EVALUATIE VAN DE AANBEVELINGEN VAN DE

EVALUATIE VAN DE AANBEVELINGEN VAN DE
'COORDINATIECOMMISSIE
UITVOERING
WET
VERONTREINIGING OPPERVLAKTEWATER' (CUWVO)
Rob van Veen
Afstudeervak Integraal Waterbeheer,
Landbouwuniversiteit Wageningen,
Uitgevoerd bij het RIZA te Lelystad,
augustus 1994.
RIZA werkdocument: 97.006X
Voorwoord
Dit rapport is tot stand gekomen na een afstudeeronderzoek Integraal Waterbeheer aan de
Landbouwuniversiteit Wageningen. De afronding van deze studie heeft uiteindelijk langer
op zich laten wachten dan gepland was. De laatste studieverplichtingen voor het kunnen
afstuderen en solliciteren hebben dikwijls het tijdschema omver gegooid. In de bijna zeven
maanden waarin ik aan deze scriptie heb gewerkt, zijn er natuurlijk een aantal mensen geweest
die mij geholpen hebben bij het bereiken van het eindresultaat. Hierbij wil ik iedereen bedanken
die mij, op welke manier dan ook, behulpzaam is geweest bij dit onderzoek. Een persoonlijk
woord van dank wil ik richten aan:
De heer Leentvaar, Professor Integraal Waterbeheer aan de Landbouwuniversiteit en werkzaam
bij het RIZA en de heer Luijendijk, werkzaam bij het RIZA, die mijn begeleiders waren
tijdens het onderzoek.
De heren Hartjes, v.d. Heeden, Hiddink en Folkertsma, die als vertegenwoordigers van
de waterkwaliteitsbeheerders in Nederland mij op de goede weg hebben geholpen.
De adviseurs van de afdeling EMC van het RIZA, die gedurende mijn werk bij het RIZA
niet alleen zakelijke gesprekken produceerden.
De archiefdames van het RIZA, die zich afvroegen wat ik met al die stapels vergunningen
ging doen en mevr. Jelgerhuis, die me wegwijs maakte in het vergunningenbestand van het
RIZA.
Rob van Veen
juli 1994.
Samenvatting
In 1970 is de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) ingevoerd. Vanaf toen moesten
alle nieuwe bedrijven die rechtstreeks op het oppervlaktewater lozen in het bezit zijn van
een door de verantwoordelijke waterkwaliteitsbeheerder verleende vergunning. Dit geldt
ook bij lozing op de riolering voor een aantal bij Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB)
aangewezen bedrijfstakken.
De Coordinatiecommissie Uitvoering Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (CUWVO)
is in het leven geroepen om de eenduidigheid in de uitvoering van het waterbeleid te
bevorderen. Werkgroep VI van deze commissie stelt programma's op tot vermindering dan
wel eliminatie van de lozing door bedrijven van niet-zuurstofbindende en toxische stoffen.
Voor verscheidene milieurelevante bedrijfstakken zijn rapporten opgesteld. Hierin staan
aanbevelingen voor het door waterkwaliteitsbeheerders te voeren beleid ten aanzien van
de WVO-vergunningverlening.
Het doel van dit onderzoek is na te gaan in welke mate de CUWVO aanbevelingen in de
praktijk navolging hebben gekregen. De waterkwaliteitsbeheerders zijn een van de deelnemers
aan de CUWVO en er mag derhalve verwacht worden dat ze de CUWVO rapporten hanteren
als leidraad. Tevens wordt voor de volledigheid van het onderzoek een beeld geschetst van
de stand van zaken in de WVO-vergunningverlening.
Onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geven aan dat de verhouding
tussen het aantal verleende WVO-vergunningen en het aantal vergunningplichtige bedrijven
circa 0,4 bedraagt. Deze onderzoeken geven volgens de waterwereld een vertekening van
de werkelijkheid. Alle WVO-plichtige bedrijven worden namelijk op een hoop verzameld,
waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillen in milieurelevantie van diverse
bedrijfstakken. In dit onderzoek zijn alleen bedrijfstakken waarvan een CUWVO rapport
is verschenen, meegenomen.
Tussen het aantal verleende WVO-vergunningen bekend bij het RIZA en bij de
waterkwaliteitsbeheerders zit een groot verschil. De laatste groep is verkregen door middel
van een enquete onder alle waterkwaliteitsbeheerders in Nederland. Wanneer de behoefte
bestaat om meer kennis te verkrijgen van en het werkelijke aantal verleende WVO-vergunningen
en het aantal vergunningplichtige bedrijven, zal hiervoor nader onderzoek nodig zijn. Een
mogelijkheid is het oprichten van een soort databank, waarin alle gegevens omtrent de WVOvergunningverlening verzameld kunnen worden.
De evaluatie van de CUWVO aanbevelingen is voor twee bedrijfstakken, de galvanische
11
IV
industrie en afvalstortplaatsen, verricht. Bij de galvanische industrie zijn in totaal 195 WVOvergunningen in het onderzoek in beschouwing genomen. Na een indeling van de bedrijven
aan de hand van de potentiele vrachtlozing aan zware metalen per jaar (3 categorieen) is
gekeken in welke mate de aanbevelingen in de vergunningsvoorschriften terugkomen. Er
zijn hierbij twee typen aanbevelingen gebruikt, te weten: een concentratie- en vrachteis voor
zware metalen, en wanneer in de vergunning aangevraagd een concentratie-eis voor cadmium
en/of andere stoffen.
De vergunningsvoorschriften zijn getoetst aan de CUWVO aanbevelingen. De voorschriften
zijn hierbij in vier groepen verdeeld, namelijk scherper dan, gelijk aan, zwakker dan de
CUWVO aanbeveling en een groep niet in de vergunning vermeld. De vergunningsvoorschriften
ten behoeve van een limitering aan de metaalvracht komen vooral voor de categorie van
de grootste potentiele lozers niet overeen met de CUWVO aanbevelingen. Bij de overige
eisen zijn geen eenduidige verschillen tussen vergunningsvoorschriften en CUWVO
aanbevelingen aan te tonen.
Bij de vrachteis komt naar voren dat in 57 % van de WVO-vergunningen van de grootste
potentiele lozers de bedrijven mogen voldoen aan zwakkere eisen dan volgens het CUWVO
rapport nodig zijn. Wanneer dit percentage vergeleken wordt met de maar in 15% van de
vergunningen opgenomen zwakkere concentratie-eis, geeft dit aan dat van de vrachtaanbeveling
nog al eens wordt afgeweken. Ondanks deze afwijking kan geconcludeerd worden dat
waterkwaliteitsbeheerders de aanbevelingen uit het CUWVO rapport zoveel mogelijk naleven.
Het ontbreken van motivaties en afwegingen in vergunningen maakt het zoeken naar een
verklaring van afwijkingen moeilijk.
Bij afvalstortplaatsen zijn 36 vergunningen in het onderzoek meegenomen. Het afvalwater
van afvalstortplaatsen bestaat uit gepercoleerd hemelwater. De afbraakfase van het organische
materiaal bepaalt de samenstelling van het afvalwater. Volgens het CUWVO rapport mag
zuur percolatiewater alleen na behandeling op de riolering geloosd worden. De volgende
fase, methanogeen percolaat, mag na behandeling op het oppervlaktewater worden geloosd.
Bij 27 van de 36 verleende WVO-vergunningen gaat het om alleen methanogeen, bij 1
vergunning om alleen zuur en bij 8 vergunningen om al dan niet gemengd percolatiewater.
Het toetsen van de vergunningsvoorschriften aan de CUWVO aanbevelingen geeft aan dat
in het algemeen de waterkwaliteitsbeheerders het CUWVO rapport gebruiken bij het opstellen
van de vergunningsvoorschriften. Ook bij deze groep van vergunningen maakt het ontbreken
van motivaties en afwegingen het vinden naar een verklaring voor afwijkingen tot een moeilijke
zaak.
in
Inhoudsopgave
Voorwoord
Samenvatting
Inhoudsopgave
i
ii
iv
1
INLEIDING
1.1 Algemeen
1.2
Opdracht en werkwijze
1.3
Leesw ijzer
1
1
1
2
2
COORDINATIECOMMISSIE UITVOERING WET
VERONTREINIGING OPPERVLAKTEWATEREN
2.1 De Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren
2.2 Aard en structuur CUWVO
2.3 Activiteiten CUWVO
3
3
4
5
3
HET
3.1
3.2
3.3
3.4
VERGUNNINGENBELEID IN CIJFERS
Inleiding
CUWVO bedrijfstakken
Stand van zaken in de WVO-vergunningverlening
Discussie en conclusies
4
EVALUATIE VAN DE CUWVO AANBEVELINGEN
4.1 Inleiding
4.2
Analyse van de galvanische industrie
4.2.1 Grootte van de bedrijfstak
4.2.2 Opzet van de analyse
4.2.3 De CUWVO aanbevelingen en de toetsingscriteria
4.2.4 Resultaten van de toetsing
4.3 Analyse van afvalstortplaatsen
4.3.1 Grootte van de bedrijfstak
4.3.2 Opzet van de analyse
4.3.3 De CUWVO aanbevelingen en de toetsingscriteria
4.3.4 Resultaten van de toetsing
4.4 Discussie en conclusies
14
14
15
15
16
16
19
24
24
24
24
26
28
5
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
5.1 Conclusies
5.2
Aanbevelingen
31
31
31
Literatuurlijst
Bij lagen
6
6
6
9
13
INLEIDING
1.1
Algemeen
Met de invoering van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) in 1970 zijn
bedrijven die rechtstreeks op het oppervlaktewater lozen vergunningplichtig. Deze bedrijven
moeten een vergunning aanvragen bij de verantwoordelijke waterkwaliteitsbeheerder. De
waterkwaliteitsbeheerders kunnen onderverdeeld worden in regionale waterkwaliteitsbeheerders
(o.a. waterschappen) en regionale directies rijkswaterstaat. Een aantal bedrijfstakken die
hun afvalwater lozen via de riolering moeten ook een vergunningaanvraag indienen bij de
waterkwaliteitsbeheerder. Deze milieurelevante bedrijfstakken zijn vastgelegd in de WVO.
Voor de overige bedrijfsmatige lozingen op de gemeentelijke riolering is de gemeentelijke
overheid verantwoordelijk.
Binnen de WVO is het wenselijk dat een eenduidige uitvoering van het beleid wordt nagestreefd
door alle waterkwaliteitsbeheerders. De Coordinatiecommissie Uitvoering Wet Verontreiniging
Oppervlaktewateren (CUWVO) heeft tot doel de eenheid te bevorderen. Binnen de CUWVO
zijn een aantal werkgroepen werkzaam, waarvan werkgroep VI zich bezighoudt met de
coordinate van het beleid met betrekking tot de lozingen van voornamelijk niet-zuurstofbindende
en toxische stoffen. De sanering van deze stoffen uit het afvalwater is noodzakelijk omdat
zuiveringsinrichtingen niet voldoende in staat zijn deze stoffen te verwijderen. Werkgroep
VI stelt programma's op tot vermindering dan wel eliminatie van de lozing door bedrijven
van (niet)-zuurstofbindende en toxische stoffen. Voor de diverse waterkwaliteitsbeheerders
worden rapporten opgesteld, waarin aanbevelingen staan ten aanzien van het voor de
onderhavige bedrijfstakken te voeren beleid.
1.2
Opdracht en werkwijze
In het kader van de WVO kwam vanuit de CUWVO de vraag of de waterkwaliteitsbeheerders
in Nederland voldoende (kwantiteit) en juiste (kwaliteit) aandacht hebben besteed aan de
vergunningverlening van de meest milieurelevante bedrijfstakken. De hoofdvraag, het kwaliteits
aspect, in dit onderzoek is in welke mate waterkwaliteitsbeheerders de CUWVO aanbevelingen
in depraktijk toepassen. Het aantal verleende vergunningen en het aantal vergunningplichtige
bedrijven geeft de huidige stand van zaken weer van het kwantiteitsvraagstuk. In eerdere
onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) kwam geen al te mooi beeld
van de gehele kwantiteitsvraagstuk in Nederland naar voren.
Door middel van literatuurinformatie en informatie van waterkwaliteitsbeheerders wordt
getracht een beeld te schetsen van de navolging van CUWVO aanbevelingen in de
1
vergunningverlening. De evaluatie van de CUWVO aanbevelingen vindt plaats voor een
tweetal bedrijfstakken.
1.3
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze rapportage wordt een beschrijving gegeven van de ontstaansgeschiedenis
van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) en daarmee samenhangend de
CUWVO. Het vergunningenbeleid van de waterkwaliteitsbeheerders in Nederland komt
in hoofdstuk 3 ter sprake. Dit hoofstuk is in het onderzoek meegenomen om een volledig
beeld van de WVO-vergunningverlening te schetsen. De navolging van CUWVO aanbevelingen
in de praktijk wordt in hoofdstuk 4 onderzocht. Dit is de hoofdvraag van het onderzoek.
In het laatste hoofdstuk staan de conclusies en aanbevelingen.
COORDINATBECOMMISSIE UITVOERING WET VERONTREINIGING
OPPERVLAKTEWATEREN
2.1
De Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren
Sinds het eind van de vorige eeuw zijn er pogingen gedaan tot een wettelijke regeling inzake
de bestrijding van de waterverontreiniging. Op 1 december 1970 is uiteindelijk de Wet
Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO) in werking getreden. Het doel van de WVO
is het bestrijden en voorkomen van verontreiniging van de oppervlaktewateren met het oog
op de verschillende functies die deze wateren in onze samenleving vervullen. Bij de ontwerpWVO werd aan de volgende functies gedacht:
- grondstof voor drinkwater;
- proceswater voor de industrie;
- drinkwater voor vee;
- begietingswater voor land- en tuinbouwgewassen;
- recreatiewater;
- leefomgeving voor vissen met het oogst op de visvangst.
De laatste jaren is de aandacht meer komen te liggen bij de algemene ecologische functie
van het oppervlaktewater. Een van de doelstellingen van het huidige waterkwaliteitsbeheer
is omstandigheden scheppen voor het in stand houden of terugkrijgen van een zo natuurlijke
mogelijke verscheidenheid van soorten organismen en aquatische ecosystemen.
De WVO bevatte in eerste instantie uitsluitend een vergunningen- en heffingenstelsel. Sinds
de in werking treding van de Wet Milieubeheer op 1 maart 1993 kent de WVO ook de
mogelijkheid van bij algemene maatregelen van bestuur te stellen algemene regels voor lozingen
(WVO, 1993). Het beheersen en terugdringen van lozingen van afvalstoffen, verontreinigende
stoffen en schadelijke stoffen is het doel van beide mogelijkheden (CUWVO, 1994). De
eisen die gesteld kunnen worden aan lozingen hangen af van de aard van de te lozen stoffen.
De milieubezwaarlijkheid van een te lozen stof en het voorkomen van 'zwarte lijststoffen'
(stoffen die voorkomen op een vanwege de Europese Gemeenschap opgestelde lijst van 129
niet in het oppervlaktewater thuishorende stoffen) in het afvalwater zijn hierbij van belang
(Provincie Utrecht, 1991). In de WVO is een heffingsregeling vastgelegd voor de bekostiging
van de maatregelen tot het tegengaan en voorkomen van verontreinigingen van oppervlaktewateren (CUWVO, 1994).
Op 29 november 1983 trad de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ex artikel 1, tweede
lid, en 31 vierde lid, WVO Stb. 577 in werking. Hierbij zijn bepaalde categorieen van
inrichtingen aangewezen die in elke lozingssituatie direct op oppervlaktewater of indirect
via een gemeentelijke riolering vergunningsplichtig waren op grond van de WVO (WVO,
1993).
In de WVO wordt onderscheid gemaakt tussen oppervlaktewateren onder beheer van het
Rijk (rijkswateren) en niet-rijkswateren. Het waterkwaliteitsbeheer van de niet-rijkswateren
is in eerste instantie ondergebracht bij de provincies. Bijna alle provincies hebben de taken
van vergunningverlening en handhaving aan waterschappen en/of zuiveringsschappen
gedelegeerd. Het beheer van lokale rioolstelsels, waarmee het communale afvalwater naar
zuiveringsinrichtingen van de waterkwaliteitsbeheerders wordt afgevoerd, is in handen van
de gemeenten (CUWVO, 1994). Voor inrichtingen aangewezen bij algemene maatregelen
van bestuur (AMvB-bedrijven) ligt de verantwoordelijkheid wel bij de waterkwaliteitsbeheerder
(WVO, 1993).
Het waterkwaliteitsbeheer van de rijkswateren omvat in hoofdzaak beheersregelgeving,
beheersplanvorming, vergunningverlening, het opleggen en invorderen van heffingen,
waterkwaliteitscontrole, het treffen van waterkwaliteitsmaatregelen en het geven van
(investerings)subsidies voor de sanering van lozingen op rijkswateren. De beheerders van
niet-rijkswateren hebben hierbij ook de oprichting en exploitatie van inrichtingen voor
collectieve zuivering van afvalwater opgestart (CUWVO, 1994).
2.2
Aard en structuur CUWVO
Door de wijze waarop het waterkwaliteitsbeheer in Nederland georganiseerd is was er na
de in werking treding van de WVO behoefte aan coordinate. Op 20 September 1973 werd
de Coordinatiecommissie Uitvoering Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (CUWVO)
door de Minister van Verkeer en Waterstaat gei'nstalleerd. De taken van de CUWVO zijn:
1 Het verrichten van studies met het oog op de noodzakelijke eenheid van beleid ten aanzien
van onderwerpen, die bij de praktische uitvoering van de WVO door de daarmee belaste
overheidsorganen een eenduidige benadering vragen;
2 Het formuleren van richtlijnen voor het beleid ten aanzien van deze onderwerpen.
3 Onderzoek doen op welke manier de nodige eenheid in de uitvoering van het beleid van
de verschillende overheidsbesturen, ten aanzien van de onderzochte onderwerpen, verkregen
of bevorderd kan worden. Tevens bekijken welke voorzieningen daarvoor wenselijk of
nodig zijn.
In de 20 jaar van haar bestaan heeft de CUWVO zich sterk ontwikkeld van alleen een
coordinerend orgaan van waterkwaliteitsbeheerders tot een platform van bestuurlijk overleg
en beleidsontwikkeling en -afstemming. De CUWVO geeft ook integrale advisering inzake
het waterbeleid in Nederland. De CUWVO heeft feitelijk nu een drieledige functie:
1 coordinate en afstemming;
2 onderzoek en studie van aspecten van het waterkwaliteits- en zuiveringsbeheer;
3 advisering inzake het nationale waterbeleid.
De bij het waterbeheer betrokken overheden zijn in de CUWVO op bestuurlijk niveau
vertegenwoordigd. De samenstelling van de CUWVO is als volgt:
- twee leden namens de Unie van Waterschappen;
- twee leden namens het Interprovinciaal Overleg;
- een lid namens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
- een lid namens het Directoraat-Generaal Milieubeheer (Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer);
- twee leden namens Rijkswaterstaat (Ministerie van Verkeer en Waterstaat).
De voorzitter van de CUWVO is onafhankelijk en het secretariaat is bij de Hoofddirectie
van de Waterstaat (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) gelegd (CUWVO, 1994).
2.3
Activiteiten CUWVO
Vanuit de CUWVO wordt het werk grotendeels gedelegeerd aan onder de commissie
ressorterende werkgroepen. Door elke werkgroep wordt een deel van de taken van de CUWVO
uitgevoerd. Momenteel bestaan er vier vaste werkgroepen, te weten voor:
- bestuurlijke en juridische zaken (werkgroep I/II);
- technologische en uitvoeringstechnische aspecten van heffingen (III);
- waterkwaliteit (V);
- emissies (VI).
Werkgroep VI is belast met de coordinate van het beleid met betrekking tot lozingen. Het
is noodzakelijk (niet)-zuurstofbindende en toxische stoffen in het afvalwater te verwijderen
bij de bedrijven zelf (bron aanpak). Een belangrijke taak van werkgroep VI is het opstellen
van een programma om de lozing van deze stoffen te verminderen dan wel te elimineren.
In de werkgroep wordt hiervoor een aanpak per bedrijfstak gevolgd. In tijdelijke
subwerkgroepen worden voor bedrijfstakken aanbevelingen aangedragen voor het door de
waterkwaliteitsbeheerders te voeren beleid ten aanzien van de onderhavige bedrijfstak. In
de subwerkgroepen hebben deskundigen en belanghebbenden, waaronder ook de bedrijfstak,
zitting (CUWVO, 1994). Vanaf 1979 zijn voor circa 30 bedrijfstakken rapporten verschenen
waarin aanbevelingen staan om de afvalwaterlozingen van een bedrijfstak te verminderen.
HET VERGUNNINGENBELEID IN CIJFERS
3.1
Inleiding
De waterkwaliteitsbeheerders in Nederland verlenen vergunningen aan bedrijfstakken op
grond de WVO. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) zijn er in twee fasen een
groot aantal bedrijfstakken (ook lozend op de riolering) aangewezen die WVO-plichtig zijn.
Vergunningen van AMvB-plichtige bedrijven horen bij het RIZA (Rijksinstituut voor Integraal
Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling) voor advies worden voorgelegd.
De CUWVO werkgroep VI heeft voor een aantal homogene bedrijfstakken rapporten opgesteld
met aanbevelingen om zo te komen tot een eenduidige vergunningverlening door alle
waterkwaliteitsbeheerders. De twee groepen, AMvB en CUWVO bedrijfstakken, komen
niet geheel overeen (zie bijlage I). In dit onderzoek worden alleen die bedrijfstakken waarvan
een niet te recent CUWVO rapport is verschenen. Van recente rapporten kan immers moeilijk
een beeld van de navolging van CUWVO aanbevelingen in de vergunningverlening worden
geschetst.
Voor bodemsaneringen en de landbouwsector verleende WVO-vergunningen worden buiten
beschouwing gelaten. In een eerdere nota, Van Pijkeren (1992), is de vergunningverlening
voor bodemsaneringen al geevalueerd. De landbouwsector wordt niet onderzocht, omdat
de glas- en tuinbouwvergunningen niet meer bij het RIZA geregistreerd worden vanwege
de zeer grote aantallen en diversiteit in de vergunningen.
In de volgende paragrafen wordt van de in het onderzoek betrokken bedrijfstakken (zie
bijlage II) eerst een introductie gegeven, waarna een beeld wordt geschetst van het aantal
verleende vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder en per bedrijfstak.
3.2
CUWVO bedrijfstakken
In het volgende gedeelte wordt per CUWVO bedrijfstak in het kort een beschrijving gegeven
van de aard van de bedrijfstak en zijn vervuilingsproblematiek.
1 verf. -lak en drukinktfabrieken: Deze bedrijfstak betrekt zijn grondstoffen van derden
en mengt deze dan in bepaalde verhoudingen. In zijn algemeenheid spelen niet chemische
processen, maar fysisch-mechanische bewerkingen een roi. De verontreiniging van het afvalwater bestaat vooral uit de gebruikte pigmenten, waarin cadmium, lood, zink, chroom, nikkel
en koper voorkomen (CUWVO werkgroep VI, 1979).
2 grafische industrie: De grafische industrie bestaat naast drukkerijen ook uit reproduktieondernemingen, loonzetterijen en afwerkingsbedrijven. De grafische industrie is geen bij
AMvB aangewezen bedrijfstak. De bedrijven hebben meestal een klein afvalwaterdebiet
en lozen op de riolering. Deze bedrijven zijn derhalve niet WVO-vergunningsplichtig
(CUWVO werkgroep VI, 1982). De zeefdrukkerijen worden apart behandeld.
3 ziekenhuizen: Ziekenhuizen zijn inrichtingen van intramurale gezondheidszorg, waaraan
tenminste een laboratorium is verbonden. In het CUWVO rapport wordt alleen gekeken
naar algemene en academische ziekenhuizen. Bronnen van afvalwaterverontreinigen zijn
o.a. laboratoria, rontgenafdelingen, verpleegafdelingenenapotheken. Het afvalwater komt
overeen met huishoudelijk afvalwater met dien verstande dat het meer zware metalen (zilver,
barium, koper en kwik) en organische micro-verontreinigingen bevat (CUWVO werkgroep VI, 1986).
4 fotografische industrie: Het afvalwater van de fotografische industrie bevat o.a. producten
van lichtgevoelige materialen, ontwikkellaboratoria en rontgenafdelingen binnen ziekenhuizen.
De grootste emissie bestaat uit ontwikkel- en fixeerstoffen. Verder zijn de zware metalen
cadmium, afkomstig uit de film, en chroom, afkomstig vanreinigingsvloeistoffen,hardingsbaden
en bleekbaden, van belang in de verontreiniging van het oppervlaktewater door de fotografische
industrie (CUWVO werkgroep VI, 1987a).
5 afvalstortplaatsen: De afvalstortplaatsen voor voornamelijk huishoudelijk afval vallen onder
deze categorie. De waterverontreiniging wordt veroorzaakt door de percolate van hemelwater
in het stortlichaam. De aard en mate van de verontreiniging wordt bepaald door (CUWVO
werkgroep VI, 1987b):
- de aard van de gestorte afvalstoffen;
- de contacttijd tussen het afval en percolerend water;
- de chemische en biochemische processen in het stortlichaam.
6 galvanische industrie: De galvanische industrie bevat die bedrijven die een metaallaag
(of een vergelijkbare laag) aanbrengen op voornamelijk metalen produkten. Het doel van
dit proces is het verfraaien van het produkt en het beschermen tegen corrosie. De meeste
stoffen die gebruikt worden zijn (zeer) giftig voor de gezondheid van mens en milieu. Deze
stoffen zijn o.a. cyaniden, zware metalen, nitriet, zuren en logen, olie-achtige stoffen en
verschillende organische oplosmiddelen (Mensink et al., 1988).
7 houtreinigingsbedrijven: Houtreinigen is het verwijderen van oude verflagen van houten
voorwerpen. Dit proces kan op twee manieren uitgevoerd worden, namelijk mechanisch
en chemisch. Bij mechanisch ontlakken komen vaste afvalstoffen vrij die verontreinigd zijn
met zware metalen, voornamelijk zink en lood. Het afvalwater bij het chemisch ontlakken
x
is verontreinigd met zware metalen (o.a. zink en lood) en chemicalien (o.a. methyleenchloride).
In het CUWVO rapport worden alleen de bedrijven die chemisch ontiakken behandeld (CUWVO
werkgroep VI, 1988a).
8 textielveredelingsindustrie: Textielveredeling is het niet-mechanisch bewerken van vezels,
lonten, garens en stoffen. Deze bewerkingen zijn o.a. bleken, verven, appreteren, impregneren
en coaten. Tot de textielveredelingsbedrijven behoren alleen die bedrijven die bovenstaande
activiteiten verrichten tot en met het stadium van het gerede doek. De veredelingsprocessen
verschillen per vezelsoort en worden zowel droog als nat uitgevoerd. De afvalwaterverontreiniging vindt plaats door het gebruik van o.a. zware metalen, al dan niet gechloreerde aromatische
verbindingen, quartenaire ammoniumverbindingen en dithiocarbamaten (CUWVO werkgroep VI, 1988b).
9zeefdrukkeriien: De zeefdrukkerijen kunnen in twee groepen worden verdeeld: drukkerijen
die onderdeel zijn van een ander industrieel proces en drukkerijen die opereren op de vrije
markt. Alleen de laatste groep wordt in het CUWVO rapport behandeld. De afvalwaterproblematiek komt voort uit enkele specifieke activiteiten bij de vervaardiging van de zeefdrukvormen.
Vele van de daarbij gebruikte grond- en hulpstoffen, waarvan enkele zogenaamde zwarte
lijststoffen, komen in het afvalwater terecht (CUWVO werkgroep VI, 1989a).
10 laboratoria: De laboratoria kunnen verdeeld worden in drie groepen, namelijk de medische
laboratoria en overige laboratoria. Afvalwaterstromen worden gevormd door o.a. natte analyse,
spoelen/schoonmaken en weggooien van monsters via de afvoer. In het afvalwater kunnen
vele milieubezwaarlijke stoffen voorkomen (CUWVO werkgroep VI, 1989b).
11 auto- en aanverwante bedrijven: Deze bedrijfstak kan in drie groepen worden onderverdeeld:
- werkplaatsen voor motorvoertuigen en motoren (o.a. motorrevisiebedrijven);
- autowasserijen;
- overige bedrijven (o.a. deconserveerbedrijven en servicestations).
Bij al deze bedrijven kunnen verontreinigingen in het afvalwater terecht komen. Voorbeelden
zijn olie, rem- en koelvloeistoffen en anti-roestmiddelen bij onderhouds- en herstelwerkzaamheden. Bij motorrevisie komen ook gechloreerde koolwaterstoffen en alkalische middelen vrij
(CUWVO werkgroep VI, 1989c).
12 stralen en conserveren op scheepswerven voor de beroepsvaart: Conserveringswerkzaamheden aan schepen, d.w.z. afspuiten, stralen en verfapplicatie, zijn de oorzaak van
verontreinigingen van het oppervlaktewater en de waterbodem. In de binnenvaart worden
veel teerprodukten gebruikt, waarin de milieuhygienisch problematische polycyclische
aromatische koolwaterstoffen (PAK's) zitten. Voor zeegaande schepen vormt het gebruik
van aangroeiwerende verf (antifouling), waaronder verf met organotin- en koperverbindingen.
een zeer groot milieuhygienisch probleem (CUWVO werkgroep VI, 1991a).
13 afspuiten van recreatievaartuigen: De recreatievaart levert een aanzienlijke bijdrage aan
de emissies van onder meer biociden uit aangroeiwerende verven. Deze verontreiniging
vindt niet alleen plaats als puntbron (o.a. jachthavens), maar vooral als diffuse bron
(CUWVO werkgroep VI, 1991b).
14 houtconserveringsbedriiven: Hout wordt verduurzaamd om aantasting door schimmels
en insekten te voorkomen. Bij het proces van verduurzaming worden bestrijdingsmiddelen
gebruikt. Dit proces is afhankelijk van de te behandelen houtsoort, de temperatuur en het
vochtgehalte van hout. Het gebruik van houtverduurzamingsmiddelen heeft een negatief
milieueffect. Verontreiniging van water en/of bodem kan plaatsvinden door het lozen van
verontreinigd procesafvalwater (Mensink et al., 1988).
3.3
De stand van zaken in de WVO-vergunningverlening
Het Centraal Bureau voor de Statisiek (CBS) heeft in onderzoeken, Wang (1992) en Wang
(1993), aandacht besteed aan de vergunningverlening in het kader van de WVO. Deze
onderzoeken geven aan dat de verhouding tussen het aantal verleende vergunningen en het
aantal vergunningplichtige bedrijven circa 0,4 bedraagt. De Unie van Waterschappen gaf
als reactie dat bij deze onderzoeken alle WVO-plichtige bedrijven als een groep worden
beschouwd. Een dergelijke aanpak geeft een vertekening van de werkelijkheid, omdat niet
alle bedrijfstakken even milieurelevant zijn. In dit onderzoek worden daarom alleen die
bedrijfstakken meegenomen die en WVO-plichtig zijn en het onderwerp zijn van een CUWVO
studie. De CUWVO studies worden namelijk verricht voor de meest milieurelevante
bedrijfstakken. Dit onderzoek vindt plaats om een duidelijker beeld te schetsen van de stand
van zaken in de vergunningverlening. Het is hierbij een aanvulling van het onderzoek naar
de navolging van de CUWVO aanbevelingen. Het gaat er hierbij niet om, zoals in de CBSrapporten, een oordeel te vellen over de vergunningverleners.
Het RIZA moet om advies worden gevraagd met betrekking tot een aantal bedrijfsmatige
vergunningen (artikel 7.a.4 WVO). Bij het RIZA worden deze WVO-vergunningen gekarteerd
voor de periode vanaf 1987. De binnenkomende vergunningen worden door de behandelende
adviseurs gecodeerd aan de hand van de aard van de aanvrager. Na intern overleg binnen
het RIZA is bepaald welke bedrijfstakken (sbi-codes) bij welke CUWVO studies behoren.
Een lijst hiervan staat in bijlage II.
In tabel 3.1 en 3.2 staan het aantal verleende WVO-vergunningen door respectievelijk de
regionale waterkwaliteitsbeheerders en de regionale directies rijkswaterstaat in de periode
10
ci -c "a
—
E
OJ
w
o
.=
aj
>
r-
O r - < < _ l
U - O N
—
so
£
in
O
U->
—
z~
822
O
5
rs —'
•-i
s
— >
IS
•s
i
,3
g
ali
8'
>
C
•J
1
1I
E
'5b S2
-J
N O T O O S U I
VO
™
>:
NOT < $ J O
—
'
[••
S
•c
J O T Q C C
•a
3-
it
g
-J
5
s
o
— -8 >
1
Z
•s
z
>
a
-J
^/,
8Led
op 15
• - 22
>o
—
-%
tN
•f.
91
CN
ci
•4-
i
—
•
—
Cl
—
i
00
i
i
*i
•
-
fN
fN
CB
:S
H
—
o
2
•9 :-a
CJ
—
- T f
>0 fl
*
—i T
a . o : > = (-
Cl
—
—
i
CS
-r
r i
cs
i
fN
•
-r
fl
T
r~ CS
r i
-
"*
cl
fN
—
'
—
Cl
VO
-r
-
«M
g
' i
' i
I
rs
-
I
—
9
•
-H
Cl
ifi
i
Cl
Cl
i
i
I
;
—
i
• f
fN
1
i
fi
s
:
1
-
n
- — •
1
<N
i
i
u
d
2P -°
i>
DC
2
i
—
i
i
00
•
XXQ-1
i
—.
—.
•
*o
—i
Cl
Tf
fi
I I 3 «
Cl
t
X X O S _ J
fl
ci
x x S c o c :
•~1
' i
x u - _ i m >
-t
CS C l
r-l
• -
I
Cl
CS CS
-
T
-
' 1
r>
fl
-t
9
-T
fN
fN
Cl
9
r~- •c
t
-
Cl
i
a
ri
•c
•
—
I
Cl
Cl
fN
fN
—
O^
1
' 1
ro
g ,
Si
a>
60
^
-J
•s
«
a
JS
I g
"1
>
g oo
o oo
la
c
• J
CJ
d
CJ
d
>
'."-> ^
•J
'—'C
—
•c
•S 3
9 "2
OT
•J
•c
C
—
-
•_
IM
9
EH
u
• -
'J
Et
> -^ —
—
8
•e
8
--J
IXOT-I
s
JC
s
M
'J
4
•J
= <
|
T
fl
•-
S *
55 .c"
js
— -a
•J
r>
|
<
B.OOOO!
CJ
.08
r-
o — 2 ci rs
o , Cl (N i
OTOS^JQ
•S o — ^ > _ ^
o •-
3
m
~8
CS
9
I ~
>
.a J8 0
0
>
— 5
S O T Q O
-J
j
oo rs — ci — — fS
Cl
rr,
B
-a
r-
u-i
O
•t
* .9 ,3
O
N M O D
«-i
fN
'f
•J
11
r-l
r l
c
fN
q
cs
1
1 >' 8
•a
8
_^
u
NOTCd — >
NOT J
a
u
U
cn
cs
^c
122
I
O
NOT>IU_!
r-l
9
5 z
CJ
>
o
o
N
•*
'alio
g
oo , s u
2
g E:
afv
laatsen
gal van isch e indus
stralen
consen
ccj
'J
-r
>
8.
CJ
N O T j O >
-J
-J
8 .1
in
r-l
ische
, -lak en druk
impregneerbe
remig ingsbed
r-
c
E
CJ
Q
H
s z
K 4> £ 5 •a
£ 2 -a «
f N c i f w i > c r —
o o o
c-:
O
—
fN
Cl
1-
van 1987 tot 1993. De in de tabellen genoemde waterkwaliteitsbeheerders hebben in de
beschouwde periode vergunningen verleend. De totale groep van waterkwaliteitsbeheerders
is groter.
Tabel 3.2:
Het totaal aantal verleende WVO-vergunningen per CUWVO bedrijfstak door iedere regionale
directie rijkswaterstaat in de periode 1987-1993. Een verklaring van de gebruikte afkortingen
voor de waterkwaliteitsbeheerders staat in bijlage IV. Een omschrijving van welke bedrijven
tot welke categorie behoren staat in bijlage II. De gegevens zijn gebaseerd op archiefmateriaal
van het RIZA.
branche
1 2 3 4
5 6
waterkwaliteitsbeheerder
7 8 9 10 11 12 13 14 15
R R R R R R R R R R R R R R R
W W W W W W W W W W W W W W W
F
i-
I"
1
1
-
-
-
-
2
I)
R
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
K
G
E
L
G
R
L
I
M
N
H
N
B
R
0
V
u
T
R
Z
L
1)
/II
B
E
R
N
D
T
O
T
7
7.
/ \\
\
A
L
grafische industrie
verf, -lak en drukinktfabrieken
houtimpregneerbedrijven
houtreinigingsbedrijven
zeefdrukkerijen
fotografische industrie
textielveredelingsindustrie
ziekenhuizen
laboratoria
auto- en aanverwante bedrijven
afvalstortplaatsen
galvanische industrie
stralen en conserveren van beroepsvaart
afspuiten van pleziervaartuigen
- - - 10 2
- 19 -
1 1 4 - - - - 1 1 1 1 - - - - 1 1 - 3
11 1 5 - - 1 - - - - i . . .
- 1 1 - - 4 - 1 - - 3 1 1 - 1 1 2
1 - - - - 5 2 - 1 - - - 3 - 3 - 3 - 4 - - - 4 - 5 4 - 9 6 17 17 1 1 - 12120 - - 1
1 - 9 6 2 3 - 14 54 - - -
0
9
3
3
19
1
i
7
5
15
7
20
196
108
totaal
0 34 2 14 9 33 34 3 4 19 33 195 12 1 1
394
- - - - - 3 -
-
Uit overleg met een aantal waterkwaliteitsbeheerders en de Unie van Waterschappen bleek
dat de in tabel 3.1 en 3.2 weergegeven aantallen niet geheel overeenkomen met die van
een aantal waterkwaliteitsbeheerders. Het verkrijgen van meer duidelijkheid omtrent de
werkelijke aantallen verleende WVO-vergunningen lag ten grondslag aan een kleine enquete
onder alle waterkwaliteitsbeheerders (regionale waterkwaliteitsbeheerders en regionale directies
rijkswaterstaat). Op deze manier was het tevens mogelijk een beeld te vormen van het aantal
WVO-vergunningplichtige bedrijven. Gegevens van het CBS zijn namelijk niet gedetailleerd
genoeg en dus niet bruikbaar in dit onderzoek.
Het resultaat van de enquete staat in bijlage V. Niet alle waterkwaliteitsbeheerders hebben
gereageerd. Hoewel de tabel in bijlage V niet volledig is, maakt een vergelijking tussen
deze tabel en de tabellen 3.2 en 3.3 duidelijk dat de gegevens, omtrent het aantal verleende
WVO-vergunningen, van het RIZA en van de waterkwaliteitsbeheerders nogal eens verschillen.
Deze kunnen veroorzaakt worden door het verschil in beschouwde periode. De gegevens
van waterkwaliteitsbeheerders beslaan ook 1994 en de periode voor 1987. In de enquete
12
is geprobeerd dit te ondervangen door te vragen naar het aantal vergunningen dat volgens
de waterkwaliteitsbeheerder gereviseerd dient te worden. Vergunningen voor 1987 zijn vaak
zo verouderd dat ze aan de huidige wetgeving en/of maatstaven aangepast moeten worden.
De antwoorden van de waterkwaliteitsbeheerders bevestigen deze gedachte echter niet.
Het verschil tussen de gegevens van het RIZA en de waterkwaliteitsbeheerders kan ook
de volgende oorzaken hebben:
- Niet alle WVO-vergunningen die aan het RIZA zouden moeten worden voorgelegd komen
ook bij het RIZA;
- Bij het RIZA worden WVO-vergunningen niet altijd correct gecodeerd en vallen op deze
manier buiten het onderzoek;
- Een combinatie van beide mogelijkheden.
Uit bijlage V komt naar voren dat de meeste waterkwaliteitsbeheerders over informatie over
het aantal in hun gebied voorkomende WVO-vergunningplichtige bedrijven beschikken.
Aangezien de situatie omtrent het aantal verleende WVO-vergunningen niet duidelijk is,
is het schetsen van de stand van zaken in de vergunningverlening op dit moment niet mogelijk.
Tabel 3.3:
De verhouding tussen het totaal aantal aantal verleende WVO-vergunningen (a,c) en
vergunningplichtige bedrijven (b,d) per CUWVO bedrijfstak voor alle regionale directie
rijkswaterstaat en waterkwaliteitsbeheerders. De gegevens zijn gebaseerd op de resultaten
van een enquete (zie bijlage V). Een verklaring van de gebruikte afkortingen voor de
waterkwaliteitsbeheerders staat in bijlage IV. Een omschrijving van welke bedrijven tot welke
categorie behoren staat in bijlage II.
branche
1
2
3
4
5
6
7
8
4
10
11
12
13
14
regionale waterkwaliteitsbeh.
WVO bedrijf
verhouding
a
b
a/b
regionale dir. rijkswaterstaat
WVO bedrijf
verh.
c
d
c/d
grafische industrie
verf, -lak en drukinktfabrieken
houtimpregneerbedrijven
houtreinigingsbedrijven
zeefdrukkerijen
fotografische industrie
textielveredelingsindustrie
ziekenhuizen
laboratoria
auto- en aanverwante bedrijven
afvalstortplaatsen
galvanische industrie
stralen en conserveren van beroepsvaan i
afspuiten van pleziervaartuigen
3
55
16
49
350
16
40
85
123
267
137
651
5
73
0,07
0,75
0,64
0,74
0,76
0,33
0,42
0,69
0,57
0,74
0,41
0,81
0,08
0,14
0
10
0
0
6
0
9
6
3
13
1
4
23
71
7
10
2
2
25
5
13
10
17
26
1
X
38
172
0,00
1,00
0,00
0,00
0,24
0,00
0,69
0,60
0,18
0,50
1,00
0,50
0,61
0,41
totaal
1870 3248
0,58
146
336
0,43
46
73
23
66
463
49
96
124
215
361
332
804
65
529
Aan de hand van de resultaten van de enquete, cijfermateriaal van overigens niet alle
13
waterkwaliteitsbeheerders (zie ook bijlage V), kan geconcludeerd worden dat er tussen de
diverse CUWVO bedrijfstakken verschillen bestaan. Bij de regionale directies rijkswaterstaat
is nog maar 0,43 van het totaal aantal benodigde WVO-vergunningen verleend. Dit in
vergelijking tot de regionale waterkwaliteitsbeheerders (0,58) lage percentage wordt
voornamelijk veroorzaakt door een branche; het afspuiten van pleziervaartuigen. Bij de regionale
waterkwaliteitsbeheerders bestaan zeer grote verschillen in de verhoudingen van bedrijfstakken,
varierend van 0,07 tot 0,81. Het gemiddelde van 0,58 is hoger dan de 0,4 die in de CBS
onderzoeken wordt gevonden. Het geeft aan dat de situatie van de vergunningverlening voor
de meest milieubezwaarlijke bedrijfstakken inderdaad beter is dan het beeld dat het CBS
schetst. Of 0,58 van het totaal aantal benodigde vergunningen een goede situatie weergeeft.
blijft echter de vraag.
3.4
Discussie en conclusies
Wanneer er interesse bestaat een goed beeld te schetsen van de omvang van verleende WVOvergunningen in de afgelopen jaren, dan moet er nog veel werk verricht worden. Het resultaat
uit de vorige paragraaf maakt duidelijk dat een kortsluiting van gegevens van alle
waterkwaliteitsbeheerders hiervoor noodzakelijk is. Een mogelijkheid is het oprichten van
een soort databank, waarin alle gegevens omtrent de WVO-vergunningverlening in Nederland
staan.
Het totale aantal WVO-vergunningplichtige bedrijven in Nederland is bekend op grond van
CBS-gegevens. De "waterwereld" heeft echter aangegeven dat deze gegevens geen juist
beeld geven van de werkelijke situatie. Wanneer de behoefte bestaat meer kennis te verkrijgen
van het aantal vergunningplichtige bedrijven zal hiervoor nader onderzoek nodig zijn. De
meeste waterkwaliteitsbeheerders beschikken op dit moment al over het in hun gebied aanwezige
aantal vergunningplichtige bedrijven. Bestaat er in de "waterwereld" echter geen behoefte
aan de stand van zaken in de (WVO)-vergunningverlening, dan moet geaccepteerd worden
dat het niet mogelijk is hiervan een eenduidig beeld te schetsen.
Wanneer gekeken wordt naar de resultaten van een enquete onder alle waterkwaliteitsbeheerders
voor de bij dit onderzoek meegenomen CUWVO bedrijfstakken komt inderdaad een beter
beeld naar voren dan dat volgens de CBS-onderzoeken. Door de regionale waterkwaliteitsbeheerders en regionale directies rijkswaterstaat zijn respectievelijk 0,58 en 0,43 van het totaal
aantal benodigde WVO-vergunningen verleend.
14
EVALUATIE VAN DE CUWVO AANBEVELINGEN
4.1
Inleiding
De aanbevelingen uit de CUWVO rapporten worden getoetst aan de voorschriften in de
WVO-vergunningen die verleend zijn door waterkwaliteitsbeheerders. In dit onderzoek is
het, vanwege de factor tijd, niet mogelijk geweest alle CUWVO rapporten te evalueren.
Na overleg met een aantal waterkwaliteitsbeheerders en de Unie van Waterschappen is daarom
een voorkeurslijst van bedrijfstakken opgesteld. Hierbij is gebruik gemaakt van de volgende
criteria:
1 Het bestaan van een CUWVO rapport voor een bedrijfstak. Het rapport moet reeds enige
tijd bestaan, zodat er door waterkwaliteitsbeheerders gebruik van kan worden gemaakt;
2 De milieubezwaarlijkheid van een bedrijfstak;
3 De grootte van een bedrijfstak en de verspreiding per waterkwaliteitsbeheerder;
4 De complexiteit van het produktieproces en de afvalwaterstromen van een bedrijfstak.
In tabel 4.1 is het aantal door waterkwaliteitsbeheerders verleende WVO-vergunningen voor
bedrijfstakken met een CUWVO rapport weergegeven. Alleen de groep vergunningen verleend
na het meest recente rapport worden in het onderzoek meegenomen. De spreiding in de
periode 1987-1993 wordt hierin tevens duidelijk.
Tabel 4.1:
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
Het totaal aantal verleende vergunningen per bedrijfstak voor de regionale waterkwaliteitsbeheerders en de regionale directies rijkswaterstaat, waarbij gekeken wordt naar de jaren vanaf
het verschijnen van het meest recente CUWVO rapport. De gegevens zijn gebaseerd op RIZA
archiefmateriaal.
galvano
textielveredeling
beroepsvaart
pleziervaartuigen
zeefdrukkerijen
ziekenhuizen
laboratoria
houtreiniging
houtimpregneer
afvalstortplaatsen
auto- en aanverwante
fotografische
grafische
verf-, lak- en drukinkt
1987
-
0
0
10
jaar
1988
56
2
15
3
0
3
1989
49
o
0
9
5
0
1
9
1990
35
4
33
6
7
4
6
20
3
0
5
1991
28
17
131
31
29
10
7
34
6
1
4
1992
28
7
10
18
126
16
20
6
13
23
2
2
10
1993
50
1
51
36
84
27
16
10
1
9
10
2
1
7
tot.
246
29
dl
54
374
82
72
39
1
55
87
16
5
48
In verband met de tijd die er voor dit onderzoek beschikbaar was moest een keuze uit deze
bedrijfstakken worden gemaakt. De volgende twee bedrijfstakken zijn na toepassing van
de vier genoemde criteria geselecteerd:
15
1 De galvanische industrie (oppervlaktebehandeling van metalen);
2 Afvalstortplaatsen.
Aan de hand van de in het archief van het RIZA aanwezige WVO-vergunningen wordt voor
beide bedrijfstakken een beeld geschetst van het gebruik van de CUWVO aanbevelingen
door waterkwaliteitsbeheerders. Vanuit de waterkwaliteitsbeheerders kwam de wens naar
voren om het resultaat van een evaluatie omtrent bodemsaneringen, van Pijkeren (1992),
in dit onderzoek mee te nemen.
4.2
Analyse van de galvanische industrie
4.2.1
Grootte van de bedrijfstak
De doelgroep omvatte in 1985 circa 400-450 bedrijven (schatting), met een totale lozing
aan zware metalen van circa 60 ton per jaar (CUWVO werkgroep VI, 1987c). Bij een groot
aantal bedrijven is mede door het metaalrapport uit 1981, CUWVO werkgroep VI (1981),
al een begin gemaakt met het treffen van maatregelen ter beperking van het lozen van zware
metalen en cyaniden. De taakopdracht van het CUWVO rapport van 1987 was 'de evaluatie
van het metaalrapport 1981 met name betrekking hebbend op de technieken tot vermindering
van de lozingen van zware metalen en cyaniden afkomstig van de metaaloppervlakkenbewerkende bedrijven8 Hieronder worden verstaan: galvanobedrijven, beitserijen, verzinkerijen,
anodiseerbedrijven, emailleerbedrijven, spuiterijen e.d. (zie bijlage III voor de volledige
lijst en de gebruikte sbi-codes). In het vervolg van het rapport zal deze groep worden
samengevat onder de naam 'de galvanische industrie'.
Het CUWVO rapport verscheen in december 1987 en alle WVO-vergunningen verleend
in de periode 1988-1993 zijn in dit onderzoek dan ook meegenomen. In hoofdstuk 3 is
aangegeven dat het aantal geregistreerde verleende vergunningen bij de diverse
waterkwaliteitsbeheerders en bij het RIZA verschillen. Alleen de vergunningen bekend bij
het RIZA zijn gebruikt in de analyse (zie tabel 4.1).
Bij het bekijken van de vergunningen bleek al snel dat niet alle (246) vergunningen in het
onderzoek konden worden meegenomen. Van een aantal bleek geen compleet dossier aanwezig
te zijn, andere vergunningen zijn ingetrokken vanwege beeindiging van de lozing en een
aantal vergunningen is gereviseerd in de beschouwde periode. Tenslotte konden door diverse
andere oorzaken nog eens 10 vergunningen niet in het onderzoek opgenomen worden.
Uiteindelijk bestaat de groep uit 195 vergunningen (zie bijlage VI). De 195 WVO-vergunningen
zijn verleend door 25 waterkwaliteitsbeheerders, een gemiddelde van bijna 8 vergunningen
per waterkwaliteitsbeheerder, varierend van 1 tot 28 vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder.
16
4.2.2
Opzet van de analyse
Of de in het CUWVO rapport vermelde aanbevelingen in de WVO-vergunningen ook terug
te vinden zijn, in welke mate deze aanbevelingen gebruikt worden en of er duidelijke verschillen
tussen de diverse waterkwaliteitsbeheerders bestaan, zijn een aantal vragen die in dit onderzoek
van belang zijn. Hiervoor is de volgende methode toegepast:
1 De aanbevelingen uit het CUWVO rapport zijn op een rijtje gezet. Hierna zijn een aantal
criteria opgesteld aan de hand waarvan de stand van zaken rond het gebruik van CUWVO
aanbevelingen getoetst kan worden (paragraaf 4.2.3);
2 Alle 195 vergunningen worden nagelopen aan de hand van de opgestelde criteria
(paragraaf 4.2.4);
3 De resultaten van de toetsing worden geanalyseerd (paragraaf 4.2.4);
4.2.3
De CUWVO aanbevelingen en de toetsingscriteria
In de aanbevelingen voor de galvanische industrie, zoals vermeld in het CUWVO rapport
van december 1987, komt een onderscheid in de grootte van afvalwaterstromen voor de
verschillende bedrijven naar voren. Bij het opstellen van de aanbevelingen worden de volgende
categorieen onderscheiden:
1 Een potentiele vracht aan zware metalen tot 20 kg per jaar met uitzondering van cadmium;
2 Een potentiele vracht aan zware metalen tot 250 kg per jaar met uitzondering van cadmium;
3 Een potentiele vracht aan zware metalen boven 250 kg per jaar met uitzondering van
cadmium;
3a
250 - 2000 kg per jaar;
3b
2000 en meer kg per jaar.
Voor deze drie categorieen zijn verschillende maatregelen voorgesteld om te komen tot een
sanering van de afvalwaterstroom. Voor alle categorieen geldt de aanbeveling van 'good
housekeeping', te weten:
- beperking oversleep;
- minstens een spaarbad achter verwarmde procesbaden met directe terugvoer;
- niet lozen van concentraten en halfconcentraten (vallen onder de Wet Chemische
Afvalstoffen, WCA).
De volgende maatregelen zijn volgens het CUWVO rapport noodzakelijk (voor een beschrijving
van de maatregelen zie het rapport CUWVO werkgroep VI (1987c):
cat 1: alleen good housekeeping is voldoende, met uitzondering van cadmium;
cat 2: naast good housekeeping ook extra procesgei'ntegreerde maatregelen, neutralisatie
van het spoelwater en een batchgewijs werkende ONO-installatie (Ontgifting,
Neutralisatie en Ontwatering) of afvoer van concentraten naar derden;
17
cat 3a: naast good housekeeping ook procesgei'ntegreerde maatregelen en een continu
werkende ONO-installatie;
cat 3b: naast good housekeeping zijn in het algemeen procesgei'ntegreerde maatregelen (o.a.
extra spaar- en spoelbaden, terugwinningstechnologieen gekoppeld aan een spaarbad
en deelstroomzuivering gekoppeld aan een spoelbad), recirculatie van het spoelwater
via ionenwisselaars en een batchgewijs werkende ONO-installatie voor de concentraten
en regeneraten een goede oplossing.
De door een bedrijf toe te passen technieken dienen in de overweging van de vergunning
te worden opgenomen. In de vergunningsvoorschriften zelf moeten lozingseisen opgenomen
worden, afhankelijk van de toe te passen technieken (CUWVO werkgroep VI, 1987c).
In het CUWVO rapport worden richtlijnen voor lozingseisen opgegeven. In dit onderzoek
zullen alle vergunningen nagelopen worden op de aanwezigheid van een tweetal lozingseisen,
respectievelijk een concentratie- en vrachteis voor zware metalen. Wanneer in de
vergunningsaanvraag verzocht wordt daarnaast ook cadmium en/of andere stoffen te mogen
lozen, zal de waterkwaliteitsbeheerder daarvoor een vergunningsvoorschrift moeten opnemen.
Alleen in deze gevallen zal gekeken worden of de concentratie-eisen voor cadmium en/of
andere afvalstoffen overeenkomen met de CUWVO aanbevelingen
Per aanbeveling (lozingseis) is een indeling in vier groepen gemaakt. Het lozingsvoorschrift
in de vergunning is strenger dan, gelijk aan of zwakker dan de CUWVO aanbeveling. De
vierde groep bestaat uit die gevallen wanneer geen specifieke eis in de vergunning is
opgenomen. De gedachte hierachter is te zien of waterkwaliteitsbeheerders in de geest van
de CUWVO aanbevelingen handelen of dat ze duidelijk een andere (eigen) weg bewandelen
bij het opstellen van lozingseisen in WVO-vergunningen. Hierbij dient aangetekend te worden
dat indien een bedrijf een lozingsaanvraag voor een bepaalde stof indient die strenger is
dan de CUWVO aanbeveling, de waterkwaliteitsbeheerder deze dan ook zo opneemt.
De toetsingscriteria voor de twee aanbevelingen zijn:
Eis 1 vrachteis
cat 1
een restvracht van max. 20 kg/jaar voor alle zware metalen;
cat 2
een restvracht van max. 20 kg/jaar voor alle zware metalen;
cat 3a,b
een restvracht van max. 50 kg/jaar, voor afzonderlijke metalen 25 kg/jaar.
strenger (s)
gelijk aan (g)
zwakker (z)
niet vermeld (nv)
de maximale lozing per jaar is strenger dan de CUWVO aanbeveling;
de maximale vracht is gelimiteerd rond de aanbeveling;
de maximale lozing per jaar is hoger dan de CUWVO aanbeveling;
er wordt in de vergunning geen limiet aan de metaalvracht gesteld.
18
Eis 2
concentratie-eis
a
zware metalen
De concentraties die gehaald kunnen worden hangen zeer sterk af van de al aanwezige of
te nemen reductiemaatregelen. Bij good housekeeping kan volstaan worden met de richtlijnen
van de Unie van Waterschappen voor zware metalen in afvalwaterstromen (tabel 4.2). Deze
normen gelden als maxima in een proportioneel etmaalmonster.
Tabel 4.2:
Richtlijnen voor zware metalen ii
Bestanddeel
chroom (totaal)
koper
lood
nikkel
zilver
zink
cyanide (chloor afbreekbaar)
norm (mg/l)
2
1
3
3
1
3
1
Bij toepassing van ionenwisselaars zijn concentraties haalbaar van 0,5 mg/l voor alle zware
metalen afzonderlijk en cyanide. Bij selectieve ionenwisselaars voor cadmium is een
eindconcentratie van 0,1 mg/l haalbaar. Eindconcentraties van zware metalen die bij toepassing
van ONO-installaties gehaald kunnen worden zijn ook opgesteld (CUWVO werkgroep VI,
1987c).
strenger (s)
de concentratie-eisen zijn scherper dan de eisen voor de aanwezige of
voorgeschreven voorzieningen;
gelijk aan (g)
de concentratie-eisen liggen in de buurt van de CUWVO eisen;
zwakker (z)
voor de aanwezige of opgelegde maatregelen zijn de eisen minder streng
dan volgens het CUWVO rapport noodzakelijk is;
niet vermeld (nv) er zijn geen vergunningsvoorschriften omtrent concentratie-eisen.
b
cadmium
De restvracht aan cadmium in het afvalwater beperken tot 0,3 kg per kg verwerkt cadmium.
Op deze manier komt deze eis nooit in de vergunningvoorschriften voor. Om te kunnen
toetsen wordt de norm van 0,1 mg/l gebruikt, opgesteld door de Unie van Waterschappen.
Deze waarde geldt als maximum in een proportioneel etmaal monster,
strenger (s)
de lozingseis is lager dan 0,1 mg/l;
gelijk aan (g)
een lozingseis van 0,1 mg/l;
zwakker (z)
de lozingseis is hoger dan 0,1 mg/l;
niet vermeld (nv) er bestaat geen apart voorschrift. In veel gevallen betekent dit dat
cadmium toch niet geloosd mag worden.
19
c
andere afvalstoffen
Voor andere afvalstoffen dan zware metalen en cyanide gelden de volgende aanbevelingen:
maximale concentratie aan minerale olie 200 mg/l bij lozing op de riolering en 30
mg/l bij lozing op het oppervlaktewater;
maximale concentratie aan gechloreerde koolwaterstoffen (oplosmiddelen) is 1 mg/l.
In de meeste vergunningen worden ook nog eisen gesteld aan de pH, het sulfaatgehalte,
de temperatuur en/of andere stoffen. De lozingsvoorschriften van deze stoffen worden niet
bedoeld in deze eis.
strenger (s)
de gestelde concentraties zijn scherper of er staat specifiek dat ze niet
geloosd mogen worden;
gelijk aan (g)
gelijk aan bovengenoemde eisen;
zwakker (z)
minder strenge eisen;
niet vermeld (nv) er bestaat geen voorschrift. Dit betekent in feite dat ze niet geloosd mogen
worden.
4.2.4
Resultaten van de toetsing
Na het bekijken van alle 195 vergunningen aan de hand van in de vorige paragraaf opgesomde
vier criteria is het mogelijk een beeld te vormen van de samenhang tussen de CUWVO
aanbevelingen en de door waterkwaliteitsbeheerders verleende WVO-vergunningen. Het
resultaat van de toetsing zal in twee onderdelen behandeld worden namelijk, een algemene
impressie voor de totale groep en specifieke resultaten voor ieder van de vier lozingseisen.
Algemene impressie
- In de opzet van de vergunningen bestaan duidelijke verschillen per waterkwaliteitsbeheerder.
De ene waterkwaliteitsbeheerder gebruikt een zeer duidelijke standaard indeling voor iedere
vergunning, waarin de problematiek van de lozing, de aanvraaggegevens, de afwegingen
en motivaties voor genomen keuzes van voorschriften voor zowel de lozingen als de zonodig
te nemen saneringsmaatregelen duidelijk beschreven staan. Andere waterkwaliteitsbeheerders
zijn daarentegen zeer kort van stof, en motivaties en overwegingen ontbreken normaliter.
Het verlenen van een vergunning gebeurt door middel van een overheidsbesluit. Deze besluiten
moeten van een draagkrachtige motivering worden voorzien. Is dit niet het geval, dan zal
indien beroep tegen een dergelijk besluit wordt ingesteld de vergunning worden vernietigd.
Het opnemen in een vergunning dat het CUWVO rapport of een ander beleidstuk de grondslag
van de vergunning vormt zal een goede stap vooruit zijn.
- Voor zowel de vergunningsaanvraag als de vergunning zelf zijn door de CUWVO modellen
ontwikkeld. Het blijkt dat beide modellen op grote schaal worden toegepast. Bij het gebruik
20
van een model voor de opzet van de vergunning wordt de in het model wel aanwezige motivatie
dan niet meegenomen.
- Zoals hierboven is aangestipt, is tevens gekeken in hoeveel vergunningen het CUWVO
rapport expliciet is vermeld. Wanneer in een vergunning een van de termen 'good housekeeping'
of 'procesgei'ntegreerde maatregelen' voorkomt, wordt dit ook beschouwd als een verwijzing
naar het CUWVO rapport. In een op de drie vergunningen (65 van 195) laat de
waterkwaliteitsbeheerder zich leiden door de CUWVO aanbevelingen. Dit betekent niet dat
bij de overige vergunningen niet het geval is. Een kanttekening is echter noodzakelijk. Het
komt namelijk voor dat in de overwegingen vermeld wordt dat de lozingsvoorschriften gebaseerd
zijn op het CUWVO rapport, maar dit is niet in de voorschriften terug te vinden.
a a n t a l
verg-ian;
c a 1
c a t e g o r i e
±
o r x e
c a t - e g o r i e
t o
Figuur 4.1:
t a a
2
1
(37?<
3
C
( 4 3% )
=
1 -3 B
De verdeling van het totaal aantal verleende vergunningen in drie categorieen, afhankelijk
van de potentiele metaalvracht in het afvalwater. In de periode 1988 tot en met 1993 zijn
195 van de door de regionale waterkwaliteitsbeheerders verleende vergunningen meegenomen
in het onderzoek.
- In zeer vele vergunningen is het moeilijk te achterhalen tot welke potentiele lozingscategorie
de aanvrager behoort. Volgens het CUWVO rapport is deze indeling wel degelijk van belang
voor zowel de te nemen saneringsmaatregelen als de lozingseisen. Een zeer grote groep
bedrijven kan aan de hand van bedrijfsomvang en aard van het bedrijf alsnog worden ingedeeld.
De indeling in categorie 2 of 3 bedrijven is niet altijd duidelijk (circa 10 bedrijven). De
reeds aanwezige of opgelegde saneringsmaatregelen hebben dan uitsluitsel gegeven. Een
geheel correcte indeling zal dan ook niet verkregen zijn. Het resultaat van de uiteindelijke
indeling staat in figuur 4.1. Categorie 1 bestaat uit 37% , categorie 2 uit 43% en categorie
3 uit 20% van de onderzochte bedrijven.
- Op een enkele uitzondering na vinden alle lozingen plaats (via de gemeentelijke riolering)
op een RWZI (rioolwater-zuiveringsinstallatie).
21
Lozingsvoorschriften
vrachteis
De navolging van de CUWVO aanbeveling voor een limitering aan de metaalvracht geeft
het meest scherpe beeld van de twee aanbevelingen.
Het verschil tussen categorie 1 en categorie 3 is zeer duidelijk (zie tabel 4.3). De kleine
bedrijven hebben (bijna) altijd scherpere vrachtvoorschriften dan de CUWVO aanbeveling.
Een opmerking is hierbij nodig. Een scherpere lozingseis betekent dat een bedrijf een
vrachtlimiet aan zware metalen opgelegd krijgt die onder de 20 kg/jaar (vaak max. 5 kg/jaar)
valt. De CUWVO aanbeveling spreekt van een maximum van 20 kg/jaar en feitelijk zijn
al deze vergunningen dus gelijk aan de aanbeveling. Gelijk zijn aan de aanbeveling betekent
bij deze toetsing dat de opgenomen vergunningsvoorschriften rond de maximum waarden
liggen. Ook wanneer de eerste twee groepen, strenger dan en gelijk aan, gesommeerd worden
blijft nog steeds hetzelfde beeld bestaan.
Tabel 4.3:
Het aandeel van de drie categorieen in de totale groep (n = 195) van de onderzochte
vergunningen. Alle vergunningen zijn getoetst aan de hand van vier CUWVO lozingseisen,
een concentratie- en vrachteis voor zware metalen, een concentratie-eis voor cadmium en
een eis voor andere stoffen als minerale olie en gechloreerde koolwaterstoffen (zie paragraaf
4.3.3). Voor elk criteria wordt gekeken of deze scherper dan (s), gelijk aan (g), zwakker
dan (z) de CUWVO aanbeveling of zelfs totaal niet vermeld (nv) is. Het aandeel van deze
vier groepen per categorie wordt weergegeven.
categorie
1
2
3
totaal
ii
%
vrachteis
zware metalen
s g z nv
72
83
40
195
100
100
100
100
86
35
10
49
1
31
33
21
0
25
57
23
13
9
0
8
concentratie-eis
zware metalen
cadmium
s g z nv n
% s g
z
n
29
27
32
29
0
5
0
3
38
53
21
112
61
60
53
59
6
7
15
8
4
6
0
4
12 100 58
18 100 56
4
100 75
34 100 59
42
39
25
38
andere afvalstoffen
%
s g z
100
100
100
100
74
66
81
71
26
34
14
28
0
0
5
1
De bedrijven met de grootste potentiele metaaivrachten (categorie 3) mogen in 57% van
de gevallen voldoen aan zwakkere voorschriften dan volgens het CUWVO rapport nodig
is. Wanneer dit percentage vergeleken wordt met de maar in 15% van de vergunningen
opgenomen zwakkere concentratie-eis, vraagt dit om een verklaring.
Wat opvalt bij het bekijken van de vergunningen is het ontbreken van een directe
vrachtlimitering. Indirect wordt deze bereikt door een opgenomen concentratie-eis en een
opgenomen limitering aan het debiet van de afvalwaterstroom. Het resultaat van de toetsing
geeft aan dat juist deze methode vooral voor de groep van de grootste potentiele vervuilers
tekortschiet. Het is vreemd te constateren dat in sommige van deze vergunningen toch gerept
wordt van een navolging van de CUWVO aanbevelingen.
22
In 33% van de vergunningen van categorie 3 en 31% van categorie 2 bedrijven voldoet
de opgenomen vrachtvoorschriften wel aan de CUWVO aanbeveling. Ook in een zeer groot
aantal van deze vergunningen zou een bedrijf volgens de indirecte berekeningsmethode meer
mogen lozen dan wenselijk is. In deze vergunningen voorkomt het expliciet opnemen van
een limiet aan de metaalvracht deze overschrijding. De limietwaarde komt in de meeste
vergunningen overeen met de CUWVO streefwaarde van maximaal 20 kg/jaar (cat. 2) of
50 kg/jaar (cat. 3).
In 8% van de vergunningen is geen limiet voor de metaalvracht opgenomen. Bij de helft
van deze gevallen is ook al geen concentratie-voorschrift aanwezig. Bij de andere 4% is
er derhalve geen limiet gesteld aan de maximaal te mogen lozen hoeveelheid afvalwater.
Het gaat bij al deze vergunningen om bedrijven met een zeer geringe afvalwaterstroom.
Bijlage VII geeft aan dat ook voor deze eis het niet duidelijk is of er waterkwaliteitsbeheerders
zijn waarbij een duidelijke trend aanwezig is. Het wel of niet expliciet opnemen van een
gelimiteerd vrachtvoorschrift lijkt dus per aanvraag te verschillen.
concentratie-eis
a
zware metalen
Het toetsen van de vergunningen aan de hand van de criteria voor concentratie-voorschriften
was niet gemakkelijk. Er is gekeken of de in de vergunning opgenomen lozingseisen
overeenkomen met die uit het CUWVO rapport voor de reeds aanwezige of opgelegde
saneringsmaatregelen. In het rapport hangt de aard van noodzakelijke maatregelen af van
de categorie waartoe een bedrijf behoort. Uit de vergunningen blijkt dat deze categorie-indeling
in de praktijk niet consequent wordt toegepast. Waterkwaliteitsbeheerders stellen de
lozingsvoorschriften vast aan de hand van de aanvraag van een bedrijf. Wanneer een bedrijf
lagere lozingseisen instuurt dan de CUWVO aanbevelingen, dan kan de waterkwaliteitsbeheerder
alleen maar lagere voorschriften opnemen. Een waterkwaliteitsbeheerder mag nooit meer
toestaan dan is aangevraagd.
Bij het toetsen van de vergunningen wordt gekeken in hoeverre de in een vergunning opgenomen
lozingseisen overeenkomen met de in een bedrijf aanwezige of opgelegde maatregelen. Niet
de indeling per categorie, maar de indeling per aanwezige saneringsmaatregel wordt derhalve
getoetst.
Uit tabel 4.3 blijkt dat de indeling per categorie geen verschil geeft in het gehele beeld van
de toetsing. Alle drie categorieen leveren ongeveer dezelfde bijdrage in de vier te onderscheiden
toetsingsgroepen (scherper, zwakker, gelijk en niet vermeld). In 29% van de vergunningen
worden strengere eisen aan de lozing van zware metalen opgelegd dan volgens het CUWVO
rapport noodzakelijk zijn. Het ontbreken van een overweging in de vergunning en nog vaker
23
het gemis aan een motivatie van genomen keuzes is hier debet aan.
In 8% van de vergunningen zijn duidelijk zwakkere eisen opgenomen dan volgens CUWVO
wenselijk zijn (zie tabel 4.3). Vooral het relatief grote aandeel van categorie drie bedrijven
is opmerkelijk. Het gaat hierbij echter om incidentele gevallen zoals de tabel in bijlage VII
aangeeft. Bij geen van de waterkwaliteitsbeheerders is een trend te ontdekken dat deze grote
bedrijven systematisch soepelere voorschriften krijgen. Een verklaring voor het grote aandeel
van categorie drie is door het ontbreken van afwegingen in de vergunningen niet te geven.
Het lijkt er echter op dat de saner ing van de grootste bedrijven meer moeite kost dan in
het CUWVO rapport is aangenomen.
Acht bedrijven, 4%, hebben in hun vergunning geen concentratie-eisen staan. Het gaat in
al deze gevallen om zeer kleine bedrijven met zeer geringe afvalwaterlozingen van zware
metalen. Aan de omvang van de lozing, het debiet, is meestal wel een limiet gesteld. In
de vergunningaanvraag komen ook geen concentraties voor. Het in alle acht vergunningen
ontbreken van afwegingen en motivaties geeft ruimte voor eigen interpretaties.
b
cadmium-eis
In 34 vergunningen is ook een concentratie-eis voor cadmium opgenomen (zie tabel 4.3).
In 58% van de vergunningen zijn strengere eisen opgenomen, vaak zelfs een factor 100
scherper. Het ene bedrijf dat niet voldoet aan de CUWVO aanbeveling zit midden in een
sanering. De vergunning wordt na de sanering echter aangepast.
Uit de gegevens in bijlage VII komt het beeld naar voren dat er voor cadmium geen eenduidige
verschillen bestaan tussen de diverse waterkwaliteitsbeheerders. De resultaten per categorie
geven hetzelfde beeld, zie tabel 4.3.
c
andere afvalstoffen
Bij de toetsing is gekeken naar het voorkomen van een voorschrift voor minerale olie en/of
gechloreerde koolwaterstoffen. In 112 vergunningen is hiervoor een voorschrift opgenomen
(zie tabel 4.3). In 90% van deze vergunningen gaat het alleen om minerale olie. Hierbij
komt naar voren dat veel waterkwaliteitsbeheerders, 71 % vande vergunningen), de CUWVO
aanbeveling van 200 mg/liter te zwak vinden. Meestal wordt een concentratie-eis van 100
mg/liter voorgeschreven, varierend van het totaal niet mogen lozen (afvoeren naar een verwerkingsbedrijf) tot 300 mg/liter. Deze laatste beslaat de gehele groep met een zwakkere
eis dan volgens CUWVO nodig is. Wanneer in de vergunningen een lozingseis voor
gechloreerde koolwaterstoffen is opgenomen, komt deze overeen met de CUWVO aanbeveling
van 1 mg/liter.
Uit tabel 4.3 blijkt tevens dat de resultaten voor de drie categorieen geen verschillen opleveren.
24
De waterkwaliteitsbeheerders hanteren dus een zelfde aanpak voor iedere categorie. Er zijn
ook geen eenduidige verschillen aan te geven in de resultaten van de diverse waterkwaliteitsbeheerders (zie bijlage VII).
4.3
Analyse van afvalstortplaatsen
4.3.1
Grootte van de bedrijfstak
In Nederland zijn circa 300 nog open zijnde en/of nog uit te breiden stortplaatsen van
voornamelijk huishoudelijk afval (CUWVO werkgroep VI, 1987b). Alleen de in het archief
van het RIZA aanwezige WVO-vergunningen, verleend in de periode 1988-1993, zijn in
dit onderzoek meegenomen. Net zoals dit voor de galvanische industrie geldt bestaat er een
verschil tussen de grootte van de groep volgens het archief van het RIZA en de
waterkwaliteitsbeheerders.
Van de in totaal 55 verleende WVO-vergunningen (zie tabel 4.1) blijft uiteindelijk een groep
van 36 over. In een aantal gevallen is de vergunning niet (compleet) aanwezig, een aantal
vergunningen zijn nog eens gereviseerd in de periode (dubbeltelling), een tweetal vergunningen
zijn nog in het aanvraagstadium en een ander tweetal zijn in 1993 opnieuw aangevraagd
en nog niet afgehandeld (zie ook bijlage VIII). De 36 vergunningen zijn verstrekt door 18
waterkwaliteitsbeheerders, een gemiddelde van 2,0 vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder,
varierend van 1 tot 4 vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder.
4.3.2
Opzet van de analyse
De opzet van de analyse voor afvalstortplaatsen is identiek aan die van de galvanische industrie,
beschreven in paragraaf 4.2.2. In het kort luidt deze als volgt:
1 Nagaan van CUWVO aanbevelingen en opstellen van toetsingscriteria (paragraaf 4.3.3);
2 Toetsing van vergunningen aan de hand van de criteria (paragraaf 4.3.4);
3 Analyse van toetsingsresultaten (paragraaf 4.3.4);
4.3.3
De CUWVO aanbevelingen en de toetsingscriteria
Naast de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (WVO), waarin het waterkwaliteitsbelang
centraal staat, hebben de Wet Bodembescherming, Afvalstoffenwet, Wet Chemische Afvalstoffen
en Hinderwet ook raakvlakken met de percolatieproblematiek van stortplaatsen. De onderlinge
verhouding is hierbij expliciet geregeld.
Het afvalwater van stortplaatsen bestaat voornamelijk uit geinfiltreerde neerslag die percoleert
25
en vervolgens uittreedt. Deze stroom is al dan niet gemengd met oppervlakkig afstromende
neerslag en/of kwelwater. De kwaliteit van het afvalwater wordt ondermeer bepaald door
de aard van de gestorte afvalstoffen. In een vergunning ingevolge de Afvalstoffenwet wordt
aangegeven welke stoffen wel of niet gestort mogen worden. Wanneer de waterkwaliteit
gebaad is bij extra maatregelen, dan moeten in de WVO-vergunning aanvullende voorschriften
opgenomen worden (CUWVO werkgroep VI, 1987b).
Op basis van de Afvalstoffenwet is een Richtlijn gecontroleerd storten vastgelegd. Ten aanzien
van het op of in de bodem brengen van afvalstoffen geeft de Richtlijn aan dat de te nemen
maatregelen om bodem en grondwater te beschermen aan de volgende uitgangspunten moeten
voldoen:
1 Direct contact tussen afvalstoffen en bodem, grond- en oppervlaktewater dient te worden
vermeden;
2 Verspreiding in de bodem van verontreinigd water afkomstig uit afvalstoffen dient te
worden voorkomen;
3 De situatie waarin de stoffen op of in de bodem zijn gebracht dient beheersbaar te zijn
en in de toekomst te blijven;
4 Regelmatige controle op de situatie en op de effectiviteit van de getroffen voorzieningen
dient plaats te vinden.
De Richtlijn is niet alleen van toepassing op nieuwe, maar ook op bestaande en uit te breiden
stortplaatsen (CUWVO werkgroep VI, 1987b).
De samenstelling van het afvalwater hangt naast de aard van de gestorte stoffen, contacttijd
tussen afval en percolerend water vooral ook af van (bio)-chemische processen in het
stortlichaam. Het organische afval wordt onder invloed van micro-organismen afgebroken.
Hierbij zijn drie fasen te onderscheiden, eerst de aerobe, dan de zuurvormende en als laatste
de methanogene fase. De laatste twee fasen zijn vooral van belang in de afvalwaterproblematiek
van stortplaatsen (CUWVO werkgroep VI, 1987b).
De aanwezigheid van zwarte-lijststoffen (o.a. cadmium en kwik) in het gestorte afval en
afvalwater bepaalt dat in principe de best bestaande zuiveringstechnieken moeten worden
toegepast. Deze stoffen moeten uit het afvalwater verwijderd worden (WVO, 1993). In het
CUWVO rapport van September 1987 wordt echter aangegeven dat het aandeel van de zwarte
lijststoffen in het percolatiewater ten opzichte van de overige verontreinigingen gering is.
De zuiveringstechnieken zullen primair worden toegepast om de overige verontreinigen te
verwijderen. Ook de zwarte-lijststoffen worden op deze manier met een redelijk rendement
verwijderd.
Aan de hand van best uitvoerbare technieken, een redelijk rendement tegen redelijke kosten,
zijn indicatieve lozingseisen vastgesteld voor de zuurvormende en methanogene fase van
26
het afvalwater.
zuur percolatiewater
De gehaltes aan CZV (chemisch zuurstofverbruik), BZV (biochemisch zuurstofverbruik),
N-Kj (stikstof Kjeldahl) en zware metalen zijn zodanig dat lozing van zuur percolatiewater
na een van de volgende behandelingen op de riolering mogelijk is (voor een beschrijving
van genoemde zuiveringstechnieken wordt naar het CUWVO rapport verwezen):
- verdamping;
- recirculatie, waarbij methanogeen percolatiewater ontstaat;
- een aeroob systeem + flocculatie/precipitatie;
- een anaeroob systeem 4- flocculatie/precipitatie.
In het CUWVO rapport worden aanbevelingen gedaan ten aanzien van haalbare concentraties
voor onder andere zware metalen. In bijlage IX zijn deze weergegeven. Mede gelet op de
kosten in het kader van heffingen en nodige zuiveringen, krijgt het lozen van methanogeen
percolatiewater de voorkeur boven zuur percolatiewater. Recirculatie van het percolaat versnelt
het afbraakproces en de methanogene fase wordt zo eerder bereikt (CUWVO werkgroep
VI, 1987b).
methanogeen percolatiewater
Rechtstreekse lozing op het oppervlaktewater van methanogeen percolatiewater is mogelijk
na toepassing van een van de volgende zuiveringstechnieken (voor een beschrijving van
de technieken wordt naar het CUWVO rapport verwezen):
- hyperfiltratie (2 secties);
- een aerobe behandeling in combinatie met hyperfiltratie (1 sectie);
- verdamping in combinatie met hyperfdtratie (1 sectie).
Lozing van onbehandeld memanogeen percolatiewater op de gemeentelijke riolering wordt
toelaatbaar geacht. Uit kostenoverwegingen in het kader van heffingen kan een voorbehandeling
van het afvalwater toegepast worden. In bijlage IX zijn de CUWVO aanbevelingen voor
de concentraties van onder zware metalen weergegeven. Bij lozingen via de gemeentelijke
riolering op de RWZI kunnen aan de parameters CZV, BZV en N-Kj geen algemeen geldende
lozingseisen worden geformuleerd. Specifiek lokale omstandigheden bepalen dit in grote
mate, maar doorgaans zullen deze parameters geen probleem opleveren.
4.3.4
Resultaten van de toetsing
Alle geselecteerde vergunningen zijn nagelopen aan de hand van een vragenlijst. In deze
vragenlijst zijn de CUWVO aanbevelingen opgenomen naast een aantal algemene vragen
omtrent grootte van stort e.d. De vragenlijst is in zijn geheel in bijlage IX weergegeven.
27
De totale groep bestaat slecht uit 36 vergunningen, verleend door 18 waterkwaliteitsbeheerders.
In tegenstelling tot de analyse van de galvanische industrie zullen bij deze analyse alle
vergunningen als een groep worden beschouwd. Verschillen tussen waterkwaliteitsbeheerders
komen hier dus niet ter sprake.
Algemene impressie
- De voorschriften in de WVO-vergunning voor afvalstortplaatsen hangt in grote mate af
van de vergunning ingevolge de Afvalstoffenwet. Deze samenhang is terug te vinden in
bijna alle vergunningsaanvragen. In de WVO-vergunningen worden namelijk alleen die
voorschriften opgenomen die voor de waterkwaliteit van belang zijn. Voor andere gegevens
en motivaties van algemene keuzes en afwegingen is het vaak nodig de aanvraag, een Milieu
Effect Rapportage (MER), de vergunning ingevolge de Afvalstoffenwet door te spitten.
- De aanvragen hebben in een groot aantal van de gevallen betrekking op de uitbreiding
van een stortplaats. Het oude gedeelte voldoet meestal niet aan de Richtlijn gecontroleerd
storten. Niet bij alle aanvragen is duidelijk aangegeven of de afvalwaterstroom uit het oude
en nieuwe gedeelte apart worden behandeld en geloosd. Bij 4 vergunningen bevindt de stort
zich in de nazorgfase (de stort is reeds afgedekt). Op deze stortplaatsen is geen bodemafdichting
aanwezig. In alle aanvragen wordt aangegeven dat er maatregelen getroffen zijn of worden
voor de bovenafdichting van de stortplaats.
- In 15 van de 36 vergunningen, 42 %, wordt expliciet naar het CUWVO rapport verwezen.
- In 23 vergunningen zijn lozingseisen opgenomen voor zwarte-lijststoffen.
Lozingsvoorschriften
Bij het bekijken van de vergunning is een indeling gemaakt tijdens welke fasen afvalwater
geloosd mag worden. Dit geeft het volgende beeld:
- methanogeen percolatiewater
27 vergunningen;
- zuur percolatiewater
1
vergunning;
- beide soorten
8
vergunningen.
De toetsing van de vergunningsvoorschriften aan de CUWVO aanbevelingen zal per categorie
plaatsvinden.
methanogeen percolatiewater (27 vergunningen)
Op maar vier stortplaatsen wordt het afvalwater op het oppervlaktewater geloosd. In twee
gevallen wordt de afvalwaterstroom eerst gezuiverd, bij een stortplaats is niet uit de vergunning
te achterhalen of er zuiveringstechnieken worden toegepast. De vierde lozing zal na bouw
28
van een zuiveringsinstallatie ook niet meer ongezuiverd op het oppervlaktewater komen.
In 1 vergunning is geen lozingseis aan onder andere zware metalen gesteld. Het gaat hierbij
om een tijdelijke vergunning (gedoogsituatie). Van de 26 vergunningen met een
lozingsvoorschrift vallen in 20 vergunningen (77%) de lozingseisen binnen de CUWVO
aanbeveling. In een vergunning (3%) zijn duidelijk zwakkere eisen opgenomen en in de
overige 5 vergunningen (20%) vallen een aantal stoffen wel en een aantal net niet binnen
de CUWVO voorschriften.
Van de 23 stortplaatsen die afvalwater op de riolering lozen vindt in 14 gevallen toch nog
een behandeling plaats. Recirculatie van percolatiewater vindt bij 10 storten plaats. Dit geeft
aan dat zuur percolatiewater wordt omgezet in methanogeen percolatiewater.
zuur percolatiewater (1 vergunning)
De stortplaats die alleen zuur percolatiewater op de riolering loost voldoet aan de CUWVO
aanbevelingen. Het afvalwater wordt voor lozing eerst gezuiverd. Slechts een stof ligt boven
de in het CUWVO rapport aanbevolen concentratie.
methanogeen en zuur percolatiewater (8 vergunningen)
Bij 5 stortplaatsen wordt de afvalwaterstroom gescheiden afgevoerd, waarbij het zure percolaat
na een in het CUWVO rapport vermelde behandeling op de riolering wordt geloosd. Het
methanogene percolatiewater wordt in 4 gevallen naar de riolering gevoerd. In het vijfde
geval wordt het water na behandeling op het oppervlaktewater gestort. In alle vergunningen
zijn voor zowel het methanogene als zure percolaat lozingseisen opgenomen die in het CUWVO
rapport overeenkomen met die voor zuur percolatiewater. In alle vergunningen ontbreekt
een motivatie en het wordt niet duidelijk waarom juist deze eisen zijn gebruikt.
Van 3 stortplaatsen wordt het gemengde afvalwater na behandeling via de gemeentelijke
riolering naar een RWZI afgevoerd. De concentraties van de afvalstoffen komen overeen
met die voor zuur percolaat, zoals deze in het CUWVO rapport staan. De waterkwaliteitsbeheerders volgen dus ook bij het opstellen van lozingsvoorschriften in deze vergunningen de CUWVO
aanbevelingen. Het gaat hierbij namelijk in feite om verdund zuur percolatiewater.
4.4
Discussie en conclusies
De CUWVO rapporten zijn opgesteld om voor homogene bedrijfstakken tot een algemene
aanpak van voorschriften en maatregelen voor afvalwaterstromen door diverse waterkwaliteitsbeheerders te komen. De groep van waterkwaliteitsbeheerders is een van de groepen die
participeert in CUWVO. De vraag in dit onderzoek is in welke mate waterkwaliteitsbeheerders
de CUWVO aanbevelingen in de praktijk toepassen. Hun deelname aan het tot stand komen
29
van de CUWVO rapporten mag de verwachting wekken dat het antwoord op de onderzoeksvraag
'volledig' is. Bij de analyse van de WVO-vergunningen voor de galvanische industrie en
afvalstortplaatsen blijkt dat dit echter niet het geval is.
De in de CUWVO rapporten opgenomen voorschriften en maatregelen zijn aanbevelingen
en geen normen. Dit maakt het mogelijk dat in incidentele gevallen van de aanbevelingen
afgeweken kan worden en zeker als de aanvraag zeer lage waarden bevat. Bij de galvanische
industrie kwam naar voren dat vooral de aanbeveling van limitering van de metaalvracht
aan zware metalen nogal eens afwijkt van de CUWVO aanbeveling. Vooral bij bedrijven
met een potentiele metaalvracht boven de 250 kg/jaar (categorie 3), maar ook bij de iets
kleinere bedrijven (categorie 2) komt het namelijk voor dat de concentratie-voorschriften
wel binnen de CUWVO aanbeveling valt, maar dat niet is gedacht aan het expliciet opnemen
van een maximale jaarvracht aan zware metalen. De concentraties en het maximaal te mogen
lozen hoeveelheid afvalwater overschrijdt de CUWVO aanbeveling soms wel met een factor
2 tot 5. Dat het wel degelijk mogelijk is een vrachtvoorschrift op te nemen toont het grote
percentage van deze bedrijven die een jaarvracht aan zware metalen mogen lozen die (bijna)
gelijk is aan de CUWVO aanbeveling.
Afwijkingen van de CUWVO aanbevelingen komen in de vergunningen van de galvanische
industrie vooral bij de concentratie-voorschriften voor. Uit de grote mate van diversiteit
in deze voorschriften blijkt dat waterkwaliteitsbeheerders specifieke bedrijfsafhankelijke
lozingseisen opleggen, die meestal overeenkomen met de aanvraag. Toch is het jammer
dat in het overgrote deel van de vergunningen geen motivaties en afwegingen zijn opgenomen.
Het wordt op deze manier voor een buitenstaander niet meteen duidelijk op welke
uitgangspunten een vergunning is gebaseerd. In 33% van de vergunningen is expliciet naar
het CUWVO rapport verwezen. In deze gevallen wordt al aangegeven dat de waterkwaliteitsbeheerder bij het opstellen van de voorschriften van de WVO-vergunning in de geest van de
CUWVO aanbevelingen handelt.
Bij 42% van de vergunningen voor afvalstortplaatsen wordt het CUWVO rapport in de
overweging vermeld. De analyse van vergunningen voor afvalstortplaatsen geeft aan dat
in bijna alle verleende vergunningen de CUWVO aanbevelingen zelfs exact worden opgevolgd.
Alleen de in het CUWVO rapport aanbevolen zuiveringstechnieken blijken in de praktijk
door andere methoden te zijn vervangen, waarbij dezelfde lozingseisen gehanteerd blijven.
Op een uitzondering na is het duidelijk dat de lozingsvoorschriften gebaseerd zijn op die
uit het CUWVO rapport.
Het resultaat van de evaluatie van bodemsaneringen (van Pijkeren, 1992) geeft dezelfde
indicatie als het resultaat van de twee in dit onderzoek onderzochte bedrijfstakken. In eerste
instantie komt de gedachte naar voren dat niet alle waterkwaliteitsbeheerders het CUWVO
30
rapport als basis gebruiken bij het opstellen van de WVO-vergunningen. Wanneer echter
gespecificeerd naar de vergunningen wordt gekeken, blijkt dat eigenlijk alle waterkwaliteitsbeheerders weldegelijk in de geest van het CUWVO rapport handelen. Ze benutten de
mogelijkheid van aanbevelingen boven normen om zo voor specifieke aanvragen specifieke
voorschriften op te stellen. In incidentele gevallen zal wel eens niet aan de aanbevelingen
worden voldaan. Het opnemen van een verklaring hiervoor in een vergunning kan de
achterliggende gedachte van een waterkwaliteitsbeheerder verduidelijken.
Dus in totaal kan gezegd worden dat nagenoeg altijd in de geest van de CUWVO wordt
gehandeld. Dit leidt ertoe dat schattingsgewijs in de orde van grootte van 80% de doelstellingen
in grote lijn worden gevolgd. De afwijkingen die met name bij de vrachten bij de grotere
galvanische bedrijven voorkomen behoren niet voor te komen. Het ontbreken van motivaties,
welke bij overheidsbesluiten verplicht zijn, zorgt vaak voor geen duidelijkheid omtrend de
grondslag van deze afwijkingen.
31
32
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
5.1
Conclusies
- De stand van zaken in de WVO-vergunningenverlening kan in de huidige situatie moeilijk
geschetst worden. Het aantal verleende WVO-vergunningen bekend bij het RIZA en bij
waterkwaliteitsbeheerders, verschilt namelijk in grote mate. De situatie omtrent het aantal
vergunningplichtige bedrijven is bij de meeste waterkwaliteitsbeheerders redelijk goed
bekend.
- Door de regionale waterkwaliteitsbeheerders en regionale directies rijkswaterstaat zijn
respectievelijk 0,58 en 0,43 van het totaal aantal benodigde WVO-vergunningen verleend.
- Bij de analyse van de WVO-vergunningen voor de galvanische industrie blijkt dat
waterkwaliteitsbeheeiders op verschillende manieren vergunningen opstellen. In dit onderzoek
komt naar voren dat bij geen waterkwaliteitsbeheerder een trend in het niet naleven van
de CUWVO aanbevelingen te ontdekken is. Het doel van dit onderzoek is niet uit het
beoordelen van waterkwaliteitsbeheerders, maar het evalueren van de CUWVO
aanbevelingen.
- Ondanks dat niet alle CUWVO aanbevelingen in alle verleende WVO-vergunningen voor
de galvanische industrie te herkennen zijn, wordt het toch duidelijk dat de onderzochte
waterkwaliteitsbeheerders in de geest van de CUWVO aanbevelingen handelen wat betreft
de concentratie- en vrachteisen. Alleen voor de categorie van de grootste lozers wijkt
dit beeld bij de vrachteis in negatieve zin af.
- De situatie bij WVO-vergunningen van afvalstortplaatsen laat ook zien dat het beleid
van waterkwaliteitsbeheerders bij het vaststellen van voorschriften in bijna alle gevallen
gebaseerd is op de aanbevelingen uit het CUWVO rapport.
- De door CUWVO ontwikkelde modellen voor de vergunningaanvraag en de opzet van
de vergunning worden in grote mate toegepast.
5.2
Aanbevelingen
- Indien de behoefte bestaat om inzage te krijgen in de stand van zaken in de vergunningverlening zal het oprichten van een soort databank voor aantallen verleende vergunningen
en vergunningplichtige bedrijven uitkomst bieden.
33
Het in de vergunningen opnemen van motivaties en afwegingen voor de opgenomen
voorschriften is niet alleen verplicht, maar zal ook de leesbaarheid vergroten. Tevens
worden op deze manier lozingseisen die afwijken van de CUWVO aanbevelingen verklaard.
34
LITERATULRLIJST
CUWVO, 1994, Functie, werkwijze, samenstelling. Hoofddirectie van de Waterstaat,
's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1979, Aanbevelingen met betrekking tot de sanering van de
lozingen van niet- zuurstofbindende en toxische stoffen door de verf -lak -en
drukinktfabrieken. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1981, Afvalwaterproblematiekmetaalindustrie. Hoofddirectie van
de Waterstaat, 's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1982, Afvalwaterproblematiek grafische industrie. Hoofddirectie
van de Waterstaat, 's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1986, Afvalwaterproblematiek van ziekenhuizen. Hoofddirectie
van de Waterstaat, 's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1987a, Afvalwaterproblematiek fotografische industrie. Hoofddirectie
van de Waterstaat, 's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1987b, Zuivering van percolatiewater van stortplaatsen voor
voornamelijk huishoudelijke afvalstoffen. Hoofddirectie van de Waterstaat,
's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1987c, Afvalwaterproblematiek bij de oppervlaktebehandeling van
metalen. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1988a, Afvalwaterproblematiek houtreinigingsbedrijven. Hoofddirectie
van de Waterstaat, 's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1988b, Afvalwaterproblematiek van detextielveredelingsindustrie.
Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1989a, Afvalwaterproblematiek zeefdrukkerijen, Aanbevelingen
met betrekking tot de sanering van afvalwaterlozingen door zeefdrukprocessen.
Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1989b, Afvalwaterproblematiek van laboratoria, herziene nota.
Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1989c, Afvalwaterproblematiek van auto- en aanverwante bedrijven,
herziene nota. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1991a, Waterverontreinigingsproblematiek bij het stralen en
conserverenbij scheepswerven voor beroepsvaart en grote jachten. Hoofddirectie
van de Waterstaat, 's-Gravenhage.
CUWVO werkgroep VI, 1991b, Waterverontreinigingsproblematiek bij het afspuiten van
recreatievaartuigen. Hoofddirectie van de Waterstaat, 's-Gravenhage.
Mensink, A.J.M., Quarles van Ufford, C.H.A. enJ.M.M. Veeken, 1988, Naar een preventief
milieubeleid, Onderzoek naar belemmeringen en mogelijkheden voor preventie
bij de houtconserverings- en galvanische industrie. Nijmeegse Milieukundige
Studies nr 1, Katholieke Universiteit Nijmegen, interfacultaire vakgroep Milieu,
Natuur en Landschap, Nijmegen.
Pijkeren, D.E. van, 1992, Evaluatie CUWVO-rapport "Afvalwaterproblematiek
Bodemsaneringen", concept nota. RIZA, Lelystad.
Provincie Utrecht, 1991, Jaarverslag 1990, waterkwaliteitsbeheer in de provincie Utrecht.
Provincie Utrecht, Utrecht.
Wang, C.S., 1992, Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO); vergunningverlening
en handhaving door de waterkwaliteitsbeheerders, 1989-1990. Kwartaalbericht
rechtsbescherming en veiligheid 1992-2, pag. 23-31.
Wang, C.S., 1993, Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO); vergunningverlening
en handhaving voor de waterkwal iteitsbeheerders 1990-1991. Kwartaalbericht
milieustatistieken 1993-3, pag. 31-39.
WVO, 1993, Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Koninklijke Vermande, Lelystad.
BIJLAGEN
I
II
III
IV
V
VI
VII
VIII
IX
CUWVO EN AMVB-PLICHTIGE BEDRIJVEN
CUWVO BEDRIJFSTAKKEN EN SBI-CODES
VERKLARING SBI-CODES
WATERKWALITEITSBEHEERDERS
AANTAL VERGUNNINGEN PER BEDRIJFSTAK VOOR W ATERKWALITEITSBEHEERDERS
SELECTIE VERGUNNINGEN PER WATERKWALITEITSBEHEERDER VOOR
GALVANISCHE INDUSTRIE
RESULTATEN TOETSING PER WATERKWALITEITSBEHEERDER VOOR
GALVANISCHE INDUSTRIE
SELECTIE VERGUNNINGEN PER WATERKWALITEITSBEHEERDER VOOR
AFVALSTORTPLAATSEN
TOETSINGSCRITERIA VOOR AFVALSTORTPLAATSEN
BIJLAGE I
Tabel:
CUWVO EN AMVB-PLICHTIGE BEDRIJFSTAKKEN
Een lijst van bedrijfstakken die op grond van Algemene Maatregel van Bestuur WVO-plichtig zijn.
Daarnaast worden alle bedrijfstakken gegeven waarvan een CUWVO werkgroep VI rapport is
verschenen. De AMvB bedrijven zijn in 2 fasen aangewezen (1 jan. 1984 en 22 juni 1989).
AMvB bedrijven
CUWVO rapporten over
V fase:
1
2
3
4
5
6
7
8
9
(petro-)chemische industrie
ertsverwerkende industrie
bedrijven die afvalstoffen opslaan, behandelen of verwerken bedrijven die oppervlakken van materialen behandelen
bedrijven vooroppervlaktebehandeling van
metalen
verf-, lak- en drukinktfabrieken
verf-, lak- en drukinktfabrieken
leerlooierijen
houtimpregneerbedrijven
bedrijven die hout impregneren
vatenreconditioneerbedrijven
vatenwasserijen en tank(auto) cleaningbedrijven
papier- en kartonindustrie
2' fase:
10 zeefdrukkerijen
II fotografische bedrijven met laboratoria
(produktiecapaciteit > 20.000 m2 papier per jaar)
12 text iel veredel ingsbedrij ven
13 bedrijven die backinglagen op tapijt aanbrengen
14 algemene, academische en categorale ziekenhuizen
15 geintegreerde laboratoria die meer dan 10.000 m3
afvalwater per jaar lozen en analytische laboratoria
16 houtreinigingsbedrijven
17 bedrijven die meer dan 1000 personenauto's
per jaar deconserveren
18 motorrevisiebedrijven
19 bedrijven met een vervuilingswaarde > 5000 i.e.
of met een afvalwaterdebiet > 500 mVetmaal
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29 30 -
zeefdrukkerijen
fotografische industrie
textielveredelingsindustrie
textielveredelingsindustrie
ziekenhuizen
laboratoria
houtreinigingsbedrijven
auto- en aanverwante bedrijven
auto- en aanverwante bedrijven
grafische industrie
afvalstortplaatsen
champignonteeltbedrijven
bodemsaneringsprojecten
bestrijdingsmiddelen-formulerendebedrijven
tandheelkundige verzorging
agrarische bedrijven en bestrijdingsmiddelen
het afspuiten van recreatievaartuigen
het stralen en conserveren bij scheepswerven
voor de beroepsvaart en grote jachten
glastuinbouw
bloembollenteelt
Opmerking: Een - betekent dat er geen overeenkomstige bedrijfstak is
BIJLAGE II
Tabel:
1
2
3
4
5
6
7
8
CUWVO BEDRIJFSTAKKEN EN SBI-CODES
Een lijst van de CUWVO bedrijfstakken met hun bijbehorende SBI codes. De
landbouwsector en bodemsaneringen blijven buiten beschouwing. Alleen die
bedrijfstakken worden onderzocht die AMvB-plichtig zijn en in een CUWVO
rapportage zijn behandeld. Tevens wordt het jaar van verschijning van het meest
recente CUWVO rapport vermeld.
CUWVO rapport
SBI code
jaar
verf, -lak en drukinktfabrieken
grafische industrie
ziekenhuizen
fotografische industrie
afvalstortplaatsen
galvanische industrie
houtreinigingsbedrijven
textielveredelingsbedrijven
2951, 2952, 2930
1979
2711 -2718
9311, 9312, 9386
1982
1986
3930, 2994, 9927
1987
9925
1987
3493, 3494, 3496, 3499
1987
2571, 9816
1988
2240, 2241, 2242, 2249
1988
2250, 2252
9 zeefdrukkerijen
10 laboratoria
11 auto- en aanverwante bedrijven
12 stralen en conserveren van beroepsvaart
13 afspuiten van recreatievaartuigen
14 houtconserveringsbedrijven
2719
1989
9752, 9759
1989
6630, 6821 - 6825, 6829,
3574, 9821
1989
3742 - 3745
1991
3741, 6754
1991
2523 - 2525
1992
BIJLAGE III
VERKLARING SBI-CODES
Tabel:
Een lijst van de gebruikte sbi-codes bij de bepaling van de CUWVO
bedrijfstakken (zie ook bijlage II) en hun omschrijving.
code
verklaring
2240
2241
2242
2249
2250
2252
textielveredelingsindustrie
textielblekerijen, -ververijen, -drukkerijen
loonblekerijen, -ververijen, -drukkerijen
textielveredelingsbedrijven n.e.g.
tapijtindustrie
tapijtfabrieken
2523
2524
2525
houtconserveringsbedrijven
creosoteerbedrijven
zoutimpregneerbedrijven
2571
9816
meubelfabrieken (hout)
ontlakken van hout
2711
2712
2713
2714
2715
2716
2718
krantendrukkerijen
boekdrukkerijen
offsetdrukkerijen
diepdrukkerijen
fotolithografische en chemografische bedrijven
loonzetterijen
kopieerinrichtingen, lichtdrukkerijen e.d.
2719
grafische bedrijven n.e.g.
2930
2951
2952
verf- en kleurstoffenindustrie
verf-,lak-, vernisfabrieken
drukinktfabrieken
3493
3494
3496
3499
galvanobedrijven
anodiseerbedrijven
verzinkerijen (thermisch)
beitserijen
3741
6754
nieuwbouw- en reparatiewerven van jachten
jachthavens
3742
3743
3744
3745
nieuwbouw- en reparatiewerven van binnenvaartschepen
nieuwbouw-en reparatiewerven van vissersvaartuigen, zeesleepboten, baggermaterieel,
booreilanden e.d.
nieuwbouw- en reparatie van kustvaartuigen
nieuwbouw- en reparatiewerven van overige zeeschepen
2994
3930
9927
fotochemische produktenfabrieken
foto- en filmlaboratoria
afvalstoffen verwerkende bedrijven n.e.g.
3574
motorenrevisiebedrijven
6630
6821
6822
6823
6824
6825
6829
9821
benzine service stations
autoreparatiebedrijven (garages)
autoplaatwerkerijen
autospuitinrichtingen
autobeklederijen
deconserveringsbedrijven
autoreparatiebedrijven n.e.g.
autowasserijen
9311
9312
9386
algemene ziekenhuizen
academische algemene ziekenhuizen
medische laboratoria
9752
9759
overige technische e.a. natuurwetensch
research- e.d. wetenschappelijke ins
9925
vuilstortplaatsen
BIJLAGE IV
WATERKWALITEITSBEHEERDERS
Tabel:
Verklaring van de gebruikte afkortingen van de regionale waterkwaliteitsbeheerders en de regionale directies rijkswaterstaat.
afkorting
waterkwal iteitsbeheerder
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
GRWWO
HFLEV
HHWBR
HHRL
HHUS
HHDL
HHSL
PRVGR
PRVUT
PRVFR
GEMAM
WSDO
WSWAL
WSMK
WSAA
WSDRA
WSR&D
ZSA&G
ZSDR
ZSHEW
ZSLIM
ZSOG
ZSRIV
ZSVEL
ZSWOV
groot waterschap van Woerden
heemraadschap Fleverwaard
hoogheemraadschap west-Brabant
hoogheemraadschap van Rijnland
hoogheemraadschap uitwaterende Sluizen
hoogheemraadschap van Delfland
hoogheemraadschap van Schieland
provincie Groningen zuiveringsbeheer
provincie Utrecht dienst water en milieu
provincie Friesland (sinds 1 jan 1993: waterschap Friesland)
riolering en waterhuishouding Amsterdam
waterschap de Dommel
waterschap Walcheren
waterschap de Maaskant
waterschap de Aa
waterschap de drie Ambachten
waterschap Regge en Dinkel
zuiveringsschap Amstel en Gooiland
zuiveringsschap Drenthe
zuiveringsschap Hollandse eilanden en Waarden
zuiveringsschap Limburg
zuiveringsschap oostelijk Gelderland
zuiveringsschap Rivierenland
zuiveringsschap Veluwe
zuiveringsschap west-Overijssel
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
RWDRE
RWFLE
RWFR
RWGEL
RWGR
RWLIM
RWNH
RWNBR
RWOV
RWUTR
RWZLD
RWZH
RWBER
RWNDZ
RWZZW
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
rijkswaterstaat
directie
directie
directie
directie
directie
directie
directie
directie
directie
directie
directie
directie
directie
directie
directie
Drenthe
Flevoland
Friesland
Gelderland
Groningen
Limburg
noord-Holland
noord-Brabant
Overijssel
Utrecht
Zeeland
Zuid-Holland
Benedenrivieren
Noordzee
Zuiderzeewerken
£j
NtflOO
P
P
p
cn
n
M
£
C
?
'i
r—
s
x
^
cn
*r,
c
p
-t
tn
•n
•t
T1
jj
tn
f«1
CI
p
p
s
—
o
x
5
-c
m
p
»r»
cr
r
P
*o
m
T~
7?
r^
' l
<N
p
O
5
n
r8
«-» ^
r-i
TI
c
P
e
p
™
t
r*
•fi
tn
«f
^
jn
pi
l/S
0/0
2/3
4/4 17/18
0/4
3/3
0/7
0/0 1/20
9/9
4 5
0/0
1/1
9/31
6/6
3/3
0/2
2/2
2/3
10/11 25/27
2/4
0/(1
01) 3/10
0/0
0/7
0/0
N
Ci
QC
x
ci
N
C?
-T
in
0/0
1/1
3
cn
6/6
Z/Z
0/0
U)
0(1
<*"» -'.
II/l
a
u
I
u
2
£f)QO
3 2 =
5
S 2
^ 1
g c
^~ 8
r~
-
156
JB
—
0/0
a 3e
1
r—
s
£2
cn
0/0
—«
0/0
^
0/0
—. 'w
-*
in
! 0
&
s
— a
' i
0/0
s
a
t
cn
=
cr
'r
§ s
in
r
o
C
•t
«",
r-i
r*"'
e
|
Cl
9
'1
N
^r.
c
0/0
1m
«•. ~~
„ cn 5
— -1 a
jn
S
0/2
e
SO
0/2
p
'r.
"\
0/0
p
r
*
p
p
0/0
3
" »
•£
-c
N
0/0
r^
5
5
m
47/51
p
cb
-T
a
6
0/7
p
2/2 26/29 2'2
'1
-1
2/2
a
-T
CC
cr:
^
«~ g
-J
•f.
u
u
—
I
u
u-
§
2
O.Q5>U.O:
ON a-Q5>3H
oo
<y
mi
X Z Q J
c
-T
00
5
c
CC
B
T
Cl
1
IS
u
> ^
o
c
p
tn
ts
r-
>T)
o
a
c
p
S
c
r
—•
t«
c- •
£
-
5
r-
cr
C
ri
2
-1
t-
o
M
Cl
m
in
tn
".
".
cr
r
r
O
~
-
p
a
p
r
g
fi
XXOv
t
KSQSJ
o
cr
- oa^o
v"
r
w-i
-C
in
s
r i
'
j c
cr
-T
r
m
l
•ri
o
c^e*-
o
CT
Cl
1
V
ts 33U,_1W>
(50
-r
—
r
cr
f> KI^CQQJ
^
r
c
a.tx\>Oo£
C- XX^
vo
—
c
T
c
c
cr
ci
'~
=
Ifl
"
p••
p •
<s
'
g•
c
Ifl
—
=
fN
fN
— op
^ ^
— ^ r mm
__ r6n T
cr
cr
Cl
Cl
in
0
p
r-
fN
r1
p
^
r*
r
'1
p •
p •
r*
r-
m cr
—• -
s
rt
Q
C
r
o
Oi
c~
9
c
c
".
-r
r'l
'i
c
fi
:c
c
cn
—
-r
fN
-r
-r
in
in
c;
>Tk
r)
N
—
Cl
''
— —
— Cl
„
s
p
3
cr
~
"
=
-
P
—
o
g
cr
cr
, ,
*—
p
cr
p
__
=
r
O
.
S
r:
4)
N ••"
£
2
X 1> X3
2J -5 22
s.
9
2
yi
•n
x
"
r •
tn
X
cn
s
S
r-
—
a
(N
N
• i
r-
o
o
cr
5
S
BS
"-
=
-i
-
p
r
c
— fN fl
rt
—
^
-->
jg
I
^
a. c
ttfli
11J |
- N f l « l f l \ B h O O »
O
g
3
g
o
g
3
g
o
g o
3 3
—g
3 3
g
3
g
3
ij> g g g
3 3 33
N 5 o - g
S S S S S
g g g g g
o o 3 3 S
2 QS^ZOO
2
g
3
g
o
o
3
g
S
— fN — g g g ? 3
3 — o o o o o
— g g g g g g
o o o o o o o
S S
g g
S o
g g
3 3
S o o o
— — g g
S o o o
g g m g
3 o o o
g —ggggg
o
g
o
g
o
g —
o —
o — o o o oo
o o
— <n
o o
g g
o o
g g
3 3
QS^ZQN
2 osteoma:
0/16
ft!
S
2/3
3/3
2
S -
0/0
«
1/1
m 2
0/0
0/0
CM
0/0
0/0
0/0
0/0
1/0
0/0
0/0
0/0
0/0
<* \Z
0/0
QS^-J — S
;§
0/0
VO
g—
3—
g — —
3— o o
0/0
QS^ZE
o
0/0
P
c? 2: —
Bt!
C
I
U2
s
QJ^OO:
p
g c g c S S S S
o
r
-
o
o
o
o
o
o
_
fN
— O
O
2o $
06
1 -S
o g g g g g g g g g g g
3 S 3 S S S S o 3 3 S S
Q
fS
m -3 .. J
-
a
•S 5
•c
ja
a
G
I
cr
E
d
D
o
c
5 £
I
I*
z
•s
^j
•-•.
-> =
—
s. •—
3
= cr
V
f
«J
8^
-_i
<— _>
8
-<. o •-<
C
•^ .^
Q
i
V
N
ra 4>
•c 5 .a
ws
3 g£
2 a £
- n f o t m i e h o o j i
2ts 5,r>
>«
•a
•«3 .k.
C
(S M
00
-
£* S- 9*
—— —
u
x : .c
o o 53 j=
u
o u
U> V)
VI
I4>
C4>
u<
O
~ — —
^ ^ ^
-J
2 a
1
JZ
« 3 fc
M!*i
— u
g
j-
I
SB
cr
.— > 6
— 5
*J c
-2
M
M
H
g
8
i
5
0
3
c_
VI
t
3 ^ CA
C
^
Z _
< >
— c^
ft! - >
^
<
X
t/5 M
^ ^
SCH
•ri
ifische i ndu strie
rf, -lak
utimpre gneerbe
utreinig ingsbed
jfdrukkerije
—
t-
3
0/0
oo as^zcaos
g g
0/0
BS£0>
1/0
I
ON
0/0
g g g g g g g g g g
S 3 3 3 S S 3 8 o 3
ca
p
g
M
^
BIJLAGE VI
SELECTIE VERGUNNINGEN PER WATERKWALITEITSBEHEERDER VOOR GALVANISCHE INDUSTRIE
Tabel: Het totaal aantal verleende vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder (regionale
waterkwaliteitsbeheerders en rijkswaterstaat directies) voor galvanische bedrijven
in de periode van 1988 - 1993. De grootte van de groep die meegenomen wordt
bij toetsing van de vergunningen aan de CUWVO aanbevelingen wordt gegeven.
Tevens wordt een verklaring gegeven voor het verschil tussen het totale en
geselecteerde aantal.
wkbk
totaal selectie
reden ontbreken in selectie
niei-compleet
in archief
meer dan 1 verg
in periode
inlrekking
vergunning
i overig
1
HFLEV
I
1
0
0
0
0
2
HHWBR
10
4
0
3
2
1
3
HHRL
6
5
1
0
0
0
4
HHUS
32
28
1
3
0
0
5
HHDL
7
6
0
1
(1
0
6
PRVGR
1
1
1)
0
0
0
7
PRVUT
14
13
0
1
0
0
8
PRVFR
11
9
II
0
0
2
9
WSDO
22
15
0
1
2
•I
10 WSMK
I)
0
0
0
0
1
1
11 WSAA
15
13
1
1
0
12 WSDRA
1
1
0
0
0
(i
13 WSR&D
8
7
0
1
0
0
14 ZSA&G
3
1
1)
0
2
0
15 ZSDRE
3
14
3
0
0
0
0
16 ZSHEW
14
0
0
0
0
17 ZSLIM
35
23
2
7
1
2
18 ZSOG
17
15
0
2
0
0
19 ZSRIV
7
7
0
0
0
0
20 ZSVEL
17
14
1
2
0
0
21 ZSWOV
2
2
(1
0
0
0
22 RWBER
4
4
(J
0
0
()
23 RWGEL
:
4
2
0
0
0
0
24 RWLIM
0
1
1)
2
1
25 RWUTR
4
4
0
0
0
0
26 RWZH
5
2
1
0
2
0
246
195
22
II
10
totaal
BIJLAGE VII
Tabel:
RESULTAATTOETSING PER WATERKWALITEITSBEHEERDER
VOOR GALVANISCHE INDUSTRIE
Het onderscheid in de vergunningen van de galvanische industrie voor de verschillende
waterkwaliteitsbeheerders (regionale waterkwaliteitsbeheerders en directies
rijkswaterstaat). Alle verleende vergunningen van een waterkwaliteitsbeheerder
(wkbh) worden getoetst aan de aanbevelingen uit het CUWVO rapport van de
galvanische industrie. De vergunningseisen zijn "gelijk" aan de CUWVO norm,
strenger of zwakker. Een uitleg van de verschillende aanbevelingen en de
beoordelingscriteria staat in paragraaf 4.3.3. Bij de eisen voor cadmium en andere
afvalstoffen worden alleen die vergunningen beschouwd die hiervoor ook en aanvraag
hebben ingediend (de grootte van de groep is derhalve verschillend). De periode
van 1988 tot en met 1993 is beschouwd.
wkbk
totaal
toetsing CUWVO aanbeveling
selectie
s
1
2
3
4
5
f>
vrachteis
g 7. nv
cadmium-eis
s
£
z
HFLEV IOI
cat 2
I
I
0 0 1 (1
0 0 1 0
0 II 0
0 0 II
HHWBR IOI
cat 1
cat 2
cat 3
4
2 0 2 (l
1 0 0 n
1 (1 1 0
0 0 i 0
1 0
1 n
II 0
0 (1
1
2
1
HHRL tot.
cat 1
cat 2
cat 3
5
HHUS tot.
cat 1
cat 2
cat 3
JN
2
1
1
0
3
0
II
II
1)
II
(1
II
concentratie-eis
s 1 / m
1
0 0
0
I
II
"
II
II
0
3 1
1 0
0 2 (1
II 0 1
II
II
'I
II
2 1 2
1)
0
II
0
II
0
II
andere afvalstoffen
S g z
1 0 n
1 0 0
2
0
2
0
0 II
0 0
0 II
0 II
3
1
1
1
1 1
0 0
0 II
1 1
2 0 0
i) 0 II
(I II II
2 (1 II
0 1
I 0
5 2
2 0
3 2
0 II
0
2 22 2
2 11 1
0 in 1
0 1 n
2
1
1
n
4
1
3
0
2
2
0
0
II
1
(2 5 S 6
il 0 0 4
1 4 5 2
n 1 II n
HHDL tot.
cat 1
cat 2
6
2
4
3 3
2 0
1 3
(i
0
(i
II
0
2 4 0
1 1 II
1 3 0
1 1
1 0
0 1
II
(i
1 1 0
1 0
! n 0
II
i)
PRVGR tot.
cat 3
1
1
(1 0
0
0
0
0
II
0 0 1
II
II
I
I
II
0
II
II
n
II
0 0
0 0
0
0
13
6
s
2
0
'. I 0 II
0 4 1 0
0 0 i 0
8 0
4 0
3 0
1 0
II
7
5
1
6 5 2 0
5 1 1 II
l 3 1
0
n l (i 0
11
6
4
1
2
1
1
0
0
0
9
7 1 1
3 0 il
4 1 1
0 0 (1
0 (1 0
II 0 II
2
1 2
0 0
0
6
(l
II
0
3 4
0 1
3 3
0
II
6
7
II
2
1
1
" PRVUT tot.
cat 1
cat 2
cat 3
B PRVFR tot.
cat 1
cat 2
9 WSDO tot.
cat 1
cat 2
cat 3
1
1
3
1?
12
3
6
IS
4
8
3
II
0 3
I)
0
0
0
6 1 5 3
3 0 II 1
3 ] 2 2
0 0 3 0
1)
(1
II
II
0
II
(1
0
0
II
0 0
0
II
0
II
(1
II
II
1
7
II
0 II
2 0
1
1 2 0
* 2 0
0 3 0
0
(1
1)
12
3
6
3
II
0
I)
0
1)
II
(I
(1
II
0 0
0 II
0 (1
0 0
10 WSMK tot
cat 3
1
0
l
II
II
0
0
0
II
1
n
(1
1
II
l
II
II
0 0
II
II
1
0
II
11 WSAA tot.
cat 1
cat 2
cat 3
13
9
11
0
2 8 3
2 <> 1
0
0
0 0
1 0 0
1
1 0
7 1 0
2 0 0
2 0 0
2
II
II
II
(1
9 0 II
2 0 n
0 0 2
II
0
II
II
II
0
II
0
(1
II
0 0
II
0
0
2
II
0
2
II
1 0 0
1 0 0
II
(1
0
I)
II
1
0
(1
1
II
0
II
0
0
1
0
0
0 0 0
II 0 0
7
5
1
II
1
ii
1 5
1
II
7
1
II
II
II
II
II
II
1
ll
(1
'.
4
1
1
0
1
II
1
(1
0
1
n
1
4
1
II
14 ZSA&Gtot.
cat 2
1
II
1
II
II
0
1 n
II
1
0
0 1
II
0
0 1
0
II
1
'1
0
0
II
1
15 ZSDREtot.
1 1 II
0 1 0
1 n II
1
0
1
2
0 13 1
0 6 0
'1 6 1
0 1 II
0
1
0
II
12 WSDRAtot.
cat 1
13 WSR&D tot
cat 1
cat 2
2
2
1
3
2 0
1)
1
II
0
II
cat 1
1
1
II
1)
II
II
II
II
cat 2
2
1
II
II
1
II
II
0
16 ZSHEWtot.
cat 1
cat 2
cat 3
14
9 4 1
6 il 0
3 4 II
il 0
1
0
II
(1
2 II
1 0
(1
0
0
0
II
17 ZSLIM tot.
cat 1
cat 2
cat 3
23
9 8 6
7 (i II
0 3 2
2 5 4
II
(1
II
18 ZSOG
cat 1
cat 2
cat 3
15
6
7
1
0
II
('
0
1
II
II
(I
(1
0
0
(l
II
0
5 3 7
4 0 II
1 2 3
(I
0
II
II
II
0
3
2
1
s
(I
1
4
0
II
0
19 ZSRIV tot.
cat 1
cat 2
cat 3
7
2
3
2
5 1
2 0
1
(1
1
(1
II
1)
2
I
II
(1
1
II
1
II
20 ZSVEL tot.
cat 1
cat 2
cat 3
14
6 2 2
4
3
6
1
II
II
2
•i
1)
3
l
2
0
2
21 ZSWOVtot.
cat 3
2
2
0 2 (1
n 2 0
22 RWBER tot.
cat 2
cat 3
4
II
2
3
1
I
n
0
23 RWGELtot.
cat 2
2
2
24 RWUTRtot
cat 1
cat 2
4
4
25 RWZHtot
cat 1
tot.
11
0 0
1 0 0
6 0 0
II
1
1
0 0
0 0
1 0
0 0
1 0
6
2
4
0
0
0
0
0
2
0
2
0
0
0
0
0
II
1
0
(l
12 10 1
5 1 1
2 3 II
5 6 0
(1
1
0
1
0
0
0
II
0
2
12
1
(1
HI
II
1
3
0
0
II
0
5
1
II
II
1
4
0
II
n
II
4
2
1
II
0
11
1
1
(1
II
1
II
II
2
0
1
II
(1
II
0
1
1
(1
II
II
1
"
<>
5
(1
3
II
1
II
0
2
II
1
2
II
II
II
2
2
1)
2
n
0
(1
II
4
1
II
0
2 9 0
0 2 0
0 6 0
2 1 0
II
II
II
II
1
1
0
II
II
0
0
II
11
1
1
0
II
II
2
2
II
1
II
1
II
4
I)
0
1
0
1
(1
1
II
3
II
0
II
1
Ii
0
II
0
II
0
1
II
(1
1
II
II
2
II
1
1
1)
(I
II
II
n
2
II
1
1
II
0
2
2
II
II
II
0
0 0
0 0 0
0
3 0
II
II
II
II
II
il
0
4
0
0
0
II
(1
0
1)
0
3
1
l
(1
1)
0
(1
1)
0
II
4
3
1
II
3
0
0
1
0 0
0 0
0 0
2
0
II
0
II
II
1
0
II
0 0
0
II
II
1
1
1
II
II II II
2
2
II
2
II
II
n 0 0
1
7
S
il
4
'.
1 0
2 0
3 1 0
3 0 0
4 1 0
3 0
0 0
1 0
2 0
0
0
0
0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
totaal van de regionale waterkwaliteitsbeheerders die vergunningen hebben verleend in de periode 1988 - 1993 (25 stuks):
totaal
cat 1
cat 2
cat 3
193
72
83
4i|
95
62
29
4
40 44 16
1 0 ')
26 21 7
13 23 n
20
7
10
3
13
5
7
1
1
0
1
0
56115
21 44
22 50
13 21
16
4
6
6
8
3
5
0
80 31 1
28 10 0
35 18 0
17 3 1
BIJLAGE VIII
Tabel:
SELECTIE VERGUNNINGEN PER WATERKWALITEITSBEHEERDER VOOR AFVALSTORTPLAATSEN
Het totaal aantal verleende vergunningen per waterkwaliteitsbeheerder (regionale
waterkwaliteitsbeheerders en rijkswaterstaat directies) voor afvalstortplaatsen in
de periode van 1988 - 1993. De grootte van de groep die meegenomen wordt bij
toetsing van de vergunningen aan de CUWVO aanbevelingen wordt gegeven. Tevens
wordt een verklaring gegeven voor het verschil tussen het totale en geselecteerde
aantal.
wkbk
totaal selectie
reden ontbreken in selectie
niet-compleet
in archief
meer dan 1 verg
in periode
nieuwe verg.
in 1993
1
in aanvraag
stadium
1
HHWBR
2
2
0
0
(1
0
2
HHRL
2
l
1
0
0
0
3
HHUS
1
l
0
0
0
0
4
HHDL
4
l
2
0
1
0
5
HHSL
1
0
1
0
PRVGR
3
2
0
1
o
o
0
6
7
PRVUT
7
3
1
3
0
0
8
PRVFR
5
2
0
2
0
1
9
WSDO
3
3
o
0
0
0
10 WSWAL
1
0
1
0
o
0
11 WSMK
2
2
0
0
0
0
12 WSAA
1
1
0
0
0
0
0
13 WSR&D
3
2
1)
1
0
0
14 ZSHEW
2
2
0
0
0
0
15 ZSLIM
2
2
0
0
0
0
0
•I
o
0
1
0
16 ZSOG
5
5
0
17 ZSVEL
5
4
0
18 ZSWOV
2
2
0
0
0
0
19 RWNH
1
0
1
0
0
0
20 RWZLD
3
1
(1
1
0
]
totaal
55
36
BIJLAGE IX
TOETSINGSCRITERIA VOOR AFVALSTORTPLAATSEN
aard vergunning
gedoging / tijdelijk / vervanging oude / nieuw, periode
lozing
op gemeentelijke riolering op RWZI/ rechtstreeks op oppervlaktewaier
oppervlakte stortplaats
ra2
inhoud stortplaats
mJ
aanvoer vuil
ton/jaar
CUWVO rapport
vermeld / niet-vermeld
gebruik andere beleidsnotitie
ja / nee , welke
lozing op
kwetsbaar / ruim ontvangend oppervlaktewater
lozing van
zuur / methanogeen percolatiewater
hoeveelheid te willen lozen water
m3/jaar,
mVetmaal (aanvraag)
hoeveelheid te mogen lozen water
_ m'/jaar,
m3/etmaal (eis)
bodemafdichting
ja / nee, welke
bovenafdichting
ja / nee, welke
behandelingsmethoden
:
geen / aeroob / anaeroob / hyperfiltratie (2 secties) / hyperfiltratie (1 sectie) /
verdamping / flocculatie, precipitatie / recirculatie / lozing op riolering /
anders, namelijk
CUWVO aanbevelingen
zuur percolatiewater
* lozing via gemeentelijke riolering na behandeling
ja / nee
* behandeling is een van de volgende methoden verdamping/recirculatie/een aeroob systeem + flocculatie/precipitatie/een anaeroob systeem + flocculatie/precipitatie
ja / nee
eisen aan stoffen (proportionele etmaalmonsters)
s/z/g/nv
CUWVO
vergunning
Cd
< 50 jig/1
_/*g/l
£ 5 Mg/l
Hg
Mfl
As
<, 50 ug/1
Mg/l
Som (Zn,Cr,Ni,Pd,Cu) < 3 mg/l
mg/l
Som BTEX
< 500 /tg/1
_Mg/l
(benzeen,tolueen,xyleen,ethylbenzeen en styreen)
* pH waarde
* eisen aan org. microverontreigingen
ja / nee, welke
* eisen aan CZV, BZV en N-Kj-gehalte
ja / nee, welke
ja / nee, welke
* vrachteisen in vergunning
methanogeen percolatiewater
* rechtstreekse lozing na behandeling / via RWZI
* behandeling is een van de volgende: hyperfiltratie (2 secties)/ aerobe behandeling met hyperfiltratie
(1 sectie)/ verdamping met hyperfiltratie (1 sectie)
ja / nee
eisen aan stoffen (proportionele etmaalmonsters)
Cl JWVCi
vergunning
s/z/g/nv
kwetsbaar ruim RWZI
< 2.5 5
Cd
5 /xg/1
_ Mg/l
_
< 0.5 2.5
2.5 Mg/l
Hg
_ Mg/l
_
As
< 50 50
50 Mg/l
_Mg/l
_
Som (Zn,Cr,Ni,Pd,Cu)
< 0.4 1
2
mg/l
mg/l
Som BTEX
< 5
100 500 Mg/l
Mg/l
CZV
< 100
_ mg/l
mg/l
BZV
< 20 20
mg/l
_ mg/l
N-Kj-geh.
< 20 20
mg/l
_ mg/l
* pH waarde
* eisen aan org. microverontreigingen
ja / nee, welke
* vrachteisen in vergunning
ja / nee, welke