], [2] de provinciën Utrecht en Zuid-Holland [postcodegebied 2000-2999], [3] de provincie Brabant [postcodegebied 50005999] en [4] de provincie Zuid-Limburg en de regio Arnhem [postcodegebied 6000-6999]. Tevens valt er op te maken dat de provinciën
Gelderland en Zeeland [vrijwel] niet vertegenwoordigd zijn.
Van alle respondenten is 49,5% mannelijk en 50,5% vrouwelijk [zie Figuur 26.1]. Bryman (2008, p. 61) benoemd dit als niet-manipuleerbare variabelen [i.e. een man kan niet ineens vrouwelijk worden gedurende het onderzoek]. Dat de spreiding onder mannen en
vrouwen vrijwel gelijk is, betekent dat er meer gefundeerde uitspraken gedaan kunnen worden, het onderzoek is immers niet [in hogere
mate] beïnvloed door geslachtsafhankelijke kenmerken. Uit eerdere onderzoeken kan [bijvoorbeeld] worden opgemaakt dat emoties
bij vrouwen in de woonomgeving een hogere mate een rol spelen dan bij mannen, die de woning meer als een [investerings-]object
zien (Blunt & Dowling, 2006).
Van de respondenten is de gemiddelde leeftijd 57 jaar, waarvan de jongste respondent 21 jaar is en de oudste 90 jaar. De gemiddelde
leeftijd van de onderzochte huurders komt overeen met de leeftijd van de huurders uit het onderzoek Een eigen huis een beter leven
van Elsinga et al. (2008a, p. 13). Tevens kan worden opgemaakt dat ruim de helft van de respondenten in dit onderzoek 55 jaar of
ouder is [zie Figuur 26.3], wat strookt met de ondervindingen van Elsinga et al. (2008a, p. 13), welke constateren dat kopers [in hun
onderzoek] gemiddeld tien jaar jonger zijn dan huurders. Over het algemeen is de spreiding normaal verdeeld onder de leeftijdscategorieën in dit onderzoek, waarbij de laagste categorie [onder de 25 jaar] minder vertegenwoordigd is, wat hoogstwaarschijnlijk wordt
veroorzaakt door de start van de wooncarrière.
Uit Figuur 26.2 staan de huishoudenssamenstellingen weergegeven. Hieruit kan worden opgemaakt dat het overgrote deel van de
respondenten alleenstaand is [45,5%] of samenwonend/getrouwd zonder kinderen [37,1%]. De 1,0% overige gezinssamenstellingen
worden gekenmerkt door: [1] een volwassene die met zijn/haar bejaarde ouder[s] in huis woont, [2] studenten die een huis delen en
[3] broer[s] en zus[sen] die een huis delen.
7.2.2 Woonduur
Respondenten zijn, wat betreft woonduur, in dit onderzoek behoorlijk gelijk verdeeld: alleen mensen die langer dan 50 jaar in de woning
wonen zijn nauwelijks [i.e. 0,4% vertegenwoordigd]. De gemiddelde woonduur van de respondenten valt in de categorie 52 10-20 jaar.
Daarnaast is er aan huurders die 0-2 jaar in de woning wonen de vraag gesteld Hoe ervaart u de woning?, dit met het oog op het in
kaart brengen van [het gevoel van tijdelijkheid van de woning]. Hierop was de respons als volgt:
 30,0% ziet de woning als een tijdelijke woning en zal er niet voor altijd blijven wonen;
 35,6% ziet de woning echt als hun huis en wil er voorlopig nog niet weg;
 22,2% heeft het huis gekozen met een toekomstvisie en wil er voor altijd blijven wonen.
1
2
3
4
5
51
Er is hier gekozen om deze verdeling aan de hand van de postcodegebieden weer te geven, omdat respondenten hun viercijferige
postcode hebben ingevuld in de enquête. Omdat de postcode voor het meten/analyseren van mentaal eigenaarschap geen essentieel
kenmerk is, is er geen exacte benadering gedaan. Respondenten zijn hiermee niet gespecificeerd en zouden dus, in bijvoorbeeld het
geval van Noord-Holland, uit zowel Alkmaar, Den Helder als Amsterdam kunnen komen.
52 Omdat deze vraag in categorieën gesteld is en niet in exacte jaren, is hier een gemiddelde categorie gegeven, in plaats van een
Figuur 26: Kenmerken respondenten
exact aantal jaren.
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
6
Pagina | 72
De overige 2,2% ervoer de woning anders, bijvoorbeeld omdat de woning voor de huurder nooit permanent is of omdat het een noodoplossing
was en er op dat moment niets anders voor handen was.
7.2.3 Inkomen
Ook de inkomensverdeling is relatief gelijk verspreid [zie Figuur 26.5] en, zoals was te verwachten in de sociale huursector, zijn de lagere
inkomensgroepen sterker vertegenwoordigd onder de respondenten. Daarnaast was ook het hoge aantal respondenten [i.e. 22,6%] dat het
inkomen niet wil vermelden te verwachten: mensen kunnen dit privacygevoelige informatie vinden en dit niet willen delen in deze enquête,
ondanks dat deze anoniem verspreid is.
Opvallend in de inkomensgroepen zijn de [relatief hoge] percentages in de twee hoogste inkomensklassen. De laatste jaren is er immers
veel commotie geweest over het scheefwonen bij woningcorporaties [i.e. met een hoog inkomen in een [relatief] goedkope huurwoning
wonen]. Volgens Aedes (2012) zijn er twee soorten scheefwoners-categorieën te onderscheiden: [1] de harde grens op de inkomensgrens
van sociale huurwoningen [te weten: €34.085] en [2] de zachtere grens door de krapte op de woningmarkt [bijvoorbeeld €43.000]. Onder de
respondenten valt 2,9% in de tweede categorie, maar opvallend is dat 15,6% in de eerste categorie op basis van inkomensgrens valt. Het
overgrote deel [61,6%] valt overigens wél in de sociale huurgrens categorie.
7.2.4 Opleiding
Het grootste deel van de respondenten in dit onderzoek [zie Figuur 26.6] hebben een MBO [24,5%] of HBO [21,6%] opleiding gevolgd.
Slechts 1,2% heeft geen onderwijs gevolgd [of daarvan een diploma behaald]. Wanneer deze resultaten worden vergeleken met de huurders
uit het onderzoek van Elsinga et al. (2008a, p. 14), valt er te concluderen dat de respondenten in dit onderzoek beduidend hoger zijn opgeleid
dan de huurders uit dat onderzoek. Wat hiervan de oorzaak is, is onduidelijk, wat overigens niet maakt dat er respondenten worden verwijderd
uit dit onderzoek, daar waar de theorie hier geen aanleiding voor geeft: er wordt niet geschreven over een significante relatie tussen opleiding
en het gevoel van eigenaarschap.
7.2.5 Respondenten samengevat
De respondenten, [bijna] evenveel mannen als vrouwen, in dit onderzoek zijn voornamelijk vertegenwoordigers uit de provinciën Noord- en
Zuid-Holland, Utrecht, Brabant, Zuid-Limburg en de regio Arnhem. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 57 jaar, waarin de jongste
respondent 21 jaar is en de oudste 90. De huurders zijn relatief standvastig in hun woning: gemiddeld wonen zij hier 10-20 jaar. Die huurder
die ‘slechts’ 0-2 jaar in de woning woont wil grotendeels [nog] niet weg uit de woning. De respondenten zijn voor een groot deel vertegenwoordigd door alleenstaanden of stellen zonder kinderen: slechts 16,5% van de respondenten in dit onderzoek deelt zijn of haar woning met
zijn of haar kinderen. Het inkomen van de respondenten is verdeeld, maar 61,6% valt binnen de gestelde normen voor sociale huurwoningen.
De genoten opleidingen van de respondenten is relatief hoog, wanneer dit wordt vergeleken met ander onderzoek naar huurders van woningcorporaties.
Onderzoeksopzet en –uitvoering
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 73
7.3
Resultaten-analyse
Een belangrijk doel van dit onderzoek laat zich omschrijven in de hoofdvraag: Welke mechanismen [gedragingen] hebben in welke mate
invloed op [de mate van] mentaal eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties? Immers, zo stellen onder anderen Wernsen and
Pauwels (2014b) aan een huurder die zich meer mentaal eigenaar voelt kunnen meer verantwoordelijkheden worden overgedragen en
deze zal ook uit zichzelf meer verantwoordelijkheden nemen en acties ondernemen. Uitgaande van de theorieën van Pierce et al. (2002)
kunnen deze gedragingen van zogeheten mentaal eigenaars worden onderscheiden in [1] het hebben van controle over het object, [2]
het hebben van een band met heb object en [3] het investeren [van ‘de zelf’] in het object. Of deze mechanismen [i.e. gedragingen]
daadwerkelijk invloed hebben op het verantwoordelijkheidsgevoel, wordt in dit onderzoek niet gemeten. Wel staat centraal of de theorie
vanuit andere [onderzoeks-] velden overgebracht kan worden naar de woonomgeving en dan met name om te meten óf huurders zich
überhaupt mentaal eigenaar [kunnen] voelen en welke van de mechanismen hier dan invloed op hebben.
Om te kunnen achterhalen welke mechanismen invloed hebben op het gevoel van eigenaarschap bij huurders zijn de studies van Pierce
et al. (2002), Asatryan and Oh (2008); Brown et al. (2013) en de Ruijter (2013) als leidraad gebruikt. In deze onderzoeken wordt de theorie
achter mentaal eigenaarschap toegelicht, maar hierin wordt tevens de [eventuele] meetbaarheid van de schalen behandeld. Omdat de
meetbaarheid slechts methodologisch is onderzocht in andere omgevingen dan de woonomgeving, is er voor gekozen de meetschalen
op te stellen aan vergelijkbare onderzoeken met gevalideerde Likert-schalen [zie tevens hoofdstuk 6.2.1 en bijlage 4]. Naast de gegeven
mechanismen is er tevens gezocht naar de meetbaarheid van het gevoel van eigenaarschap. De vier schalen, welke zijn opgebouwd uit
de weergegeven sub-schalen, geven uiteindelijk inzicht in:
[1].
Het hebben van controle over de woning;
[i]. De mogelijkheid om de woning [naar eigen maatstaven] te gebruiken;
[ii]. De mogelijkheid om de woning te bewerken of te beïnvloeden;
[iii]. Minimale mate van controle door anderen [hoge mate van zelf-controle].
[2].
Het hebben van een band met de woning;
[i]. De woning langdurig en van dichtbij gebruiken en ervaren [aanpassen aan of in het verlengde zien van de eigen identiteit];
[ii]. Kennis en informatie vergaren over de woning;
[iii]. Psychologische nabijheid met de woning [voorkeur voor de eigen woning hebben];
[3].
Het investeren [van ‘de zelf’] in de woning;
[i]. Het investeren van tijd in de woning;
[ii]. Het investeren van [fysieke] energie in de woning;
[iii]. Het investeren van geld in de woning;
[iv]. Het persoonlijk [psychisch] investeren in de woning.
De vragen/stellingen, zoals weergegeven in Figuur 20 op pagina 62 van dit onderzoek, dienen als aspecten die de waarden van de
schaal bepalen en deze meetbaar maken. De stellingen zijn per sub-schaal in bijlage 6 weergegeven, evenals de uitgebreide werkwijze
en statistische analyses van de data in het statistische programma SPSS. De stappen die in de analyse zijn doorlopen zijn [zie tevens
Figuur 27]:
[1].
Het testen van de betrouwbaarheid van de sub-schalen op basis van de interne correlaties van de gekozen aspecten;
[2].
Het bepalen van de waarden van de mechanismen op basis van de scores van de sub-schalen;
[3].
Het toetsen van de betrouwbaarheid van de schalen op basis van de interne correlaties van de sub-schalen
[4].
Het toetsen van de invloed van de sub-schalen op het gevoel van eigenaarschap aan de hand van de Bonferroni-methode;
[5].
Het toetsen van de opgestelde hypothesen [zie tevens hoofdstuk 5.5] door middel van een regressie-analyse;
Figuur 27: Doorlopen statistische analyse
[6].
Het toetsen van de opgestelde hypothesen door middel van de interne correlaties van de mechanismen en het gevoel van
mentaal eigenaarschap
eigenaarschap.
Respons en resultaten
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 74
7.3.1 Betrouwbaarheid sub-schalen
Op basis van de geselecteerde aspecten is de betrouwbaarheid van de schalen gemeten. Om deze betrouwbaarheid is Cronbach’s Alpha
[α] berekend. Voor de Cronbach’s Alpha [α] geldt de vuistregel: des te hoger de score voor Cronbach’s Alpha, des te betrouwbaarder is de
schaal die er is opgesteld. Veelal wordt voor de waarde van Cronbach’s Alpha een minimum aangehouden van .7 of.8 (Field, 2013, p. 675).
Echter, zo stelt Field (2013), in het geval van psychologische constructen kan er tevens gebruik gemaakt worden van waarden voor Cronbach’s Alpha die lager zijn dan .7. Omdat er in dit geval gebruik is gemaakt van een nog ononderzocht psychologisch construct binnen de
gebouwde omgeving, is er gekozen om een waarde van Cronbach’s Alpha van minimaal .6 aan te houden, waarbij niet alleen de waarde
van Cronbach’s Alpha een belangrijk rol speelt, maar ook de interne correlatie van de schaal-items.
Naast het feit dat de betrouwbaarheid afhangt van de interne correlatie van de items, hangt het tevens af van het aantal items op een schaal.
De formule voor de betrouwbaarheid van de schaal is, volgens Swanborn (1982, p. 111):
Formule 1: Betrouwbaarheid van de schaal, in geval van vergroting
Waarin:
rkk = de betrouwbaarheid van een schaal die k maal zo lang is als de oorspronkelijke;
rxx = de betrouwbaarheid [α] van de oorspronkelijke schaal;
k = de vergrotingsfactor.
Deze formule kan worden toegepast indien een schaal een aanvaardbare interne correlatie heeft, maar een te laag aantal items om tot een
valide waarde voor Cronbach’s Alpha te komen. Hierbij moet opgemerkt worden dat het gebruik van deze formule slechts tot de laatste optie
behoort: de Alpha’s moeten eerst valide gemaakt kunnen worden aan de hand van verwijdering van items, voordat dit mogelijk is. Daarnaast,
wanneer er uit de formule een dusdanig hoge waarde uitkomt dat het aantal vragen niet meer in verhouding is met de rest van de test, kan
alsnog worden geconcludeerd dat de schaal niet valide is.
Aan de hand van de betrouwbaarheidsanalyse 53 en selectie van valide en correlerende schaal-items, zijn de volgende schalen naar voren
gekomen voor:
Controle A*1
Mogelijkheid om de woning te gebruiken
Cronbach’s Alpha [α]: ,604
Interne correlatie: ,200
Band A
De woning gebruiken en ervaren
Cronbach’s Alpha [α]: ,897
Interne correlatie: ,416
Controle B*2
Mogelijkheid om de woning te bewerken
Cronbach’s Alpha [α]: ,535
Interne correlatie: ,224
Band B*1
Kennis en informatie over het huis krijgen
Cronbach’s Alpha [α]: ,589
Interne correlatie: ,277
Controle C
Minimale controle van anderen
Cronbach’s Alpha [α]: ,875
Interne correlatie: ,316
Band C
Psychologische nabijheid met de woning
Cronbach’s Alpha [α]: ,854
Interne correlatie: ,431
*1 Om tot de waarden voor deze schaal te worden, is er één item verwijderd. Dit item heeft een afwijkende [zeer lage] correlatie met de andere
items en beïnvloed daarom de waarde van Alpha.
*2 De α van deze schaal ligt onder de gestelde .6. Dit wordt veroorzaakt
door het lage aantal schaalitems [4]. Aan de hand van Formule 1 kan worden berekend dat de schaal bij 8 items valide is
*1 De α van deze schaal ligt onder de gestelde .6, wat wordt veroorzaakt door
het lage aantal schaalitems [te weten: 4]. Aan de hand van Formule 1 kan
worden berekend dat, door het toevoegen van één item aan de schaal, met
dezelfde interne correlatie, aan de schaal, de schaal een valide waarde van
.642 krijgt.
53
De uitgebreide analyse is terug te vinden in bijlage 6.
Respons en resultaten
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 75
Investeren van tijd
Cronbach’s Alpha [α]: ,472
Interne correlatie: ,309
Investeren B*2
Fysieke investering
Interne correlatie: ,138
Investeren A*1
Eigenaar A
Mogelijkheid om de woning te gebruiken
Cronbach’s Alpha [α]: ,793
Interne correlatie: ,431
Investeren C*3
Financiële investering
Investeren D
Psychische/persoonlijke investering
Cronbach’s Alpha [α]: ,658
Interne correlatie: ,336
*1 De lage Cronbach’s Alpha van deze schaal wordt bepaald door het lage
aantal schaalitems. Immers, de interne correlatie is hoog. Aan de hand van
Formule 1 kan worden bepaald dat, wanneer in deze schaal in plaats van
2, 4 items met dezelfde interne correlatie worden gebruikt, de schaal wel
een valide waarde voor Alpha heeft.
*2 Voor de schaal Investeren B zijn geen waarden voor Alpha gegeven, dit
omdat de schaal is opgebouwd uit twee aspecten [i.e. Ik heb een fysieke
investering in mijn woning gedaan en Ik heb de fysieke investering zelf gedaan of laten doen]. De interne correlatie van deze items is laag, te weten
,138. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat mensen die bij de eerste vraag
‘Nee’ hebben ingevuld, de tweede vraag niet meer te zien krijgen. Hoe hiermee om wordt gegaan, wordt toegelicht in hoofdstuk 7.3.2.
*3 Evenals bij de schaal Investeren B, is er bij de schaal voor Investeren C
geen Alpha gegeven. Hier is tevens geen interne correlatie gegeven, omdat
deze ‘weging’ bestaat uit één enkele vraag.
Geconcludeerd kan worden dat de schalen Controle C, Band A, Band C en Eigenaar A van zichzelf een sterke interne correlatie, en daarmee
een hoge waarde voor Alpha, hebben: ruim boven de gestelde .6. De schalen Controle A en Investeren D voldoen aan de gestelde eis van
Alpha is .6 en voldoen hierdoor met hun interne correlaties. De schalen Controle B, Band B en Investeren A voldoen niet aan de gestelde
eis van Cronbach’s Alpha .6, maar kunnen, door in de toekomstige meetschalen items toe te voegen met eenzelfde interne correlatie [en zelfde
thematiek], hier wel aan voldoen.
7.3.2 Waarden van de mechanismen
Aan de hand van de voorgaande analyse en de opgestelde schalen, met bijbehorende schaalitems, kunnen de waarden voor de sub-schalen
van de mechanismen worden bepaald. Elke schaal is opgebouwd in de vorm:
Sub-schaalx = Itemx1 + Itemx2 + Itemx;n
Formule 2: Waarde van de sub-schaal op basis van de items
Waarin:
Sub-schaalx = de te bepalen sub-schaal van de mechanismen;
Itemxn = het x aantal items welke de sub-schaal bepalen.
Respons en resultaten
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 76
Op basis van Formule 2 kan worden geconcludeerd dat de waarden voor de sub-schalen
wordt bepaald door de hoeveelheid items in de sub-schaal. Omdat, met uitzondering van de
schalen Investeren B en Investeren C, de items allemaal bestaan uit vijfpunts Likert-schalen,
kunnen de waarden worden bepaald als54 (Swanborn, 1982):
 Minimum [overal 1 ingevuld]: Sub-schaalx · 1
 Onder-gemiddeld [overal 2 ingevuld]: Sub-schaalx · 2
 Gemiddeld [overal 3 ingevuld]: Sub-schaalx · 3
 Boven-gemiddeld [overal 4 ingevuld]: Sub-schaalx · 4
 Maximum [overal 5 ingevuld]: Sub-schaalx · 5
Per sub-schaal kan, wanneer bekend is uit hoeveel items elke sub-schaal bestaat, hiermee
worden bepaald welke waarden per sub-schaal behoren bij het minimum, onder-gemiddeld,
gemiddeld, boven-gemiddeld en maximum. De subschalen zijn opgebouwd uit het volgende
aantal items [waarbij tevens de minimum en maximumwaarden zijn aangegeven] 55:
 Controle A: 6 items [minimum: 6; maximum: 30];
 Controle B: 4 items [minimum: 4; maximum: 20];
 Controle C: 15 items [minimum: 15; maximum: 75];



Band A: 12 items [minimum: 12; maximum: 60];
Band B: 3 items [minimum: 3; maximum: 15];
Band C: 8 items [minimum: 8; maximum: 40];




Investeren A: 2 items [minimum: 2; maximum: 10];
Investeren B: 2 items [minimum: 0; maximum: 2];
Investeren C: 1 item [minimum: 0; maximum: 1];
Investeren D: 4 items [minimum: 4; maximum: 20];
 Eigenaarschap: 5 items [minimum: 5; maximum: 25.
In Figuur 28, Figuur 30, Figuur 29 en Figuur 31 zijn de verdelingen van deze schalen te vinden
zoals ze zijn ingevuld door de respondenten. Hierin zijn de normaalverdelingen weergegeven,
maar tevens de verdeling van de kwartielen [i.e. wanneer je naar 25%, 50% en 75% van de
respons kijkt, welk antwoord is er dan op die hoogte gegeven]. Daarnaast is het gemiddelde
en de standaardafwijking gegegeven en de skewness [i.e. te hoge of te lage scores in de
verdeling] en de kurtosis [i.e. te veel/te weinig scores geconcentreerd op één punt, de grafiek
is te puntig of te vlak] (Field, 2013, p. 139).
54
Controle A
Gemiddelde: 20,8
SD: 3,38
Skewness: -,295
Kurtosis: ,285
Controle B
Gemiddelde: 11,7
SD: 2,39
Skewness: -,045
Kurtosis: ,171
Controle C
Gemiddelde: 47,5
SD: 8,68
Skewness: -,386
Kurtosis: ,182
Volgens Swanborn (1982, p. 120) kunnen deze waarden tevens worden gebruikt om de
scores te standaardiseren: na het optellen alle sub-items weer hercoderen om deze in de
vervolgstappen met elkaar te kunnen vergelijken.
55 Hierin zijn de schalen Investeren B en Investeren C een uitzondering, daar waar deze niet
zijn gebaseerd op een Likert-schaal, maar op een één- of tweetal aspecten. Uitleg hierover is
gegeven in Bijlage 6.
Figuur 28: Normaal- en kwartielenverdeling van sub-schalen van controle
Respons en resultaten
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 77
Band A
Gemiddelde: 44,3
SD: 7,98
Skewness: -,392
Kurtosis: ,186
Band B
Gemiddelde: 11,3
SD: 1,88
Skewness: -,364
Kurtosis: ,942
Band C
Gemiddelde: 30,5
SD: 5,69
Skewness: ,642
Kurtosis: ,330
Figuur 30: Normaal- en kwartielenverdeling van sub-schalen van band
Respons en resultaten
Investeren A
Gemiddelde: 7,6
SD: 1,31
Skewness: -,403
Kurtosis: 1,200
Investeren B
Gemiddelde: 1,2
SD: ,794
Skewness: -,374
Kurtosis: -1,322
Investeren C
Gemiddelde: ,820
SD: ,381
Skewness: -1,7
Kurtosis: ,894
Figuur 29: Normaal- en kwartielenverdeling van sub-schalen van investeren
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 78
Uit voorgaande figuren kan worden opgemaakt dat de schalen, met uitzondering van de Investerenschalen, relatief normaal verdeeld zijn. Dit strookt met de analyses uit stap één, aangezien de
grafieken die hier een hoge betrouwbaarheid scoorden, in de grafiek tevens een [sterkere] normale
verdeling laten zien en een kleine afwijking hebben op de skewness en kurtosis.
7.3.3 Betrouwbaarheid van de schalen
Om te weten of de sub-schalen, opgesteld vanuit de schaal-items, ook onderling een schaal kunnen vormen, wordt hier tevens, evenals in stap 1 van de analyse, een betrouwbaarheidsanalyse
uitgevoerd op basis van de Cronbach’s Alpha. Omdat er in dit geval reeds een voorselectie heeft
plaatsgevonden van de items op de sub-schalen, is er een hogere waarde voor Alpha aangehouden, te weten: .700.
Schaal Controle*1
Op basis van Controle A + Controle B + Controle C
Cronbach’s Alpha [α]: ,669
Interne correlatie: ,403
Schaal Band*2
Cronbach’s Alpha [α]: ,711
Interne correlatie: ,444
Op basis van Band A + Band B + Band C
Schaal Investeren*3
Op basis van Investeren A + Investeren B + Investeren C + Investeren D
Tabel 5: Betrouwbaarheid meetschalen controle, band en investeren
Cronbach’s Alpha [α]: ,473
Interne correlatie: ,188
Ten aanzien van bovenstaande tabel, kunnen de volgende conclusies/aanmerkingen worden gemaakt:
 De schaal Controle voldoet, op basis van de geselecteerde sub-elementen niet aan de
gestelde eis van minimaal .700. In de eerste betrouwbaarheidsanalyse is echter reeds gesteld dat sommige van de sub-aspecten [in toekomstig onderzoek] een meer verhoogde
Alpha kunnen verkrijgen door meer correlerende items toe te voegen. Doordat deze items
nu niet aanwezig zijn, heeft dit ook zijn weerslag op de Alpha waarde van de schaal;
 De schaal Band voldoet aan de .700-eis en heeft een hoge interne correlatie. Op basis van
de gegevens van SPSS kan echter wel worden geconcludeerd dat de waarde verhoogd
kan worden door het verwijderen van de Band B sub-schaal. Dit betekent dat dit aspect
een lage correlatie heeft met de andere twee aspecten. Echter, deze andere twee subschalen lijken in dusdanige mate op elkaar [i.e. het herkennen of toevoegen van de eigen
identiteit en voorkeur voor het eigen object hebben] , dat dit ook wel verwacht had kunnen
worden: het vergaren van informatie is ten opzichte van deze sub-schalen een ‘buitenbeentje’. Er is hierom voor gekozen [mede omdat er reeds aan de .700-eis is voldaan] om
Band B pas na de regressieanalyse eventueel te verwijderen [wanneer dit nodig blijkt];
 De schaal Investeren voldoet niet aan de .700-eis en kent lage interne correlaties. Echter,
wanneer items verwijderd zouden worden als aangegeven door SPSS, zouden slechts de
[soortgelijke, zie bijlage 6] schalen Investeren A en Investeren D deze schaal bepalen. Er
is hierom voor gekozen op basis van de regressieanalyse [stap 4] te bepalen welke van de
sub-schalen een significantie invloed heeft op mentaal eigenaarschap.
Respons en resultaten
Investeren D
Gemiddelde: 13,6
SD: 2,55
Skewness: ,016
Kurtosis: ,211
Eigenaarschap
Gemiddelde: 16,4
SD: 3,74
Skewness: -,234
Kurtosis: ,073
Figuur 31: Normaal- en kwartielenverdeling van sub-schalen van investeren en
eigenaarschap
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 79
Aan de hand van voorgaande analyse en de eerder bepaalde maxima en minima voor de schalen, kunnen de schalen worden opgeteld
en worden gehercodeerd, om ze hiervoor bruikbaar te maken voor de Bonferroni-correctie56. De gehanteerde schalen zijn:
 Zwak
[Sub-schaalx · 1 - Sub-schaalx · 2];
 Matig
[Sub-schaalx · 2 - Sub-schaalx · 3];
 Redelijk
[Sub-schaalx · 3 - Sub-schaalx · 4];
 Sterk
[Sub-schaalx · 4 - Sub-schaalx · 5].
7.3.4 Invloed van de sub-schalen op eigenaarschap
In de vierde stap, is de One-Way procedure aan de hand van de Bonferroni-correctie uitgevoerd57. Het doel van deze correctie is te
ondervinden of de items van de gecreëerde sub-schalen ook daadwerkelijk significant van elkaar verschillen. Een voorbeeld in het
geval van mentaal eigenaarschap kan zijn: mensen die een sterker gevoel van zelf-controle over de woning ervaren, voelen zich ook
significant meer mentaal eigenaar over hun woning, dan mensen die een zwak gevoel van zelf-controle ervaren. Bij de toetsing is
gebruik gemaakt van een significantieniveau van 0,05, wat inhoudt dat de mogelijkheid dat je de verwachting [hypothese] onjuist
verwerpt in dat geval slechts 5% is. De waarden waarop de analysen zijn gebaseerd, zijn terug te vinden in Bijlage 6.
7.3.4.1 Controle
De sub-schalen van de controle schaal zijn aan de hand van de gestelde criteria getoetst op [de invloed /relatie die zij hebben op/met]
het gevoel van eigenaarschap. Aan de hand van deze toetsing kunnen de volgende conclusies worden getrokken, welke eveneens
[schematisch] zijn weergegeven in Figuur 32 [waarin van onder naar boven de sub-schalen A, B en C zijn weergegeven]:
 Huurders welke een redelijk tot sterk gevoel hebben dat ze de woning [naar eigen maatstaven] mogen gebruiken, hebben
een sterker gevoel van eigenaarschap over de woning, dan huurders die dit gevoel matig tot zwak hebben. Daarnaast is hier
tussen de huurders die een redelijk gevoel van [vrijelijk] gebruik hebben en de huurders die dit gevoel matig ervaren een
significant verschil in gevoel van eigenaarschap, evenals tussen de huurders die een sterk gevoel van gebruik ervaren en
hen die dit gevoel redelijk ervaren. Alleen tussen huurders die zich het gevoel van [vrijelijk] gebruik zwak tot matig ervaren, is
geen significant verschil in het gevoel van eigenaarschap waar te nemen. Dit kan erop duiden dat er een bepaalde grenswaarde aanwezig is: wanneer mensen het gevoel van vrijelijk gebruik ervaren, doet het er, in relatie tot het gevoel van eigenaarschap, niet [meer] toe of zij een matig of zwak gevoel ervaren: alleen bij de sterkere gevoelens [i.e. redelijk en sterk] van
[vrijelijk] gebruik zijn ook significant sterkere gevoelens van eigenaarschap waar te nemen.
 Huurders welke een redelijk gevoel hebben dat ze de woning mogen bewerken, hebben een sterker gevoel van eigenaarschap voor de woning dan huurders die dit gevoel matig tot zwak ervaren. Er kan echter niet met zekerheid gesteld worden
dat huurders die een sterk gevoel ervaren over het bewerken van de woning, zich meer eigenaar voelen dan huurders die
ditzelfde gevoel redelijk ervaren [i.e. hier is geen significant bewijs voor]. Het lijkt erop dat hier tevens een grenswaarde is
bereikt: wanneer mensen het gevoel ervaren de woning [vrijelijk] te mogen bewerken, doet het er, in relatie tot het gevoel van
eigenaarschap, niet [meer] of zij een redelijk of sterk gevoel ervaren: alleen bij de zwakkere gevoelens [i.e. zwak en matig]
van het mogen bewerken zijn ook significante gevoelens van eigenaarschap weer te nemen. Bij de sterkere gevoelens is er
geen significant verschil tussen redelijke of matige gevoelens;
56
Volgens Field (2013, p. 373) verklaart de Bonferroni-correctie de verschillen tussen de verschillen op de waarden op de schaal. De Figuur 32: Score analyse sub-schalen controle
analyse zegt eigenlijk, wanneer er een significante relatie is gevonden, dat: een sterker gevoel van X, eveneens duidt op een sterker
gevoel van Y, ten opzichte van een minder sterk gevoel van X.
57 Aangaande deze Bonferroni-correctie is een uitgebreide analyse uitgevoerd, waarvan de tabellen zijn opgenomen in Bijlage 6.
Respons en resultaten
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 80
Bij huurders die het gevoel ervaren zelf de controle in handen te hebben over de woning valt er een ‘lineaire’ relatie waar
te nemen met het gevoel van eigenaarschap. Dat wil zeggen: huurders welke een zwakker gevoel van controle ervaren over
de woning, zullen zich ook minder eigenaar voelen van de woning dan huurders welke een sterker gevoel van controle ervaren
over de woning.
7.3.4.2 Band
Voor de sub-schalen van de band schaal zijn eveneens aan de hand van de gestelde criteria analyses ten aanzien van de relatie/invloed met het gevoel van eigenaarschap uitgevoerd. De conclusies die zijn getrokken zijn schematisch weergegeven in Figuur 33
[waarin van boven naar beneden de sub-schalen A, B en C zijn weergegeven] en kunnen worden omschreven als:
 Bij huurders die de woning ervaren of gebruiken [i.e. het aanpassen of in het verlengde zien van de eigen identiteit] valt er
een ‘lineaire’ relatie waar te nemen met het gevoel van eigenaarschap. Dat wil zeggen: huurders welke in sterkere mate de
woning ervaren of gebruiken [in het verlengde zien van de eigen identiteit], zullen ook een sterker gevoel van eigenaarschap
voor de woning ervaren, dan huurders welke minder sterk de woning ervaren;
 Huurders welke een grotere mate van informatie of kennis over de woning vergaren hebben een sterker gevoel van eigenaarschap over de woning, dan huurders die dit gevoel matig tot zwak hebben. Daarnaast is er tussen deze twee zwakte
categorieën [matig of zwak, ofwel weinig tot [bijna] niets] geen significant verschil in het gevoel van eigenaarschap dat zij over
de woning ervaren. Dit kan erop duiden dat hier een grenswaarde aanwezig is: wanneer mensen informatie over de woning
hebben vergaard, doet het er, in relatie tot het gevoel van eigenaarschap, niet [meer] toe of zij hiervan weinig of [bijna] niets
van hebben vergaard: alleen bij de redelijke of hoge mate van vergaarde informatie zijn er significant sterkere gevoelens van
eigenaarschap waar te nemen;
 Bij huurders die psychologische nabijheid ervaren met de woning [i.e. voorkeur hebben voor de eigen woning] is, evenals
bij huurders die de woning ervaren of gebruiken, een ‘lineair’ verband waar te nemen ten aanzien van het gevoel van eigenaarschap. Dat wil zeggen, huurders die zich sterker ‘psychologisch nabij’ voelen, zullen ok een sterker gevoel van eigenaarschap over de woningervaren dan huurders welke zich minder sterk psychologisch nabij voelen met de woning
7.3.4.3 Investeren
Ook de sub-schalen van de investeren schaal zijn gereflecteerd aan het gevoel van eigenaarschap, om te kunnen concluderen welke
sub-schalen een significante relatie hebben met het gevoel van eigenaarschap en de organisatie van deze relatie [bijvoorbeeld lineair
of met de aanwezigheid van een grenswaarde]. De conclusies die aan de hand van de data zijn getrokken, zijn weergegeven in Figuur
34 en kunnen worden beschreven als:
 Huurders welke in een grotere mate tijd in de woning investeren hebben een sterker gevoel van eigenaarschap over de
woning, dan huurders die weinig of geen tijd in de woning investeren. Daarnaast is er tussen de twee laagste maten van
investeren [weinig of geen tijd] geen significant verschil waar te nemen ten aanzien van het gevoel van eigenaarschap dat zij
over de woning ervaren. Dit kan er, evenals bij voorgaande analyses, op duiden dat er een grenswaarde aanwezig is: wanneer
mensen investeren in de woning, doet het er, in relatie tot het gevoel van eigenaarschap, niet [meer[ toe of zij weinig of [bijna]
geen tijd in de woning investeren. Alleen wanneer huurders een redelijk of veel investering van tijd in de woning hebben
gedaan, zijn er significant sterkere gevoelens van eigenaarschap waar te nemen [i.e. huurders die veel tijd in de woning
investeren voelen zich meer mentaal eigenaar dan huurders die een redelijke hoeveelheid tijd in de woning investeren];
 Bij huurders die een fysieke investeringen doen in de woning is een andere schaal gebruikt: namelijk een driepuntschaal
waarin [0] ik heb geen fysieke investeringen gedaan in mijn woning, [1] ik heb fysieke investeringen laten doen in mijn woning
en [2] ik heb fysieke investeringen zelf gedaan in mijn woning. Er is voor deze verdeling gekozen, omdat volgens Pierce et al.
(2002) de hoogste mate van investeren/controle het zelf investeren is. Aan de hand van deze verdeling is de analyse gedaan,

Respons en resultaten
Figuur 33: Score analyse sub-schalen band
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 81
waaruit blijkt dat huurders die fysieke investeringen in hun woning laten doen zich meer mentaal eigenaar voelen dan huurders
die de fysieke investeringen zelf doen58;
 Bij huurders die een financiële investering doen in de woning is een lineair verband waar te nemen ten aanzien van het
gevoel van mentaal eigenaarschap over de woning. Dat wil zeggen dat mensen die financieel investeren in de woning, zich
meer mentaal eigenaar voelen dan mensen die dat niet doen;
 Huurders die een grote persoonlijke [psychische] investering doen ten aanzien van de woning ervaren een sterker
gevoel van mentaal eigenaarschap over de woning, dan huurders die weinig of geen persoonlijke investeringen in de woning
doen. Hierbij is op te merken dat er geen significant verschil is tussen huurders die een matige of redelijke investering in de
woning doen [i.e. de ‘middenmoot’]. Dit kan er op duiden dat er een bredere middenwaarde aanwezig is, welke zich kan laten
omschrijven als: wanneer mensen zich persoonlijk investeren in de woning, doet het er, in relatie tot het gevoel van eigenaarschap, niet toe of zij een ‘matige’ of ‘redelijke’ investering in de woning doen: het gevoel van eigenaarschap is voor deze
twee maten hetzelfde. Tussen en met de overige waarden zijn er wél significante verschillen waar te nemen in het gevoel
van eigenaarschap, welke, met uitzondering van de niet-significante middenmoot, een stijgend verloop kent.
7.3.4.4 Conclusie invloed van subschalen
Uit de, in dit hoofdstuk uitgevoerde, analyses kan worden geconcludeerd dat in veel van de schalen één of meerdere significante
relaties ontbreken. Wenselijk is dat het stapsgewijze verloop van de schaal zich ook vertaalt in de relatie met het gevoel van eigenaarschap, dat wil zeggen: wanneer er op de eerste maat van de schaal een bepaalde waarde gescoord wordt op het gevoel van
eigenaarschap, moet op de volgende maat van de schaal de waarde hoger danwel lager zijn dan de vorig, enzovoorts. Dit is alleen
het geval gebleken bij [1] het zelf in handen hebben van de controle, [2] de woning ervaren of gebruiken, [3] psychologische nabijheid
met de woning ervaren en [4] het doen van een financiële investering in de woning. Bij alle andere sub-schalen zijn er grenswaarden
of ‘middenwaarden’ geconstateerd, dat wil zeggen opvolgende waarden waarin geen significant verschil in de mate van mentaal
eigenaarschap kan worden geconstateerd. Wanneer dit wordt gereflecteerd aan de eerdere betrouwbaarheidsanalyse van de schaal
op basis van de item-correlaties en Cronbach’s Alpha [zie paragraaf 7.3.1] valt er op dat, met uitzondering van het doen van een
financiële investering, dit de schalen zijn gebleken met de hoogste waarden voor Alpha.
7.3.5 Toetsing van de hypothesen op basis van de sub-schalen
Aan de hand van de sub-schalen, welke reeds eerder in dit verslag zijn toegelicht, kan een analyse worden gedaan ten behoeve van
de beantwoording van de hoofdvraag: Welke mechanismen [gedragingen] hebben in welke mate invloed op [de mate van] mentaal
eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties? De analyse heeft op t manieren plaatsgevonden: [1] op basis van een regressieanalyse met behulp van de sub-schalen, [2] op basis van een regressieanalyse met behulp van de mechanismen en [3] op basis
van een correlatie-analyse van de twee eigenaarschapsschalen. Op de laatste methode wordt in hoofdstuk 0 verder ingegaan: dit
hoofdstuk bespreekt de bevindingen van de eerste twee analyses.
Bij een regressieanalyse is er sprake van een afhankelijke variabele waarop [onafhankelijke] variabelen hun invloed hebben: in dit
geval is mentaal eigenaarschap de afhankelijke variabele en de sub-schalen zijn de onafhankelijke variabelen. De regressieanalyse
wordt uitgevoerd om te bepalen of er een verband is tussen de onafhankelijke items en de afhankelijke variabelen, bijvoorbeeld:
heeft vergaren van informatie over de woning een verband met het gevoel van eigenaarschap? Deze stap is aanvullend op de
58
Deze uitkomst strookt niet met de algemene strekking van het begrip van investeren welke Pierce et al. (2002) hanteren, welke
eveneens overeenkomt met het zogeheten Ikea-effect (Norton, Mochon, & Ariely, 2011), wat inhoudt dat mensen meer houden van
Figuur 34: Score analyse sub-schalen investeren
[ofwel: zich meer verbonden voelen met] objecten welke zij door creatie hebben voorgebracht, dan van objecten welke door anderen
zijn gemaakt.
Respons en resultaten
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 82
voorgaande stap, daar waar er in voorgaande stap slechts op de verschillen in uitslag werd gekeken en hier of er daadwerkelijk een
[significante] relatie bestaat [en in welke grootte]. De uitgevoerde regressieanalyse in deze stap is een zogeheten stapsgewijze
achterwaartse regressieanalyse. Dit wil zeggen dat, stapsgewijs, op basis van de waarschijnlijkheid van de F-waarde van de schaal
[i.e. in hoeverre is de voorspelling van het model verbeterd in vergelijking tot de onnauwkeurigheid van het model?]. Dit omdat niet
alle onafhankelijke variabelen in het model meegenomen kunnen worden [in verband met significantie], maar door onderlinge correlaties ook niet alle aspecten geëlimineerd hoeven te worden (Field, 2013). De eisen gesteld aan de waarschijnlijkheid van de Fwaarde is dat aspecten tussen de ,05 en ,10 worden behouden binnen de schalen.
Wanneer de achterwaartse regressieanalyse wordt uitgevoerd op alle sub-schalen, levert dat het volgende resultaat 59:
Sub-schaal
B
Sig.
Constant
-,080
,667
Schaal Controle B [Bewerken]
,137
,003
Schaal Controle C [Zelf-controle]
,179
,000
Schaal Band A [Ervaren/gebruiken]
,230
,000
Schaal Band B [Kennis en informatie]
,104
,035
Schaal Band C [Psychisch nabij]
,238
,006
Schaal Investeren C [Geld]
,145
,075
Tabel 6: Resultaat achterwaartse regressieanalyse sub-schalen
Uit deze analyse valt op te maken dat de subschalen Controle schaal A [het gebruiken van het object], Investeren schaal A [een investering
van tijd doen in het object], Investeren schaal B [een fysieke investering doen in het object], en Investeren schaal D [een persoonlijke
investering doen in het object] niet voldoen aan de gestelde eisen voor de P-waarde van de F-waarde en hierom zijn verwijderd uit de
meetschaal om mentaal eigenaarschap te kunnen bepalen.
Daarnaast kan er uit Tabel 6 worden opgemaakt dat er een bepaalde rangorde [i.e. mate van invloed] bestaat voor de subschalen en de
invloed die zij hebben: volgens Field (2013, p. 208) betekent een hogere mate van B een sterkere invloed op de onafhankelijke variabele [in
dit geval het gevoel van mentaal eigenaarschap]. Dit betekent dat, in aflopende mate, op het gevoel van eigenaarschap van invloed zijn:
[1].
Psychische nabijheid hebben met de woning [voorkeur hebben voor de eigen woning];
[2].
De woning langdurig en van dichtbij ervaren of gebruiken [de eigen identiteit herkennen of toevoegen aan de woning];
[3].
Minimale controle van anderen [hoge mate van ‘zelf-controle’];
[4].
Het doen van een financiële investering in de woning;
[5].
De mogelijkheid hebben om de woning te bewerken of te beïnvloeden;
[6].
Kennis en informatie vergaren over de woning.
Dit allen tezamen resulteert in een mogelijke berekening van de mate van mentaal eigenaarschap met gebruik van de sub-schalen, aan de
hand van de volgende formule:
Mentaal eigenaarschap = -,080 + ,137[Controle B] + ,179[Controle C] + ,230[Band A] + ,104[Band B] + ,238[Band C] + ,145[Investeren C]
59
Er is hier voor gekozen alleen de sub-schaal, de waarde van B [i.e. de mate van invloed die de betreffende sub-schaal heeft op de
uiteindelijke waarde] en het significantieniveau. De overige waarden, zoals verkregen uit SPSS, zijn opgenomen in bijlage 6. Daarnaast is
alleen de definitieve schaal hier weergegeven [de achterwaartse regressieanalyse heeft er vijf geleverd], de overige zijn wederom in de
bijlage weergegeven.
Respons en resultaten
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 83
De achterwaartse regressieanalyse kan ook worden uitgevoerd voor alleen de mechanismen. Immers, de hoofdvraag
welke centraal staat in dit onderzoek is gericht op de invloed van de mechanismen op het gevoel van eigenaarschap.
Wanneer dezelfde regressieanalyse, met gelijke eisen voor de waarschijnlijkheid van de F-factor, wordt uitgevoerd op
alleen de mechanismen60, heeft dit het volgende tot resultaat:
Mechanismen
B
Constant
,363
Mechanisme Controle
,311
Mechanisme Band
,447
Tabel 7:Resultaat achterwaartse regressieanalyse
Sig.
,028
,000
,000
mechanismen
Hieruit blijkt dat, op basis van de waarschijnlijkheid van de F-factor, het mechanisme niet significant invloed uitoefent
op het gevoel van eigenaarschap en hierom wordt verwijderd uit de schaal. Hieruit blijkt tevens dat, iets dat ook al
voorzichtig uit de analyse van de sub-schalen opgemaakt had kunnen worden, dat het hebben van een band met de
woning een belangrijker invloed heeft op het gevoel van eigenaarschap, dan het hebben van controle. Aan de hand
van deze analyse, zou mentaal eigenaarschap kunnen worden bepaald met de formule:
Mentaal eigenaarschap = ,363 + ,311[Controle] + ,447[Band]
7.3.6 Correlaties in hypothesetoetsing
Naast de regressieanalyse is het van belang te weten of de opgestelde eigenaarsschaal [i.e. de eigenaarsschaal
gebaseerd door het optellen van de mechanismen] overeenkomt met de eigenaarsschaal zoals ondervraagd bij de
huurders, is het van belang dat deze worden vergeleken. Om dit te kunnen doen, moeten de sub-schalen worden
gehercodeerd. De hercodering welke heeft plaatsgevonden, is weergegeven in Figuur 35 en laat zich omschrijven als:
Controle
1. Zwak [25 – 50];
2. Matig [51 – 75];
3. Redelijk [76-100];
4. Sterk [101-150];
Band
1. Zwak [23 - 46];
2. Matig [47 - 69];
3. Redelijk [70 - 92];
4. Sterk [93 - 115];
Investeren
1. Niets [6 - 12];
2. Weinig [13 - 19];
3. Redelijk [20 - 25];
4. Veel [26 - 33];
Eigenaar
1. Zwak [5 - 10];
2. Matig [11 - 15];
3. Redelijk [16 - 20];
4. Sterk [21 - 25];
Op basis van deze schalen met hercodering is een correlatieanalyse uitgevoerd, waaruit het volgende resultaat is
gekomen:
Mentaal Eigenaar Mentaal Eigenaar Mentaal Eigenaar
Op basis van alle Op basis van rele- Op basis van gesub-schalen
vante sub-schalen wogen schalen
Mentaal eigenaarschap
,501
,560
,463
Tabel 8: Correlaties tussen de verschillende manieren van het bepalen van mentaal eigenaarschap
60
Waarin de mechanismen gelijk zijn aan de som van alle sub-schalen, zie tevens hoofdstuk 7.3.3. Er is in dat geval
géén van de sub-schalen verwijderd
Respons en resultaten
Figuur 35: Hercodering voor schalen controle, band, investeren en eigenaarschap
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 84
Uit Tabel 8 op de vorige pagina kan worden geconstateerd dat de mentaal eigenaarschapsschaal op basis van de relevante sub-schalen,
zoals bepaald in hoofdstuk 7.3.5, de sterkste correlatie heeft met het, door de huurders ingevulde, gevoel van mentaal eigenaarschap.
Daarnaast kan worden geconcludeerd dat, door het toekennen van een weging aan de schalen, op basis van de B-waarde in de regressieanalysen, er voor zorgt dat de correlatie tussen de schalen achteruit gaat. In de verdere behandeling van de data is er daarom voor gekozen
de B-waarde niet als weging toe te kennen, maar de beïnvloedende aspecten wel op deze manieren te behandelen: dat aspect met de
hoogste waarde voor B, heeft de meeste invloed op het ontstaan van het gevoel van eigenaarschap.
7.3.7 Conclusie resultaten-analyse
Voor de analyse is de respons van 989 respondenten in dit onderzoek geanalyseerd en afgewogen, dit om een zo goed mogelijk inzicht te
krijgen in de gevoelens van de huurders, maar ook om zeker te zijn van de interne correlaties van de mechanismen en hun gedragingen/correlaties ten opzichte van het gevoel van eigenaarschap.
Er kan worden geconcludeerd dat, op basis van de correlaties en Cronbach’s Alpha kan worden bepaald welke van de vooraf bepaalde [en
veronderstelde], items van invloed zijn op de verschillende sub-schalen van de mechanismen van mentaal eigenaarschap. Deze berekening
is steeds uitgevoerd met de op dit moment bekende items [i.e. vragen/stellingen] van invloed zijn op de mechanismen. Voor een viertal subschalen is hierdoor een relatief lage Cronbach’s Alpha gevonden [te weten: Controle B, Band B, Investeren A, Investeren B en Investeren
CI] . Deze zouden in de toekomst aangepast [i.e. verhoogd] kunnen worden, en daarmee betrouwbaarder, door extra vragen met gelijke
interne correlatie toe te voegen.
Daarnaast valt waar te nemen dat vrijwel alle sub-schalen van de mechanismen een normaalverdeling kennen, zonder extreme uitschieters.
Het mechanisme investeren is hierop een uitzondering: dit omdat de sub-schalen van investeren grotendeels gebaseerd zijn op andere
vraagtypen dan de Likert-schaal vragen van controle en band. De sub-schalen van hebben allen hun eigen kenmerken en relatie met eigenaarschap: zo is er bij sommigen sprake van drempelwaarden of een brede middenwaarde [i.e. een tweetal aspecten hebben geen significant
verschil wanneer het neerkomt op het gevoel van eigenaarschap]. Eén van de opvallende conclusies hier is dat huurders, welke een investering de woning laten doen zich meer mentaal eigenaar over de woning voelen, dan hen die de [fysieke] investering zelf doen. Wanneer de
theorie van Pierce et al. (2002) hierop wordt gereflecteerd, zou dit kunnen komen omdat een financiële investering mensen tevens het gevoel
geeft dat zij investeren in de woning: immers zij moeten hiervoor een schaars goed ‘inleveren’ waarvoor zij eerder al een [fysieke] investering
van zichzelf hebben moeten maken.
Uiteindelijk valt, op basis van onder anderen een regressie- en correlatieanalyse, te concluderen dat de schalen band en controle een sterke
en significante invloed hebben op het gevoel van eigenaarschap, terwijl investeren [met uitzondering van het investeren van geld], hier buiten
lijkt te staan. Dit strookt niet met het basismodel welke is voorzien door onder anderen Pierce et al. (2002), waarin alle eerder genoemde
mechanismen een significante invloed hebben op het gevoel van eigenaarschap. Dit kan wellicht worden veroorzaakt doordat een woning
een ander objecttype is dan eerder is aangehaald, immers wonen is een basisbehoefte (Poston, 2009), daar waar onderwijs, restaurants en
de werkomgeving dat [meestal] niet zijn. Wellicht dat dit veroorzaakt dat mensen het gebruiken van [i.e. het wonen in] de woning als vanzelfsprekend zien, evenals het doen van een [kleine] fysieke-, tijd-, of persoonlijke investering in de woning. Uit de vragen blijkt immers dat 70%
van de ondervraagde wel íets in zijn woning heeft aangepast of geïnvesteerd, daar waar niet al deze mensen zich eigenaar van de woning
voelen.
Respons en resultaten
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Deel V: Het ontwerp
Het meten van mentaal eigenaarschap bij huurders
If I’d lead the type of life you lead here,
I’d lose my heart, my head, my home.
Kensington
Pagina | 87
8
Mentaal eigenaarschap model
Uiteindelijk hebben voorgaande analyses ertoe geleidt dat, voor de woonomgeving van sociale huurwoningen, het relatieschema van de mechanismen van mentaal eigenaarschap herzien moet worden. Er
blijkt immers dat slechts zes van de tien gestelde sub-schalen van invloed zijn op het gevoel van eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties. Dit kan veroorzaakt zijn door verschillende oorzaken,
bijvoorbeeld omdat een woning hele andere kenmerken kent dan de constructen welke Asatryan and
Oh (2008); Brown et al. (2013); Pierce et al. (2002) en anderen hebben onderzocht. De woning voorziet
immers in de basisbehoeften van het hebben van een veilige plek of een dak boven het hoofd, daar
waar bijvoorbeeld de werkomgeving, onderwijs en restaurants dat niet zijn. Hierom valt het te beredeneren dat het gebruiken van de woning geen significante relatie heeft met mentaal eigenaarschap: immers iedereen moet de woning gebruiken, mentaal eigenaar of niet. Soortgelijk geldt voor het investeren
van arbeid en tijd in de woning: omdat je in de woning woont is het min of meer vanzelfsprekend dat er
in de woning geïnvesteerd wordt.
De aspecten welke wel een significante invloed hebben op het gevoel van eigenaarschap, zijn:
[1].
Psychische nabijheid hebben met de woning [voorkeur hebben voor de eigen woning];
[2].
De woning langdurig en van dichtbij ervaren of gebruiken [de eigen identiteit herkennen of toevoegen aan de woning];
[3].
Minimale controle van anderen [hoge mate van ‘zelf-controle’];
[4].
Het doen van een financiële investering in de woning;
[5].
De mogelijkheid hebben om de woning te bewerken of te beïnvloeden;
[6].
Kennis en informatie vergaren over de woning.
Om in het vervolg mentaal eigenaarschap bij huurders te meten, is het van belang dat deze aspecten
worden ondervraagd, om aan de hand daarvan te kunnen bepalen in welke mate iemand zich mentaal
eigenaar voelt. Eventueel zou, ter controle, ook bevraagd kunnen worden in welke mate huurders ervaren dat zij eigenaar zijn van de woning. De vragen die hierbij gesteld kunnen worden zijn opgenomen
in de tabel op de volgende pagina. Hierbij moet rekening worden gehouden dat voor de schaal Controle
B en Band B vragen met dezelfde interne correlatie als de bestaande vragen toegevoegd moeten worden om de schaal helemaal valide te maken.
Figuur 36: Herzien mentaal model [sub-]mechanismen mentaal eigenaarschap
Figuur 37: Invloed van sub-schalen op mentaal eigenaarschap
Mentaal eigenaarschap model
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 88
Controle B




Wat de kwaliteit is van mijn huis, ligt volledig in mijn
eigen handen;
Ik kan MET mijn huis doen wat ik wil, wanneer ik dat
wil;
Ik doe vaak meer met/aan mijn huis, dan van me
wordt verwacht;
Ik voel me vrij gelaten om mijn huis aan te passen
naar mijn eigen ideeën.
Controle C















Wanneer de verhuurder beslissingen over mijn huis
neemt, ben ik hiervan op de hoogte;
De verhuurder geeft me het gevoel dat ik verplicht
bepaald dingen moet doen in mijn huis;
Hoe ik mij gedraag binnen mijn huis, laat zich het
best omschrijven als “Niet omdat het moet, maar
omdat ik het zo wil”;
Wanneer er beslissingen over mijn huis genomen
worden, krijg ik hierover van de verhuurder genoeg
informatie;
De verhuurder houdt genoeg rekening met de mening van mij als huurder;
De verhuurder doet vaak dingen zonder eerst met
de huurders te overleggen;
Ik heb het gevoel dat de verhuurder voor het grootste deel bepaalt wat er met mijn huis gebeurt;
Ik maak me er zorgen over dat anderen mijn huis
kunnen overnemen;
Ik krijg als huurder genoeg mogelijkheden om mijn
mening te geven aan de verhuurder;
De verhuurder waardeert het wanneer ik als huurder inspraak geef;
Ik heb het gevoel dat ik de controle heb [t.o.v. de
verhuurder];
Ik heb het gevoel dat de verhuurder mij als individu
ziet;
Ik heb het gevoel dat ik de leiding heb [in de situatie];
Ik heb het gevoel dat ik invloed heb [t.o.v. de verhuurder];
Ik heb het gevoel dat ik onafhankelijk ben [t.o.v. de
verhuurder].
Band A
 Ik voel me verbonden met mijn huis;
 Mijn huis hoort bij mij;
 Mijn huis speelt een belangrijke rol in mijn leven;
 Hoe mijn huis eruit ziet is heel belangrijk voor me;
 Mijn huis is onderdeel van wie ik ben;
 Mijn huis bepaalt mijn identiteit;
 Als ik dit huis niet zou hebben, zou ik me een beetje
minder mezelf voelen;
 Mijn huis vertelt mijn verhaal: veel gebeurtenissen
in mijn leven zijn er mee verbonden;
 Wanneer mijn huis van me zou worden afgepakt,
zou het voelen alsof iemand mijn identiteit afpakt;
 Als iemand mijn huis zou bespotten of vernielen,
zou dit als een persoonlijke aanval voelen;
 Als iemand een compliment geeft over mijn huis,
voelt het alsof ze mij zelf complimenteren;
 Wanneer de verhuurder een beslissing neemt die
niet past bij mijn woonwensen, zou ik hier tegenin
gaan.

Gedurende de tijd dat ik in dit huis woon, heb ik een
financiële investering [geld] in dit huis gedaan.
Eigenaar





Ik heb het gevoel dat dit huis van mij is;
Mijn huis geeft me niet het gevoel dat zij van mij is;
Alle investeringen die ik doe binnen dit huis, zijn van
mij;
Ik heb het gevoel dat dit mijn huis is;
Ik voel me sterk eigenaar van dit huis
Band B




Ik weet veel over mijn huis;
Wanneer ik iets over mijn huis wil weten, ga ik hier
zelf naar op zoek;
Voordat ik met vragen contact opneem met de verhuurder, zorg ik altijd dat ik eerst zelf alle mogelijke
informatie heb opgezocht;
Als ik contact heb met de verhuurder, ben ik tevreden met de informatie die ze mij geven.
Band C








Mentaal eigenaarschap model
Investeren C
Ik voel me thuis in mijn huis;
Ik voel me in mijn eigen huis meer thuis dan in een
ander huis;
Mijn huis geeft me het gevoel dat ik er op bezoek
ben, ik voel me er een vreemdeling;
Wanneer ik, door welke omstandigheden dan ook,
een ander huis zou moeten kiezen, zou mij dat heel
erg raken;
Het huis waar ik nu in woon, is gezien mijn omstandigheden, het best mogelijke huis;
Als ik zou gaan verhuizen zou ik weer een huis als
deze kiezen;
De meeste mensen zouden een huis zoals die van
mij willen;
Ik ben trots op mijn huis.
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Deel VI: Conclusies en
Aanbevelingen
Voor de huidige praktijk en toekomstig onderzoek
Give me one good reason why
I should never make a change.
George Ezra
Pagina | 91
In dit deel van het onderzoek staan de conclusies en aanbevelingen centraal. De conclusies zullen worden gevormd op basis van de op
voorhand opgestelde deelvragen: de beantwoording van deze vragen vormt tezamen de conclusies. Daarnaast zullen de limitaties van dit
onderzoek worden behandeld: welke knelpunten kende dit onderzoek? Hieruit volgen automatisch de aanbevelingen, waarin een verschil
wordt gemaakt voor de aanbevelingen [1] ten behoeve van het [praktische] gebruik van dit onderzoek, [2] voor verdere data-analyses met
de opgebouwde database en [3] voor vervolgonderzoek. Dit hoofdstuk zal worden afgesloten met een reflectie op het afstudeeronderwerp
en het persoonlijke afstudeerproces.
9
Conclusies
Voor het opstellen van de conclusie is het van belang dat de onderzoeksvragen worden beantwoord. De overkoepelende [hoofd-]vraag welke
centraal stond in dit onderzoek was: Welke mechanismen [gedragingen] hebben in welke mate invloed op [de mate van] mentaal eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties?. Het onderzoek heeft plaatsgevonden door vanuit deze hoofdvraag deelvragen op te stellen,
welke kunnen worden omschreven als: [1] Wat is mentaal eigenaarschap?, [2] Welke aspecten kenmerken mentaal eigenaarschap?,[3] Hoe
kunnen de mechanismen van mentaal eigenaarschap worden vertaald naar de [sociale huur-]woningmarkt?, [4] Hoe laat mentaal eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties zich meten/wegen? en [5] Welke mechanismen van mentaal eigenaarschap zijn te herkennen bij
huurders van woningcorporaties?
9.1
Mentaal eigenaarschap
Mentaal eigenaarschap laat zich omschrijven als: ‘het gevoel jegens een object welke geen [juridisch] eigendom is, maar wel wordt ervaren
als zijnde eigendom van de persoon, waarmee een persoon affectie heeft en waarmee hij of zij zich kan identificeren en ook betrokken bij
voelt.’ (eigen definitie, gebaseerd op: Breiting, 2008; de Ruijter, 2013; van Etten, 2010). Om mentaal eigenaarschap te [h]erkennen, stimuleren en te laten ontstaan, zijn er verschillende omstandigheden nodig: op individueel, intern, niveau [de persoon ‘participeert’ met het object,
stelt zich ervoor open, heeft er interesse voor, herkent zijn/haar identiteit in het object] en op collectief, extern, niveau [de persoon wordt als
gelijke partner gezien, mag input geven, ervaart erkenning voor zijn/haar input en wordt [h]erkend; opgespoord/gekoesterd, er worden koppelingen mee gemaakt; er wordt open op gereageerd, de oplossingsruimten worden vergroot en intenties worden verankerd] (eigen definitie,
gebaseerd op Breiting, 2008; van Luin, 2011). Dit kan er voor zorgen dat de betrokkenheid met het object toeneemt en dat hiermee de mate
van mentaal eigenaarschap ook zal toenemen. Hiermee is direct antwoord gegeven op de eerste deelvraag.
9.2
Aspecten van mentaal eigenaarschap
Deelvraag twee, Welke aspecten kenmerken mentaal eigenaarschap?, laat zich beantwoorden door kennis vanuit de literatuur. Uit de literatuur valt op te maken dat mentaal eigenaarschap [ofwel: psychologisch eigenaarschap, dit lijken gelijke constructen omdat ze beiden inhaken
op een geestelijk gevoel van eigenaarschap], is opgebouwd uit drie verschillende aspecten, te weten: [1] motieven, [2] mechanismen en [3]
effecten (Pierce et al., 2002). Op deze drie aspecten zijn tevens externe/additionele factoren van invloed. Deze motieven, mechanismen en
effecten kunnen elk onderverdeeld worden in sub-aspecten (Pierce & Jussila, 2011; Pierce et al., 2002): De motieven, welke de noodzaak
voor het gevoel van eigenaarschap onderbouwen, kunnen worden onderverdeeld in [a] de behoefte aan efficacy en effectance, [b] de behoefte aan het hebben van een eigen identiteit en [3] de behoeften aan het hebben van een plek. De motieven leiden vervolgens tot gedragingen om het gevoel van eigenaarschap tot stand te brengen: de mechanismen. Deze mechanismen bestaan uit de ervaringen/gedragingen
[1] controle hebben op het object, [2] een [innige] band opbouwen met het object en [3] ‘de zelf’ investeren in het object. Deze mechanismen
hoeven overigens niet allemaal of gelijktijdig op te treden: aanwezigheid van één van de motieven kan er al voor zorgen dat een persoon
zich eigenaar voelt over het object. Wanneer men, door het ervaren/uitvoeren van deze mechanismen, zich mentaal eigenaar voelt van het
object, kunnen er zowel [1] positieve, als [2] negatieve als [3] tweezijdige effecten optreden. Hiernaast zijn er nog additionele factoren van
invloed op het gevoel van eigenaarschap, welke kunnen worden onderschreven als [1] objectfactoren, [2] individuele factoren, [3] procesfactoren en [4] contextfactoren.
Conclusies en Aanbevelingen
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 92
In combinatie met de probleemstelling, waarin mentaal eigenaarschap wordt gezien als mogelijke oplossing voor klantbenadering bij corporaties en het stimuleren van participatie en investeringen bij huurders, blijkt dat de mechanismen hierin de meeste inzichten bieden, immers
zij beschrijven de gedragingen/ervaringen van huurders in relatie tot het gevoel van eigenaarschap.
9.3
Mechanismen van eigenaarschap in de [huur-]woningmarkt
Om antwoord te geven op de derde deelvraag, Hoe kunnen de mechanismen van mentaal eigenaarschap worden vertaald naar de [sociale
huur-]woningmarkt?, moeten eerst een aantal dingen over de [huur--]woningmarkt duidelijk worden: Eigenaarschap over woningen kan op
twee manieren worden onderscheiden: [1] juridisch eigenaarschap en [2] mentaal eigenaarschap, waarbij het hebben van juridisch eigenaarschap niet hoeft te betekenen dat iemand zich mentaal eigenaar voelt en andersom (Stocki & Bielecki, 2012). Dit hangt samen met het huisthuis begrip. Het verschil tussen huis en thuis laat zich het beste omschrijven door te kijken naar het verschil tussen huisloos [i.e. dakloos,
het niet tot beschikking hebben van een woning om te voorzien in de basisbehoeften] en thuisloos [i.e. wél en dak boven het hoofd hebben
maar hiervoor geen affectie of relatie voelen] (Blunt & Dowling, 2006). De literatuur onderschrijft verschillende typen woningen die kunnen
voorzien in het thuisgevoel [i.e. ideal homes], maar ook woningtypen die dit niet doen [i.e. unhomely homes]. Hierin worden [sociale] huurwoningen gezien als unhomely homes: het ideaalbeeld van een woning welke voorziet in het thuisgevoel is veelal een vrijstaande woning
welke [juridisch] eigendom is van de bewoners. Dat deze woningen niet per se hoeven achter te blijven in het voorzien in een thuisgevoel,
komt omdat een woning een thuis wordt door de genen die erin wonen en door het feit dat het voldoet aan een aantal elementen: [1]
centraliteit, [2] continuïteit, [3] privacy, [3] zelfexpressie en persoonlijke identiteit, [5] sociale relaties, [6] warmte en [7] de fysieke omgeving
(Smith, 1994).
Eveneens in de Nederlandse praktijk veronderstelt men dat woningbezit voordelen heeft [bijvoorbeeld financieel], ten opzichte van het huren
van een woning (Elsinga et al., 2008a). Het tegendeel blijkt echter waar: zowel huurders als kopers ervaren dankzij hun woning een gevel
van veiligheid, bescherming en privacy, waaraan echter, dankzij het huurcontract wel limitaties aan verbonden zijn. Huurders van corporaties
zijn, ondanks deze limitaties wel bereid te investeren in de woning en woningcorporaties voorzien hierin steeds meer (Herz, 2014; Portaal et
al., 2014). Huurders investeren om te voorzien in het thuisgevoel, waaruit wel blijkt dat vrijheid in de aanpassing (Gartner, 2014; Schuller,
2014), het zelf hebben van controle (Clapham, 2005) en het herkennen van de identiteit een belangrijke rol spelen om daadwerkelijk tot een
investering over te gaan.
Het thuisgevoel [i.e. het herkennen van de identiteit erin en zich veilig voelen] dat een woning voortbrengt zorgt ervoor dat mensen zichzelf
in de woning investeren, mede om zich de woning eigen te maken en hiermee aan de buitenwereld de eigen identiteit te tonen. Deze
investeringen getuigen van het aanwezig zijn van [een bepaalde mate van] mentaal eigenaarschap. Het voorzien in het nastreven van het
hebben van een eigen identiteit en het hebben van een plek is dus iets waarin de woning zich als object [goed] voor leent. Daarbij speelt in
sociale huurwoningen het aspect van gevoel een belangrijker rol, daar waar zij geen juridisch eigenaar kunnen zijn. De mechanismen zijn
hierbij ook terug te herkennen: [1] het hebben van controle gaat samen met de mate van controle die de corporatie [door middel bijvoorbeeld
het huurcontract] op de huurder uitoefent, [2] het hebben van een band met de woning staat gelijk aan het thuisgevoel dat huurders ervaren
over de woning en [3] het investeren in de woning kan worden gezien als de aanpassingen die huurders doen aan de woning, maar ook in
de mate waarin zij participeren met de woningcorporatie.
9.4
Meetbaarheid van mentaal eigenaarschap bij huurders van corporaties
Om mentaal eigenaarschap te wegen is het van belang dat, naast de bestaande kennis over mentaal- en psychologisch eigenaarschap,
tevens naar de praktijk en parallelle literatuur gekeken wordt. Er is immers nog [relatief] weinig onderzoek gedaan naar de gevoelens en
gedragingen van huurders bij woningcorporaties. Onderzoek naar [1] het ervaren van controle, [2] het hebben van een band en [3] het
investeren in ofwel een object ofwel de woning, vormen hiervoor de basis. Daarnaast is kennis vanuit de praktijk, op zowel een top-down
manier [i.e. vanuit de woningcorporaties] als op een bottom-up manier [i.e. huurders van woningcorporaties of huurdersverenigingen] wenConclusies en Aanbevelingen
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 93
selijk. Het blijkt immers dat beide partijen anders aankijken tegen de mogelijkheid van gebruik van mentaal eigenaarschap: daar waar corporaties het zien als een mogelijkheid om huurders meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheid aan te schrijven, zien huurders het als een
mogelijkheid hun gevoelens duidelijk te maken aan de verhuurder. Bij de meetbaarheid is er voor gekozen met beide visies rekening te
houden: enerzijds is het immers belangrijk waarom een huurder investeert, terwijl anderzijds de huurder en zijn gevoel centraal staat en de
relaties met dit gevoel kenbaar gemaakt te worden.
De meting van mentaal eigenaarschap is gedaan aan de hand van een vragenlijst, waar in eerste instantie de toetsing van het begrip in de
woonomgeving centraal heeft gestaan. De vragen in deze vragenlijst zijn opgesteld op basis van de subcategorieën van de mechanismen:
[1a] de woning naar eigen maatstaven gebruiken, [1b] de mogelijkheid om de woning te bewerken, [1c] minimale mate van controle door
anderen, [2a] de woning ervaren of gebruiken [i.e. het herkennen van de identiteit in de woning], [2] kennis en informatie over de woning
vergaren, [2c] psychologische nabijheid met de woning, [3a] het investeren van tijd, [3b] het doen van een fysieke investering, [3c] het
investeren van geld en [3d] het doen van een persoonlijke investering. Dit heeft geresulteerd in een vragenlijst van ongeveer 84 vragen,
waarover respondenten gemiddeld 10 tot 15 minuten hebben gedaan om deze in te vullen. De vragenlijst is in verschillende delen van
Nederland uitgezet, wat heeft geresulteerd in een over het land verdeelde respons, met een uiteenlopende groep respondenten [i.e. verschil
in geslacht, leeftijd, inkomen, opleiding en huishoudenssamenstelling].
Ter beantwoording van deelvraag 4, Hoe laat mentaal eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties zich meten/wegen?, kan worden
gesteld dat mentaal eigenaarschap zich laat meten door de mechanismen, [1] het hebben van controle, [2] het hebben van een band en [3]
het investeren van ‘de zelf’, door middel van stellingen [i.e. Likert-schalen] ontleend vanuit gevalideerde vragenlijsten welke zich relateren
aan deze mechanismen. Door middel van controle van deze vragen ten opzichte van het gevoel van eigenaarschap kan worden bepaald
welke van de mechanismen van invloed zijn op het gevoel van eigenaarschap.
9.5
Resultaat mechanismen van mentaal eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties
Bij het beantwoorden van deelvraag 5, Welke mechanismen van mentaal eigenaarschap zijn te herkennen bij huurders van woningcorporaties?, blijkt uit de analyse van de data van de respondenten dat niet alle, door Pierce et al. (2002) opgestelde, mechanismen van invloed te
zijn bij huurders van woningcorporaties. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de volgende sub-schalen van de mechanismen een significante
relatie/invloed hebben op het gevoel van eigenaarschap van huurders:
[1].
Psychische nabijheid hebben met de woning [voorkeur hebben voor de eigen woning];
[2].
De woning langdurig en van dichtbij ervaren of gebruiken [de eigen identiteit herkennen of toevoegen aan de woning];
[3].
Minimale controle van anderen [hoge mate van ‘zelf-controle’];
[4].
Het doen van een financiële investering in de woning;
[5].
De mogelijkheid hebben om de woning te bewerken of te beïnvloeden;
[6].
Kennis en informatie vergaren over de woning.
Wanneer er naar de volledige mechanismen [i.e. de som van de sub-mechanismen] wordt gekeken, blijkt dat de mechanismen het hebben
van controle en het hebben van een band een significante relatie hebben met het gevoel van eigenaarschap, maar het mechanisme het
investeren [van de ‘zelf’] niet. De verwachting van woningcorporaties [zie, onder anderen, Wernsen and Pauwels (2014b)] dat mentaal eigenaarschap relateert aan een groter zelfbeheer en meer investeringen van de huurders is hiermee dus niet hard te maken.
De uitkomst van dit onderzoek betekent wél dat er bij huurders daadwerkelijk gevoelens van eigenaarschap leven, mede doordat zij voorkeur
hebben voor hun eigen woning, zelf het gevoel hebben dat zij controle hebben over de woning, maar tevens de mogelijkheid krijgen om de
woning te bewerken naar hun eigen identiteit. Hiermee kan het bijdragen aan een klantgerichte visie van huurders: om huurders meer het
gevoel te geven dat zij thuis zijn in een woning welke [legaal] niet van en is, kunnen stimuleringsmaatregelen worden genomen ten aanzien
van de eerder genoemde relaterende sub-schalen.
Conclusies en Aanbevelingen
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 94
10 Aanbevelingen
De aanbevelingen in dit onderzoek sluiten aan op de inzichten uit conclusie: hoe kan het onderzoek worden toegepast in de praktijk, wat is
er verder nog mogelijk wat betreft data analyses met het opgebouwde databestand en wat kan er worden gedaan met vervolgonderzoek?
De beantwoording op deze vragen staat centraal in dit onderzoek.
10.1 Voor toepassing van het onderzoek
Om [de vergrotende trap van] het thuisgevoel, het gevoel van mentaal eigenaarschap over de woning bij huurders van corporaties te stimuleren, zal er ingespeeld moeten worden op de sub-mechanismen welke hun invloed uitoefenen op het gevoel van eigenaarschap. Met andere
woorden:
 Speel in op de psychische nabijheid die mensen hebben met de woning: het feit dat mensen voorkeur geven aan de eigen woning.
Zorg voor situaties en mogelijkheden waarin de huurder zich trots op de woning kan voelen en zijn of haar eigen woning als de
nummer één ziet: dit is belangrijk voor het gevoel van eigenaarschap.
 Houd rekening met de herkende identiteit van de huurders in de woning: mensen die de woning meer als onderdeel van zichzelf of
van hun leven zien, zijn ook eerder geneigd zich mentaal eigenaar te voelen. Met andere woorden, speel in op de woonwensen
welke er voor zorgen dat mensen zich thuis voelen in de woning. Neem bijvoorbeeld geen beslissingen zonder in samenspraak te
gaan met de huurders en geef hen ook het gevoel dat er een mogelijkheid is om de woning kwijt te raken. Dit blijken aspecten welke
van invloed zijn op het gevoel van eigenaarschap over de woning;
 Probeer zo min mogelijk controlerend en zo veel mogelijk faciliterend op te treden. Het blijkt immers dat huurders die het gevoel
hebben dat zij zelf de controle in handen heeft, of op zijn minst goed op de hoogte is van de genomen beslissingen, zich meer/sterker
mentaal eigenaar over de woning voelen, dan mensen die het gevoel hebben dat zij gecontroleerd worden door de corporatie;
 Probeer te stimuleren dat mensen een financiële investering doen in de woning, wat overigens geen gemakkelijke opgave lijkt, zonder
dat het dwingend of geforceerd overkomt. Probeer de omstandigheden voor huurders zo gunstig mogelijk te maken dat zij zich
gestimuleerd voelen om te investeren [wellicht dat een eventuele tegemoetkoming hierin een rol kan spelen]. Het blijkt echter wel
dat huurders, welke financieel investeren in de woning, zich meer mentaal eigenaar voelen over de woning, dan hen die dat niet
doen;
 Wees faciliterend in de mogelijkheden voor het doen van aanpassingen aan de woning, want huurders welke vrijheid ervaren in de
mogelijkheid tot het bewerken van de woning, blijken zich meer mentaal eigenaar te voelen, dan hen die dat gevoel minder ervaren.
Een voorbeeld van een faciliterende opstelling is het Zelf Aangebrachte Voorzieningen-beleid [afgekort: ZAV-beleid] (Portaal et al.,
2014)
 Wees open en transparant wat betreft informatievoorzieningen: huurders welke ervaren dat zij goed en snel de informatie krijgen of
hebben die zij over de woning willen weten, voelen zich meer mentaal eigenaar over de woning. Een voorbeeld hiervan kan zijn een
Mijn Corporatie op de website van de verhuurder of zo veel mogelijk informatie [digitaal en analoog] over besluitvorming en dergelijke
beschikbaar maken voor huurders.
Als laatste moet opgemerkt worden dat de meting van mentaal eigenaarschap, zoals is uitgevoerd in dit onderzoek, zich niet laat lenen om
door het stimuleren van mentaal eigenaarschap ook participatie te stimuleren. Investeren lijkt niet, of weinig gerelateerd met investeren/participeren met de woning, waarbij moet worden opgemerkt dat ongeveer 70% van de huurders sowieso investeert in de woning op veel
uiteenlopende manieren. Een voorbeeld kan zijn het plaatsen van een nieuwe douche of keuken, maar ook het leggen van een nieuwe vloer
of het geschikt maken van de woning voor minder validen valt hieronder. Corporaties die het begrip mentaal eigenaarschap omarmen moeten
zich realiseren dat zij dit niet doen om investeringen of zelfbestuur in de woning te stimuleren, maar om de huurder een sterker thuisgevoel
te geven en/of zich meer op zijn plek te laten voelen [bij de corporatie].
Conclusies en Aanbevelingen
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 95
10.2 Voor verdere data-analyses
Ten aanzien van de opgestelde database, waarin de respons van 989 huurders is opgenomen, kunnen er meer data-analyses worden
uitgevoerd dan in dit onderzoek het geval is geweest ten behoeve van het beantwoorden van de hoofdvraag. De analyses welke nog uitgevoerd kunnen worden in een vervolgonderzoek zijn:
 Het onderzoek naar de motivatie van het doen van investeringen in de woning. In het onderzoek is de vraag gesteld: Waarom heeft
u de investeringen in uw woning wel of niet zelf gedaan?. Wanneer de motivatie voor het laten doen van een investering duidelijk is,
kan er wellicht ook worden ondervonden waarom er bij de respondenten niet het Ikea-effect [i.e. je meer eigenaar voelen over een
object waarin je jezelf inhebt geïnvesteerd (Norton et al., 2011)] optreedt. Ook kunnen de motieven van de investering door de
huurder of door een ander worden gereflecteerd aan het gevoel van eigenaarschap en controle: hoe relateren de motieven voor het
type investering [i.e. zelf uitvoeren of laten uitvoeren] aan de mate van controle of eigenaarschap;
 Ondervinden waar huurders meer invloed op willen hebben. In het onderzoek is de vraag gesteld Wanneer het over mijn huis gaat,
zou ik meer invloed willen hebben op. Aan de hand van deze antwoorden kan wellicht worden ondervonden waar woningcorporaties
op kunnen inspelen om zo het gevoel van controle onder huurders te versterken.
 Aan de hand van persoonlijkheidskenmerken, welke zich enigszins laten ondervangen door de vraag Waarom zou u wel of niet
ingaan tegen een beslissing van de corporatie, controleren of er een significant verschil is tussen de verschillende typen personen;
 Bepalen wat de huurder, op basis van de vraag Wanneer het om het gevoel van eigenaarschap over mijn huis gaat, is voor mij het
meest van invloed, zelf als belangrijkste invloed acht ten aanzien van het gevoel van eigenaarschap;
 Bepalen of de invloeden op eigenaarschap, bijvoorbeeld: omdat ik in een huurwoning woon vind ik het moeilijk om me eigenaar te
voelen of ik zou me meer eigenaar voelen wanneer ik het huis zou kopen, ook daadwerkelijk een significante relatie hebben met een
meer of minder gevoel van eigenaarschap.
Daarnaast is het interessant te onderzoeken welke invloeden de mechanismen niet alleen op het gevoel van eigenaarschap hebben, maar
ook onderling op elkaar. Een mechanisme dat namelijk niet alleen het gevoel van eigenaarschap beïnvloed, maar ook één van de andere
mechanismen kan hierdoor veel sterker aanwezig zijn dat in dit onderzoek is verondersteld. Daarnaast is het interessant om een ‘wegingenanalyse’ uit te voeren: welk aspect krijg welke weging ten aanzien van het gevoel van eigenaarschap. In dit onderzoek zijn geen wegingen
toegepast [i.e. elk sub-aspect en elk mechanisme heeft dezelfde wegingen gekregen], maar, mede op basis van het voorgaande, is het goed
mogelijk dat de items [i.e. vragen] niet allemaal dezelfde weging op de mechanismen hebben.
10.3 Voor vervolgonderzoek
In dit onderzoek zijn alleen de mechanismen van mentaal eigenaarschap bij huurders van woningcorporaties onderzocht. Voor vervolgonderzoek kan het interessant zijn om:
 Dezelfde toets, met dezelfde [gefilterde] items op een ander moment uit te voeren. Hierdoor kan duidelijk worden of deze meting
bijvoorbeeld afhankelijk is geweest van het tijdstip in het jaar, de nieuwsberichten over woningcorporaties, etc. Dit zou nog het meest
interessante resultaat opleveren wanneer de toets bij exact dezelfde mensen uitgezet wordt: zo kunnen de resultaten écht met elkaar
worden vergeleken;
 Dezelfde toets/vragenlijst ook bij woning-eigenaars uit te zetten, dit om erachter te komen of bij hen dezelfde onderliggende mechanismen een rol spelen als bij huurders;
 De motieven van mentaal eigenaarschap te toetsen: waarom wil iemand zich mentaal eigenaar voelen? Dit is echter, vanuit dit
onderzoek gezien, een sprong in het diepe, omdat dit onderzoek daar niet toeleverend aan is. Er kan echter wel, door een dusdanig
onderzoek uit te voeren gekeken worden welke mechanismen correleren met welke motieven: welke van de ‘basisbehoeften’ om
eigenaarschap te voelen, beïnvloeden welke mechanismen?
Conclusies en Aanbevelingen
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 96

De effecten van mentaal eigenaarschap te toetsen: wat doet iemand nou écht die zich eigenaar voelt? Deze toetsing kan interessant
zijn voor woningcorporaties welke willen weten dat, wanneer zij mentaal eigenaarschap bij huurders stimuleren, huurders die zich
hierdoor eigenaar voelen dan daadwerkelijk doen met of aan de woning. In dit onderzoek is daar, vanuit de mechanismen, wel een
voorzet voor gegeven, maar er zijn hierin geen vragen gesteld als: omdat ik mij eigenaar van de woning voel, doe ik dit.
11 Limitaties
Dit onderzoek kent, door de beperkt beschikbare tijd en relatieve onbekendheid van het onderwerp, ook een aantal beperkingen, welke
voornamelijk voortkomen uit de gekozen onderzoeksmethodiek:
 In het onderzoek naar mentaal eigenaarschap zullen actieve huurders sneller geneigd zijn om op deze enquête te reageren. Daarnaast is er gebruik gemaakt van klantpanels van woningcorporaties, welke de respons en de spreiding van de respons ten goede is
gekomen, maar in klantpanels zitten tevens veelal actieve bewoners (Caniels, 2014; de Heer, 2014). Dit heeft eigenlijk gezorgd voor
een voorselectie van huurders: de niet actieve, niet mondige huurder is door de onderzoeksmethodiek mogelijk niet bereikt;
 In het onderzoek is een relatief lange vragenlijst gebruikt: 84 vragen in 10-15 minuten. Na overleg met begeleiders van klantpanels
van Ymere en Portaal (Caniels, 2014; de Heer, 2014), blijkt dat dit voor huurders een relatief lange vragenlijst is ten opzichte van
wat zij normaal te verwerken krijgen. Door de lengte van de vragenlijst zou irritatie opgewekt kunnen worden bij respondenten,
waardoor zij het invullen verder staken (Bryman, 2008, p. 235);
 In het onderzoek zijn een aantal vragen, ten behoeve van de schaal van investeren, gesteld welke op voorhand de respondent
richting een keuze heeft gedwongen [bijvoorbeeld: Hoeveel heeft u geïnvesteerd, verdeel 100%. Wanneer de huurder echter het
gevoel heeft gehad overal veel in te hebben geïnvesteerd, werd hij of zij nu genoodzaakt overal 25% in te vullen, wat geen representatief beeld achterlaat]. Achteraf is het nodig geweest deze vragen, ten behoeve van de validiteit van de analyses, te verwijderen;
 Externe factoren worden in een vragenlijst niet meegenomen, daar waar er [bijvoorbeeld] een interview over doorgevraagd kan
worden. Een voorbeeld hiervan kan een probleem met de corporatie zijn. Gedurende het onderzoek zijn er een aantal e-mailberichten
binnengekomen van mensen die graag hun verhaal over de situatie met de corporatie of de buren kwijt wilden. Dit is geen aspect
geweest in de vragenlijst, maar is wel iets wat in acht moet worden genomen dat een rol kan spelen bij het invullen van de vragenlijst.
12 Reflectie
Als afsluiting van dit onderzoek, wordt in dit hoofdstuk de reflectie gegeven ten aanzien van het afstudeerproject: het is een proces geweest
met zowel hoogte- als dieptepunten, maar voornamelijk met een uitdagend onderwerp. Om de reflectie overzichtelijk te houden is er onderscheid gemaakt tussen een reflectie op het onderwerp en een reflectie op het doorlopen proces. Centraal hierbij staan de doelstellingen als
gesteld in hoofdstuk 3.5.
12.1 Reflectie onderwerp
In dit onderzoek naar mentaal eigenaarschap hebben, wanneer er wordt gekeken naar het onderzoeksonderwerp, er drie leerdoelen centraal
gestaan: [1] kennis verkrijgen over de huidige praktijk bij woningcorporaties in samenspel met de participatiesamenleving, [2] kennis verkrijgen over gevoelens en gedragingen van huurders bij woningcorporaties en [3] kennis verkrijgen over mentaal eigenaarschap en de mogelijke
praktisering hiervan. Voorafgaand leek leerdoel 3 het belangrijkste en meest interessante: mentaal eigenaarschap kent/kende immers nog
geen rol in de woonomgeving en ook praktisering hiervan was slechts in beperkte mate onderzocht. Echter, gedurende het onderzoek bleek
dat juist het samenspel van de leerdoelen zorgde voor interessante inzichten.
Dankzij het verkrijgen van de kennis over de huidige praktijk bij woningcorporaties, werd duidelijk dat dit onderzoek een vernieuwende blik
bood op de huidige omstandigheden. Veel corporaties zijn op zoek om zelfstandigheid en eigenbeheer te stimuleren bij haar huurders zonder
het verlies van de focus op deze huurders, maar hebben hier nog niet dé oplossing voor gevonden. Tijdens het realiseren van het draagvlak
Conclusies en Aanbevelingen
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 97
werd duidelijk dat mentaal eigenaarschap in deze zoektocht een vernieuwende blik, maar ook andere aanknopingspunten kan bieden. Het
lijkt zelfs dusdanig relevant, dat [een collectief van] woningcorporaties bezig zijn met een verkenning naar [de bruikbaarheid van] het begrip.
Het onderzoek heeft een nieuw licht geboden, mede dankzij het feit dat gevoelens van huurders in de afgelopen decennia niet of nauwelijks
een rol hebben gespeeld en hierdoor ook slechts in marginale onderzocht zijn gebleken. Dit, terwijl gedurende het onderzoek duidelijk is
geworden dat huurders zich graag laten horen wat betreft hun gevoelens over de woonomgeving [te weten: 26%61 van de respondenten gaf
aan, naast het invullen van de enquête tevens mee te willen werken aan een meer diepgaand onderzoek]. Ook [b]lijkt de woningcorporatie,
zoals eerder vermeld, geïnteresseerd in deze gevoelens. Daar waar het onderwerp met psychologische invalshoek bij aanvang van dit
onderzoek nog nauwelijks enige relevantie leek te hebben, blijkt het bij afrond wellicht meer aanknopingspunten te hebben [en te bieden]
dan vooraf mogelijk leek.
Daarnaast is het een interessant gegeven dat dit onderzoek een beperkt [gezien de omvang en mogelijkheden door beschikbare tijd en
middelen] maar belangrijke rol kan spelen in het spel en de zoektocht rond de posities van de huurder bij woningcorporaties. Hierbij moet
echter wel realistisch worden gebleven: een aantal jaren geleden, ruwweg 2010-2011, leek empowerment de oplossing voor het stimuleren
van participatie bij huurders. Deze term heeft destijds zeker een rol gespeeld bij woningcorporaties, maar is nu, slechts vier jaar later, bijna
nergens in de corporatiestukken meer terug te vinden. Hieruit kan worden verondersteld dat onderzoek, en dan voornamelijk de implementatie hiervan, over gevoelens van huurders [misschien zelfs mensen in het algemeen] lastig is. Daar waar de veranderlijkheid van deze
gevoelens nog buiten beschouwing is gelaten.
Al met al neemt dit het feit niet weg dat dit onderzoek kan dienen als kleine schakel onderzoek naar huurders en haar woonvoorkeuren/woonemoties. Het opgebouwde databestand, met hierin de gevoelens van huurders van verschillende corporaties op verschillende plekken in
Nederland, biedt, zoals aangegeven in hoofdstuk 10, meer analyse-mogelijkheden dan dat er, door de tijdsdruk, in dit onderzoek mee is
gedaan. Er is hierin een uitsluiting uitgevoerd van aspecten welke vanuit de theorie verondersteld leken te zijn invloed te hebben, maar dat
[significant] niet bleken te hebben, maar, wellicht interessanter, is hierin een aanzet gedaan tot waardering en rangschikking van de beïnvloedende aspecten en items. Daarnaast kan dit onderzoek, de gebruikte methodiek en de ontwikkeling van het meetinstrument als referentie
of aanknopingspunt dienen voor andere onderzoeken, waarin het reeds lopende afstudeeronderzoek onder de paraplu mental ownership
een goed voorbeeld van is.
12.2 Reflectie proces
Ook voor het proces hebben in dit onderzoek een drietal leerdoelen centraal gestaan: [1] het vaardig en kundig worden in wetenschappelijk
onderzoek, [2] vaardig en kundig worden in het uitdragen van kennis, op zowel wetenschappelijk als praktisch niveau en [3] het combineren
van een bottom-up en top-down benadering om een breed draagvlak en kennisgebied te realiseren. Ook deze doelen bleken gedurende het
onderzoek gelijktijdig en toeleverend aan elkaar op te treden. Het uitvoeren van dit onderzoek bracht het inzicht teweeg dat de praktijk niet
kan zonder het [wetenschappelijk] onderzoek, maar dat het wetenschappelijk onderzoek ook niet zonder de praktijk kan. Maar meer nog dan
een [afgezaagd] inzicht leerde ik gedurende het onderzoek veel over mezelf en over het ontwikkelen van mezelf.
Een afstudeeronderzoek lijkt niet te kunnen worden volbracht zonder hoogte- en dieptepunten, waarvan ik er ook gedurende mijn onderzoek
een aantal van heb mogen meemaken. Dat ik het grootste dieptepunt van mijn onderzoek, het wegvallen van mijn respondentenbron, in
korte tijd heb om weten te zetten in een nog breder gedragen onderzoek en bijna vijf keer zoveel respondenten als waarop ik had ingezet, is
één van mijn grootste ontwikkelingsmomenten geweest. Het bood me niet alleen de eerste en belangrijkste aanbeveling voor toekomstige
studenten [Tip 1: Wed nooit op één paard: wees niet afhankelijk van één partij voor de belangrijkste resultaten van je onderzoek], maar
vooral een inzicht over mijzelf dat ik over een groot probleemoplossend vermogen blijk te beschikken.
61
Niet alle respondenten hebben de vraag gekregen of zij mee wilden werken aan een meer diepgaand interview. Van alleen de mensen die
de vraag hebben gekregen of ze mee wilden werken aan een meer diepgaand interview, gaf 64,1% aan mee te willen werken.
Conclusies en Aanbevelingen
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 98
Daarnaast heb ik mijzelf leren ontwikkelen in het doen van wetenschappelijk onderzoek, waar ik, met behulp van mijn schema’s en krabbels,
een duidelijke lijn heb weten te ontdekken tussen twee verschillende theorieën. Belangrijker nog heb ik in datzelfde onderzoek mijzelf leren
uitdrukken en anderen enthousiast of geïnteresseerd weten te maken voor het onderzoek en het onderwerp. Waar ik in de beginfase [bij de
verkennende interviews] vaak wat onzeker kon vasthouden aan het opgestelde literatuurmodel, leerde ik dat juist uitvoering van het onderzoek er voor zorgt dat uitleg cruciaal is en dat je deze alleen leert ontwikkelen door het te doen, wat ik eveneens aanbeveel aan [toekomstige]
afstudeerders [Tip 2: Ga de wereld in: ga langs bedrijven en mensen die geïnteresseerd zijn in jouw onderzoek. Alleen dan leer je erachter
komen wat je écht [niet] wilt doen in jouw onderzoek.]
Natuurlijk heb ik in dit onderzoek veel over mijzelf geleerd, over de perfectionistische, nieuwsgierige onderzoeker in mij. Over het feit dat
slecht, goed en perfect in balans moeten zijn en dat doordraven er af en toe bij hoort, maar niet de orde van de dag moet zijn. Ik kan soms
nog steeds alleen tevreden zijn meteen perfect resultaat, maar heb hierbij geleerd om realistisch te zijn en te kijken naar wat mijn oorspronkelijke doelen zijn geweest in het onderzoek. Het heeft mij geleerd dat perfectionisme geen obstakel hoeft te zijn, maar ook kan worden
omgezet in iets bruikbaars, in een middel om het gestelde resultaat te bereiken. Dit proces is hierin een goede leerschool geweest en zou ik
dan ook elke [perfectionistische] afstudeerder kunnen aanbevelen [Tip 3: Leer jezelf kennen, maak gebruik van jouw kwaliteiten en probeer
van jouw zwakkere punten iets positiefs te maken. En vergeet niet: ups-and-downs horen er bij.]
Al met al heb ik heel veel plezier beleefd in mijn onderzoek, in het zelfgekozen onderwerp en de zelf ontwikkelde onderzoeksopzet. Ik zou
het zo weer over doen en waarschijnlijk op dezelfde manier met hetzelfde onderwerp, omdat dat is wat bij mij past en omdat dat mijn
nieuwsgierigheid heeft aangewakkerd. Dit heeft tevens gemaakt dat het jaar sneller voorbij is gegaan dan ik had gewild. [Tip 4: Kies een
onderwerp dat bij jou past, wat jouw nieuwsgierig maakt en waar je een jaar mee bezig kunt zijn. Kies daarnaast ook mentoren die bij jouw
onderwerp passen, maar belangrijker nog: die bij jou passen en je wat kunnen leren].
Conclusies en Aanbevelingen
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 99
13 Literatuurlijst
Aedes. (2012). Wat is scheefwonen? Dossier: Inkomensafhankelijke huurverhoging.
Retrieved
from
www.aedes.nl
website:
http://www.aedes.nl/content/artikelen/woningmarkt/hervormingwoningmarkt/scheefwonen.xml
Altman, I. (1975). The Environment and Social Behavior: Privacy, Personal Space,
Territory, Crowding. Monterey, California: Brooks/Cole Publishing Company.
Arias, E. G. (1993). The Meaning and Use of Housing (Vol. 7). Surrey (UK): Ashgate
Publishing Limited.
Asatryan, V. S., & Oh, H. (2008). Psychological Ownership Theory: An Exploratory
Application in the Restaurant Industry. Journal of Hospitality & Tourism
Research(32), 363-386.
Avermaete, T., Elsinga, M., van Ham, M., van der Hoeven, F., Knaack, U., KorthalsAltes, W., . . . Zlatanova, S. (2014). Architecture and the Built Environment F.
van der Hoeven (Ed.) Research Portfolio 2010-2015
Bainbridge-Frymier, A., Shulman, G. M., & Houser, M. (1996). The Development of a
Learner Empowerment Measure. Communication Education, 45(July 1996),
181-199.
Bearden, W. O., & Netemeyer, R. G. (1999). Handbook of Marketing Scales. MultiItem Measures for Marketing and Consumer Behavior Research. (H. Briggs
Ed. Second Edition ed.). California: Sage Publications, Inc.
Belk, R. W. (1988). Possessions and the Extended Self. Journal of Consumer
Research, 139-168.
Blunt, A., & Dowling, R. (2006). Home. Oxon: Routledge.
Breiting, S. (2008). Mental Ownership and Participation for Innovation in Environmental
Education and Education for Sustainable Development. In A. Reid, B. B.
Jensen, J. Nikel & V. Simovska (Eds.), Participation and Learning:
Perspectives on Education and the Environment, Health and Sustainability
(pp. 159-180): Springer.
Brown, G., Pierce, J. L., & Crossley, C. (2013). Toward an Understanding of the
Development of Ownership Feelings. Journal of Organizational Behavior. doi:
10.1002/job.1869
Bryman, A. (2008). Social Research Methods (Fourth Edition ed.). New York: Oxford
University Press Inc.
Caniels, M., (2014). Overleg: Opstellen van de enquête Mentaal Eigenaarschap.
Interviewer: S. Rieuwerts. Portaal: Utrecht. Datum: 1 april 2014
Caniels, M., & Rous, J. (2012). Het thuisgevoel in kaart. Van 1 open vraag naar een
model voor leefbaarheidsinzet. Bestuursoverleg. Portaal. Utrecht.
Clapham, D. (2005). The Meaning of Housing. A pathways approach. Bristol: The
Policy Press.
Literatuurlijst
Crone, J., & Noorman, A. W. (2004). Woningcorporaties en zeggenschap. Ruimte voor
bewoner als opdrachtgever. Rotterdam: Stuurgroep Experimenten
Volkshuisvesting.
Van Dale (2013). Utrecht.
de Haan, B., & Siermann, T. (2013). Huurdersparticipatie. Tweede peiling
Huurderspanel Woonwaard. In Woonwaard (Ed.). Hoorn: I&O Research.
de Heer, R., (2014). Overleg: Opzet Klantpanel. Interviewer: S. Rieuwerts. Ymere:
Amsterdam. Datum: 11 maart 2014
de Ruijter, J. (2013). Mentaal Eigenaarschap bij Woonconsumenten. (Master), TU
Delft, Delft.
Dirks, K. T., Cummings, L. L., & Pierce, J. L. (1996). Psychological ownership in
organizations: Conditions under which individuals promote and resist change.
In R. W. Woodman & W. A. Pasmore (Eds.), Research in Organizational
Change and Development (pp. 1-23).
Elsinga, M., Kleinhans, R., Zijlstra, S., & Blokland, T. (2008a). Een eigen huis, een
beter leven? De effecten van verkoop van huurwoning; koper en huurders
vergeleken. (pp. 79). Rotterdam: SEV.
Elsinga, M., Kleinhans, R., Zijlstra, S., & Blokland, T. (2008b). Vragenlijst: Een eigen
huis, een beter leven? Definitieve versie, Fase 2. Een eigen huis, een beter
leven? SEV. Rotterdam.
Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics: Sage.
Fox, L. (2002). The meaning of home: A chimerical concept or a legal challenge?
Journal of Law and Society, 29(4), 580-610.
Gartner, R., (2014). Verkennend interview: Mentaal eigenaarschap bij huurders van
woningcorporaties. Interviewer: S. Rieuwerts. Aedes: Den Haag (7 Januari
2014).
Gerritsen, A. (2014a, 5 maart). E-mail [Reactie afstudeerproject 'Mentaal
Eigenaarschap'] 2. Communication with: S. Rieuwerts.
Gerritsen, A. (2014b). E-mail conversatie [Vragenlijst Mentaal Eigenaarschap] Vier.
Communication with: S. Rieuwerts.
Helbers, L., & McDowell, J. L. (1982). Determinants of housing repair and improvement
Housing Assistance Supply Experiment. Santa Monica: Policy Development
and Research U.S. Deparment of Housing and Urban Development
Herz, G. (2014, 17 maart). E-mail [Afstuderen Mentaal Eigenaarschap TU Delft].
Communication with: S. Rieuwerts.
Jager-Vreugdenhil, M. (2013, 25 September 2013). Participeren met de zweep erover,
NRC.
Jansen, S. J., Coolen, H., & Goetgeluk, R. W. (2011). The measurement and analysis
of housing preference and choice: Springer.
Kanne, P., van den Berg, J., & Albeda, H. (2013). Niet iedereen is toe aan de
'Participatiesamenleving' Handreiking voor een gesegmenteerde doedemocratie-strategie: TNS Nipo.
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 100
Ketelaar, E. (2012). Teachers and innovations: on the role of ownership, sensemaking, and agency. (Dr. ), Eindhoven University of Technology, Eindhoven.
Kleinhans, R., & Elsinga, M. (2010). ‘Buy Your Home and Feel in Control’ Does Home
Ownership Achieve the Empowerment of Former Tenants of Social Housing?
International Journal of Housing Policy, 10(1), 41-61.
Kos, J., & Kuyper, P., (2014). Verkennend gesprek: De positie van mentaal
eigenaarschap bij de huurdersvereniging. Interviewer: S. Rieuwerts. Atrium:
Bussum. Datum: 17 maart 2014
Kruiter, A. J., & van der Zwaard, W. (2014). Dat is onze zaak. Over eigenaarschap in
het publieke domein. (pp. 34).
Kumar, R. (2012). Research Methodology. A step-by-step guide for beginners. (3rd
ed.). London: SAGE Publications Ltd.
La Roi, M., & Stekelenburg, E., (2014). Verkennend gesprek: Mentaal eigenaarschap
bij huurdersen haar potentieel. Interviewer: S. Rieuwerts. Kennemer Wonen:
Alkmaar. Datum: 2 april 2014
Leidelmeijer, K. (2012). Buurtparticipatie en leefbaarheid. In M. v. BZW/WBI (Ed.), (pp.
95). Amsterdam: RIGO Research en Advies BV.
Littlewood, A., & Munro, M. (1996). Explaining disrepair: Examining owner occupiers’
repair and maintenance behaviour. Housing Studies, 11(4), 503-525.
Meesters, J. (2009). The meaning of activities in the dwelling and residential
environment. A structural approach in people-environment relations
Sustainable Urban Areas (Vol. 24). Delft: OTB Research Institute for Housing,
Urban and Mobility Studies.
Meijer, M., (2014). Verkennend gesprek: [Klantgerelateerde-]ontwikkelingen en de
positie van de huurder. Interviewer: S. Rieuwerts. Woonwaard: Alkmaar.
Datum: 2 april 2014
Moes, M. (2008). Woonervaringen van kopers van particuliere huurwoningen.
(Master), Universiteit Utrecht, Utrecht.
Moison, R. (2014, 12 maart). E-mail [Vragenlijst]. Communication with: S. Rieuwerts.
Norton, M., Mochon, D., & Ariely, D. (2011). The 'IKEA Effect': When Labor Leads to
Love. Harvard Business School Marketing Unit Working Paper(11-091).
Pierce, J. L., & Jussila, I. (2008). Collective psychological ownership within the work
and organizational context: Construct introduction and elaboration. Journal of
Organizational Behavior, 2010(31), 810-834.
Pierce, J. L., & Jussila, I. (2011). Psychological Ownership and the Organizational
Context: Theory, Research Evidence, and Application: Edward Elgar
Publishing.
Pierce, J. L., Kostova, T., & Dirks, K. T. (2001). Toward a theory of psychological
ownership in organizations. Academy of Management Review, 26(2), 298310.
Literatuurlijst
Pierce, J. L., Kostova, T., & Dirks, K. T. (2002). The State of Psychological Ownership:
Integrating and Extending a Century of Research. Review of General
Psychology, 46.
Platform31. (2013). Burgerparticipatie schaamlap voor autoritair beleid. Interview met
Alex
Brenninkmeijer,
Nationale
Ombudsman.
Retrieved
from
www.platform31.nl
website:
http://www.platform31.nl/nieuws/burgerparticipatie-schaamlap-voor-autoritairbeleid?utm_source=Platform31+Nieuwsbrief&utm_campaign=e58d8cd2bdNieuwsbrief_Platform31_editie_14_10102013&utm_medium=email&utm_ter
m=0_a4fff22241-e58d8cd2bd-38764265
Portaal, Ymere, & Thuis. (2014). ZAV-beleid Woningcorporaties. Beleidsregels
Portaal, Ymere en Thuis. http://www.portaal.nl/zelfklussen.aspx
Porteous, J. D. (1976). Home: the territorial core. Geographical Review, 383-390.
Poston, R. A. (2009). An Exercise in Personal Exploration: Maslow's Hierarchy of
Needs. The Surgical Technologists(2009), 347-353.
Potepan, M. J. (1987). Interest Rates, income, and Home Improvement Decisions.
Journal of Urban Economics, 1989(25), 282-294.
Prins, M., Gruis, V., Geraedts, R., van der Voordt, T., Kooijman, D., Heurkens, E., &
van Oel, C. (2013). Graduation Guide RE&H Master Track Real Estate &
Housing (pp. 41). Delft: TU Delft: Master Track Real Estate & Housing.
Prinsen, G. (2014, 5 maart). E-mail [Afstudeerproject] 2. Communication with: S.
Rieuwerts.
Ronald, R. (2008). The Ideology of Home Ownership. Homeowner Societies and the
Role of Housing. New York: Palgrave MacMillan.
Rook, G. (2007). Psychologisch eigenaarschap en de factoren die er gerelateerd aan
zijn. (Master), Universiteit Twente, Enschede.
Rous, J., (2014). Telefonisch gesprek: De positie van de klant en mentaal
eigenaarschap. Interviewer: S. Rieuwerts. Portaal: Datum: 12 maart 2014
Schuller, A., (2014). Verkennend interview: Mentaal Eigenaarschap bij de
woningcorporatie. Interviewer: S. Rieuwerts. Ymere: Amsterdam (7 Januari
2014).
Smith, S. (2012). International Encyclopedia of Housing and Home M. Elsinga, O. S.
Eng, L. F. O'Mahony & S. Wachter (Eds.), (pp. 3862). Retrieved from
http://www.sciencedirect.com/science/referenceworks/9780080471716
Smith, S. G. (1994). The essential qualities of a home. Journal of Environmental
Psychology, 14(1), 31-46.
Stocki, R., & Bielecki, A. (2012). Cognitive aspects of participation: Evidence from two
studies. Polish Psychological Bulletin, 43(4), 310-323.
Swanborn, P. G. (1982). Schaaltechnieken. Theorie en praktijk van acht eenvoudige
procedures. Amsterdam: Boom Meppel.
Trommel, W. (2013). Participatiesamenleving vraagt om bescheiden bestuur.
Participatiesamenleving.
Retrieved 27 September 2013, 2013, from
Mentaal eigenaarschap bij huurders
Pagina | 101
http://www.socialevraagstukken.nl/site/2013/09/21/participatiesamenlevingvraagt-om-bescheiden-bestuur/
Turek, J. (2013). Joyce Turek: Mijn Tuindorp Vreewijk, niet zo maar een wijk. Retrieved
from Wonen in Vreewijk website: http://woneninvreewijk.nl/column/
van Aller, M. (2014, 4 maart ). E-mail [Onderzoek naar Mentaal Eigenaarschap] 2 & 3.
Communication with: S. Rieuwerts.
van der Linden, N., (2014). Verkennend gesprek: De positie van de klant en mentaal
eigenaarschap bij Portaal. Interviewer: S. Rieuwerts. Portaal: Leiden. Datum:
19 maart 2014
van der Veerdonk, A., & Arts, R., (2014). Verkennend gesprek: De positie van de klant
en mentaal eigenaarschap. Interviewer: S. Rieuwerts. Thuis: Eindhoven.
Datum: 24 maart 2014
van der Voordt, T. (2004). Afstemming op psychologische behoeften. In H. de Jonge,
A. den Heijer & D. J. M. Van der Voordt (Eds.), Inleiding Vastgoedmanagement
(pp. 149-163). Delft: Delft University Press.
Van Dijk, J., (2014). Digitaal interview (Skype): Omgevingspsychologie. Interviewer: S.
Rieuwerts. (7 Maart 2014).
van Dyne, L., & Pierce, J. L. (2004). Psychological ownership and feelings of
possession: three field studies predictingemployee attitudes and
organizational citizenship behavior. Journal of Organizational Behavior, 25,
439-459. doi: 10.1002/job.249
van Etten, R. (2010). Empower people to make the city. TU Delft.
van Luin, A. (2011). Programma gebiedsontwikkeling: Mentaal egenaarschap van 'het
goede leven'. Seminar 'De buurt verdient zich terug': burgerinitiatief als
economische motor van gebiedsontwikkeling. [Presentation].
Van Luin, A., Termeer, K., Mommaas, H., Breeman, G., & Hinssen, J. (2012).
Waardenmakerij. Cahier gebiedsontwikkeling. Amsterdam: Calff & Meischke.
van Mersbergen, S. (2014, 1 Mei 2014). Kleine corporatie doet het beter voor de
huurder, BN De Stem. Retrieved from https://beta.blendle.nl/#item/bnlbsbreda-20140501-25047290
van Weersch, M. (2013). Eef Meijerman: 'De huurder is geen klant'. Aedes Magazine,
December 2013(12), 8-11.
van Wel, S. (2014, 4 maart). E-mail [Afstuderen Mentaal Eigenaarschap TU Delft] 2.
Communication with: S. Rieuwerts.
Wernsen, I., & Pauwels, S. (2014a, 30 april). E-mail [Mentaal Eigenaarschap] 2.
Communication with: S. Rieuwerts.
Wernsen, I., & Pauwels, S. (2014b). Op weg naar gelijkwaardigheid en
wederkerigheid: Een verkenning. In Inicio (Ed.), (pp. 28). Rotterdam:
Kennisplatform Corpovenista.
Wols, H., (2014). Huurdersinterview: Mentaal Eigenaarschap vanuit de visie van de
huurder. Interviewer: S. Rieuwerts. Rotterdam (8 Januari 2014).
Literatuurlijst
Zijlstra, S. (2011). Klantgestuurd voorraadbeleid en empowerment. (Dr.), TU Delft,
Rotterdam.
Mentaal eigenaarschap bij huurders
How am I going to get myself back home?
Bastille