Ik ben geboren in 1961. In vrijheid. Als kind was die vrijheid vanzelfsprekend. Misschien is vrijheid niet het juiste woord, en is het eerder onbezorgdheid, of onbevangenheid. Er is een foto van mij en mijn broers, die genomen moet zijn op 4 mei 1964. We staan met z’n drieën voor het oorlogsmonument in Enkhuizen. De koppies gebogen, de gezichten ernstig. Ik kan me niet voorstellen dat ik er iets van begreep. Een kind van drie? De foto laat volgens mij zien dat de oorlog voor mijn ouders veel heeft betekend. En dat wilden zij aan ons doorgeven. Mijn ouders zijn nu bijna 84. Zij waren 9 toen de oorlog uitbrak en 14 toen de vrede kwam. Hoe was het om toen kind te zijn? Hebben ze daar wel eens over nagedacht? Ik kan me niet herinneren, dat ik ze dat ooit heb gevraagd. Mijn vader ging als jongen van 13 van Enkhuizen lopend naar Wijdenes om vis te ruilen voor groente en fruit. Hij ging naar een bekend adres, want mijn grootmoeders waren jeugdvriendinnen. Daar, in Wijdenes, hebben mijn ouders elkaar voor het eerst ontmoet. Ik hoorde ik dit verhaal graag. Misschien was mijn bestaan wel aan de oorlog te danken. De oorlog was het verhaal van hun eerste ontmoeting. Verhalen over angst, schaarste, gebrek, over andere moeilijkheden, ik kon ze als kind niet invoelen. Hoe kan dat ook, als het je aan niets ontbreekt? Nadenken over zulke vragen komt pas op latere leeftijd. Op een leeftijd dat je weet dat je op zijn minst over een ding de baas bent: je eigen gedachten. Rond mijn veertiende zag ik voor het eerst beelden van concentratiekampen. Ik was verbijsterd, verdoofd. Dat mensen hier toe in staat waren. Het meest verontrustend was voor mij het besef dat de daders handelden vanuit een morele overtuiging. Een ideologie die bepaalde wie mens was en wie niet. Waarin de denkwereld van kinderen, van een complete bevolking, gedrild werd door een gedachtenpolitie. Een afwijkende mening betekende gevaar, niet alleen voor jezelf, maar ook voor je omgeving. Kon zoiets werkelijk bestaan? Bij het verschijnen van het dagboek van Anne Frank heeft mijn grootvader uit Wijdenes een exemplaar gekocht. Na zijn overlijden mocht ik het hebben. Ik heb het indertijd als 17-jarige in twee dagen uitgelezen. Wat me misschien nog het meeste trof, was dat de mensen in het Achterhuis ondanks de uitzonderlijke omstandigheden probeerden een normaal leven te leiden. Maar de onzekerheid en de angst zijn op iedere bladzijde voelbaar. Ik heb het Achterhuis een keer bezocht. Het was een onvergetelijke ervaring om rond te lopen op deze plaats, die ik slechts van woorden kende. Weer buiten overviel mij een overweldigend gevoel van vrijheid. Er zijn talloze getuigenissen over de oorlog. In de televisieserie “Na de bevrijding” kwamen ooggetuigen uitgebreid aan het woord. Sommigen waren nog altijd volstrekt weerloos tegenover de herinnering aan het moment dat zij hoorden van het verlies van een dierbare. In 1985 zag ik de vierdelige documentaire Shoah over de Jodenvervolging. De maker, Claude Lanzmann, nam overlevenden terug mee naar de kampen. Niet begrijpend keken zij op gebeurtenissen terug, soms sprekend, vaak in stilte. Die stiltes vind ik vaak het meest indrukwekkend, ook in programma’s waarin hoogbejaarde mannen vertellen over hun ervaringen als soldaat in Frankrijk, België, Duitsland, Nederland. Onvoorstelbaar is het gevaar waaraan zij zich hebben blootgesteld voor onze vrijheid, ontelbaar het aantal kameraden dat zij op het slagveld verloren. Gedurende die vijf lange jaren zijn tallozen omgekomen. Velen omdat iedere menselijke waardigheid hen was ontnomen. Anderen omdat zij vochten tegen een systeem dat indruist tegen ieder gevoel voor rechtvaardigheid. Er zijn net zoveel verhalen als er persoonlijke geschiedenissen zijn. Aan wie kunnen we nog vragen? Wie kan ze ons nog vertellen? Wat moeten wij vragen? Kunnen we de antwoorden nog begrijpen? Zijn de stiltes soms genoeg?
© Copyright 2024 ExpyDoc