Lees meer

Voka, Vlaams netwerk van ondernemingen
Koningsstraat 154-158, 1000 Brussel
tel. 02 229 81 11, fax 02 229 81 00
[email protected], www.voka.be
Het Federaal regeerakkoord toegelicht: loonvorming,
lastenverlaging en eindeloopbaan
Hierbij een tool betreffende het Federaal regeerakkoord inzake loonvorming, lastenverlaging en de
maatregelen inzake de eindeloopbaan op basis van de info waarover we op 22 oktober beschikten.
Zodra nieuwe informatie beschikbaar is, zal de tekst worden aangepast.
1. Indexering en loononderhandelingen: hoe ziet de loonvorming 2015-2016 er uit?
1.1 Indexeringstop
De regeerverklaring voorziet in een “indexsprong in 2015” als een van de maatregelen om de
loonhandicap met de buurlanden weg te werken. Het ziet er naar uit dat het de bedoeling is de
automatische indexering van lonen en sociale zekerheidsbijdragen te blokkeren voor 2%. Rekening
houdend met de verwachte inflatie van de gezondheidsindex van 1,2% in 2015 mag men dus
verwachten dat de indexsprong tot een stuk in 2016 zal gelden. Gelet op de vele modaliteiten van
automatische indexering zal de exacte periode afhangen van sector tot sector.
Vast staat dat de automatische loonindexering op zich niet op de helling wordt gezet. Het
mechanisme kan wel eventueel verder worden hervormd. Het kan dus best zijn dat er gesleuteld
wordt aan de modaliteiten. Er is een precedent. In de jaren ’80 van vorige eeuw heeft de Regering
de formule “centen en geen procenten” tijdelijk opgelegd. Dat bestond in de indexering van de lonen
met een maximum bedrag dat gelijk was aan de indexering van het gewaarborgd minimumloon. Alle
lonen ongeacht de hoogte werden verhoogd met een bepaald bedrag en niet met een percentage.
1.2 Loonnorm
De Regering is van plan de loonmatiging verder te zetten gedurende de jaren 2015-2016, of zo lang
de concurrentiekracht niet hersteld is. De Minister van Werk liet uitschijnen dat de inspanning zou
duren tot in 2018.
Hoeveel de huidige loonkosthandicap en dus de nodige loonkostcorrectie bedragen zullen we pas
vernemen na publicatie van het rapport van de Centrale Raad van het Bedrijfsleven. In het rapport
2013 werd de loonkostontsporing t.o.v. het jaar 1996 op 3,5% geschat.
Voor een goed begrip: de Regering berekent de loonkosthandicap op basis van de loonkostevolutie
sinds 1996. Met de “historische handicap” die in 1996 reeds bestond wordt geen rekening
gehouden. Als men die er bij rekent komt men tot 16,5%. Bovendien zijn alle cijfers gebaseerd op
gemiddeldes voor de ganse privé sector, profit en socio-profit door elkaar.
Om de loonnorm 2015-2016 te bepalen zal men vertrekken van de volgende gegevens:
-
De loonkostontsporing zoals vastgesteld einde 2014 waarbij men de loonkostontwikkeling
van de twee laatste jaren in België vergelijkt met deze van de 3 buurlanden.
De verwachte loonkostontwikkeling 2015-2016 in de 3 buurlanden.
De kost van de indexering van de lonen rekening houdend met de indexsprong.
Het effect van de vermindering van de diverse geplande vormen van werkgeversbijdragen
op loon op de totale loonkost.
Gelet op de loonstop 2013-2014 en de indexsprong van 2% en de nieuwe loonlastverlaging
vermoeden we dat de loonkostevolutie in België niet verder is ontspoord en verder onder controle
zal blijven. Tenzij de nieuwe regeling inzake ontslag en carenzdag een pak meer geld kost dan
geraamd. Bovendien zal men rekening moeten houden met de kost van nieuwe maatregelen zoals
het gewaarborgd loon gedurende twee maanden en de eventuele harmonisering van het
vakantiegeld.
De verwachte loonkostevolutie in de referentielanden zal o.m. bepaald zijn door hoge looneisen van
de Duitse vakbonden. Het is mogelijk dat, zo berekend, de concurrentiekracht sneller dan verwacht
hersteld is. We wachten met spanning af wat deze rekensom zal geven.
Eens de rekensom gemaakt worden de interprofessionele gesprekspartners geroepen om een kader
te scheppen voor de loonvorming 2015-2016. Het zal een wonder zijn indien er akkoord uit de bus
zal komen gelet op het huidig sociaal klimaat en de onbestaande of zeer geringe marge voor
loonakkoorden. Dan zal de Regering aan zet zijn om de loonnorm per koninklijk besluit vast te
leggen. Voor de nationale staking van 15 december valt er weinig te verwachten. Daarna zal het
snel januari zijn vooraleer er zekerheid komt.
1.3 Barema’s
De Regering wil komaf maken van de barema’s gebaseerd op anciënniteit of loopbaan. De lonen
moeten meer afgesteld zijn op de competenties en de productiviteit. Dat betekent dat de oefening
van de omzetting van leeftijdsbarema’s naar anciënniteitsbarema’s opnieuw moet gebeuren maar
het wordt wel meer ingewikkeld.
Voor een goed begrip onderlijnen we dat deze “oefening” alleen betrekking heeft op barema’s met
automatische loonverhogingen in functie van het aantal jaren dienst of loopbaan. Die vinden we
hoofdzakelijk terug in sectoren die bevoegd zijn voor bedienden. De maatregel slaat dus niet op de
meeste arbeiders noch op bedienden die een hoger loon hebben dan de sectorale lonen op basis
van andere criteria dan de “annualiteiten”.
Een wijziging in dergelijke barema’s stoot altijd op één van de twee problemen. Indien men het ene
barema vervangt door een ander, dan knipt men in het contract van de werknemer die akkoord ging
met een laag loon in het begin van de loopbaan in ruil voor een hoger loon op het einde er van.
Indien men een nieuw systeem alleen toepast op medewerkers die in dienst komen dan is het
principe van gelijk loon voor gelijk werk helemaal om zeep. Daarom besluiten we dat het hoofdstuk
van de barema’s niet opgediend zal worden tijdens de komende onderhandelingen.
2. Lastenverlaging voor ondernemingen
Onze bedrijven gaan gebukt onder een loonkostenhandicap van 16,5%. Dit is een cijfer op basis van
gegevens in 2010, zoals berekend in 2013 door de expertengroep in opdracht van de vorige
regering.
Om de loonkostenhandicap terug te dringen kan worden ingezet op lastenverlaging en/of
loonmatiging. In dit stuk gaan we in op het eerste.
2.1. Competitiviteitspact: 1.350 miljoen lastenverlaging
In het kader van het competitiviteitspact besloot vorige regering tot bijkomende lastenverlaging in de
toekomst.
Dit betreft 3 enveloppes van elk 450 miljoen euro; de eerste in 2015, vervolgens in 2017 en tot slot
in 2019.
Telkens gaat van elke enveloppe van 450 miljoen euro, 150 naar de ‘lage lonen’, 150 naar de
midden lonen en 150 naar ploegen- en nachtarbeid.
De nieuwe regering engageert zich de vermindering van de werkgeverslasten, waartoe reeds was
besloten door de uittredende regering, uit te voeren.
De nieuwe regering spreekt van een versnelling in de uitvoering. Het is een feit dat de timing wordt
gewijzigd. De enveloppe van 2015 wordt uitgesteld tot 2016; die van 2017 wordt versneld toegekend
in 2016. In 2016 komt er dus een bijkomende lastenverlaging van 900 miljoen euro.
Bijkomende lastenverlaging Competitiviteitspact
In mio euro
Oorspronkelijke
timing
Timing Michel
waarvan
LL= lage lonen
ML = middenlonen
PN = ploegen en
nacht
2015
+ 450
2016
450
0
+ 900
waarvan
+ 300 LL
+ 300
ML
+ 300
PN
2017
+450
(cumulatief
900)
900
2018
900
2019
+ 450 (cumulatief 1.350)
900
+ 450 (cumulatief 1.350)
waarvan
+150 LL (cumulatief 450)
+150 ML (cumulatief 450)
+150 PN (cumulatief 450)
2.2. Van 33% naar 25% werkgeversbijdragen
De nieuwe regering is zinnens vóór het einde van de legislatuur het basispercentage van de
werkgeversbijdragen te verminderen met het objectief om een basispercentage van 25% te
bereiken. Dit objectief zal wettelijk verankerd worden.
Het algemeen basistarief van werkgeversbijdragen bedraagt om en bij de 33%. Daarnaast zijn er
nog andere aparte bijzondere bijdragen.
Op het RSZ-basistarief van 33% wordt nu al flink wat korting verleend door de structurele
vermindering. Deze structurele vermindering bestaat uit een basisforfait van 154 euro per maand.
Voor de lage lonen (onder de grens van 1.853 euro bruto per maand) komt daar nog een
bijkomende korting bij overeenkomstig het principe hoe lager het loon hoe hoger de korting
(berekend volgens een formule). En ook de hoge lonen (vanaf 4.467 euro bruto maandloon) krijgen
een bijkomende korting (eveneens overeenkomstig een formule). Dit maakt dat door voormelde
structurele lastenverlaging het basistarief van (ca) 33% in de feiten een stuk lager ligt.
2.2.1 Hoe wordt de verlaging van het basistarief gefinancierd?
Uit het regeerakkoord kunnen we afleiden dat de regering opteert voor een meer transparante
aanpak door een lager basistarief. Een aantal kortingen zou worden geschrapt. Met het
gerecupereerde budget kan dan het tarief worden verlaagd. Het gaat dus om een omzetting van
sommige kortingen in een daling van het tarief, zeg maar een vestzak-broekzak operatie.
We lezen in het regeerakkoord dat “het budget voor de forfaitaire structurele vermindering, met
inbegrip van de verhogingen die werden besloten in het kader van het competitiviteitspact, zal
bijdragen tot deze vermindering van het basistarief”. Ook “het budget voor hoge lonen draagt bij
aan de vermindering van het basistarief”, net zoals ook “de algemene vrijstelling van
bedrijfsvoorheffing van 1% zal omgezet worden in een extra vermindering van het basistarief van de
werkgeversbijdragen”.
Belangrijk is dat er op wordt toegezien dat de door de overheid gefinancierde loonlastenverlagingen
effectief leiden tot een overeenkomstige daling van de totale loonkost, en met andere woorden niet
opgesoupeerd worden in loonstijgingen.
Daarmee schuift men al een stuk op in de richting van een basistarief van 25%. Vermoedelijk zal
echter nog bijkomende lastenverlaging nodig zijn. Dit kan aan bod komen in de uitwerking van het
banenplan dat de regering wil agenderen in het overleg met de sociale partners.
2.2.2
Geen verliezers. Lage lonen blijven minder dan 25% betalen.
Feitelijk betaalde men voor werknemers met lage lonen al heel wat minder bijdragen dan 25%
Het regeerakkoord vermeldt dat “het daarbij de bedoeling is dat geen enkele werkgever er op
verliest na deze hervorming, evenwel met inachtneming van de competitiviteitswet (b.v. 450 mio
lage lonen). De de facto reeds bestaande tarieven onder de 25% blijven behouden.”
Het kan inderdaad niet de bedoeling zijn dat er voor de werknemers met een lager loon voortaan
e
meer aan bijdragen zou moeten worden betaald. De regering beklemtoont een 2 maal dat “de
maatregelen en de budgetten voor de structurele verminderingen lage lonen zullen behouden worden en
wel zodanig dat het effectieve tarief voor de lage lonen in elk geval niet toeneemt tegenover de huidige
situatie, inclusief de maatregelen van het competitiviteitspact”.
2.2.3
Aparte versterkte kortingen voor ploegen- en nachtarbeid
Noteer ook dat de versterking van de vrijstelling van bedrijfsvoorheffing, die werd besloten in het
kader van het competitiviteitspact, ten voordele van het ploegen- en/of het nachtwerk, wordt
behouden (300 miljoen extra in 2016, verhoogd met nog eens 150 miljoen tot 450 miljoen euro extra
in 2019).
We geven ook mee dat “om het scheppen van banen in KMO’s te bevorderen de regering de
bijdragevermindering voor de eerste drie aanwervingen zal versterken en vereenvoudigen.”
De fiscale kortingen voor overuren blijven behouden. De regering gaat tot slot na of het opportuun is
de vrijstelling van bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers te versterken.
We geven nog mee dat de lastenverlaging voor doelgroepen met een nadelige positie op de
arbeidsmarkt een regionale materie is geworden. De huidige RSZ-kortingen (bijv. voor o.a. 55’ers,
jongeren, langdurig werkzoekenden) blijven bestaan zolang regionaal geen nieuwe regeling wordt
getroffen, onverminderd trouwens de overgangsmaatregelen die er dan wellicht zullen zijn.
Overzicht
Soort lastenverlaging
Parafiscaal via RSZ
Structurele -korting, lage lonen
Wordt apart behouden
Zoals versterkt door
Competitiviteitspact
Structurele korting, forfait middenlonen
Structurele korting, hoge lonen
Korting voor eerste aanwervingen
Fiscaal via niet-doorstorting BV
Structurele korting 1%
Korting nacht- en ploegenpremies
Korting overuren
Korting onderzoekers
Regionaal
Doelgroepkortingen
Omzetting ikv
3325%-operatie
Zoals versterkt door
Competitiviteitspact
Wordt versterkt en
vereenvoudigd
Zoals versterkt door
Competitiviteitspact
Onderzoek opportuniteit
versterking
3. De maatregelen eindeloopbaan
De werkzaamheidsgraad van onze 55+’ers ligt erg laag (41,7% in 2013) en ook de uittredeleeftijd uit
de arbeidsmarkt is een stuk jonger bij ons (59,3 jaar) dan bij onze buurlanden Duitsland (61,7 jaar)
en Nederland (62,8 jaar). Het federaal regeerakkoord neemt dan ook terecht heel wat maatregelen
die het loopbaaneinde moeten verbeteren.
3.1. Brugpensioen (stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, SWT)
De nieuwe regering zet de inspanningen van de vorige regering verder om het gebruik van het
brugpensioen verder terug te dringen. Wat wijzigt er?
3.1.1. Nieuwe algemene cao’s SWT en cao 17
“Vanaf 1 januari 2015 wordt de leeftijdsvoorwaarde voor alle nieuwe algemene CAO’s SWT en CAO
17 verhoogd van 60 naar 62 jaar voor de nieuwe instromers. Werknemers die reeds in opzeg
geplaatst zijn uiterlijk op datum van (31/10/2014) kunnen nog een beroep doen op de huidige
voorwaarden.”
3.1.2.
Zware beroepen en lange loopbaan
“Vanaf 1 januari 2015 wordt de leeftijdsvoorwaarde voor SWT van de stelsels 33 jaar
beroepsverleden (zware beroepen) en 40 jaar beroepsverleden (lange loopbaan) verhoogd naar 58
jaar voor de nieuwe instroom. Op 1 januari 2017 wordt de leeftijdsvoorwaarde verder verhoogd naar
60 jaar. Werknemers die reeds in opzeg geplaatst zijn uiterlijk op (30/10/2014) kunnen nog een beroep doen
op de huidige voorwaarden.”
3.1.3
Ondernemingen in herstructurering of in moeilijkheden
“Vanaf 1 januari 2017 wordt de leeftijdsvoorwaarde voor SWT in geval van ondernemingen in
moeilijkheden/herstructurering verhoogd naar 60 jaar voor de nieuwe instromers. Werknemers van bedrijven
die op basis van hun erkenning als onderneming in moeilijkheden/herstructurering afgeleverd op uiterlijk
(31/12/2016) kunnen nog een beroep doen op de huidige voorwaarden.”
Samenvattende tabel: leeftijds- en loopbaanvoorwaarden wijzigingen SWT
2014
algemeen stelsel
zware beroepen
lange loopbaan
herstructurering
bedrijf in moeilijkheden
2015
2016
2017
2018
leeftijd
60
62
62
62
62
loopbaan man
35
40
40
40
40
loopbaan vrouw
28
31
32
33
34
leeftijd
56
58
58
60
60
loopbaan
33
33
33
33
33
leeftijd
56
58
58
60
60
loopbaan
40
40
40
40
40
leeftijd
55
55
55
60
60
loopbaan
20
20
20
20
20
leeftijd
53
53,5
54
60
60
loopbaan
20
20
20
20
20
Andere SWT zoals het stelsel ‘lange loopbaan’ op 58 jaar met 35 jaar loopbaan alsook het ‘medisch
SWT’ op 58 jaar met 35 jaar loopbaan komen in het regeerakkoord niet aan bod.
Een eerste commentaar
Een syndicale reactie hierop is de werkgever onder druk te zetten om ontslagen te worden voor het
eind van deze maand om aldus nog de gunstiger voorwaarden van brugpensioen te genieten. Om te
vermijden dat massaal en overhaast met SWT wordt gegaan, overweegt de regering om voor alle
geviseerde stelsels de uiterste datum te verschuiven van 31/10/2014 naar 31/12/2014. Dit uitstel
betekent niet dat wordt afgestapt van de voorgenomen maatregelen maar heeft enkel tot doel de
rechtszekerheid op het terrein te herstellen.
Bovendien is de regering van plan om het vastklikmechanisme te behouden. Dit systeem biedt een
werknemer die op een bepaald ogenblik voldoet aan de voorwaarden om toe te treden tot het SWT
de mogelijkheid om zijn rechten eens en voor altijd vast te klikken, ongeacht hoe de leeftijds- en de
loopbaanvoorwaarden verder evolueren. Ook dit heeft tot doel te vermijden dat massaal met SWT
wordt gegaan net vóór de voorwaarden strenger worden, en aldus de werknemers aan te sporen om
langer te werken. Voor het ogenblik is er nog geen formele beslissing genomen. Eerstdaags krijgen
we wellicht bevestiging van deze informatie.
3.2.
Vervroegd pensioen
Het optrekken van de wettelijke pensioenleeftijd springt in het oog. De wettelijke pensioenleeftijd
wordt in 2025 verhoogd naar 66 jaar en zal in 2030 67 jaar bedragen, overeenkomstig het rapport
van de expertengroep. De modaliteiten ervan zullen onderwerp uitmaken van besprekingen in het
Nationaal Pensioencomité.
Op korte termijn wordt zowel de loopbaanvoorwaarde als de leeftijd voor vervroegd pensioen
aangescherpt. We geven dit weer in onderstaand schema.
Samenvattende tabel: leeftijds- en loopbaanvoorwaarden vervroegd pensioen
Datum
Minimumleeftijd
Loopbaanvoorwaarde
Uitzonderingen lange loopbanen
2012
60 jaar
35 jaar
/
2013
60,5 jaar
38 jaar
60 jaar, bij loopbaan van 40 jaar
2014
61 jaar
39 jaar
60 jaar, bij loopbaan van 40 jaar
2015
61,5 jaar
40 jaar
2016
62 jaar
40 jaar
60 jaar, bij loopbaan van 41 jaar
60 jaar, bij loopbaan van 42 jaar
61 jaar, bij loopbaan van 41 jaar
2017
62,5 jaar
41 jaar
2018
63 jaar
41 jaar
2019
63 jaar
42 jaar
3.3.
60 jaar, bij loopbaan van 44 jaar
61 jaar, bij loopbaan van 43 jaar
Landingsbanen
Bij landingsbanen wordt de vermindering van de arbeidstijd tot halftijds of 4/5 werken tot het
pensioen met een uitkering van de RVA gefaciliteerd. De instapleeftijd lag oorspronkelijk op 50 jaar.
De vorige regering trok in het algemeen de instapleeftijd op tot 55 jaar. Wel bleven er nog
uitzonderingen mogelijk vanaf 55 jaar.
Het federaal regeerakkoord verhoogt de instapleeftijd met ingang vanaf 1 januari 2015 tot 60 jaar.
De uitzonderingen vanaf 50 jaar doven uit.
3.4.
Beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt
De leeftijd waarop werklozen beschikbaar moeten blijven voor de arbeidsmarkt wordt verder
opgetrokken tot 65 jaar.