EVALUATIE VAN DE AANBEVELINGEN VAN DE 'COORDINATIECOMMISSIE UITVOERING WET VERONTREINIGING OPPERVLAKTEWATER' (CUWVO) Rob van Veen Afstudeervak Integraal Waterbeheer, Landbouwuniversiteit Wageningen, Uitgevoerd bij het RIZA te Lelystad, augustus 1994. RIZA werkdocument: 97.006X Voorwoord Dit rapport is tot stand gekomen na een afstudeeronderzoek Integraal Waterbeheer aan de Landbouwuniversiteit Wageningen. De afronding van deze studie heeft uiteindelijk langer op zich laten wachten dan gepland was. De laatste studieverplichtingen voor het kunnen afstuderen en solliciteren hebben dikwijls het tijdschema omver gegooid. In de bijna zeven maanden waarin ik aan deze scriptie heb gewerkt, zijn er natuurlijk een aantal mensen geweest die mij geholpen hebben bij het bereiken van het eindresultaat. Hierbij wil ik iedereen bedanken die mij, op welke manier dan ook, behulpzaam is geweest bij dit onderzoek. Een persoonlijk woord van dank wil ik richten aan: De heer Leentvaar, Professor Integraal Waterbeheer aan de Landbouwuniversiteit en werkzaam bij het RIZA en de heer Luijendijk, werkzaam bij het RIZA, die mijn begeleiders waren tijdens het onderzoek. De heren Hartjes, v.d. Heeden, Hiddink en Folkertsma, die als vertegenwoordigers van de waterkwaliteitsbeheerders in Nederland mij op de goede weg hebben geholpen. De adviseurs van de afdeling EMC van het RIZA, die gedurende mijn werk bij het RIZA niet alleen zakelijke gesprekken produceerden. De archiefdames van het RIZA, die zich afvroegen wat ik met al die stapels vergunningen ging doen en mevr. Jelgerhuis, die me wegwijs maakte in het vergunningenbestand van het RIZA. Rob van Veen juli 1994. Samenvatting In 1970 is de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) ingevoerd. Vanaf toen moesten alle nieuwe bedrijven die rechtstreeks op het oppervlaktewater lozen in het bezit zijn van een door de verantwoordelijke waterkwaliteitsbeheerder verleende vergunning. Dit geldt ook bij lozing op de riolering voor een aantal bij Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) aangewezen bedrijfstakken. De Coordinatiecommissie Uitvoering Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (CUWVO) is in het leven geroepen om de eenduidigheid in de uitvoering van het waterbeleid te bevorderen. Werkgroep VI van deze commissie stelt programma's op tot vermindering dan wel eliminatie van de lozing door bedrijven van niet-zuurstofbindende en toxische stoffen. Voor verscheidene milieurelevante bedrijfstakken zijn rapporten opgesteld. Hierin staan aanbevelingen voor het door waterkwaliteitsbeheerders te voeren beleid ten aanzien van de WVO-vergunningverlening. Het doel van dit onderzoek is na te gaan in welke mate de CUWVO aanbevelingen in de praktijk navolging hebben gekregen. De waterkwaliteitsbeheerders zijn een van de deelnemers aan de CUWVO en er mag derhalve verwacht worden dat ze de CUWVO rapporten hanteren als leidraad. Tevens wordt voor de volledigheid van het onderzoek een beeld geschetst van de stand van zaken in de WVO-vergunningverlening. Onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geven aan dat de verhouding tussen het aantal verleende WVO-vergunningen en het aantal vergunningplichtige bedrijven circa 0,4 bedraagt. Deze onderzoeken geven volgens de waterwereld een vertekening van de werkelijkheid. Alle WVO-plichtige bedrijven worden namelijk op een hoop verzameld, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillen in milieurelevantie van diverse bedrijfstakken. In dit onderzoek zijn alleen bedrijfstakken waarvan een CUWVO rapport is verschenen, meegenomen. Tussen het aantal verleende WVO-vergunningen bekend bij het RIZA en bij de waterkwaliteitsbeheerders zit een groot verschil. De laatste groep is verkregen door middel van een enquete onder alle waterkwaliteitsbeheerders in Nederland. Wanneer de behoefte bestaat om meer kennis te verkrijgen van en het werkelijke aantal verleende WVO-vergunningen en het aantal vergunningplichtige bedrijven, zal hiervoor nader onderzoek nodig zijn. Een mogelijkheid is het oprichten van een soort databank, waarin alle gegevens omtrent de WVOvergunningverlening verzameld kunnen worden. De evaluatie van de CUWVO aanbevelingen is voor twee bedrijfstakken, de galvanische 11 IV industrie en afvalstortplaatsen, verricht. Bij de galvanische industrie zijn in totaal 195 WVOvergunningen in het onderzoek in beschouwing genomen. Na een indeling van de bedrijven aan de hand van de potentiele vrachtlozing aan zware metalen per jaar (3 categorieen) is gekeken in welke mate de aanbevelingen in de vergunningsvoorschriften terugkomen. Er zijn hierbij twee typen aanbevelingen gebruikt, te weten: een concentratie- en vrachteis voor zware metalen, en wanneer in de vergunning aangevraagd een concentratie-eis voor cadmium en/of andere stoffen. De vergunningsvoorschriften zijn getoetst aan de CUWVO aanbevelingen. De voorschriften zijn hierbij in vier groepen verdeeld, namelijk scherper dan, gelijk aan, zwakker dan de CUWVO aanbeveling en een groep niet in de vergunning vermeld. De vergunningsvoorschriften ten behoeve van een limitering aan de metaalvracht komen vooral voor de categorie van de grootste potentiele lozers niet overeen met de CUWVO aanbevelingen. Bij de overige eisen zijn geen eenduidige verschillen tussen vergunningsvoorschriften en CUWVO aanbevelingen aan te tonen. Bij de vrachteis komt naar voren dat in 57 % van de WVO-vergunningen van de grootste potentiele lozers de bedrijven mogen voldoen aan zwakkere eisen dan volgens het CUWVO rapport nodig zijn. Wanneer dit percentage vergeleken wordt met de maar in 15% van de vergunningen opgenomen zwakkere concentratie-eis, geeft dit aan dat van de vrachtaanbeveling nog al eens wordt afgeweken. Ondanks deze afwijking kan geconcludeerd worden dat waterkwaliteitsbeheerders de aanbevelingen uit het CUWVO rapport zoveel mogelijk naleven. Het ontbreken van motivaties en afwegingen in vergunningen maakt het zoeken naar een verklaring van afwijkingen moeilijk. Bij afvalstortplaatsen zijn 36 vergunningen in het onderzoek meegenomen. Het afvalwater van afvalstortplaatsen bestaat uit gepercoleerd hemelwater. De afbraakfase van het organische materiaal bepaalt de samenstelling van het afvalwater. Volgens het CUWVO rapport mag zuur percolatiewater alleen na behandeling op de riolering geloosd worden. De volgende fase, methanogeen percolaat, mag na behandeling op het oppervlaktewater worden geloosd. Bij 27 van de 36 verleende WVO-vergunningen gaat het om alleen methanogeen, bij 1 vergunning om alleen zuur en bij 8 vergunningen om al dan niet gemengd percolatiewater. Het toetsen van de vergunningsvoorschriften aan de CUWVO aanbevelingen geeft aan dat in het algemeen de waterkwaliteitsbeheerders het CUWVO rapport gebruiken bij het opstellen van de vergunningsvoorschriften. Ook bij deze groep van vergunningen maakt het ontbreken van motivaties en afwegingen het vinden naar een verklaring voor afwijkingen tot een moeilijke zaak. in Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Inhoudsopgave i ii iv 1 INLEIDING 1.1 Algemeen 1.2 Opdracht en werkwijze 1.3 Leesw ijzer 1 1 1 2 2 COORDINATIECOMMISSIE UITVOERING WET VERONTREINIGING OPPERVLAKTEWATEREN 2.1 De Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren 2.2 Aard en structuur CUWVO 2.3 Activiteiten CUWVO 3 3 4 5 3 HET 3.1 3.2 3.3 3.4 VERGUNNINGENBELEID IN CIJFERS Inleiding CUWVO bedrijfstakken Stand van zaken in de WVO-vergunningverlening Discussie en conclusies 4 EVALUATIE VAN DE CUWVO AANBEVELINGEN 4.1 Inleiding 4.2 Analyse van de galvanische industrie 4.2.1 Grootte van de bedrijfstak 4.2.2 Opzet van de analyse 4.2.3 De CUWVO aanbevelingen en de toetsingscriteria 4.2.4 Resultaten van de toetsing 4.3 Analyse van afvalstortplaatsen 4.3.1 Grootte van de bedrijfstak 4.3.2 Opzet van de analyse 4.3.3 De CUWVO aanbevelingen en de toetsingscriteria 4.3.4 Resultaten van de toetsing 4.4 Discussie en conclusies 14 14 15 15 16 16 19 24 24 24 24 26 28 5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 5.1 Conclusies 5.2 Aanbevelingen 31 31 31 Literatuurlijst Bij lagen 6 6 6 9 13 INLEIDING 1.1 Algemeen Met de invoering van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) in 1970 zijn bedrijven die rechtstreeks op het oppervlaktewater lozen vergunningplichtig. Deze bedrijven moeten een vergunning aanvragen bij de verantwoordelijke waterkwaliteitsbeheerder. De waterkwaliteitsbeheerders kunnen onderverdeeld worden in regionale waterkwaliteitsbeheerders (o.a. waterschappen) en regionale directies rijkswaterstaat. Een aantal bedrijfstakken die hun afvalwater lozen via de riolering moeten ook een vergunningaanvraag indienen bij de waterkwaliteitsbeheerder. Deze milieurelevante bedrijfstakken zijn vastgelegd in de WVO. Voor de overige bedrijfsmatige lozingen op de gemeentelijke riolering is de gemeentelijke overheid verantwoordelijk. Binnen de WVO is het wenselijk dat een eenduidige uitvoering van het beleid wordt nagestreefd door alle waterkwaliteitsbeheerders. De Coordinatiecommissie Uitvoering Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (CUWVO) heeft tot doel de eenheid te bevorderen. Binnen de CUWVO zijn een aantal werkgroepen werkzaam, waarvan werkgroep VI zich bezighoudt met de coordinate van het beleid met betrekking tot de lozingen van voornamelijk niet-zuurstofbindende en toxische stoffen. De sanering van deze stoffen uit het afvalwater is noodzakelijk omdat zuiveringsinrichtingen niet voldoende in staat zijn deze stoffen te verwijderen. Werkgroep VI stelt programma's op tot vermindering dan wel eliminatie van de lozing door bedrijven van (niet)-zuurstofbindende en toxische stoffen. Voor de diverse waterkwaliteitsbeheerders worden rapporten opgesteld, waarin aanbevelingen staan ten aanzien van het voor de onderhavige bedrijfstakken te voeren beleid. 1.2 Opdracht en werkwijze In het kader van de WVO kwam vanuit de CUWVO de vraag of de waterkwaliteitsbeheerders in Nederland voldoende (kwantiteit) en juiste (kwaliteit) aandacht hebben besteed aan de vergunningverlening van de meest milieurelevante bedrijfstakken. De hoofdvraag, het kwaliteits aspect, in dit onderzoek is in welke mate waterkwaliteitsbeheerders de CUWVO aanbevelingen in depraktijk toepassen. Het aantal verleende vergunningen en het aantal vergunningplichtige bedrijven geeft de huidige stand van zaken weer van het kwantiteitsvraagstuk. In eerdere onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) kwam geen al te mooi beeld van de gehele kwantiteitsvraagstuk in Nederland naar voren. Door middel van literatuurinformatie en informatie van waterkwaliteitsbeheerders wordt getracht een beeld te schetsen van de navolging van CUWVO aanbevelingen in de 1 vergunningverlening. De evaluatie van de CUWVO aanbevelingen vindt plaats voor een tweetal bedrijfstakken. 1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 van deze rapportage wordt een beschrijving gegeven van de ontstaansgeschiedenis van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) en daarmee samenhangend de CUWVO. Het vergunningenbeleid van de waterkwaliteitsbeheerders in Nederland komt in hoofdstuk 3 ter sprake. Dit hoofstuk is in het onderzoek meegenomen om een volledig beeld van de WVO-vergunningverlening te schetsen. De navolging van CUWVO aanbevelingen in de praktijk wordt in hoofdstuk 4 onderzocht. Dit is de hoofdvraag van het onderzoek. In het laatste hoofdstuk staan de conclusies en aanbevelingen. COORDINATBECOMMISSIE UITVOERING WET VERONTREINIGING OPPERVLAKTEWATEREN 2.1 De Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren Sinds het eind van de vorige eeuw zijn er pogingen gedaan tot een wettelijke regeling inzake de bestrijding van de waterverontreiniging. Op 1 december 1970 is uiteindelijk de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) in werking getreden. Het doel van de WVO is het bestrijden en voorkomen van verontreiniging van de oppervlaktewateren met het oog op de verschillende functies die deze wateren in onze samenleving vervullen. Bij de ontwerpWVO werd aan de volgende functies gedacht: - grondstof voor drinkwater; - proceswater voor de industrie; - drinkwater voor vee; - begietingswater voor land- en tuinbouwgewassen; - recreatiewater; - leefomgeving voor vissen met het oogst op de visvangst. De laatste jaren is de aandacht meer komen te liggen bij de algemene ecologische functie van het oppervlaktewater. Een van de doelstellingen van het huidige waterkwaliteitsbeheer is omstandigheden scheppen voor het in stand houden of terugkrijgen van een zo natuurlijke mogelijke verscheidenheid van soorten organismen en aquatische ecosystemen. De WVO bevatte in eerste instantie uitsluitend een vergunningen- en heffingenstelsel. Sinds de in werking treding van de Wet Milieubeheer op 1 maart 1993 kent de WVO ook de mogelijkheid van bij algemene maatregelen van bestuur te stellen algemene regels voor lozingen (WVO, 1993). Het beheersen en terugdringen van lozingen van afvalstoffen, verontreinigende stoffen en schadelijke stoffen is het doel van beide mogelijkheden (CUWVO, 1994). De eisen die gesteld kunnen worden aan lozingen hangen af van de aard van de te lozen stoffen. De milieubezwaarlijkheid van een te lozen stof en het voorkomen van 'zwarte lijststoffen' (stoffen die voorkomen op een vanwege de Europese Gemeenschap opgestelde lijst van 129 niet in het oppervlaktewater thuishorende stoffen) in het afvalwater zijn hierbij van belang (Provincie Utrecht, 1991). In de WVO is een heffingsregeling vastgelegd voor de bekostiging van de maatregelen tot het tegengaan en voorkomen van verontreinigingen van oppervlaktewateren (CUWVO, 1994). Op 29 november 1983 trad de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ex artikel 1, tweede lid, en 31 vierde lid, WVO Stb. 577 in werking. Hierbij zijn bepaalde categorieen van inrichtingen aangewezen die in elke lozingssituatie direct op oppervlaktewater of indirect via een gemeentelijke riolering vergunningsplichtig waren op grond van de WVO (WVO, 1993). In de WVO wordt onderscheid gemaakt tussen oppervlaktewateren onder beheer van het Rijk (rijkswateren) en niet-rijkswateren. Het waterkwaliteitsbeheer van de niet-rijkswateren is in eerste instantie ondergebracht bij de provincies. Bijna alle provincies hebben de taken van vergunningverlening en handhaving aan waterschappen en/of zuiveringsschappen gedelegeerd. Het beheer van lokale rioolstelsels, waarmee het communale afvalwater naar zuiveringsinrichtingen van de waterkwaliteitsbeheerders wordt afgevoerd, is in handen van de gemeenten (CUWVO, 1994). Voor inrichtingen aangewezen bij algemene maatregelen van bestuur (AMvB-bedrijven) ligt de verantwoordelijkheid wel bij de waterkwaliteitsbeheerder (WVO, 1993). Het waterkwaliteitsbeheer van de rijkswateren omvat in hoofdzaak beheersregelgeving, beheersplanvorming, vergunningverlening, het opleggen en invorderen van heffingen, waterkwaliteitscontrole, het treffen van waterkwaliteitsmaatregelen en het geven van (investerings)subsidies voor de sanering van lozingen op rijkswateren. De beheerders van niet-rijkswateren hebben hierbij ook de oprichting en exploitatie van inrichtingen voor collectieve zuivering van afvalwater opgestart (CUWVO, 1994). 2.2 Aard en structuur CUWVO Door de wijze waarop het waterkwaliteitsbeheer in Nederland georganiseerd is was er na de in werking treding van de WVO behoefte aan coordinate. Op 20 September 1973 werd de Coordinatiecommissie Uitvoering Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (CUWVO) door de Minister van Verkeer en Waterstaat gei'nstalleerd. De taken van de CUWVO zijn: 1 Het verrichten van studies met het oog op de noodzakelijke eenheid van beleid ten aanzien van onderwerpen, die bij de praktische uitvoering van de WVO door de daarmee belaste overheidsorganen een eenduidige benadering vragen; 2 Het formuleren van richtlijnen voor het beleid ten aanzien van deze onderwerpen. 3 Onderzoek doen op welke manier de nodige eenheid in de uitvoering van het beleid van de verschillende overheidsbesturen, ten aanzien van de onderzochte onderwerpen, verkregen of bevorderd kan worden. Tevens bekijken welke voorzieningen daarvoor wenselijk of nodig zijn. In de 20 jaar van haar bestaan heeft de CUWVO zich sterk ontwikkeld van alleen een coordinerend orgaan van waterkwaliteitsbeheerders tot een platform van bestuurlijk overleg en beleidsontwikkeling en -afstemming. De CUWVO geeft ook integrale advisering inzake het waterbeleid in Nederland. De CUWVO heeft feitelijk nu een drieledige functie: 1 coordinate en afstemming; 2 onderzoek en studie van aspecten van het waterkwaliteits- en zuiveringsbeheer; 3 advisering inzake het nationale waterbeleid. De bij het waterbeheer betrokken overheden zijn in de CUWVO op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd. De samenstelling van de CUWVO is als volgt: - twee leden namens de Unie van Waterschappen; - twee leden namens het Interprovinciaal Overleg; - een lid namens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten; - een lid namens het Directoraat-Generaal Milieubeheer (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer); - twee leden namens Rijkswaterstaat (Ministerie van Verkeer en Waterstaat). De voorzitter van de CUWVO is onafhankelijk en het secretariaat is bij de Hoofddirectie van de Waterstaat (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) gelegd (CUWVO, 1994). 2.3 Activiteiten CUWVO Vanuit de CUWVO wordt het werk grotendeels gedelegeerd aan onder de commissie ressorterende werkgroepen. Door elke werkgroep wordt een deel van de taken van de CUWVO uitgevoerd. Momenteel bestaan er vier vaste werkgroepen, te weten voor: - bestuurlijke en juridische zaken (werkgroep I/II); - technologische en uitvoeringstechnische aspecten van heffingen (III); - waterkwaliteit (V); - emissies (VI). Werkgroep VI is belast met de coordinate van het beleid met betrekking tot lozingen. Het is noodzakelijk (niet)-zuurstofbindende en toxische stoffen in het afvalwater te verwijderen bij de bedrijven zelf (bron aanpak). Een belangrijke taak van werkgroep VI is het opstellen van een programma om de lozing van deze stoffen te verminderen dan wel te elimineren. In de werkgroep wordt hiervoor een aanpak per bedrijfstak gevolgd. In tijdelijke subwerkgroepen worden voor bedrijfstakken aanbevelingen aangedragen voor het door de waterkwaliteitsbeheerders te voeren beleid ten aanzien van de onderhavige bedrijfstak. In de subwerkgroepen hebben deskundigen en belanghebbenden, waaronder ook de bedrijfstak, zitting (CUWVO, 1994). Vanaf 1979 zijn voor circa 30 bedrijfstakken rapporten verschenen waarin aanbevelingen staan om de afvalwaterlozingen van een bedrijfstak te verminderen. HET VERGUNNINGENBELEID IN CIJFERS 3.1 Inleiding De waterkwaliteitsbeheerders in Nederland verlenen vergunningen aan bedrijfstakken op grond de WVO. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) zijn er in twee fasen een groot aantal bedrijfstakken (ook lozend op de riolering) aangewezen die WVO-plichtig zijn. Vergunningen van AMvB-plichtige bedrijven horen bij het RIZA (Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling) voor advies worden voorgelegd. De CUWVO werkgroep VI heeft voor een aantal homogene bedrijfstakken rapporten opgesteld met aanbevelingen om zo te komen tot een eenduidige vergunningverlening door alle waterkwaliteitsbeheerders. De twee groepen, AMvB en CUWVO bedrijfstakken, komen niet geheel overeen (zie bijlage I). In dit onderzoek worden alleen die bedrijfstakken waarvan een niet te recent CUWVO rapport is verschenen. Van recente rapporten kan immers moeilijk een beeld van de navolging van CUWVO aanbevelingen in de vergunningverlening worden geschetst. Voor bodemsaneringen en de landbouwsector verleende WVO-vergunningen worden buiten beschouwing gelaten. In een eerdere nota, Van Pijkeren (1992), is de vergunningverlening voor bodemsaneringen al geevalueerd. De landbouwsector wordt niet onderzocht, omdat de glas- en tuinbouwvergunningen niet meer bij het RIZA geregistreerd worden vanwege de zeer grote aantallen en diversiteit in de vergunningen. In de volgende paragrafen wordt van de in het onderzoek betrokken bedrijfstakken (zie bijlage II) eerst een introductie gegeven, waarna een beeld wordt geschetst van het aantal verleende vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder en per bedrijfstak. 3.2 CUWVO bedrijfstakken In het volgende gedeelte wordt per CUWVO bedrijfstak in het kort een beschrijving gegeven van de aard van de bedrijfstak en zijn vervuilingsproblematiek. 1 verf. -lak en drukinktfabrieken: Deze bedrijfstak betrekt zijn grondstoffen van derden en mengt deze dan in bepaalde verhoudingen. In zijn algemeenheid spelen niet chemische processen, maar fysisch-mechanische bewerkingen een roi. De verontreiniging van het afvalwater bestaat vooral uit de gebruikte pigmenten, waarin cadmium, lood, zink, chroom, nikkel en koper voorkomen (CUWVO werkgroep VI, 1979). 2 grafische industrie: De grafische industrie bestaat naast drukkerijen ook uit reproduktieondernemingen, loonzetterijen en afwerkingsbedrijven. De grafische industrie is geen bij AMvB aangewezen bedrijfstak. De bedrijven hebben meestal een klein afvalwaterdebiet en lozen op de riolering. Deze bedrijven zijn derhalve niet WVO-vergunningsplichtig (CUWVO werkgroep VI, 1982). De zeefdrukkerijen worden apart behandeld. 3 ziekenhuizen: Ziekenhuizen zijn inrichtingen van intramurale gezondheidszorg, waaraan tenminste een laboratorium is verbonden. In het CUWVO rapport wordt alleen gekeken naar algemene en academische ziekenhuizen. Bronnen van afvalwaterverontreinigen zijn o.a. laboratoria, rontgenafdelingen, verpleegafdelingenenapotheken. Het afvalwater komt overeen met huishoudelijk afvalwater met dien verstande dat het meer zware metalen (zilver, barium, koper en kwik) en organische micro-verontreinigingen bevat (CUWVO werkgroep VI, 1986). 4 fotografische industrie: Het afvalwater van de fotografische industrie bevat o.a. producten van lichtgevoelige materialen, ontwikkellaboratoria en rontgenafdelingen binnen ziekenhuizen. De grootste emissie bestaat uit ontwikkel- en fixeerstoffen. Verder zijn de zware metalen cadmium, afkomstig uit de film, en chroom, afkomstig vanreinigingsvloeistoffen,hardingsbaden en bleekbaden, van belang in de verontreiniging van het oppervlaktewater door de fotografische industrie (CUWVO werkgroep VI, 1987a). 5 afvalstortplaatsen: De afvalstortplaatsen voor voornamelijk huishoudelijk afval vallen onder deze categorie. De waterverontreiniging wordt veroorzaakt door de percolate van hemelwater in het stortlichaam. De aard en mate van de verontreiniging wordt bepaald door (CUWVO werkgroep VI, 1987b): - de aard van de gestorte afvalstoffen; - de contacttijd tussen het afval en percolerend water; - de chemische en biochemische processen in het stortlichaam. 6 galvanische industrie: De galvanische industrie bevat die bedrijven die een metaallaag (of een vergelijkbare laag) aanbrengen op voornamelijk metalen produkten. Het doel van dit proces is het verfraaien van het produkt en het beschermen tegen corrosie. De meeste stoffen die gebruikt worden zijn (zeer) giftig voor de gezondheid van mens en milieu. Deze stoffen zijn o.a. cyaniden, zware metalen, nitriet, zuren en logen, olie-achtige stoffen en verschillende organische oplosmiddelen (Mensink et al., 1988). 7 houtreinigingsbedrijven: Houtreinigen is het verwijderen van oude verflagen van houten voorwerpen. Dit proces kan op twee manieren uitgevoerd worden, namelijk mechanisch en chemisch. Bij mechanisch ontlakken komen vaste afvalstoffen vrij die verontreinigd zijn met zware metalen, voornamelijk zink en lood. Het afvalwater bij het chemisch ontlakken x is verontreinigd met zware metalen (o.a. zink en lood) en chemicalien (o.a. methyleenchloride). In het CUWVO rapport worden alleen de bedrijven die chemisch ontiakken behandeld (CUWVO werkgroep VI, 1988a). 8 textielveredelingsindustrie: Textielveredeling is het niet-mechanisch bewerken van vezels, lonten, garens en stoffen. Deze bewerkingen zijn o.a. bleken, verven, appreteren, impregneren en coaten. Tot de textielveredelingsbedrijven behoren alleen die bedrijven die bovenstaande activiteiten verrichten tot en met het stadium van het gerede doek. De veredelingsprocessen verschillen per vezelsoort en worden zowel droog als nat uitgevoerd. De afvalwaterverontreiniging vindt plaats door het gebruik van o.a. zware metalen, al dan niet gechloreerde aromatische verbindingen, quartenaire ammoniumverbindingen en dithiocarbamaten (CUWVO werkgroep VI, 1988b). 9zeefdrukkeriien: De zeefdrukkerijen kunnen in twee groepen worden verdeeld: drukkerijen die onderdeel zijn van een ander industrieel proces en drukkerijen die opereren op de vrije markt. Alleen de laatste groep wordt in het CUWVO rapport behandeld. De afvalwaterproblematiek komt voort uit enkele specifieke activiteiten bij de vervaardiging van de zeefdrukvormen. Vele van de daarbij gebruikte grond- en hulpstoffen, waarvan enkele zogenaamde zwarte lijststoffen, komen in het afvalwater terecht (CUWVO werkgroep VI, 1989a). 10 laboratoria: De laboratoria kunnen verdeeld worden in drie groepen, namelijk de medische laboratoria en overige laboratoria. Afvalwaterstromen worden gevormd door o.a. natte analyse, spoelen/schoonmaken en weggooien van monsters via de afvoer. In het afvalwater kunnen vele milieubezwaarlijke stoffen voorkomen (CUWVO werkgroep VI, 1989b). 11 auto- en aanverwante bedrijven: Deze bedrijfstak kan in drie groepen worden onderverdeeld: - werkplaatsen voor motorvoertuigen en motoren (o.a. motorrevisiebedrijven); - autowasserijen; - overige bedrijven (o.a. deconserveerbedrijven en servicestations). Bij al deze bedrijven kunnen verontreinigingen in het afvalwater terecht komen. Voorbeelden zijn olie, rem- en koelvloeistoffen en anti-roestmiddelen bij onderhouds- en herstelwerkzaamheden. Bij motorrevisie komen ook gechloreerde koolwaterstoffen en alkalische middelen vrij (CUWVO werkgroep VI, 1989c). 12 stralen en conserveren op scheepswerven voor de beroepsvaart: Conserveringswerkzaamheden aan schepen, d.w.z. afspuiten, stralen en verfapplicatie, zijn de oorzaak van verontreinigingen van het oppervlaktewater en de waterbodem. In de binnenvaart worden veel teerprodukten gebruikt, waarin de milieuhygienisch problematische polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) zitten. Voor zeegaande schepen vormt het gebruik van aangroeiwerende verf (antifouling), waaronder verf met organotin- en koperverbindingen. een zeer groot milieuhygienisch probleem (CUWVO werkgroep VI, 1991a). 13 afspuiten van recreatievaartuigen: De recreatievaart levert een aanzienlijke bijdrage aan de emissies van onder meer biociden uit aangroeiwerende verven. Deze verontreiniging vindt niet alleen plaats als puntbron (o.a. jachthavens), maar vooral als diffuse bron (CUWVO werkgroep VI, 1991b). 14 houtconserveringsbedriiven: Hout wordt verduurzaamd om aantasting door schimmels en insekten te voorkomen. Bij het proces van verduurzaming worden bestrijdingsmiddelen gebruikt. Dit proces is afhankelijk van de te behandelen houtsoort, de temperatuur en het vochtgehalte van hout. Het gebruik van houtverduurzamingsmiddelen heeft een negatief milieueffect. Verontreiniging van water en/of bodem kan plaatsvinden door het lozen van verontreinigd procesafvalwater (Mensink et al., 1988). 3.3 De stand van zaken in de WVO-vergunningverlening Het Centraal Bureau voor de Statisiek (CBS) heeft in onderzoeken, Wang (1992) en Wang (1993), aandacht besteed aan de vergunningverlening in het kader van de WVO. Deze onderzoeken geven aan dat de verhouding tussen het aantal verleende vergunningen en het aantal vergunningplichtige bedrijven circa 0,4 bedraagt. De Unie van Waterschappen gaf als reactie dat bij deze onderzoeken alle WVO-plichtige bedrijven als een groep worden beschouwd. Een dergelijke aanpak geeft een vertekening van de werkelijkheid, omdat niet alle bedrijfstakken even milieurelevant zijn. In dit onderzoek worden daarom alleen die bedrijfstakken meegenomen die en WVO-plichtig zijn en het onderwerp zijn van een CUWVO studie. De CUWVO studies worden namelijk verricht voor de meest milieurelevante bedrijfstakken. Dit onderzoek vindt plaats om een duidelijker beeld te schetsen van de stand van zaken in de vergunningverlening. Het is hierbij een aanvulling van het onderzoek naar de navolging van de CUWVO aanbevelingen. Het gaat er hierbij niet om, zoals in de CBSrapporten, een oordeel te vellen over de vergunningverleners. Het RIZA moet om advies worden gevraagd met betrekking tot een aantal bedrijfsmatige vergunningen (artikel 7.a.4 WVO). Bij het RIZA worden deze WVO-vergunningen gekarteerd voor de periode vanaf 1987. De binnenkomende vergunningen worden door de behandelende adviseurs gecodeerd aan de hand van de aard van de aanvrager. Na intern overleg binnen het RIZA is bepaald welke bedrijfstakken (sbi-codes) bij welke CUWVO studies behoren. Een lijst hiervan staat in bijlage II. In tabel 3.1 en 3.2 staan het aantal verleende WVO-vergunningen door respectievelijk de regionale waterkwaliteitsbeheerders en de regionale directies rijkswaterstaat in de periode 10 ci -c "a — E OJ w o .= aj > r- O r - < < _ l U - O N — so £ in O U-> — z~ 822 O 5 rs —' •-i s — > IS •s i ,3 g ali 8' > C •J 1 1I E '5b S2 -J N O T O O S U I VO ™ >: NOT < $ J O — ' [•• S •c J O T Q C C •a 3- it g -J 5 s o — -8 > 1 Z •s z > a -J ^/, 8Led op 15 • - 22 >o — -% tN •f. 91 CN ci •4- i — • — Cl — i 00 i i *i • - fN fN CB :S H — o 2 •9 :-a CJ — - T f >0 fl * —i T a . o : > = (- Cl — — i CS -r r i cs i fN • -r fl T r~ CS r i - "* cl fN — ' — Cl VO -r - «M g ' i ' i I rs - I — 9 • -H Cl ifi i Cl Cl i i I ; — i • f fN 1 i fi s : 1 - n - — • 1 <N i i u d 2P -° i> DC 2 i — i i 00 • XXQ-1 i —. —. • *o —i Cl Tf fi I I 3 « Cl t X X O S _ J fl ci x x S c o c : •~1 ' i x u - _ i m > -t CS C l r-l • - I Cl CS CS - T - ' 1 r> fl -t 9 -T fN fN Cl 9 r~- •c t - Cl i a ri •c • — I Cl Cl fN fN — O^ 1 ' 1 ro g , Si a> 60 ^ -J •s « a JS I g "1 > g oo o oo la c • J CJ d CJ d > '."-> ^ •J '—'C — •c •S 3 9 "2 OT •J •c C — - •_ IM 9 EH u • - 'J Et > -^ — — 8 •e 8 --J IXOT-I s JC s M 'J 4 •J = < | T fl •- S * 55 .c" js — -a •J r> | < B.OOOO! CJ .08 r- o — 2 ci rs o , Cl (N i OTOS^JQ •S o — ^ > _ ^ o •- 3 m ~8 CS 9 I ~ > .a J8 0 0 > — 5 S O T Q O -J j oo rs — ci — — fS Cl rr, B -a r- u-i O •t * .9 ,3 O N M O D «-i fN 'f •J 11 r-l r l c fN q cs 1 1 >' 8 •a 8 _^ u NOTCd — > NOT J a u U cn cs ^c 122 I O NOT>IU_! r-l 9 5 z CJ > o o N •* 'alio g oo , s u 2 g E: afv laatsen gal van isch e indus stralen consen ccj 'J -r > 8. CJ N O T j O > -J -J 8 .1 in r-l ische , -lak en druk impregneerbe remig ingsbed r- c E CJ Q H s z K 4> £ 5 •a £ 2 -a « f N c i f w i > c r — o o o c-: O — fN Cl 1- van 1987 tot 1993. De in de tabellen genoemde waterkwaliteitsbeheerders hebben in de beschouwde periode vergunningen verleend. De totale groep van waterkwaliteitsbeheerders is groter. Tabel 3.2: Het totaal aantal verleende WVO-vergunningen per CUWVO bedrijfstak door iedere regionale directie rijkswaterstaat in de periode 1987-1993. Een verklaring van de gebruikte afkortingen voor de waterkwaliteitsbeheerders staat in bijlage IV. Een omschrijving van welke bedrijven tot welke categorie behoren staat in bijlage II. De gegevens zijn gebaseerd op archiefmateriaal van het RIZA. branche 1 2 3 4 5 6 waterkwaliteitsbeheerder 7 8 9 10 11 12 13 14 15 R R R R R R R R R R R R R R R W W W W W W W W W W W W W W W F i- I" 1 1 - - - - 2 I) R 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 K G E L G R L I M N H N B R 0 V u T R Z L 1) /II B E R N D T O T 7 7. / \\ \ A L grafische industrie verf, -lak en drukinktfabrieken houtimpregneerbedrijven houtreinigingsbedrijven zeefdrukkerijen fotografische industrie textielveredelingsindustrie ziekenhuizen laboratoria auto- en aanverwante bedrijven afvalstortplaatsen galvanische industrie stralen en conserveren van beroepsvaart afspuiten van pleziervaartuigen - - - 10 2 - 19 - 1 1 4 - - - - 1 1 1 1 - - - - 1 1 - 3 11 1 5 - - 1 - - - - i . . . - 1 1 - - 4 - 1 - - 3 1 1 - 1 1 2 1 - - - - 5 2 - 1 - - - 3 - 3 - 3 - 4 - - - 4 - 5 4 - 9 6 17 17 1 1 - 12120 - - 1 1 - 9 6 2 3 - 14 54 - - - 0 9 3 3 19 1 i 7 5 15 7 20 196 108 totaal 0 34 2 14 9 33 34 3 4 19 33 195 12 1 1 394 - - - - - 3 - - Uit overleg met een aantal waterkwaliteitsbeheerders en de Unie van Waterschappen bleek dat de in tabel 3.1 en 3.2 weergegeven aantallen niet geheel overeenkomen met die van een aantal waterkwaliteitsbeheerders. Het verkrijgen van meer duidelijkheid omtrent de werkelijke aantallen verleende WVO-vergunningen lag ten grondslag aan een kleine enquete onder alle waterkwaliteitsbeheerders (regionale waterkwaliteitsbeheerders en regionale directies rijkswaterstaat). Op deze manier was het tevens mogelijk een beeld te vormen van het aantal WVO-vergunningplichtige bedrijven. Gegevens van het CBS zijn namelijk niet gedetailleerd genoeg en dus niet bruikbaar in dit onderzoek. Het resultaat van de enquete staat in bijlage V. Niet alle waterkwaliteitsbeheerders hebben gereageerd. Hoewel de tabel in bijlage V niet volledig is, maakt een vergelijking tussen deze tabel en de tabellen 3.2 en 3.3 duidelijk dat de gegevens, omtrent het aantal verleende WVO-vergunningen, van het RIZA en van de waterkwaliteitsbeheerders nogal eens verschillen. Deze kunnen veroorzaakt worden door het verschil in beschouwde periode. De gegevens van waterkwaliteitsbeheerders beslaan ook 1994 en de periode voor 1987. In de enquete 12 is geprobeerd dit te ondervangen door te vragen naar het aantal vergunningen dat volgens de waterkwaliteitsbeheerder gereviseerd dient te worden. Vergunningen voor 1987 zijn vaak zo verouderd dat ze aan de huidige wetgeving en/of maatstaven aangepast moeten worden. De antwoorden van de waterkwaliteitsbeheerders bevestigen deze gedachte echter niet. Het verschil tussen de gegevens van het RIZA en de waterkwaliteitsbeheerders kan ook de volgende oorzaken hebben: - Niet alle WVO-vergunningen die aan het RIZA zouden moeten worden voorgelegd komen ook bij het RIZA; - Bij het RIZA worden WVO-vergunningen niet altijd correct gecodeerd en vallen op deze manier buiten het onderzoek; - Een combinatie van beide mogelijkheden. Uit bijlage V komt naar voren dat de meeste waterkwaliteitsbeheerders over informatie over het aantal in hun gebied voorkomende WVO-vergunningplichtige bedrijven beschikken. Aangezien de situatie omtrent het aantal verleende WVO-vergunningen niet duidelijk is, is het schetsen van de stand van zaken in de vergunningverlening op dit moment niet mogelijk. Tabel 3.3: De verhouding tussen het totaal aantal aantal verleende WVO-vergunningen (a,c) en vergunningplichtige bedrijven (b,d) per CUWVO bedrijfstak voor alle regionale directie rijkswaterstaat en waterkwaliteitsbeheerders. De gegevens zijn gebaseerd op de resultaten van een enquete (zie bijlage V). Een verklaring van de gebruikte afkortingen voor de waterkwaliteitsbeheerders staat in bijlage IV. Een omschrijving van welke bedrijven tot welke categorie behoren staat in bijlage II. branche 1 2 3 4 5 6 7 8 4 10 11 12 13 14 regionale waterkwaliteitsbeh. WVO bedrijf verhouding a b a/b regionale dir. rijkswaterstaat WVO bedrijf verh. c d c/d grafische industrie verf, -lak en drukinktfabrieken houtimpregneerbedrijven houtreinigingsbedrijven zeefdrukkerijen fotografische industrie textielveredelingsindustrie ziekenhuizen laboratoria auto- en aanverwante bedrijven afvalstortplaatsen galvanische industrie stralen en conserveren van beroepsvaan i afspuiten van pleziervaartuigen 3 55 16 49 350 16 40 85 123 267 137 651 5 73 0,07 0,75 0,64 0,74 0,76 0,33 0,42 0,69 0,57 0,74 0,41 0,81 0,08 0,14 0 10 0 0 6 0 9 6 3 13 1 4 23 71 7 10 2 2 25 5 13 10 17 26 1 X 38 172 0,00 1,00 0,00 0,00 0,24 0,00 0,69 0,60 0,18 0,50 1,00 0,50 0,61 0,41 totaal 1870 3248 0,58 146 336 0,43 46 73 23 66 463 49 96 124 215 361 332 804 65 529 Aan de hand van de resultaten van de enquete, cijfermateriaal van overigens niet alle 13 waterkwaliteitsbeheerders (zie ook bijlage V), kan geconcludeerd worden dat er tussen de diverse CUWVO bedrijfstakken verschillen bestaan. Bij de regionale directies rijkswaterstaat is nog maar 0,43 van het totaal aantal benodigde WVO-vergunningen verleend. Dit in vergelijking tot de regionale waterkwaliteitsbeheerders (0,58) lage percentage wordt voornamelijk veroorzaakt door een branche; het afspuiten van pleziervaartuigen. Bij de regionale waterkwaliteitsbeheerders bestaan zeer grote verschillen in de verhoudingen van bedrijfstakken, varierend van 0,07 tot 0,81. Het gemiddelde van 0,58 is hoger dan de 0,4 die in de CBS onderzoeken wordt gevonden. Het geeft aan dat de situatie van de vergunningverlening voor de meest milieubezwaarlijke bedrijfstakken inderdaad beter is dan het beeld dat het CBS schetst. Of 0,58 van het totaal aantal benodigde vergunningen een goede situatie weergeeft. blijft echter de vraag. 3.4 Discussie en conclusies Wanneer er interesse bestaat een goed beeld te schetsen van de omvang van verleende WVOvergunningen in de afgelopen jaren, dan moet er nog veel werk verricht worden. Het resultaat uit de vorige paragraaf maakt duidelijk dat een kortsluiting van gegevens van alle waterkwaliteitsbeheerders hiervoor noodzakelijk is. Een mogelijkheid is het oprichten van een soort databank, waarin alle gegevens omtrent de WVO-vergunningverlening in Nederland staan. Het totale aantal WVO-vergunningplichtige bedrijven in Nederland is bekend op grond van CBS-gegevens. De "waterwereld" heeft echter aangegeven dat deze gegevens geen juist beeld geven van de werkelijke situatie. Wanneer de behoefte bestaat meer kennis te verkrijgen van het aantal vergunningplichtige bedrijven zal hiervoor nader onderzoek nodig zijn. De meeste waterkwaliteitsbeheerders beschikken op dit moment al over het in hun gebied aanwezige aantal vergunningplichtige bedrijven. Bestaat er in de "waterwereld" echter geen behoefte aan de stand van zaken in de (WVO)-vergunningverlening, dan moet geaccepteerd worden dat het niet mogelijk is hiervan een eenduidig beeld te schetsen. Wanneer gekeken wordt naar de resultaten van een enquete onder alle waterkwaliteitsbeheerders voor de bij dit onderzoek meegenomen CUWVO bedrijfstakken komt inderdaad een beter beeld naar voren dan dat volgens de CBS-onderzoeken. Door de regionale waterkwaliteitsbeheerders en regionale directies rijkswaterstaat zijn respectievelijk 0,58 en 0,43 van het totaal aantal benodigde WVO-vergunningen verleend. 14 EVALUATIE VAN DE CUWVO AANBEVELINGEN 4.1 Inleiding De aanbevelingen uit de CUWVO rapporten worden getoetst aan de voorschriften in de WVO-vergunningen die verleend zijn door waterkwaliteitsbeheerders. In dit onderzoek is het, vanwege de factor tijd, niet mogelijk geweest alle CUWVO rapporten te evalueren. Na overleg met een aantal waterkwaliteitsbeheerders en de Unie van Waterschappen is daarom een voorkeurslijst van bedrijfstakken opgesteld. Hierbij is gebruik gemaakt van de volgende criteria: 1 Het bestaan van een CUWVO rapport voor een bedrijfstak. Het rapport moet reeds enige tijd bestaan, zodat er door waterkwaliteitsbeheerders gebruik van kan worden gemaakt; 2 De milieubezwaarlijkheid van een bedrijfstak; 3 De grootte van een bedrijfstak en de verspreiding per waterkwaliteitsbeheerder; 4 De complexiteit van het produktieproces en de afvalwaterstromen van een bedrijfstak. In tabel 4.1 is het aantal door waterkwaliteitsbeheerders verleende WVO-vergunningen voor bedrijfstakken met een CUWVO rapport weergegeven. Alleen de groep vergunningen verleend na het meest recente rapport worden in het onderzoek meegenomen. De spreiding in de periode 1987-1993 wordt hierin tevens duidelijk. Tabel 4.1: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Het totaal aantal verleende vergunningen per bedrijfstak voor de regionale waterkwaliteitsbeheerders en de regionale directies rijkswaterstaat, waarbij gekeken wordt naar de jaren vanaf het verschijnen van het meest recente CUWVO rapport. De gegevens zijn gebaseerd op RIZA archiefmateriaal. galvano textielveredeling beroepsvaart pleziervaartuigen zeefdrukkerijen ziekenhuizen laboratoria houtreiniging houtimpregneer afvalstortplaatsen auto- en aanverwante fotografische grafische verf-, lak- en drukinkt 1987 - 0 0 10 jaar 1988 56 2 15 3 0 3 1989 49 o 0 9 5 0 1 9 1990 35 4 33 6 7 4 6 20 3 0 5 1991 28 17 131 31 29 10 7 34 6 1 4 1992 28 7 10 18 126 16 20 6 13 23 2 2 10 1993 50 1 51 36 84 27 16 10 1 9 10 2 1 7 tot. 246 29 dl 54 374 82 72 39 1 55 87 16 5 48 In verband met de tijd die er voor dit onderzoek beschikbaar was moest een keuze uit deze bedrijfstakken worden gemaakt. De volgende twee bedrijfstakken zijn na toepassing van de vier genoemde criteria geselecteerd: 15 1 De galvanische industrie (oppervlaktebehandeling van metalen); 2 Afvalstortplaatsen. Aan de hand van de in het archief van het RIZA aanwezige WVO-vergunningen wordt voor beide bedrijfstakken een beeld geschetst van het gebruik van de CUWVO aanbevelingen door waterkwaliteitsbeheerders. Vanuit de waterkwaliteitsbeheerders kwam de wens naar voren om het resultaat van een evaluatie omtrent bodemsaneringen, van Pijkeren (1992), in dit onderzoek mee te nemen. 4.2 Analyse van de galvanische industrie 4.2.1 Grootte van de bedrijfstak De doelgroep omvatte in 1985 circa 400-450 bedrijven (schatting), met een totale lozing aan zware metalen van circa 60 ton per jaar (CUWVO werkgroep VI, 1987c). Bij een groot aantal bedrijven is mede door het metaalrapport uit 1981, CUWVO werkgroep VI (1981), al een begin gemaakt met het treffen van maatregelen ter beperking van het lozen van zware metalen en cyaniden. De taakopdracht van het CUWVO rapport van 1987 was 'de evaluatie van het metaalrapport 1981 met name betrekking hebbend op de technieken tot vermindering van de lozingen van zware metalen en cyaniden afkomstig van de metaaloppervlakkenbewerkende bedrijven8 Hieronder worden verstaan: galvanobedrijven, beitserijen, verzinkerijen, anodiseerbedrijven, emailleerbedrijven, spuiterijen e.d. (zie bijlage III voor de volledige lijst en de gebruikte sbi-codes). In het vervolg van het rapport zal deze groep worden samengevat onder de naam 'de galvanische industrie'. Het CUWVO rapport verscheen in december 1987 en alle WVO-vergunningen verleend in de periode 1988-1993 zijn in dit onderzoek dan ook meegenomen. In hoofdstuk 3 is aangegeven dat het aantal geregistreerde verleende vergunningen bij de diverse waterkwaliteitsbeheerders en bij het RIZA verschillen. Alleen de vergunningen bekend bij het RIZA zijn gebruikt in de analyse (zie tabel 4.1). Bij het bekijken van de vergunningen bleek al snel dat niet alle (246) vergunningen in het onderzoek konden worden meegenomen. Van een aantal bleek geen compleet dossier aanwezig te zijn, andere vergunningen zijn ingetrokken vanwege beeindiging van de lozing en een aantal vergunningen is gereviseerd in de beschouwde periode. Tenslotte konden door diverse andere oorzaken nog eens 10 vergunningen niet in het onderzoek opgenomen worden. Uiteindelijk bestaat de groep uit 195 vergunningen (zie bijlage VI). De 195 WVO-vergunningen zijn verleend door 25 waterkwaliteitsbeheerders, een gemiddelde van bijna 8 vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder, varierend van 1 tot 28 vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder. 16 4.2.2 Opzet van de analyse Of de in het CUWVO rapport vermelde aanbevelingen in de WVO-vergunningen ook terug te vinden zijn, in welke mate deze aanbevelingen gebruikt worden en of er duidelijke verschillen tussen de diverse waterkwaliteitsbeheerders bestaan, zijn een aantal vragen die in dit onderzoek van belang zijn. Hiervoor is de volgende methode toegepast: 1 De aanbevelingen uit het CUWVO rapport zijn op een rijtje gezet. Hierna zijn een aantal criteria opgesteld aan de hand waarvan de stand van zaken rond het gebruik van CUWVO aanbevelingen getoetst kan worden (paragraaf 4.2.3); 2 Alle 195 vergunningen worden nagelopen aan de hand van de opgestelde criteria (paragraaf 4.2.4); 3 De resultaten van de toetsing worden geanalyseerd (paragraaf 4.2.4); 4.2.3 De CUWVO aanbevelingen en de toetsingscriteria In de aanbevelingen voor de galvanische industrie, zoals vermeld in het CUWVO rapport van december 1987, komt een onderscheid in de grootte van afvalwaterstromen voor de verschillende bedrijven naar voren. Bij het opstellen van de aanbevelingen worden de volgende categorieen onderscheiden: 1 Een potentiele vracht aan zware metalen tot 20 kg per jaar met uitzondering van cadmium; 2 Een potentiele vracht aan zware metalen tot 250 kg per jaar met uitzondering van cadmium; 3 Een potentiele vracht aan zware metalen boven 250 kg per jaar met uitzondering van cadmium; 3a 250 - 2000 kg per jaar; 3b 2000 en meer kg per jaar. Voor deze drie categorieen zijn verschillende maatregelen voorgesteld om te komen tot een sanering van de afvalwaterstroom. Voor alle categorieen geldt de aanbeveling van 'good housekeeping', te weten: - beperking oversleep; - minstens een spaarbad achter verwarmde procesbaden met directe terugvoer; - niet lozen van concentraten en halfconcentraten (vallen onder de Wet Chemische Afvalstoffen, WCA). De volgende maatregelen zijn volgens het CUWVO rapport noodzakelijk (voor een beschrijving van de maatregelen zie het rapport CUWVO werkgroep VI (1987c): cat 1: alleen good housekeeping is voldoende, met uitzondering van cadmium; cat 2: naast good housekeeping ook extra procesgei'ntegreerde maatregelen, neutralisatie van het spoelwater en een batchgewijs werkende ONO-installatie (Ontgifting, Neutralisatie en Ontwatering) of afvoer van concentraten naar derden; 17 cat 3a: naast good housekeeping ook procesgei'ntegreerde maatregelen en een continu werkende ONO-installatie; cat 3b: naast good housekeeping zijn in het algemeen procesgei'ntegreerde maatregelen (o.a. extra spaar- en spoelbaden, terugwinningstechnologieen gekoppeld aan een spaarbad en deelstroomzuivering gekoppeld aan een spoelbad), recirculatie van het spoelwater via ionenwisselaars en een batchgewijs werkende ONO-installatie voor de concentraten en regeneraten een goede oplossing. De door een bedrijf toe te passen technieken dienen in de overweging van de vergunning te worden opgenomen. In de vergunningsvoorschriften zelf moeten lozingseisen opgenomen worden, afhankelijk van de toe te passen technieken (CUWVO werkgroep VI, 1987c). In het CUWVO rapport worden richtlijnen voor lozingseisen opgegeven. In dit onderzoek zullen alle vergunningen nagelopen worden op de aanwezigheid van een tweetal lozingseisen, respectievelijk een concentratie- en vrachteis voor zware metalen. Wanneer in de vergunningsaanvraag verzocht wordt daarnaast ook cadmium en/of andere stoffen te mogen lozen, zal de waterkwaliteitsbeheerder daarvoor een vergunningsvoorschrift moeten opnemen. Alleen in deze gevallen zal gekeken worden of de concentratie-eisen voor cadmium en/of andere afvalstoffen overeenkomen met de CUWVO aanbevelingen Per aanbeveling (lozingseis) is een indeling in vier groepen gemaakt. Het lozingsvoorschrift in de vergunning is strenger dan, gelijk aan of zwakker dan de CUWVO aanbeveling. De vierde groep bestaat uit die gevallen wanneer geen specifieke eis in de vergunning is opgenomen. De gedachte hierachter is te zien of waterkwaliteitsbeheerders in de geest van de CUWVO aanbevelingen handelen of dat ze duidelijk een andere (eigen) weg bewandelen bij het opstellen van lozingseisen in WVO-vergunningen. Hierbij dient aangetekend te worden dat indien een bedrijf een lozingsaanvraag voor een bepaalde stof indient die strenger is dan de CUWVO aanbeveling, de waterkwaliteitsbeheerder deze dan ook zo opneemt. De toetsingscriteria voor de twee aanbevelingen zijn: Eis 1 vrachteis cat 1 een restvracht van max. 20 kg/jaar voor alle zware metalen; cat 2 een restvracht van max. 20 kg/jaar voor alle zware metalen; cat 3a,b een restvracht van max. 50 kg/jaar, voor afzonderlijke metalen 25 kg/jaar. strenger (s) gelijk aan (g) zwakker (z) niet vermeld (nv) de maximale lozing per jaar is strenger dan de CUWVO aanbeveling; de maximale vracht is gelimiteerd rond de aanbeveling; de maximale lozing per jaar is hoger dan de CUWVO aanbeveling; er wordt in de vergunning geen limiet aan de metaalvracht gesteld. 18 Eis 2 concentratie-eis a zware metalen De concentraties die gehaald kunnen worden hangen zeer sterk af van de al aanwezige of te nemen reductiemaatregelen. Bij good housekeeping kan volstaan worden met de richtlijnen van de Unie van Waterschappen voor zware metalen in afvalwaterstromen (tabel 4.2). Deze normen gelden als maxima in een proportioneel etmaalmonster. Tabel 4.2: Richtlijnen voor zware metalen ii Bestanddeel chroom (totaal) koper lood nikkel zilver zink cyanide (chloor afbreekbaar) norm (mg/l) 2 1 3 3 1 3 1 Bij toepassing van ionenwisselaars zijn concentraties haalbaar van 0,5 mg/l voor alle zware metalen afzonderlijk en cyanide. Bij selectieve ionenwisselaars voor cadmium is een eindconcentratie van 0,1 mg/l haalbaar. Eindconcentraties van zware metalen die bij toepassing van ONO-installaties gehaald kunnen worden zijn ook opgesteld (CUWVO werkgroep VI, 1987c). strenger (s) de concentratie-eisen zijn scherper dan de eisen voor de aanwezige of voorgeschreven voorzieningen; gelijk aan (g) de concentratie-eisen liggen in de buurt van de CUWVO eisen; zwakker (z) voor de aanwezige of opgelegde maatregelen zijn de eisen minder streng dan volgens het CUWVO rapport noodzakelijk is; niet vermeld (nv) er zijn geen vergunningsvoorschriften omtrent concentratie-eisen. b cadmium De restvracht aan cadmium in het afvalwater beperken tot 0,3 kg per kg verwerkt cadmium. Op deze manier komt deze eis nooit in de vergunningvoorschriften voor. Om te kunnen toetsen wordt de norm van 0,1 mg/l gebruikt, opgesteld door de Unie van Waterschappen. Deze waarde geldt als maximum in een proportioneel etmaal monster, strenger (s) de lozingseis is lager dan 0,1 mg/l; gelijk aan (g) een lozingseis van 0,1 mg/l; zwakker (z) de lozingseis is hoger dan 0,1 mg/l; niet vermeld (nv) er bestaat geen apart voorschrift. In veel gevallen betekent dit dat cadmium toch niet geloosd mag worden. 19 c andere afvalstoffen Voor andere afvalstoffen dan zware metalen en cyanide gelden de volgende aanbevelingen: maximale concentratie aan minerale olie 200 mg/l bij lozing op de riolering en 30 mg/l bij lozing op het oppervlaktewater; maximale concentratie aan gechloreerde koolwaterstoffen (oplosmiddelen) is 1 mg/l. In de meeste vergunningen worden ook nog eisen gesteld aan de pH, het sulfaatgehalte, de temperatuur en/of andere stoffen. De lozingsvoorschriften van deze stoffen worden niet bedoeld in deze eis. strenger (s) de gestelde concentraties zijn scherper of er staat specifiek dat ze niet geloosd mogen worden; gelijk aan (g) gelijk aan bovengenoemde eisen; zwakker (z) minder strenge eisen; niet vermeld (nv) er bestaat geen voorschrift. Dit betekent in feite dat ze niet geloosd mogen worden. 4.2.4 Resultaten van de toetsing Na het bekijken van alle 195 vergunningen aan de hand van in de vorige paragraaf opgesomde vier criteria is het mogelijk een beeld te vormen van de samenhang tussen de CUWVO aanbevelingen en de door waterkwaliteitsbeheerders verleende WVO-vergunningen. Het resultaat van de toetsing zal in twee onderdelen behandeld worden namelijk, een algemene impressie voor de totale groep en specifieke resultaten voor ieder van de vier lozingseisen. Algemene impressie - In de opzet van de vergunningen bestaan duidelijke verschillen per waterkwaliteitsbeheerder. De ene waterkwaliteitsbeheerder gebruikt een zeer duidelijke standaard indeling voor iedere vergunning, waarin de problematiek van de lozing, de aanvraaggegevens, de afwegingen en motivaties voor genomen keuzes van voorschriften voor zowel de lozingen als de zonodig te nemen saneringsmaatregelen duidelijk beschreven staan. Andere waterkwaliteitsbeheerders zijn daarentegen zeer kort van stof, en motivaties en overwegingen ontbreken normaliter. Het verlenen van een vergunning gebeurt door middel van een overheidsbesluit. Deze besluiten moeten van een draagkrachtige motivering worden voorzien. Is dit niet het geval, dan zal indien beroep tegen een dergelijk besluit wordt ingesteld de vergunning worden vernietigd. Het opnemen in een vergunning dat het CUWVO rapport of een ander beleidstuk de grondslag van de vergunning vormt zal een goede stap vooruit zijn. - Voor zowel de vergunningsaanvraag als de vergunning zelf zijn door de CUWVO modellen ontwikkeld. Het blijkt dat beide modellen op grote schaal worden toegepast. Bij het gebruik 20 van een model voor de opzet van de vergunning wordt de in het model wel aanwezige motivatie dan niet meegenomen. - Zoals hierboven is aangestipt, is tevens gekeken in hoeveel vergunningen het CUWVO rapport expliciet is vermeld. Wanneer in een vergunning een van de termen 'good housekeeping' of 'procesgei'ntegreerde maatregelen' voorkomt, wordt dit ook beschouwd als een verwijzing naar het CUWVO rapport. In een op de drie vergunningen (65 van 195) laat de waterkwaliteitsbeheerder zich leiden door de CUWVO aanbevelingen. Dit betekent niet dat bij de overige vergunningen niet het geval is. Een kanttekening is echter noodzakelijk. Het komt namelijk voor dat in de overwegingen vermeld wordt dat de lozingsvoorschriften gebaseerd zijn op het CUWVO rapport, maar dit is niet in de voorschriften terug te vinden. a a n t a l verg-ian; c a 1 c a t e g o r i e ± o r x e c a t - e g o r i e t o Figuur 4.1: t a a 2 1 (37?< 3 C ( 4 3% ) = 1 -3 B De verdeling van het totaal aantal verleende vergunningen in drie categorieen, afhankelijk van de potentiele metaalvracht in het afvalwater. In de periode 1988 tot en met 1993 zijn 195 van de door de regionale waterkwaliteitsbeheerders verleende vergunningen meegenomen in het onderzoek. - In zeer vele vergunningen is het moeilijk te achterhalen tot welke potentiele lozingscategorie de aanvrager behoort. Volgens het CUWVO rapport is deze indeling wel degelijk van belang voor zowel de te nemen saneringsmaatregelen als de lozingseisen. Een zeer grote groep bedrijven kan aan de hand van bedrijfsomvang en aard van het bedrijf alsnog worden ingedeeld. De indeling in categorie 2 of 3 bedrijven is niet altijd duidelijk (circa 10 bedrijven). De reeds aanwezige of opgelegde saneringsmaatregelen hebben dan uitsluitsel gegeven. Een geheel correcte indeling zal dan ook niet verkregen zijn. Het resultaat van de uiteindelijke indeling staat in figuur 4.1. Categorie 1 bestaat uit 37% , categorie 2 uit 43% en categorie 3 uit 20% van de onderzochte bedrijven. - Op een enkele uitzondering na vinden alle lozingen plaats (via de gemeentelijke riolering) op een RWZI (rioolwater-zuiveringsinstallatie). 21 Lozingsvoorschriften vrachteis De navolging van de CUWVO aanbeveling voor een limitering aan de metaalvracht geeft het meest scherpe beeld van de twee aanbevelingen. Het verschil tussen categorie 1 en categorie 3 is zeer duidelijk (zie tabel 4.3). De kleine bedrijven hebben (bijna) altijd scherpere vrachtvoorschriften dan de CUWVO aanbeveling. Een opmerking is hierbij nodig. Een scherpere lozingseis betekent dat een bedrijf een vrachtlimiet aan zware metalen opgelegd krijgt die onder de 20 kg/jaar (vaak max. 5 kg/jaar) valt. De CUWVO aanbeveling spreekt van een maximum van 20 kg/jaar en feitelijk zijn al deze vergunningen dus gelijk aan de aanbeveling. Gelijk zijn aan de aanbeveling betekent bij deze toetsing dat de opgenomen vergunningsvoorschriften rond de maximum waarden liggen. Ook wanneer de eerste twee groepen, strenger dan en gelijk aan, gesommeerd worden blijft nog steeds hetzelfde beeld bestaan. Tabel 4.3: Het aandeel van de drie categorieen in de totale groep (n = 195) van de onderzochte vergunningen. Alle vergunningen zijn getoetst aan de hand van vier CUWVO lozingseisen, een concentratie- en vrachteis voor zware metalen, een concentratie-eis voor cadmium en een eis voor andere stoffen als minerale olie en gechloreerde koolwaterstoffen (zie paragraaf 4.3.3). Voor elk criteria wordt gekeken of deze scherper dan (s), gelijk aan (g), zwakker dan (z) de CUWVO aanbeveling of zelfs totaal niet vermeld (nv) is. Het aandeel van deze vier groepen per categorie wordt weergegeven. categorie 1 2 3 totaal ii % vrachteis zware metalen s g z nv 72 83 40 195 100 100 100 100 86 35 10 49 1 31 33 21 0 25 57 23 13 9 0 8 concentratie-eis zware metalen cadmium s g z nv n % s g z n 29 27 32 29 0 5 0 3 38 53 21 112 61 60 53 59 6 7 15 8 4 6 0 4 12 100 58 18 100 56 4 100 75 34 100 59 42 39 25 38 andere afvalstoffen % s g z 100 100 100 100 74 66 81 71 26 34 14 28 0 0 5 1 De bedrijven met de grootste potentiele metaaivrachten (categorie 3) mogen in 57% van de gevallen voldoen aan zwakkere voorschriften dan volgens het CUWVO rapport nodig is. Wanneer dit percentage vergeleken wordt met de maar in 15% van de vergunningen opgenomen zwakkere concentratie-eis, vraagt dit om een verklaring. Wat opvalt bij het bekijken van de vergunningen is het ontbreken van een directe vrachtlimitering. Indirect wordt deze bereikt door een opgenomen concentratie-eis en een opgenomen limitering aan het debiet van de afvalwaterstroom. Het resultaat van de toetsing geeft aan dat juist deze methode vooral voor de groep van de grootste potentiele vervuilers tekortschiet. Het is vreemd te constateren dat in sommige van deze vergunningen toch gerept wordt van een navolging van de CUWVO aanbevelingen. 22 In 33% van de vergunningen van categorie 3 en 31% van categorie 2 bedrijven voldoet de opgenomen vrachtvoorschriften wel aan de CUWVO aanbeveling. Ook in een zeer groot aantal van deze vergunningen zou een bedrijf volgens de indirecte berekeningsmethode meer mogen lozen dan wenselijk is. In deze vergunningen voorkomt het expliciet opnemen van een limiet aan de metaalvracht deze overschrijding. De limietwaarde komt in de meeste vergunningen overeen met de CUWVO streefwaarde van maximaal 20 kg/jaar (cat. 2) of 50 kg/jaar (cat. 3). In 8% van de vergunningen is geen limiet voor de metaalvracht opgenomen. Bij de helft van deze gevallen is ook al geen concentratie-voorschrift aanwezig. Bij de andere 4% is er derhalve geen limiet gesteld aan de maximaal te mogen lozen hoeveelheid afvalwater. Het gaat bij al deze vergunningen om bedrijven met een zeer geringe afvalwaterstroom. Bijlage VII geeft aan dat ook voor deze eis het niet duidelijk is of er waterkwaliteitsbeheerders zijn waarbij een duidelijke trend aanwezig is. Het wel of niet expliciet opnemen van een gelimiteerd vrachtvoorschrift lijkt dus per aanvraag te verschillen. concentratie-eis a zware metalen Het toetsen van de vergunningen aan de hand van de criteria voor concentratie-voorschriften was niet gemakkelijk. Er is gekeken of de in de vergunning opgenomen lozingseisen overeenkomen met die uit het CUWVO rapport voor de reeds aanwezige of opgelegde saneringsmaatregelen. In het rapport hangt de aard van noodzakelijke maatregelen af van de categorie waartoe een bedrijf behoort. Uit de vergunningen blijkt dat deze categorie-indeling in de praktijk niet consequent wordt toegepast. Waterkwaliteitsbeheerders stellen de lozingsvoorschriften vast aan de hand van de aanvraag van een bedrijf. Wanneer een bedrijf lagere lozingseisen instuurt dan de CUWVO aanbevelingen, dan kan de waterkwaliteitsbeheerder alleen maar lagere voorschriften opnemen. Een waterkwaliteitsbeheerder mag nooit meer toestaan dan is aangevraagd. Bij het toetsen van de vergunningen wordt gekeken in hoeverre de in een vergunning opgenomen lozingseisen overeenkomen met de in een bedrijf aanwezige of opgelegde maatregelen. Niet de indeling per categorie, maar de indeling per aanwezige saneringsmaatregel wordt derhalve getoetst. Uit tabel 4.3 blijkt dat de indeling per categorie geen verschil geeft in het gehele beeld van de toetsing. Alle drie categorieen leveren ongeveer dezelfde bijdrage in de vier te onderscheiden toetsingsgroepen (scherper, zwakker, gelijk en niet vermeld). In 29% van de vergunningen worden strengere eisen aan de lozing van zware metalen opgelegd dan volgens het CUWVO rapport noodzakelijk zijn. Het ontbreken van een overweging in de vergunning en nog vaker 23 het gemis aan een motivatie van genomen keuzes is hier debet aan. In 8% van de vergunningen zijn duidelijk zwakkere eisen opgenomen dan volgens CUWVO wenselijk zijn (zie tabel 4.3). Vooral het relatief grote aandeel van categorie drie bedrijven is opmerkelijk. Het gaat hierbij echter om incidentele gevallen zoals de tabel in bijlage VII aangeeft. Bij geen van de waterkwaliteitsbeheerders is een trend te ontdekken dat deze grote bedrijven systematisch soepelere voorschriften krijgen. Een verklaring voor het grote aandeel van categorie drie is door het ontbreken van afwegingen in de vergunningen niet te geven. Het lijkt er echter op dat de saner ing van de grootste bedrijven meer moeite kost dan in het CUWVO rapport is aangenomen. Acht bedrijven, 4%, hebben in hun vergunning geen concentratie-eisen staan. Het gaat in al deze gevallen om zeer kleine bedrijven met zeer geringe afvalwaterlozingen van zware metalen. Aan de omvang van de lozing, het debiet, is meestal wel een limiet gesteld. In de vergunningaanvraag komen ook geen concentraties voor. Het in alle acht vergunningen ontbreken van afwegingen en motivaties geeft ruimte voor eigen interpretaties. b cadmium-eis In 34 vergunningen is ook een concentratie-eis voor cadmium opgenomen (zie tabel 4.3). In 58% van de vergunningen zijn strengere eisen opgenomen, vaak zelfs een factor 100 scherper. Het ene bedrijf dat niet voldoet aan de CUWVO aanbeveling zit midden in een sanering. De vergunning wordt na de sanering echter aangepast. Uit de gegevens in bijlage VII komt het beeld naar voren dat er voor cadmium geen eenduidige verschillen bestaan tussen de diverse waterkwaliteitsbeheerders. De resultaten per categorie geven hetzelfde beeld, zie tabel 4.3. c andere afvalstoffen Bij de toetsing is gekeken naar het voorkomen van een voorschrift voor minerale olie en/of gechloreerde koolwaterstoffen. In 112 vergunningen is hiervoor een voorschrift opgenomen (zie tabel 4.3). In 90% van deze vergunningen gaat het alleen om minerale olie. Hierbij komt naar voren dat veel waterkwaliteitsbeheerders, 71 % vande vergunningen), de CUWVO aanbeveling van 200 mg/liter te zwak vinden. Meestal wordt een concentratie-eis van 100 mg/liter voorgeschreven, varierend van het totaal niet mogen lozen (afvoeren naar een verwerkingsbedrijf) tot 300 mg/liter. Deze laatste beslaat de gehele groep met een zwakkere eis dan volgens CUWVO nodig is. Wanneer in de vergunningen een lozingseis voor gechloreerde koolwaterstoffen is opgenomen, komt deze overeen met de CUWVO aanbeveling van 1 mg/liter. Uit tabel 4.3 blijkt tevens dat de resultaten voor de drie categorieen geen verschillen opleveren. 24 De waterkwaliteitsbeheerders hanteren dus een zelfde aanpak voor iedere categorie. Er zijn ook geen eenduidige verschillen aan te geven in de resultaten van de diverse waterkwaliteitsbeheerders (zie bijlage VII). 4.3 Analyse van afvalstortplaatsen 4.3.1 Grootte van de bedrijfstak In Nederland zijn circa 300 nog open zijnde en/of nog uit te breiden stortplaatsen van voornamelijk huishoudelijk afval (CUWVO werkgroep VI, 1987b). Alleen de in het archief van het RIZA aanwezige WVO-vergunningen, verleend in de periode 1988-1993, zijn in dit onderzoek meegenomen. Net zoals dit voor de galvanische industrie geldt bestaat er een verschil tussen de grootte van de groep volgens het archief van het RIZA en de waterkwaliteitsbeheerders. Van de in totaal 55 verleende WVO-vergunningen (zie tabel 4.1) blijft uiteindelijk een groep van 36 over. In een aantal gevallen is de vergunning niet (compleet) aanwezig, een aantal vergunningen zijn nog eens gereviseerd in de periode (dubbeltelling), een tweetal vergunningen zijn nog in het aanvraagstadium en een ander tweetal zijn in 1993 opnieuw aangevraagd en nog niet afgehandeld (zie ook bijlage VIII). De 36 vergunningen zijn verstrekt door 18 waterkwaliteitsbeheerders, een gemiddelde van 2,0 vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder, varierend van 1 tot 4 vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder. 4.3.2 Opzet van de analyse De opzet van de analyse voor afvalstortplaatsen is identiek aan die van de galvanische industrie, beschreven in paragraaf 4.2.2. In het kort luidt deze als volgt: 1 Nagaan van CUWVO aanbevelingen en opstellen van toetsingscriteria (paragraaf 4.3.3); 2 Toetsing van vergunningen aan de hand van de criteria (paragraaf 4.3.4); 3 Analyse van toetsingsresultaten (paragraaf 4.3.4); 4.3.3 De CUWVO aanbevelingen en de toetsingscriteria Naast de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO), waarin het waterkwaliteitsbelang centraal staat, hebben de Wet Bodembescherming, Afvalstoffenwet, Wet Chemische Afvalstoffen en Hinderwet ook raakvlakken met de percolatieproblematiek van stortplaatsen. De onderlinge verhouding is hierbij expliciet geregeld. Het afvalwater van stortplaatsen bestaat voornamelijk uit geinfiltreerde neerslag die percoleert 25 en vervolgens uittreedt. Deze stroom is al dan niet gemengd met oppervlakkig afstromende neerslag en/of kwelwater. De kwaliteit van het afvalwater wordt ondermeer bepaald door de aard van de gestorte afvalstoffen. In een vergunning ingevolge de Afvalstoffenwet wordt aangegeven welke stoffen wel of niet gestort mogen worden. Wanneer de waterkwaliteit gebaad is bij extra maatregelen, dan moeten in de WVO-vergunning aanvullende voorschriften opgenomen worden (CUWVO werkgroep VI, 1987b). Op basis van de Afvalstoffenwet is een Richtlijn gecontroleerd storten vastgelegd. Ten aanzien van het op of in de bodem brengen van afvalstoffen geeft de Richtlijn aan dat de te nemen maatregelen om bodem en grondwater te beschermen aan de volgende uitgangspunten moeten voldoen: 1 Direct contact tussen afvalstoffen en bodem, grond- en oppervlaktewater dient te worden vermeden; 2 Verspreiding in de bodem van verontreinigd water afkomstig uit afvalstoffen dient te worden voorkomen; 3 De situatie waarin de stoffen op of in de bodem zijn gebracht dient beheersbaar te zijn en in de toekomst te blijven; 4 Regelmatige controle op de situatie en op de effectiviteit van de getroffen voorzieningen dient plaats te vinden. De Richtlijn is niet alleen van toepassing op nieuwe, maar ook op bestaande en uit te breiden stortplaatsen (CUWVO werkgroep VI, 1987b). De samenstelling van het afvalwater hangt naast de aard van de gestorte stoffen, contacttijd tussen afval en percolerend water vooral ook af van (bio)-chemische processen in het stortlichaam. Het organische afval wordt onder invloed van micro-organismen afgebroken. Hierbij zijn drie fasen te onderscheiden, eerst de aerobe, dan de zuurvormende en als laatste de methanogene fase. De laatste twee fasen zijn vooral van belang in de afvalwaterproblematiek van stortplaatsen (CUWVO werkgroep VI, 1987b). De aanwezigheid van zwarte-lijststoffen (o.a. cadmium en kwik) in het gestorte afval en afvalwater bepaalt dat in principe de best bestaande zuiveringstechnieken moeten worden toegepast. Deze stoffen moeten uit het afvalwater verwijderd worden (WVO, 1993). In het CUWVO rapport van September 1987 wordt echter aangegeven dat het aandeel van de zwarte lijststoffen in het percolatiewater ten opzichte van de overige verontreinigingen gering is. De zuiveringstechnieken zullen primair worden toegepast om de overige verontreinigen te verwijderen. Ook de zwarte-lijststoffen worden op deze manier met een redelijk rendement verwijderd. Aan de hand van best uitvoerbare technieken, een redelijk rendement tegen redelijke kosten, zijn indicatieve lozingseisen vastgesteld voor de zuurvormende en methanogene fase van 26 het afvalwater. zuur percolatiewater De gehaltes aan CZV (chemisch zuurstofverbruik), BZV (biochemisch zuurstofverbruik), N-Kj (stikstof Kjeldahl) en zware metalen zijn zodanig dat lozing van zuur percolatiewater na een van de volgende behandelingen op de riolering mogelijk is (voor een beschrijving van genoemde zuiveringstechnieken wordt naar het CUWVO rapport verwezen): - verdamping; - recirculatie, waarbij methanogeen percolatiewater ontstaat; - een aeroob systeem + flocculatie/precipitatie; - een anaeroob systeem 4- flocculatie/precipitatie. In het CUWVO rapport worden aanbevelingen gedaan ten aanzien van haalbare concentraties voor onder andere zware metalen. In bijlage IX zijn deze weergegeven. Mede gelet op de kosten in het kader van heffingen en nodige zuiveringen, krijgt het lozen van methanogeen percolatiewater de voorkeur boven zuur percolatiewater. Recirculatie van het percolaat versnelt het afbraakproces en de methanogene fase wordt zo eerder bereikt (CUWVO werkgroep VI, 1987b). methanogeen percolatiewater Rechtstreekse lozing op het oppervlaktewater van methanogeen percolatiewater is mogelijk na toepassing van een van de volgende zuiveringstechnieken (voor een beschrijving van de technieken wordt naar het CUWVO rapport verwezen): - hyperfiltratie (2 secties); - een aerobe behandeling in combinatie met hyperfiltratie (1 sectie); - verdamping in combinatie met hyperfdtratie (1 sectie). Lozing van onbehandeld memanogeen percolatiewater op de gemeentelijke riolering wordt toelaatbaar geacht. Uit kostenoverwegingen in het kader van heffingen kan een voorbehandeling van het afvalwater toegepast worden. In bijlage IX zijn de CUWVO aanbevelingen voor de concentraties van onder zware metalen weergegeven. Bij lozingen via de gemeentelijke riolering op de RWZI kunnen aan de parameters CZV, BZV en N-Kj geen algemeen geldende lozingseisen worden geformuleerd. Specifiek lokale omstandigheden bepalen dit in grote mate, maar doorgaans zullen deze parameters geen probleem opleveren. 4.3.4 Resultaten van de toetsing Alle geselecteerde vergunningen zijn nagelopen aan de hand van een vragenlijst. In deze vragenlijst zijn de CUWVO aanbevelingen opgenomen naast een aantal algemene vragen omtrent grootte van stort e.d. De vragenlijst is in zijn geheel in bijlage IX weergegeven. 27 De totale groep bestaat slecht uit 36 vergunningen, verleend door 18 waterkwaliteitsbeheerders. In tegenstelling tot de analyse van de galvanische industrie zullen bij deze analyse alle vergunningen als een groep worden beschouwd. Verschillen tussen waterkwaliteitsbeheerders komen hier dus niet ter sprake. Algemene impressie - De voorschriften in de WVO-vergunning voor afvalstortplaatsen hangt in grote mate af van de vergunning ingevolge de Afvalstoffenwet. Deze samenhang is terug te vinden in bijna alle vergunningsaanvragen. In de WVO-vergunningen worden namelijk alleen die voorschriften opgenomen die voor de waterkwaliteit van belang zijn. Voor andere gegevens en motivaties van algemene keuzes en afwegingen is het vaak nodig de aanvraag, een Milieu Effect Rapportage (MER), de vergunning ingevolge de Afvalstoffenwet door te spitten. - De aanvragen hebben in een groot aantal van de gevallen betrekking op de uitbreiding van een stortplaats. Het oude gedeelte voldoet meestal niet aan de Richtlijn gecontroleerd storten. Niet bij alle aanvragen is duidelijk aangegeven of de afvalwaterstroom uit het oude en nieuwe gedeelte apart worden behandeld en geloosd. Bij 4 vergunningen bevindt de stort zich in de nazorgfase (de stort is reeds afgedekt). Op deze stortplaatsen is geen bodemafdichting aanwezig. In alle aanvragen wordt aangegeven dat er maatregelen getroffen zijn of worden voor de bovenafdichting van de stortplaats. - In 15 van de 36 vergunningen, 42 %, wordt expliciet naar het CUWVO rapport verwezen. - In 23 vergunningen zijn lozingseisen opgenomen voor zwarte-lijststoffen. Lozingsvoorschriften Bij het bekijken van de vergunning is een indeling gemaakt tijdens welke fasen afvalwater geloosd mag worden. Dit geeft het volgende beeld: - methanogeen percolatiewater 27 vergunningen; - zuur percolatiewater 1 vergunning; - beide soorten 8 vergunningen. De toetsing van de vergunningsvoorschriften aan de CUWVO aanbevelingen zal per categorie plaatsvinden. methanogeen percolatiewater (27 vergunningen) Op maar vier stortplaatsen wordt het afvalwater op het oppervlaktewater geloosd. In twee gevallen wordt de afvalwaterstroom eerst gezuiverd, bij een stortplaats is niet uit de vergunning te achterhalen of er zuiveringstechnieken worden toegepast. De vierde lozing zal na bouw 28 van een zuiveringsinstallatie ook niet meer ongezuiverd op het oppervlaktewater komen. In 1 vergunning is geen lozingseis aan onder andere zware metalen gesteld. Het gaat hierbij om een tijdelijke vergunning (gedoogsituatie). Van de 26 vergunningen met een lozingsvoorschrift vallen in 20 vergunningen (77%) de lozingseisen binnen de CUWVO aanbeveling. In een vergunning (3%) zijn duidelijk zwakkere eisen opgenomen en in de overige 5 vergunningen (20%) vallen een aantal stoffen wel en een aantal net niet binnen de CUWVO voorschriften. Van de 23 stortplaatsen die afvalwater op de riolering lozen vindt in 14 gevallen toch nog een behandeling plaats. Recirculatie van percolatiewater vindt bij 10 storten plaats. Dit geeft aan dat zuur percolatiewater wordt omgezet in methanogeen percolatiewater. zuur percolatiewater (1 vergunning) De stortplaats die alleen zuur percolatiewater op de riolering loost voldoet aan de CUWVO aanbevelingen. Het afvalwater wordt voor lozing eerst gezuiverd. Slechts een stof ligt boven de in het CUWVO rapport aanbevolen concentratie. methanogeen en zuur percolatiewater (8 vergunningen) Bij 5 stortplaatsen wordt de afvalwaterstroom gescheiden afgevoerd, waarbij het zure percolaat na een in het CUWVO rapport vermelde behandeling op de riolering wordt geloosd. Het methanogene percolatiewater wordt in 4 gevallen naar de riolering gevoerd. In het vijfde geval wordt het water na behandeling op het oppervlaktewater gestort. In alle vergunningen zijn voor zowel het methanogene als zure percolaat lozingseisen opgenomen die in het CUWVO rapport overeenkomen met die voor zuur percolatiewater. In alle vergunningen ontbreekt een motivatie en het wordt niet duidelijk waarom juist deze eisen zijn gebruikt. Van 3 stortplaatsen wordt het gemengde afvalwater na behandeling via de gemeentelijke riolering naar een RWZI afgevoerd. De concentraties van de afvalstoffen komen overeen met die voor zuur percolaat, zoals deze in het CUWVO rapport staan. De waterkwaliteitsbeheerders volgen dus ook bij het opstellen van lozingsvoorschriften in deze vergunningen de CUWVO aanbevelingen. Het gaat hierbij namelijk in feite om verdund zuur percolatiewater. 4.4 Discussie en conclusies De CUWVO rapporten zijn opgesteld om voor homogene bedrijfstakken tot een algemene aanpak van voorschriften en maatregelen voor afvalwaterstromen door diverse waterkwaliteitsbeheerders te komen. De groep van waterkwaliteitsbeheerders is een van de groepen die participeert in CUWVO. De vraag in dit onderzoek is in welke mate waterkwaliteitsbeheerders de CUWVO aanbevelingen in de praktijk toepassen. Hun deelname aan het tot stand komen 29 van de CUWVO rapporten mag de verwachting wekken dat het antwoord op de onderzoeksvraag 'volledig' is. Bij de analyse van de WVO-vergunningen voor de galvanische industrie en afvalstortplaatsen blijkt dat dit echter niet het geval is. De in de CUWVO rapporten opgenomen voorschriften en maatregelen zijn aanbevelingen en geen normen. Dit maakt het mogelijk dat in incidentele gevallen van de aanbevelingen afgeweken kan worden en zeker als de aanvraag zeer lage waarden bevat. Bij de galvanische industrie kwam naar voren dat vooral de aanbeveling van limitering van de metaalvracht aan zware metalen nogal eens afwijkt van de CUWVO aanbeveling. Vooral bij bedrijven met een potentiele metaalvracht boven de 250 kg/jaar (categorie 3), maar ook bij de iets kleinere bedrijven (categorie 2) komt het namelijk voor dat de concentratie-voorschriften wel binnen de CUWVO aanbeveling valt, maar dat niet is gedacht aan het expliciet opnemen van een maximale jaarvracht aan zware metalen. De concentraties en het maximaal te mogen lozen hoeveelheid afvalwater overschrijdt de CUWVO aanbeveling soms wel met een factor 2 tot 5. Dat het wel degelijk mogelijk is een vrachtvoorschrift op te nemen toont het grote percentage van deze bedrijven die een jaarvracht aan zware metalen mogen lozen die (bijna) gelijk is aan de CUWVO aanbeveling. Afwijkingen van de CUWVO aanbevelingen komen in de vergunningen van de galvanische industrie vooral bij de concentratie-voorschriften voor. Uit de grote mate van diversiteit in deze voorschriften blijkt dat waterkwaliteitsbeheerders specifieke bedrijfsafhankelijke lozingseisen opleggen, die meestal overeenkomen met de aanvraag. Toch is het jammer dat in het overgrote deel van de vergunningen geen motivaties en afwegingen zijn opgenomen. Het wordt op deze manier voor een buitenstaander niet meteen duidelijk op welke uitgangspunten een vergunning is gebaseerd. In 33% van de vergunningen is expliciet naar het CUWVO rapport verwezen. In deze gevallen wordt al aangegeven dat de waterkwaliteitsbeheerder bij het opstellen van de voorschriften van de WVO-vergunning in de geest van de CUWVO aanbevelingen handelt. Bij 42% van de vergunningen voor afvalstortplaatsen wordt het CUWVO rapport in de overweging vermeld. De analyse van vergunningen voor afvalstortplaatsen geeft aan dat in bijna alle verleende vergunningen de CUWVO aanbevelingen zelfs exact worden opgevolgd. Alleen de in het CUWVO rapport aanbevolen zuiveringstechnieken blijken in de praktijk door andere methoden te zijn vervangen, waarbij dezelfde lozingseisen gehanteerd blijven. Op een uitzondering na is het duidelijk dat de lozingsvoorschriften gebaseerd zijn op die uit het CUWVO rapport. Het resultaat van de evaluatie van bodemsaneringen (van Pijkeren, 1992) geeft dezelfde indicatie als het resultaat van de twee in dit onderzoek onderzochte bedrijfstakken. In eerste instantie komt de gedachte naar voren dat niet alle waterkwaliteitsbeheerders het CUWVO 30 rapport als basis gebruiken bij het opstellen van de WVO-vergunningen. Wanneer echter gespecificeerd naar de vergunningen wordt gekeken, blijkt dat eigenlijk alle waterkwaliteitsbeheerders weldegelijk in de geest van het CUWVO rapport handelen. Ze benutten de mogelijkheid van aanbevelingen boven normen om zo voor specifieke aanvragen specifieke voorschriften op te stellen. In incidentele gevallen zal wel eens niet aan de aanbevelingen worden voldaan. Het opnemen van een verklaring hiervoor in een vergunning kan de achterliggende gedachte van een waterkwaliteitsbeheerder verduidelijken. Dus in totaal kan gezegd worden dat nagenoeg altijd in de geest van de CUWVO wordt gehandeld. Dit leidt ertoe dat schattingsgewijs in de orde van grootte van 80% de doelstellingen in grote lijn worden gevolgd. De afwijkingen die met name bij de vrachten bij de grotere galvanische bedrijven voorkomen behoren niet voor te komen. Het ontbreken van motivaties, welke bij overheidsbesluiten verplicht zijn, zorgt vaak voor geen duidelijkheid omtrend de grondslag van deze afwijkingen. 31 32 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 5.1 Conclusies - De stand van zaken in de WVO-vergunningenverlening kan in de huidige situatie moeilijk geschetst worden. Het aantal verleende WVO-vergunningen bekend bij het RIZA en bij waterkwaliteitsbeheerders, verschilt namelijk in grote mate. De situatie omtrent het aantal vergunningplichtige bedrijven is bij de meeste waterkwaliteitsbeheerders redelijk goed bekend. - Door de regionale waterkwaliteitsbeheerders en regionale directies rijkswaterstaat zijn respectievelijk 0,58 en 0,43 van het totaal aantal benodigde WVO-vergunningen verleend. - Bij de analyse van de WVO-vergunningen voor de galvanische industrie blijkt dat waterkwaliteitsbeheeiders op verschillende manieren vergunningen opstellen. In dit onderzoek komt naar voren dat bij geen waterkwaliteitsbeheerder een trend in het niet naleven van de CUWVO aanbevelingen te ontdekken is. Het doel van dit onderzoek is niet uit het beoordelen van waterkwaliteitsbeheerders, maar het evalueren van de CUWVO aanbevelingen. - Ondanks dat niet alle CUWVO aanbevelingen in alle verleende WVO-vergunningen voor de galvanische industrie te herkennen zijn, wordt het toch duidelijk dat de onderzochte waterkwaliteitsbeheerders in de geest van de CUWVO aanbevelingen handelen wat betreft de concentratie- en vrachteisen. Alleen voor de categorie van de grootste lozers wijkt dit beeld bij de vrachteis in negatieve zin af. - De situatie bij WVO-vergunningen van afvalstortplaatsen laat ook zien dat het beleid van waterkwaliteitsbeheerders bij het vaststellen van voorschriften in bijna alle gevallen gebaseerd is op de aanbevelingen uit het CUWVO rapport. - De door CUWVO ontwikkelde modellen voor de vergunningaanvraag en de opzet van de vergunning worden in grote mate toegepast. 5.2 Aanbevelingen - Indien de behoefte bestaat om inzage te krijgen in de stand van zaken in de vergunningverlening zal het oprichten van een soort databank voor aantallen verleende vergunningen en vergunningplichtige bedrijven uitkomst bieden. 33 Het in de vergunningen opnemen van motivaties en afwegingen voor de opgenomen voorschriften is niet alleen verplicht, maar zal ook de leesbaarheid vergroten. Tevens worden op deze manier lozingseisen die afwijken van de CUWVO aanbevelingen verklaard. 34 LITERATULRLIJST CUWVO, 1994, Functie, werkwijze, samenstelling. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1979, Aanbevelingen met betrekking tot de sanering van de lozingen van niet- zuurstofbindende en toxische stoffen door de verf -lak -en drukinktfabrieken. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1981, Afvalwaterproblematiekmetaalindustrie. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1982, Afvalwaterproblematiek grafische industrie. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1986, Afvalwaterproblematiek van ziekenhuizen. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1987a, Afvalwaterproblematiek fotografische industrie. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1987b, Zuivering van percolatiewater van stortplaatsen voor voornamelijk huishoudelijke afvalstoffen. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1987c, Afvalwaterproblematiek bij de oppervlaktebehandeling van metalen. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1988a, Afvalwaterproblematiek houtreinigingsbedrijven. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1988b, Afvalwaterproblematiek van detextielveredelingsindustrie. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1989a, Afvalwaterproblematiek zeefdrukkerijen, Aanbevelingen met betrekking tot de sanering van afvalwaterlozingen door zeefdrukprocessen. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1989b, Afvalwaterproblematiek van laboratoria, herziene nota. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1989c, Afvalwaterproblematiek van auto- en aanverwante bedrijven, herziene nota. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1991a, Waterverontreinigingsproblematiek bij het stralen en conserverenbij scheepswerven voor beroepsvaart en grote jachten. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. CUWVO werkgroep VI, 1991b, Waterverontreinigingsproblematiek bij het afspuiten van recreatievaartuigen. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage. Mensink, A.J.M., Quarles van Ufford, C.H.A. enJ.M.M. Veeken, 1988, Naar een preventief milieubeleid, Onderzoek naar belemmeringen en mogelijkheden voor preventie bij de houtconserverings- en galvanische industrie. Nijmeegse Milieukundige Studies nr 1, Katholieke Universiteit Nijmegen, interfacultaire vakgroep Milieu, Natuur en Landschap, Nijmegen. Pijkeren, D.E. van, 1992, Evaluatie CUWVO-rapport "Afvalwaterproblematiek Bodemsaneringen", concept nota. RIZA, Lelystad. Provincie Utrecht, 1991, Jaarverslag 1990, waterkwaliteitsbeheer in de provincie Utrecht. Provincie Utrecht, Utrecht. Wang, C.S., 1992, Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO); vergunningverlening en handhaving door de waterkwaliteitsbeheerders, 1989-1990. Kwartaalbericht rechtsbescherming en veiligheid 1992-2, pag. 23-31. Wang, C.S., 1993, Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO); vergunningverlening en handhaving voor de waterkwal iteitsbeheerders 1990-1991. Kwartaalbericht milieustatistieken 1993-3, pag. 31-39. WVO, 1993, Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Koninklijke Vermande, Lelystad. BIJLAGEN I II III IV V VI VII VIII IX CUWVO EN AMVB-PLICHTIGE BEDRIJVEN CUWVO BEDRIJFSTAKKEN EN SBI-CODES VERKLARING SBI-CODES WATERKWALITEITSBEHEERDERS AANTAL VERGUNNINGEN PER BEDRIJFSTAK VOOR W ATERKWALITEITSBEHEERDERS SELECTIE VERGUNNINGEN PER WATERKWALITEITSBEHEERDER VOOR GALVANISCHE INDUSTRIE RESULTATEN TOETSING PER WATERKWALITEITSBEHEERDER VOOR GALVANISCHE INDUSTRIE SELECTIE VERGUNNINGEN PER WATERKWALITEITSBEHEERDER VOOR AFVALSTORTPLAATSEN TOETSINGSCRITERIA VOOR AFVALSTORTPLAATSEN BIJLAGE I Tabel: CUWVO EN AMVB-PLICHTIGE BEDRIJFSTAKKEN Een lijst van bedrijfstakken die op grond van Algemene Maatregel van Bestuur WVO-plichtig zijn. Daarnaast worden alle bedrijfstakken gegeven waarvan een CUWVO werkgroep VI rapport is verschenen. De AMvB bedrijven zijn in 2 fasen aangewezen (1 jan. 1984 en 22 juni 1989). AMvB bedrijven CUWVO rapporten over V fase: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 (petro-)chemische industrie ertsverwerkende industrie bedrijven die afvalstoffen opslaan, behandelen of verwerken bedrijven die oppervlakken van materialen behandelen bedrijven vooroppervlaktebehandeling van metalen verf-, lak- en drukinktfabrieken verf-, lak- en drukinktfabrieken leerlooierijen houtimpregneerbedrijven bedrijven die hout impregneren vatenreconditioneerbedrijven vatenwasserijen en tank(auto) cleaningbedrijven papier- en kartonindustrie 2' fase: 10 zeefdrukkerijen II fotografische bedrijven met laboratoria (produktiecapaciteit > 20.000 m2 papier per jaar) 12 text iel veredel ingsbedrij ven 13 bedrijven die backinglagen op tapijt aanbrengen 14 algemene, academische en categorale ziekenhuizen 15 geintegreerde laboratoria die meer dan 10.000 m3 afvalwater per jaar lozen en analytische laboratoria 16 houtreinigingsbedrijven 17 bedrijven die meer dan 1000 personenauto's per jaar deconserveren 18 motorrevisiebedrijven 19 bedrijven met een vervuilingswaarde > 5000 i.e. of met een afvalwaterdebiet > 500 mVetmaal 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 - zeefdrukkerijen fotografische industrie textielveredelingsindustrie textielveredelingsindustrie ziekenhuizen laboratoria houtreinigingsbedrijven auto- en aanverwante bedrijven auto- en aanverwante bedrijven grafische industrie afvalstortplaatsen champignonteeltbedrijven bodemsaneringsprojecten bestrijdingsmiddelen-formulerendebedrijven tandheelkundige verzorging agrarische bedrijven en bestrijdingsmiddelen het afspuiten van recreatievaartuigen het stralen en conserveren bij scheepswerven voor de beroepsvaart en grote jachten glastuinbouw bloembollenteelt Opmerking: Een - betekent dat er geen overeenkomstige bedrijfstak is BIJLAGE II Tabel: 1 2 3 4 5 6 7 8 CUWVO BEDRIJFSTAKKEN EN SBI-CODES Een lijst van de CUWVO bedrijfstakken met hun bijbehorende SBI codes. De landbouwsector en bodemsaneringen blijven buiten beschouwing. Alleen die bedrijfstakken worden onderzocht die AMvB-plichtig zijn en in een CUWVO rapportage zijn behandeld. Tevens wordt het jaar van verschijning van het meest recente CUWVO rapport vermeld. CUWVO rapport SBI code jaar verf, -lak en drukinktfabrieken grafische industrie ziekenhuizen fotografische industrie afvalstortplaatsen galvanische industrie houtreinigingsbedrijven textielveredelingsbedrijven 2951, 2952, 2930 1979 2711 -2718 9311, 9312, 9386 1982 1986 3930, 2994, 9927 1987 9925 1987 3493, 3494, 3496, 3499 1987 2571, 9816 1988 2240, 2241, 2242, 2249 1988 2250, 2252 9 zeefdrukkerijen 10 laboratoria 11 auto- en aanverwante bedrijven 12 stralen en conserveren van beroepsvaart 13 afspuiten van recreatievaartuigen 14 houtconserveringsbedrijven 2719 1989 9752, 9759 1989 6630, 6821 - 6825, 6829, 3574, 9821 1989 3742 - 3745 1991 3741, 6754 1991 2523 - 2525 1992 BIJLAGE III VERKLARING SBI-CODES Tabel: Een lijst van de gebruikte sbi-codes bij de bepaling van de CUWVO bedrijfstakken (zie ook bijlage II) en hun omschrijving. code verklaring 2240 2241 2242 2249 2250 2252 textielveredelingsindustrie textielblekerijen, -ververijen, -drukkerijen loonblekerijen, -ververijen, -drukkerijen textielveredelingsbedrijven n.e.g. tapijtindustrie tapijtfabrieken 2523 2524 2525 houtconserveringsbedrijven creosoteerbedrijven zoutimpregneerbedrijven 2571 9816 meubelfabrieken (hout) ontlakken van hout 2711 2712 2713 2714 2715 2716 2718 krantendrukkerijen boekdrukkerijen offsetdrukkerijen diepdrukkerijen fotolithografische en chemografische bedrijven loonzetterijen kopieerinrichtingen, lichtdrukkerijen e.d. 2719 grafische bedrijven n.e.g. 2930 2951 2952 verf- en kleurstoffenindustrie verf-,lak-, vernisfabrieken drukinktfabrieken 3493 3494 3496 3499 galvanobedrijven anodiseerbedrijven verzinkerijen (thermisch) beitserijen 3741 6754 nieuwbouw- en reparatiewerven van jachten jachthavens 3742 3743 3744 3745 nieuwbouw- en reparatiewerven van binnenvaartschepen nieuwbouw-en reparatiewerven van vissersvaartuigen, zeesleepboten, baggermaterieel, booreilanden e.d. nieuwbouw- en reparatie van kustvaartuigen nieuwbouw- en reparatiewerven van overige zeeschepen 2994 3930 9927 fotochemische produktenfabrieken foto- en filmlaboratoria afvalstoffen verwerkende bedrijven n.e.g. 3574 motorenrevisiebedrijven 6630 6821 6822 6823 6824 6825 6829 9821 benzine service stations autoreparatiebedrijven (garages) autoplaatwerkerijen autospuitinrichtingen autobeklederijen deconserveringsbedrijven autoreparatiebedrijven n.e.g. autowasserijen 9311 9312 9386 algemene ziekenhuizen academische algemene ziekenhuizen medische laboratoria 9752 9759 overige technische e.a. natuurwetensch research- e.d. wetenschappelijke ins 9925 vuilstortplaatsen BIJLAGE IV WATERKWALITEITSBEHEERDERS Tabel: Verklaring van de gebruikte afkortingen van de regionale waterkwaliteitsbeheerders en de regionale directies rijkswaterstaat. afkorting waterkwal iteitsbeheerder 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 GRWWO HFLEV HHWBR HHRL HHUS HHDL HHSL PRVGR PRVUT PRVFR GEMAM WSDO WSWAL WSMK WSAA WSDRA WSR&D ZSA&G ZSDR ZSHEW ZSLIM ZSOG ZSRIV ZSVEL ZSWOV groot waterschap van Woerden heemraadschap Fleverwaard hoogheemraadschap west-Brabant hoogheemraadschap van Rijnland hoogheemraadschap uitwaterende Sluizen hoogheemraadschap van Delfland hoogheemraadschap van Schieland provincie Groningen zuiveringsbeheer provincie Utrecht dienst water en milieu provincie Friesland (sinds 1 jan 1993: waterschap Friesland) riolering en waterhuishouding Amsterdam waterschap de Dommel waterschap Walcheren waterschap de Maaskant waterschap de Aa waterschap de drie Ambachten waterschap Regge en Dinkel zuiveringsschap Amstel en Gooiland zuiveringsschap Drenthe zuiveringsschap Hollandse eilanden en Waarden zuiveringsschap Limburg zuiveringsschap oostelijk Gelderland zuiveringsschap Rivierenland zuiveringsschap Veluwe zuiveringsschap west-Overijssel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 RWDRE RWFLE RWFR RWGEL RWGR RWLIM RWNH RWNBR RWOV RWUTR RWZLD RWZH RWBER RWNDZ RWZZW rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat rijkswaterstaat directie directie directie directie directie directie directie directie directie directie directie directie directie directie directie Drenthe Flevoland Friesland Gelderland Groningen Limburg noord-Holland noord-Brabant Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland Benedenrivieren Noordzee Zuiderzeewerken £j NtflOO P P p cn n M £ C ? 'i r— s x ^ cn *r, c p -t tn •n •t T1 jj tn f«1 CI p p s — o x 5 -c m p »r» cr r P *o m T~ 7? r^ ' l <N p O 5 n r8 «-» ^ r-i TI c P e p ™ t r* •fi tn «f ^ jn pi l/S 0/0 2/3 4/4 17/18 0/4 3/3 0/7 0/0 1/20 9/9 4 5 0/0 1/1 9/31 6/6 3/3 0/2 2/2 2/3 10/11 25/27 2/4 0/(1 01) 3/10 0/0 0/7 0/0 N Ci QC x ci N C? -T in 0/0 1/1 3 cn 6/6 Z/Z 0/0 U) 0(1 <*"» -'. II/l a u I u 2 £f)QO 3 2 = 5 S 2 ^ 1 g c ^~ 8 r~ - 156 JB — 0/0 a 3e 1 r— s £2 cn 0/0 —« 0/0 ^ 0/0 —. 'w -* in ! 0 & s — a ' i 0/0 s a t cn = cr 'r § s in r o C •t «", r-i r*"' e | Cl 9 '1 N ^r. c 0/0 1m «•. ~~ „ cn 5 — -1 a jn S 0/2 e SO 0/2 p 'r. "\ 0/0 p r * p p 0/0 3 " » •£ -c N 0/0 r^ 5 5 m 47/51 p cb -T a 6 0/7 p 2/2 26/29 2'2 '1 -1 2/2 a -T CC cr: ^ «~ g -J •f. u u — I u u- § 2 O.Q5>U.O: ON a-Q5>3H oo <y mi X Z Q J c -T 00 5 c CC B T Cl 1 IS u > ^ o c p tn ts r- >T) o a c p S c r —• t« c- • £ - 5 r- cr C ri 2 -1 t- o M Cl m in tn ". ". cr r r O ~ - p a p r g fi XXOv t KSQSJ o cr - oa^o v" r w-i -C in s r i ' j c cr -T r m l •ri o c^e*- o CT Cl 1 V ts 33U,_1W> (50 -r — r cr f> KI^CQQJ ^ r c a.tx\>Oo£ C- XX^ vo — c T c c cr ci '~ = Ifl " p•• p • <s ' g• c Ifl — = fN fN — op ^ ^ — ^ r mm __ r6n T cr cr Cl Cl in 0 p r- fN r1 p ^ r* r '1 p • p • r* r- m cr —• - s rt Q C r o Oi c~ 9 c c ". -r r'l 'i c fi :c c cn — -r fN -r -r in in c; >Tk r) N — Cl '' — — — Cl „ s p 3 cr ~ " = - P — o g cr cr , , *— p cr p __ = r O . S r: 4) N ••" £ 2 X 1> X3 2J -5 22 s. 9 2 yi •n x " r • tn X cn s S r- — a (N N • i r- o o cr 5 S BS "- = -i - p r c — fN fl rt — ^ --> jg I ^ a. c ttfli 11J | - N f l « l f l \ B h O O » O g 3 g o g 3 g o g o 3 3 —g 3 3 g 3 g 3 ij> g g g 3 3 33 N 5 o - g S S S S S g g g g g o o 3 3 S 2 QS^ZOO 2 g 3 g o o 3 g S — fN — g g g ? 3 3 — o o o o o — g g g g g g o o o o o o o S S g g S o g g 3 3 S o o o — — g g S o o o g g m g 3 o o o g —ggggg o g o g o g — o — o — o o o oo o o — <n o o g g o o g g 3 3 QS^ZQN 2 osteoma: 0/16 ft! S 2/3 3/3 2 S - 0/0 « 1/1 m 2 0/0 0/0 CM 0/0 0/0 0/0 0/0 1/0 0/0 0/0 0/0 0/0 <* \Z 0/0 QS^-J — S ;§ 0/0 VO g— 3— g — — 3— o o 0/0 QS^ZE o 0/0 P c? 2: — Bt! C I U2 s QJ^OO: p g c g c S S S S o r - o o o o o o _ fN — O O 2o $ 06 1 -S o g g g g g g g g g g g 3 S 3 S S S S o 3 3 S S Q fS m -3 .. J - a •S 5 •c ja a G I cr E d D o c 5 £ I I* z •s ^j •-•. -> = — s. •— 3 = cr V f «J 8^ -_i <— _> 8 -<. o •-< C •^ .^ Q i V N ra 4> •c 5 .a ws 3 g£ 2 a £ - n f o t m i e h o o j i 2ts 5,r> >« •a •«3 .k. C (S M 00 - £* S- 9* —— — u x : .c o o 53 j= u o u U> V) VI I4> C4> u< O ~ — — ^ ^ ^ -J 2 a 1 JZ « 3 fc M!*i — u g j- I SB cr .— > 6 — 5 *J c -2 M M H g 8 i 5 0 3 c_ VI t 3 ^ CA C ^ Z _ < > — c^ ft! - > ^ < X t/5 M ^ ^ SCH •ri ifische i ndu strie rf, -lak utimpre gneerbe utreinig ingsbed jfdrukkerije — t- 3 0/0 oo as^zcaos g g 0/0 BS£0> 1/0 I ON 0/0 g g g g g g g g g g S 3 3 3 S S 3 8 o 3 ca p g M ^ BIJLAGE VI SELECTIE VERGUNNINGEN PER WATERKWALITEITSBEHEERDER VOOR GALVANISCHE INDUSTRIE Tabel: Het totaal aantal verleende vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder (regionale waterkwaliteitsbeheerders en rijkswaterstaat directies) voor galvanische bedrijven in de periode van 1988 - 1993. De grootte van de groep die meegenomen wordt bij toetsing van de vergunningen aan de CUWVO aanbevelingen wordt gegeven. Tevens wordt een verklaring gegeven voor het verschil tussen het totale en geselecteerde aantal. wkbk totaal selectie reden ontbreken in selectie niei-compleet in archief meer dan 1 verg in periode inlrekking vergunning i overig 1 HFLEV I 1 0 0 0 0 2 HHWBR 10 4 0 3 2 1 3 HHRL 6 5 1 0 0 0 4 HHUS 32 28 1 3 0 0 5 HHDL 7 6 0 1 (1 0 6 PRVGR 1 1 1) 0 0 0 7 PRVUT 14 13 0 1 0 0 8 PRVFR 11 9 II 0 0 2 9 WSDO 22 15 0 1 2 •I 10 WSMK I) 0 0 0 0 1 1 11 WSAA 15 13 1 1 0 12 WSDRA 1 1 0 0 0 (i 13 WSR&D 8 7 0 1 0 0 14 ZSA&G 3 1 1) 0 2 0 15 ZSDRE 3 14 3 0 0 0 0 16 ZSHEW 14 0 0 0 0 17 ZSLIM 35 23 2 7 1 2 18 ZSOG 17 15 0 2 0 0 19 ZSRIV 7 7 0 0 0 0 20 ZSVEL 17 14 1 2 0 0 21 ZSWOV 2 2 (1 0 0 0 22 RWBER 4 4 (J 0 0 () 23 RWGEL : 4 2 0 0 0 0 24 RWLIM 0 1 1) 2 1 25 RWUTR 4 4 0 0 0 0 26 RWZH 5 2 1 0 2 0 246 195 22 II 10 totaal BIJLAGE VII Tabel: RESULTAATTOETSING PER WATERKWALITEITSBEHEERDER VOOR GALVANISCHE INDUSTRIE Het onderscheid in de vergunningen van de galvanische industrie voor de verschillende waterkwaliteitsbeheerders (regionale waterkwaliteitsbeheerders en directies rijkswaterstaat). Alle verleende vergunningen van een waterkwaliteitsbeheerder (wkbh) worden getoetst aan de aanbevelingen uit het CUWVO rapport van de galvanische industrie. De vergunningseisen zijn "gelijk" aan de CUWVO norm, strenger of zwakker. Een uitleg van de verschillende aanbevelingen en de beoordelingscriteria staat in paragraaf 4.3.3. Bij de eisen voor cadmium en andere afvalstoffen worden alleen die vergunningen beschouwd die hiervoor ook en aanvraag hebben ingediend (de grootte van de groep is derhalve verschillend). De periode van 1988 tot en met 1993 is beschouwd. wkbk totaal toetsing CUWVO aanbeveling selectie s 1 2 3 4 5 f> vrachteis g 7. nv cadmium-eis s £ z HFLEV IOI cat 2 I I 0 0 1 (1 0 0 1 0 0 II 0 0 0 II HHWBR IOI cat 1 cat 2 cat 3 4 2 0 2 (l 1 0 0 n 1 (1 1 0 0 0 i 0 1 0 1 n II 0 0 (1 1 2 1 HHRL tot. cat 1 cat 2 cat 3 5 HHUS tot. cat 1 cat 2 cat 3 JN 2 1 1 0 3 0 II II 1) II (1 II concentratie-eis s 1 / m 1 0 0 0 I II " II II 0 3 1 1 0 0 2 (1 II 0 1 II II 'I II 2 1 2 1) 0 II 0 II 0 II andere afvalstoffen S g z 1 0 n 1 0 0 2 0 2 0 0 II 0 0 0 II 0 II 3 1 1 1 1 1 0 0 0 II 1 1 2 0 0 i) 0 II (I II II 2 (1 II 0 1 I 0 5 2 2 0 3 2 0 II 0 2 22 2 2 11 1 0 in 1 0 1 n 2 1 1 n 4 1 3 0 2 2 0 0 II 1 (2 5 S 6 il 0 0 4 1 4 5 2 n 1 II n HHDL tot. cat 1 cat 2 6 2 4 3 3 2 0 1 3 (i 0 (i II 0 2 4 0 1 1 II 1 3 0 1 1 1 0 0 1 II (i 1 1 0 1 0 ! n 0 II i) PRVGR tot. cat 3 1 1 (1 0 0 0 0 0 II 0 0 1 II II I I II 0 II II n II 0 0 0 0 0 0 13 6 s 2 0 '. I 0 II 0 4 1 0 0 0 i 0 8 0 4 0 3 0 1 0 II 7 5 1 6 5 2 0 5 1 1 II l 3 1 0 n l (i 0 11 6 4 1 2 1 1 0 0 0 9 7 1 1 3 0 il 4 1 1 0 0 (1 0 (1 0 II 0 II 2 1 2 0 0 0 6 (l II 0 3 4 0 1 3 3 0 II 6 7 II 2 1 1 " PRVUT tot. cat 1 cat 2 cat 3 B PRVFR tot. cat 1 cat 2 9 WSDO tot. cat 1 cat 2 cat 3 1 1 3 1? 12 3 6 IS 4 8 3 II 0 3 I) 0 0 0 6 1 5 3 3 0 II 1 3 ] 2 2 0 0 3 0 1) (1 II II 0 II (1 0 0 II 0 0 0 II 0 II (1 II II 1 7 II 0 II 2 0 1 1 2 0 * 2 0 0 3 0 0 (1 1) 12 3 6 3 II 0 I) 0 1) II (I (1 II 0 0 0 II 0 (1 0 0 10 WSMK tot cat 3 1 0 l II II 0 0 0 II 1 n (1 1 II l II II 0 0 II II 1 0 II 11 WSAA tot. cat 1 cat 2 cat 3 13 9 11 0 2 8 3 2 <> 1 0 0 0 0 1 0 0 1 1 0 7 1 0 2 0 0 2 0 0 2 II II II (1 9 0 II 2 0 n 0 0 2 II 0 II II II 0 II 0 (1 II 0 0 II 0 0 2 II 0 2 II 1 0 0 1 0 0 II (1 0 I) II 1 0 (1 1 II 0 II 0 0 1 0 0 0 0 0 II 0 0 7 5 1 II 1 ii 1 5 1 II 7 1 II II II II II II 1 ll (1 '. 4 1 1 0 1 II 1 (1 0 1 n 1 4 1 II 14 ZSA&Gtot. cat 2 1 II 1 II II 0 1 n II 1 0 0 1 II 0 0 1 0 II 1 '1 0 0 II 1 15 ZSDREtot. 1 1 II 0 1 0 1 n II 1 0 1 2 0 13 1 0 6 0 '1 6 1 0 1 II 0 1 0 II 12 WSDRAtot. cat 1 13 WSR&D tot cat 1 cat 2 2 2 1 3 2 0 1) 1 II 0 II cat 1 1 1 II 1) II II II II cat 2 2 1 II II 1 II II 0 16 ZSHEWtot. cat 1 cat 2 cat 3 14 9 4 1 6 il 0 3 4 II il 0 1 0 II (1 2 II 1 0 (1 0 0 0 II 17 ZSLIM tot. cat 1 cat 2 cat 3 23 9 8 6 7 (i II 0 3 2 2 5 4 II (1 II 18 ZSOG cat 1 cat 2 cat 3 15 6 7 1 0 II (' 0 1 II II (I (1 0 0 (l II 0 5 3 7 4 0 II 1 2 3 (I 0 II II II 0 3 2 1 s (I 1 4 0 II 0 19 ZSRIV tot. cat 1 cat 2 cat 3 7 2 3 2 5 1 2 0 1 (1 1 (1 II 1) 2 I II (1 1 II 1 II 20 ZSVEL tot. cat 1 cat 2 cat 3 14 6 2 2 4 3 6 1 II II 2 •i 1) 3 l 2 0 2 21 ZSWOVtot. cat 3 2 2 0 2 (1 n 2 0 22 RWBER tot. cat 2 cat 3 4 II 2 3 1 I n 0 23 RWGELtot. cat 2 2 2 24 RWUTRtot cat 1 cat 2 4 4 25 RWZHtot cat 1 tot. 11 0 0 1 0 0 6 0 0 II 1 1 0 0 0 0 1 0 0 0 1 0 6 2 4 0 0 0 0 0 2 0 2 0 0 0 0 0 II 1 0 (l 12 10 1 5 1 1 2 3 II 5 6 0 (1 1 0 1 0 0 0 II 0 2 12 1 (1 HI II 1 3 0 0 II 0 5 1 II II 1 4 0 II n II 4 2 1 II 0 11 1 1 (1 II 1 II II 2 0 1 II (1 II 0 1 1 (1 II II 1 " <> 5 (1 3 II 1 II 0 2 II 1 2 II II II 2 2 1) 2 n 0 (1 II 4 1 II 0 2 9 0 0 2 0 0 6 0 2 1 0 II II II II 1 1 0 II II 0 0 II 11 1 1 0 II II 2 2 II 1 II 1 II 4 I) 0 1 0 1 (1 1 II 3 II 0 II 1 Ii 0 II 0 II 0 1 II (1 1 II II 2 II 1 1 1) (I II II n 2 II 1 1 II 0 2 2 II II II 0 0 0 0 0 0 0 3 0 II II II II II il 0 4 0 0 0 II (1 0 1) 0 3 1 l (1 1) 0 (1 1) 0 II 4 3 1 II 3 0 0 1 0 0 0 0 0 0 2 0 II 0 II II 1 0 II 0 0 0 II II 1 1 1 II II II II 2 2 II 2 II II n 0 0 1 7 S il 4 '. 1 0 2 0 3 1 0 3 0 0 4 1 0 3 0 0 0 1 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 totaal van de regionale waterkwaliteitsbeheerders die vergunningen hebben verleend in de periode 1988 - 1993 (25 stuks): totaal cat 1 cat 2 cat 3 193 72 83 4i| 95 62 29 4 40 44 16 1 0 ') 26 21 7 13 23 n 20 7 10 3 13 5 7 1 1 0 1 0 56115 21 44 22 50 13 21 16 4 6 6 8 3 5 0 80 31 1 28 10 0 35 18 0 17 3 1 BIJLAGE VIII Tabel: SELECTIE VERGUNNINGEN PER WATERKWALITEITSBEHEERDER VOOR AFVALSTORTPLAATSEN Het totaal aantal verleende vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder (regionale waterkwaliteitsbeheerders en rijkswaterstaat directies) voor afvalstortplaatsen in de periode van 1988 - 1993. De grootte van de groep die meegenomen wordt bij toetsing van de vergunningen aan de CUWVO aanbevelingen wordt gegeven. Tevens wordt een verklaring gegeven voor het verschil tussen het totale en geselecteerde aantal. wkbk totaal selectie reden ontbreken in selectie niet-compleet in archief meer dan 1 verg in periode nieuwe verg. in 1993 1 in aanvraag stadium 1 HHWBR 2 2 0 0 (1 0 2 HHRL 2 l 1 0 0 0 3 HHUS 1 l 0 0 0 0 4 HHDL 4 l 2 0 1 0 5 HHSL 1 0 1 0 PRVGR 3 2 0 1 o o 0 6 7 PRVUT 7 3 1 3 0 0 8 PRVFR 5 2 0 2 0 1 9 WSDO 3 3 o 0 0 0 10 WSWAL 1 0 1 0 o 0 11 WSMK 2 2 0 0 0 0 12 WSAA 1 1 0 0 0 0 0 13 WSR&D 3 2 1) 1 0 0 14 ZSHEW 2 2 0 0 0 0 15 ZSLIM 2 2 0 0 0 0 0 •I o 0 1 0 16 ZSOG 5 5 0 17 ZSVEL 5 4 0 18 ZSWOV 2 2 0 0 0 0 19 RWNH 1 0 1 0 0 0 20 RWZLD 3 1 (1 1 0 ] totaal 55 36 BIJLAGE IX TOETSINGSCRITERIA VOOR AFVALSTORTPLAATSEN aard vergunning gedoging / tijdelijk / vervanging oude / nieuw, periode lozing op gemeentelijke riolering op RWZI/ rechtstreeks op oppervlaktewaier oppervlakte stortplaats ra2 inhoud stortplaats mJ aanvoer vuil ton/jaar CUWVO rapport vermeld / niet-vermeld gebruik andere beleidsnotitie ja / nee , welke lozing op kwetsbaar / ruim ontvangend oppervlaktewater lozing van zuur / methanogeen percolatiewater hoeveelheid te willen lozen water m3/jaar, mVetmaal (aanvraag) hoeveelheid te mogen lozen water _ m'/jaar, m3/etmaal (eis) bodemafdichting ja / nee, welke bovenafdichting ja / nee, welke behandelingsmethoden : geen / aeroob / anaeroob / hyperfiltratie (2 secties) / hyperfiltratie (1 sectie) / verdamping / flocculatie, precipitatie / recirculatie / lozing op riolering / anders, namelijk CUWVO aanbevelingen zuur percolatiewater * lozing via gemeentelijke riolering na behandeling ja / nee * behandeling is een van de volgende methoden verdamping/recirculatie/een aeroob systeem + flocculatie/precipitatie/een anaeroob systeem + flocculatie/precipitatie ja / nee eisen aan stoffen (proportionele etmaalmonsters) s/z/g/nv CUWVO vergunning Cd < 50 jig/1 _/*g/l £ 5 Mg/l Hg Mfl As <, 50 ug/1 Mg/l Som (Zn,Cr,Ni,Pd,Cu) < 3 mg/l mg/l Som BTEX < 500 /tg/1 _Mg/l (benzeen,tolueen,xyleen,ethylbenzeen en styreen) * pH waarde * eisen aan org. microverontreigingen ja / nee, welke * eisen aan CZV, BZV en N-Kj-gehalte ja / nee, welke ja / nee, welke * vrachteisen in vergunning methanogeen percolatiewater * rechtstreekse lozing na behandeling / via RWZI * behandeling is een van de volgende: hyperfiltratie (2 secties)/ aerobe behandeling met hyperfiltratie (1 sectie)/ verdamping met hyperfiltratie (1 sectie) ja / nee eisen aan stoffen (proportionele etmaalmonsters) Cl JWVCi vergunning s/z/g/nv kwetsbaar ruim RWZI < 2.5 5 Cd 5 /xg/1 _ Mg/l _ < 0.5 2.5 2.5 Mg/l Hg _ Mg/l _ As < 50 50 50 Mg/l _Mg/l _ Som (Zn,Cr,Ni,Pd,Cu) < 0.4 1 2 mg/l mg/l Som BTEX < 5 100 500 Mg/l Mg/l CZV < 100 _ mg/l mg/l BZV < 20 20 mg/l _ mg/l N-Kj-geh. < 20 20 mg/l _ mg/l * pH waarde * eisen aan org. microverontreigingen ja / nee, welke * vrachteisen in vergunning ja / nee, welke
© Copyright 2024 ExpyDoc