Zaaknummer Rechter(s) Datum uitspraak Partijen Trefwoorden : : : : : Artikelen : Uitspraak Hoofdoverwegingen : : 2013/215 mr. Olivier 24 april 2014 Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Bekendmaking beslissingen horen, kennelijk nietontvankelijk, minnelijke schikking, BNSA, negatief bindend studieadvies, SIS, termijnoverschrijding, verzendadministratie, WHW artikel 7.61, derde lid Awb artikel 3:41 lid 1; 6:7 lid 1; 6:8 lid 1; 6:9 lid 1 Gegrond 2.6. De beslissing van 11 juli 2013 is niet aangetekend verzonden. Op deze beslissing is geen verzenddatum geplaatst en er is evenmin een verzendadministratie bijgehouden. Uit de op appellant betrekking hebbende uitdraai uit het digitale Studenten Informatie Systeem (hierna: SIS), waarnaar verweerder heeft verwezen, kan hoogstens worden afgeleid dat op 11 juli 2013 met het SIS een brief is aangemaakt. De verzending van de brief van 11 juli 2013 aan appellant is derhalve niet aannemelijk gemaakt. Met de vermelding in het SIS op 11 juli 2013 is het negatief bindend studieadvies evenmin bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Hierbij is van belang dat in de reglementen van de hogeschool niet is vastgelegd dat en hoe de bekendmaking via het SIS kan geschieden en ook overigens niet is gebleken dat aan de eisen neergelegd in afdeling 2.3 van de Awb is voldaan. De beroepstermijn is derhalve niet aangevangen op de dag na 11 juli 2013. Dat, naar gesteld, appellant kon verwachten dat hij een negatief bindend studieadvies kon ontvangen, doet, wat daar ook van zij, hier niet aan af. Gezien het voorgaande moet het beroepschrift van appellant worden geacht tijdig te zijn ingediend. Het CBE heeft dit beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt. Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, en het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: CBE), verweerder. 1. Procesverloop Bij beslissing van 11 juli 2013 heeft de Examencommissie Opleiding tot Fysiotherapeut appellant een negatief bindend studieadvies gegeven voor de door hem gevolgde opleiding tot Fysiotherapeut. Bij beslissing van 23 september 2013, heeft het CBE het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing heeft appellant bij brief, bij het College ingekomen op 1 november 2013, beroep ingesteld. Het CBE heeft een verweerschrift ingediend. Het College heeft de zaak verwezen van een meervoudige naar een enkelvoudige kamer. Het College heeft het beroep ter zitting behandeld op 24 januari 2014, waar appellant, bijgestaan door mr. R.F. Bakker en het CBE vertegenwoordigd door mr. O. Jungst, werkzaam bij de Hogeschool, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. 2.2. Appellant heeft op 7 september 2013 beroep ingesteld tegen de beslissing van 11 juli 2013. Dat beroep is op dezelfde dag door het CBE ontvangen. 2.3 Het CBE heeft het door appellant ingestelde beroep bij de beslissing van 23 september 2013 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de daartoe gestelde termijn is ingediend. 2.4. Appellant betoogt dat hij de beslissing van 11 juli 2013 niet heeft ontvangen. Eerst toen het niet mogelijk bleek zich in te schrijven voor het studiejaar 2013-2014 en appellant daarover navraag had gedaan, heeft hij vernomen dat een bindend negatief studieadvies was gegeven. Op advies van het studentendecanaat heeft hij daarop direct, op 7 september 2013, beroep ingesteld. Volgens appellant is het besluit van het CBE gebrekkig, omdat in de beslissing van 23 september 2013 enkel de datum van ontvangst van het beroepschrift doorslaggevend lijkt te zijn voor de niet-ontvankelijkverklaring, terwijl appellant de gewraakte beslissing niet heeft ontvangen. Nu niet is vastgesteld dat een termijnoverschrijding heeft plaatsgevonden, heeft het CBE het beroep ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, aldus appellant. Daarbij is hij bovendien ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, omdat niet vast staat dat het horen geen enkel doel meer zou hebben gediend. 2.5. De hoogste bestuursrechters hanteren als uitgangspunt (zie voor een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van 10 mei 2011 in zaak nr. 201010777/1/V1; www.raadvanstate.nl) dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en er een deugdelijke verzendadministratie is. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. 2.6. De beslissing van 11 juli 2013 is niet aangetekend verzonden. Op deze beslissing is geen verzenddatum geplaatst en er is evenmin een verzendadministratie bijgehouden. Uit de op appellant betrekking hebbende uitdraai uit het digitale Studenten Informatie Systeem (hierna: SIS), waarnaar verweerder heeft verwezen, kan hoogstens worden afgeleid dat op 11 juli 2013 met het SIS een brief is aangemaakt. De verzending van de brief van 11 juli 2013 aan appellant is derhalve niet aannemelijk gemaakt. Met de vermelding in het SIS op 11 juli 2013 is het negatief bindend studieadvies evenmin bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Hierbij is van belang dat in de reglementen van de hogeschool niet is vastgelegd dat en hoe de bekendmaking via het SIS kan geschieden en ook overigens niet is gebleken dat aan de eisen neergelegd in afdeling 2.3 van de Awb is voldaan. De beroepstermijn is derhalve niet aangevangen op de dag na 11 juli 2013. Dat, naar gesteld, appellant kon verwachten dat hij een negatief bindend studieadvies kon ontvangen, doet, wat daar ook van zij, hier niet aan af. Gezien het voorgaande moet het beroepschrift van appellant worden geacht tijdig te zijn ingediend. Het CBE heeft dit beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt. 2.7. Het beroep is gegrond. De beslissing van 23 september 2013 dient te worden vernietigd. Het CBE dient opnieuw op het door appellant ingestelde beroep te beslissen. 2.8. Voorts merkt het College nog op dat het CBE ingevolge artikel 7.61, derde lid, van de WHW alvorens een beroep in behandeling te nemen, moet nagaan of een minnelijke schikking niet tot de mogelijkheden behoort en of de Examencommissie daarover overleg heeft gevoerd met betrokkene. 2.9. Het CBE dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing Het College Rechtdoende: I. II. III. IV. verklaart het beroep gegrond; vernietigt de beslissing van het CBE van 23 september 2013; veroordeelt het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam tot vergoeding aan appellant van bij hem in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro); gelast dat het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,00 (zegge: vierenveertig euro), vergoedt.
© Copyright 2024 ExpyDoc