Ministerie van Economische Zaken T.a.v. Minister H. Kamp Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Datum: 8 mei 2014 Betreft: Kabinetsreactie rapport commissie Behoorlijk Bestuur Geachte heer Kamp, Met grote belangstelling hebben wij de reactie van het Kabinet gelezen op het rapport van de commissie Behoorlijk Bestuur. Als verenigingen van toezichthouders in vijf semipublieke sectoren overleggen we regelmatig met elkaar, en hebben we uw reactie besproken. In onze eerdere reactie op het advies van de commissie Behoorlijk Bestuur, met mevr. Halsema als voorzitter, hebben wij al aangegeven dat ons beleid direct aansluit op de aanbevelingen van de commissie als het gaat om onze sectoren. In hoofdlijnen kunnen wij ons vinden in uw reactie op de aanbevelingen van de commissie aan de sectoren en de reactie van het kabinet daarop zoals verwoord in bijlage 1 van uw reactie. Deze sluiten goed aan bij de zaken waar we als verenigingen actief mee bezig zijn. Veel aanbevelingen zijn of worden in onze afzonderlijke governancecodes opgenomen. Wat ons wel opvalt is, dat u geen reactie geeft daar waar de commissie Halsema wijst op de eigen rol van de politiek en op ‘weeffouten’ in de structuur van de semipublieke sector. Wat ons betreft is dat een gemiste kans en hopen we dat u daar in tweede instantie op terug zult komen. De aanbevelingen van de commissie aan de Politiek Ad 1. In reactie op de aanbeveling over ‘weeffouten’ stelt u dat ‘helderheid over de publieke belangen en de verantwoordelijkheid van semipublieke instellingen die daarbij hoort essentieel is voor het goed functioneren van sectoren‘. Vervolgens constateert u dat het vaststellen waar deze herijking van de definiëring van publieke belangen leidt tot praktische problemen, zorgvuldig onderzoek en nadere dialoog vergt. U noemt dan de periodieke evaluaties van wetgeving en begrotingsartikelen als een uitstekend aanknopingspunt om tot een herdefiniëring van publieke belangen te komen. Wij als verenigingen van toezichthouders onderkennen dat een herdefiniëring van het begrip publiek belang en een antwoord op de daarbij gestelde vragen complexe materie is. Dat neemt niet weg dat het voor onze organisaties met een publieke opdracht in het maatschappelijk middenveld, een conditio sine qua non is, dat er duidelijkheid komt omtrent het begrip ‘publiek belang’. Hier hoort ook bij de afweging die toezichthouders moeten maken tussen het maatschappelijk belang en het instellingsbelang. Hoe kunnen bestuurders en toezichthouders keuzes maken tussen verschillende en soms conflicterende loyaliteiten en verantwoorde inhoudelijke en financiële beslissingen nemen, zonder duidelijkheid over deze richtinggevende bestaansreden van hun organisaties? 1 Het door u voorgestelde proces geeft ons niet zonder meer het vertrouwen, dat dit op afzienbare termijn tot meer duidelijkheid leidt en zal er in ieder geval toe leiden dat de komende jaren de gesignaleerde weeffouten blijven voortbestaan. Wij gaan dan ook graag in op uw voorstel om reeds nu met u in discussie te gaan over de maatschappelijke opdracht aan onze sectoren. Wij kiezen daarbij voor een normatieve insteek: huidige en toekomstige huurders, patiënten, pensioengerechtigden, leerlingen en studenten zijn "eigenaar", in de zin van rechthebbende op de meest optimale dienstverlening en bejegening door instellingen ten hunne behoeve. De instelling is daarbij het middel, de maatschappelijke outcome het doel in de semipublieke sector. Het instellingsbelang mag in laatste instantie niet boven het maatschappelijk belang gaan. Activiteiten mogen hier niet mee in strijd zijn. Ad 2. Om perverse prikkels te voorkomen de meet- en sturingsinstrumenten altijd gepaard te laten gaan met vereisten van kwaliteit, alsook nieuwe regels en rapportageplichten steeds te toetsen op de te verwachten gedrags- en perverse effecten. De verenigingen achten het van belang dat zowel door de overheid als door de instellingen zelf niet het sturen en verantwoorden op financiële prikkels allesoverheersend is. Het gaat om het vormgeven aan verbreding vanuit maatschappelijk perspectief, zorg voor kwaliteit, weging van meervoudige belangen en ruimte voor reflexiviteit. Wij zullen als toezichthouderverenigingen op dit punt actief voorbeelden blijven aandragen van ‘perverse prikkels’ in de hoop en verwachting dat u op dit terrein een actief beleid zult willen voeren. Ad 3. De rol en positie van de externe toezichthouder helderder te definiëren en de verschillen tussen sectoren in kaart te brengen, deze te verklaren en hieruit best practices te destilleren. De voorzitters respectievelijk hun vertegenwoordigers van de zes samenwerkende toezichthouderverenigingen hebben inmiddels een overleg gehad met de voorzitter van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten van de Eerste Kamer (Roel Kuiper). In dit gesprek is ook het rapport ‘Toezien op publieke belangen: Naar een verruimd perspectief op rijkstoezicht’ van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) op inspirerende wijze besproken. De kabinetsreactie daarop wachten wij af, alvorens wij hierop nader zullen reageren. Ad 4 en 5. In het Burgerlijk Wetboek voor verenigingen en stichtingen een taakomschrijving op te nemen voor de interne toezichthouder (raad van toezicht) die vergelijkbaar is met die voor vennootschappen. Daarnaast is het raadzaam voor werknemers of burgers een sterker voordracht recht te creëren in raden van toezicht. Het wetsvoorstel inzake bestuur, toezicht en tegenstrijdig belang bij stichtingen en verenigingen, waarin bovengenoemde punten worden opgepakt, ligt thans voor ter consultatie. Voor de verenigingen is van cruciaal belang bij de beoordeling hiervan dat de verankering van de taakomschrijving van de interne toezichthouders in het BW in het wetgevend proces in de tijd vooraf gaat aan het regelen van de aansprakelijkheid. Eerst dan valt in redelijkheid te beoordelen of voor een legitieme reikwijdte van deze aansprakelijkheid gekozen is. De verenigingen zullen hier een reactie geven. Verder is er het grote risico op overlap tussen dit wetsvoorstel en de wetgeving van de vakministers. 2 Ad 6. Bij de normering (top)inkomens zorg te dragen voor consequente handhaving. Buiten kijf dient te staan dat prestatiebeloning of andere vormen van variabele beloning niet passend zijn in de semipublieke sector, aangezien die onvoldoende recht doen aan het karakter van publieke dienstverlening. Inmiddels is de WNT van kracht plus diverse ministeriele regelingen. WNT 2 is in voorbereiding. Een en ander brengt met zich mee dat de opeenvolging van de regelingen tezamen met nog veel onduidelijkheden over de uitvoering het voor de raden van toezicht niet eenvoudig maakt om tot een juiste interpretatie te komen. Alvorens tot formalisering van WNT2 te kunnen komen is van doorslaggevend belang dat daarbij ruimte wordt geboden om op verantwoorde wijze te kijken respectievelijk een studie te verrichten naar het effect hiervan op de beloningsverhoudingen binnen het totale loongebouw. Dit kan leiden tot herziening van (onderdelen) van het loongebouw omwille van legitieme verhoudingen. Ad 7. De reikwijdte van de Wet Nationale Ombudsman uit te breiden tot de semipublieke sector. Wij vinden het niet in de rede liggen een onderdeel uit de publieke sector zonder gedegen studie als "corpus allieneum" over te plaatsen naar de semipublieke sector. Dit voornemen sluit niet aan op de wens tot minder regelgeving en het uitgangspunt van de Commissie Halsema die het primaat legt bij cultuur- en gedragsverandering. De verenigingen zijn wel zelf de mogelijkheden van een vertrouwenspersoon aan het onderzoeken. Ad 8. De verschillen in medezeggenschap in kaart te brengen en waar mogelijk te versterken. In de semipublieke sectoren zelf wordt ook nagedacht over inrichting en rol van de medezeggenschap van de verschillende belanghebbenden. Wij zijn van mening dat de medezeggenschap veel meer gediend is met een actieve rol van de (interne) toezichthouders dan met aanscherping van landelijke regelgeving op dit terrein. Heeft ook te maken met de discussie over legitimering. Ik hoop dat u in de komende periode stapsgewijs werk zult maken van de voornemens die u hebt geformuleerd, en dat u daarbij rekening zult houden met onze opmerkingen. Hoogachtend, namens de vijf verenigingen van toezichthouders, Drs. P.J.A.M. Hettema (voorzitter overleg NVTC, NVTK, NVTZ, VTOI, VTW) In afschrift aan: ministers van OCW, SWZ, BiZa, VWS, Vaste Kamercommissie EZ en Onderwijs, de heer drs. R.N. Barker Secretariaat: Postbus 275, 2700 AG Zoetermeer Tel: 079-3638104 3
© Copyright 2024 ExpyDoc