Memorandum aan de Federale Regering - vvkso

20 maart 2014
Memorandum aan de Federale Regering
Van het Vlaams Secretariaat voor het Katholiek Onderwijs wordt niet meteen een memorandum aan de
Federale regering verwacht. Op enkele punten na is onderwijs immers een gemeenschapsbevoegdheid.
Toch worden onze scholen geconfronteerd met allerlei elementen waar het federale beleidsniveau
verantwoordelijkheid draagt en waar bijkomende regelgeving leidt tot kosten- en lastenverhoging voor
onze scholen. Bovendien kan het federale niveau bijdragen tot het voorzien van meer zuurstof voor
onze scholen via specifieke maatregelen.
1
Scholenbouw en schoolinfrastructuur
1.1
Regelluwte
Het VSKO vraagt van de nieuwe federale regering, o.a. in het kader van scholenbouw, aandacht voor
regelluwte. Onze scholen zouden met een gerichtheid van de overheid op strikt noodzakelijke,
geïntegreerde regelgeving en een outputgerichte regelgeving meer kunnen doen met dezelfde
middelen.
1.2
Fiscaliteit
Scholenbouw in het Katholiek onderwijs valt onder de gewone fiscaliteit. Dit betekent dat het BTWtarief 21% is en slechts in bepaalde gevallen een verlaagd BTW-tarief van toepassing is. Het VSKO pleit
voor een algemeen BTW-tarief van 6 % zowel voor nieuwbouw als voor renovatie van
onderwijsgebouwen.
De energiefactuur bepaalt, net zoals voor gezinnen, ook een ernstige hap uit de werkingsmiddelen van
scholen. Het VSKO vraagt dat, naar analogie met de verlaging van de BTW op elektriciteit voor gezinnen,
scholen evenzeer van deze maatregel gebruik zouden kunnen maken.
Door een stroomversnelling in de scholenbouw wordt bijgedragen aan het versnellen van de
economische motor van onze regio. Allerlei initiatieven in het verleden, maar ook vandaag, bewijzen dat
mensen bereid zijn (vaak slapende) middelen te investeren in onderwijs. Daarom vraagt het VSKO deze
beweging te ondersteunen door giften aan scholen (bv in het kader van scholenbouw) fiscaal aftrekbaar
te maken.
2
Auteursrechtelijke vergoedingen
Een recent arrest van het Europees Hof van Justitie (VG Wort, 27 juni 2013) strekt ertoe dat scholen een
auteursrechtelijke vergoeding zullen moeten betalen voor reproducties vervaardigd met een printer.
Hetzelfde geldt voor de grafische reproducties van cursussen die door de school en de betrokken leraren
in eigen beheer ontwikkeld zijn – zelfs indien de betrokken leraren afstand doen van hun
vermogensrechten. Voorts is naast de bestaande Reprobelvergoeding voor de grafische reproductie een
parallel vergoedingssysteem in ontwikkeling voor de digitale kopie en de digitale mededeling in het
kader van een schoolnetwerk.
2
Aldus draagt de overheid bij tot een steeds complexer systeem van auteursrechtelijke vergoedingen,
waarin geen enkele vergoedingsplichtige zijn weg nog vindt. Elke transparantie is zoek. Bovendien hinkt
de wetgeving ondertussen een klein decennium achter op de reële evolutie in de digitale wereld en
staat het systeem van repartitie er lang niet altijd borg voor dat elke rechthebbende de vergoeding
ontvangt die hem toekomt.
De complexe regelgeving is dringend aan herziening en vereenvoudiging toe. Ondertussen dient de
overheid werk te maken van één auteursrechtelijk loket, waar de school jaarlijks een eenmalige en
betaalbare auteursrechtelijke bijdrage betaalt voor al haar auteursrechtelijke verplichtingen op basis
van een transparante factuur.
3
Tarifering van de dienstverlening van de EDPBW’s
Twee recente wetsontwerpen strekken er toe dat de tarifering van de dienstverlening door de Externe
Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk (EDPBW) in belangrijke mate zal wijzigen. Het
opheffen van het onderscheid tussen onderworpen en niet-onderworpen personeelsleden enerzijds, en
het onderbrengen van de werkgevers in de categorieën van laag risico en hoog risico anderzijds, zullen
tot gevolg hebben dat de jaarlijkse bijdragen van de scholen met 200 tot 300 % zullen stijgen. Een
dergelijke prijsstijging is zonder meer onbetaalbaar voor de scholen.
Wat meer is, de dienstverlening ten aanzien van de scholen zal er door de nieuwe regelgeving op
achteruitgaan. Immers, door het onderbrengen van de onderwijsinstellingen op basis van hun NACEcode bij de laag-risicobedrijven, zal het gezondheidstoezicht op personeelsleden van studiegebieden
met hoog risico (hout, bouw, elektriciteit, mechanica, land- en tuinbouw, …) in het gedrang komen.
De federale overheid moet zich realiseren dat in de opleidingen van het secundair onderwijs zowat alle
geledingen van het maatschappelijk bestel vertegenwoordigd zijn – één van de opdrachten van het
onderwijs is immers jongeren voor te bereiden op hun beroepsleven. Het gaat echter niet op om de
federale regelgeving, zoals ze van toepassing is in het bedrijfsleven onverkort door te trekken naar de
scholen.
4
Uitzonderingen op het verbod op nachtarbeid voor stagiairs en administratieve
duidelijkheid
Nachtarbeid is verboden voor jeugdige werknemers. Hieruit volgt dat arbeid tussen 20 u. ’s avonds en
6 u. ’s morgens in principe verboden is voor stagiairs, tenzij in een wettelijke uitzondering voorzien is.
Dergelijke uitzonderingen zijn in sommige sectoren noodzakelijk om de stagiairs in staat te stellen de
noodzakelijke arbeidservaring op te doen.
Toch laat de overheid reeds jaren na de procedures in gang te zetten om de aangevraagde afwijkingen
in regelgeving om te zetten. Het is dringend nodig werk te maken van een inhaalbeweging om de
afwijkingen op het verbod op nachtarbeid af te stemmen op de noodzaak van de werkvloer.
5
Medische zorgverstrekking op school
Personeelsleden van de school mogen geen medische of verpleegkundige handelingen stellen.
Dergelijke handelingen zijn terecht voorbehouden aan artsen en/of verpleegkundigen.
Toch worden deze personeelsleden steeds vaker, vanuit hun oprechte bekommernis voor het welzijn
van de leerlingen en vaak zelfs op uitdrukkelijk verzoek van de leerlingen of hun ouders, geconfronteerd
met de wenselijkheid eenvoudige verpleegkundige handelingen te stellen. In bepaalde gevallen zijn
personeelsleden zelfs wettelijk verplicht om leerlingen die door een ongeval of een ongemak getroffen
zijn, zo spoedig mogelijk eerste hulp te verstrekken.
3
Enerzijds stellen deze personeelsleden, als ze niet over de juiste kwalificatie beschikken, zich bloot aan
mogelijke vervolging wegens het stellen van handelingen die voorbehouden zijn aan verpleegkundigen
of artsen. Anderzijds kan hen schuldig verzuim ten laste gelegd worden indien ze nalaten een persoon
die in groot gevaar verkeert, de nodige hulp te verstrekken.
Aan deze dubbelzinnige situatie moet dringend een einde gesteld worden. Scholen dienen een
regelgevend kader te krijgen waarbinnen eenvoudige, kortstondige zorgverstrekking onder strikte
voorwaarden mogelijk is. Het VSKO hoopt dat het aangekondigde protocol duidelijkheid kan brengen.
6
Duidelijkheid omtrent het rijgeschiktheidsattest
Personeelsleden die op school instaan voor bezoldigd leerlingenvervoer, moeten over een
rijgeschiktheidsattest (RGA) beschikken. Dit impliceert een vijfjaarlijks medisch onderzoek dat leidt tot
een uitbreiding van het rijbewijs.
Uit parlementaire vraag nr. 448 (2006) aan de minister van mobiliteit blijkt ten overvloede dat het
begrip ‘bezoldigd leerlingenvervoer’ in deze context geïnterpreteerd moet worden als het leerlingenvervoer waarvoor het personeelslid (of de school) een financiële vergoeding ontvangt, of dat eerder
gewoonlijk dan occasioneel voorkomt. Toch laat de overheid dubbelzinnigheid ontstaan omtrent deze
interpretatie door ook het occasioneel leerlingenvervoer bezoldigd te noemen.
Aan deze arbitraire benadering moet een einde komen door een duidelijke explicitering van art. 43, 7°
van het koninklijk besluit betreffende het rijbewijs.
7
Loonkosten van gesubsidieerde personeelsleden en sociale balans
De kosten van de lonen van de gesubsidieerde personeelsleden worden in de praktijk door de
schoolbesturen niet in hun resultatenrekening of hun jaarrekening opgenomen. De gesubsidieerde
personeelsleden worden evenmin in de sociale balans vermeld. De scholen beschikken immers niet over
deze informatie in de vereiste vorm. Bovendien is het problematisch de bezoldigingen toe te wijzen aan
de juiste kalenderjaren, de sociale lasten uit te splitsen en de detacheringen te verrekenen.
Deze benadering wordt ondersteund voor een ontwerpadvies van de Commissie voor Boekhoudkundige
Normen.
Met het oog op de rechtszekerheid is het aangewezen dat de koning, gebruik makend van zijn wettelijke
mogelijkheid om bepaalde categorieën van ondernemingen een vrijstelling te verlenen om een sociale
balans op te stellen, de schoolbesturen van het vrij onderwijs deze vrijstelling verleent, onder de
voorwaarde dat de gegevens die normaal gezien in de sociale balans opgenomen worden, verstrekt
worden door een administratieve overheid of een door de overheid erkende instelling.
8
Onderwijstoets voor federale regelgeving
Ten gronde dringt de noodzaak zich op dat federale regelgeving met verregaande budgettaire, materiële
of logistieke consequenties voor onderwijsinstellingen systematisch en voorafgaandelijk onderworpen
wordt aan een onderwijstoets teneinde de haalbaarheid ervan na te gaan en deze zo nodig af te
stemmen op de specifieke situatie van deze onderwijsinstellingen.
4
9
Humane behandeling van jonge asielzoekers in onderwijs
Kinderen en jongeren hebben recht op onderwijs, ongeacht hun verblijfsstatuut. Onze scholen
investeren ook in hun onderwijs en opvoeding. Kinderen en jongeren vormen samen een klasgroep, een
leeftijdsgroep in de school. Daarom blijft het VSKO de nadruk leggen op een humane behandeling van
jongeren in een asielprocedure. Wanneer jongeren in afzienbare tijd een kwalificatie kunnen halen,
vragen we hiermee rekening te houden bij de beslissingen aangaande hun statuut en dat van hun gezin.
Bovendien staan we op een humane aanpak van uitwijzingen en vragen we de geldende omzendbrief
ten volle te respecteren.