Academiejaar 2013 – 2014 Tweedesemesterexamenperiode Need satisfaction binnen partnerrelaties De relatie tussen behoeften, conflict en relationele tevredenheid Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie Promotor: Lesley Verhofstadt 01006149 Elchje Minne Abstract Binnen deze scriptie werden de onderlinge associaties tussen behoeftebevrediging, behoeftefrustratie, conflict en relationele tevredenheid binnen partnerrelaties onderzocht binnen het perspectief van de Zelfdeterminatie theorie. In eerste instantie werd het verband tussen behoeften en relationele tevredenheid nagegaan binnen deze studie. Vervolgens werd het verband tussen behoeften en relationeel conflict onderzocht. Uiteindelijk werd de associatie tussen conflict en relationele tevredenheid bestudeerd. Bij de behoeften werd telkens een onderscheid gemaakt tussen bevrediging en frustratie van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid. Bij relationeel conflict werd daarnaast gedifferentieerd tussen conflictfrequentie, communicatiepatronen binnen conflict en conflicttopics. De steekproef (N = 408) omvat individuen tussen 17 en 77 jaar die zich in een vaste partnerrelatie bevinden. De deelnemers werden bevraagd door middel van een zelfrapportage-onderzoek omtrent verschillende aspecten van partnerrelaties. Uit de resultaten kwam vooreerst een positieve associatie naar voor tussen behoeftebevrediging en relationele tevredenheid en een negatieve associatie tussen behoeftefrustratie en relationele tevredenheid. Daarnaast toonden de resultaten aan dat tussen behoeftebevrediging en conflictfrequentie en tussen behoeftefrustratie en conflictfrequentie respectievelijk een negatief en positief verband aanwezig is. Vervolgens kwam evidentie voor een positieve associatie tussen behoeftebevrediging en de hantering van functionele communicatiepatronen naar voor. Tevens werd een positieve relatie aangetoond tussen behoeftefrustratie en beide disfunctionele communicatiepatronen. Verder werd een negatief verband gevonden tussen behoeftebevrediging en conflicttopics, terwijl behoeftefrustratie en conflicttopics positief geassocieerd bleken. Tot slot werd de associatie tussen relationeel conflict en relationele tevredenheid bestudeerd. Voor de drie onderzochte aspecten van conflict, namelijk conflictfrequentie, disfunctionele communicatiepatronen en conflicttopics, werd een negatief verband met relationele tevredenheid aangetoond. Ter afsluiting werden de theoretische en praktische implicaties van deze bevindingen behandeld. Inhoudsopgave Inleiding _______________________________________________________________ 1 Behoeften Binnen de Zelfdeterminatie Theorie _______________________________ 2 Relationeel Conflict_____________________________________________________ 5 Frequentie. __________________________________________________________ 5 Communicatiepatronen (demand-withdraw). _______________________________ 5 Topics. _____________________________________________________________ 7 Relationele Tevredenheid ________________________________________________ 7 Specifieke Situering van de Onderlinge Relaties Tussen Behoeften en Relationele Uitkomsten____________________________________________________________ 9 Behoeftebevrediging/frustratie en relationele tevredenheid. ____________________ 9 Behoeftebevrediging en relationeel conflict. _______________________________ 10 Relationeel conflict en relationele tevredenheid.____________________________ 12 Huidige Studie ________________________________________________________ 15 Methode_______________________________________________________________ 18 Deelnemers __________________________________________________________ 18 Meetinstrumenten _____________________________________________________ 19 Behoeftebevrediging / behoeftefrustratie. _________________________________ 19 Relationele tevredenheid.______________________________________________ 20 Conflictfrequentie. ___________________________________________________ 20 Conflictueuze communicatiepatronen. ___________________________________ 20 Conflictonderwerpen._________________________________________________ 21 Procedure ____________________________________________________________ 21 Resultaten _____________________________________________________________ 23 Overzicht van de analyses _______________________________________________ 23 Beschrijvende statistiek _________________________________________________ 23 Gemiddelden en standaarddeviaties. _____________________________________ 23 Correlationele analyses. _______________________________________________ 24 Verklarende statistiek: Toetsing van de hypothesen en onderzoeksvragen _________ 27 Het verband tussen behoeften en relationele tevredenheid.____________________ 27 Het verband tussen behoeftebevrediging en relationele tevredenheid. ___________ 27 Het verband tussen behoeftefrustratie en relationele tevredenheid. _____________ 28 Het verband tussen behoeften en conflict. _________________________________ 29 Het verband tussen behoeftebevrediging en conflictfrequentie. ________________ 29 Het verband tussen behoeftefrustratie en conflictfrequentie. __________________ 30 Het verband tussen behoeftebevrediging en functionele communicatiepatronen.___ 31 Het verband tussen behoeftefrustratie en disfunctionele communicatiepatronen. __ 32 Het verband tussen behoeftebevrediging en conflicttopics.____________________ 37 Het verband tussen behoeftefrustratie en conflicttopics.______________________ 41 Het verband tussen conflict en relationele tevredenheid. _____________________ 45 Het verband tussen conflictfrequentie en relationele tevredenheid. _____________ 45 Het verband tussen disfunctionele communicatiepatronen en relationele tevredenheid.46 Het verband tussen conflicttopics en relationele tevredenheid _________________ 46 Discussie ______________________________________________________________ 48 Bespreking van de onderzoeksresultaten____________________________________ 48 Het verband tussen behoeften en relationele tevredenheid.____________________ 49 Het verband tussen behoeften en conflict. _________________________________ 50 Het verband tussen conflict en relationele tevredenheid. _____________________ 55 Sterktes, beperkingen en indicaties voor toekomstig onderzoek__________________ 57 Theoretische en praktische implicaties _____________________________________ 59 Algemene conclusie____________________________________________________ 60 Bijlagen _______________________________________________________________ 62 Referentielijst __________________________________________________________ 64 Lijst met Tabellen Tabel 1. Gemiddelden en standaarddeviaties van de studievariabelen behoeftebevrediging, behoeftefrustratie, relationele tevredenheid, conflictfrequentie, functionele en disfunctionele communicatiepatronen__30 Tabel 2. Pearson correlaties tussen de studievariabelen behoeftebevrediging, behoeftefrustratie, relationele tevredenheid, conflictfrequentie, functionele en disfunctionele communicatiepatronen__________________________ 32 Tabel 3. Resultaten meervoudige univariate regressie-analyses: bijdrage van behoeftebevrediging tot de predictie van relationele tevredenheid_______33 Tabel 4. Resultaten meervoudige univariate regressie-analyses: bijdrage van behoeftefrustratie tot de predictie van relationele tevredenheid_________ 34 Tabel 5. Resultaten univariate regressie-analyses: bijdrage van behoeftebevrediging tot de predictie van conflictfrequentie_____________________________35 Tabel 6. Resultaten univariate regressie-analyses: bijdrage van behoeftefrustratie tot de predictie van conflictfrequentie_______________________________ 36 Tabel 7. Resultaten univariate regressie-analyses: bijdrage van behoeftebevrediging tot de predictie van functionele communicatiepatronen_______________ 37 Tabel 8a. Resultaten multivariate regressie-analyse: bijdrage van behoeftefrustratie tot de predictie van disfunctionele communicatiepatronen________________38 Tabel 8b. Resultaten multivariate regressie-analyse: bijdrage van frustratie van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid tot de predictie van disfunctionele communicatiepatronen_____________________________40 Tabel 9a. Resultaten multivariate regressie-analyse: bijdrage van behoeftebevrediging tot de predictie van conflicttopics________________________________ 43 Tabel 9b. Resultaten multivariate regressie-analyse: bijdrage van bevrediging van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid tot de predictie van conflicttopics________________________________________________ 45 Tabel 10a. Resultaten multivariate regressie-analyse: bijdrage van behoeftefrustratie tot de predictie van conflicttopics___________________________________46 Tabel 10b. Resultaten multivariate regressie-analyse: bijdrage van frustratie van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid tot de predictie van conflicttopics________________________________________________ 49 Tabel 11. Resultaten univariate regressie-analyse: bijdrage van conflictfrequentie tot de predictie van relationele tevredenheid__________________________ 50 Tabel 12. Resultaten meervoudige univariate regressie-analyse: bijdrage van disfunctionele communicatiepatronen tot de predictie van relationele tevredenheid_________________________________________________51 Tabel 13. Resultaten meervoudige univariate regressie-analyse: bijdrage van conflicttopics tot de predictie van relationele tevredenheid____________ 52 Inleiding De studie van hechte relaties vertegenwoordigt een fundamenteel onderdeel van de psychologie. Toch is de kennis zich binnen dit vakgebied pas de laatste 30 jaren echt beginnen ontwikkelen (Fletcher, 2002; Kelley et al., 1983; Reis, Collins, & Berscheid, 2000). Behoeftebevrediging is een cruciaal begrip binnen onderzoek omtrent partnerrelaties. Behoeften hebben immers belangrijke implicaties voor partners en hun relatie. Zo blijkt er een sterk positief verband te bestaan tussen behoeftebevrediging en individueel welzijn (Deci & Ryan, 2000; Reis, Sheldon, Gable, Roscoe, & Ryan, 2000; Sheldon, Ryan, & Reis, 1996). Dit uit zich onder meer in een hoger gevoel van eigenwaarde en een verhoogde vitaliteit (Patrick, Knee, Canevello, & Lonsbary, 2007). Le en Agnew (2001) vonden daarnaast een positieve associatie tussen het bevredigen van de relationele behoeften en emotionele ervaringen. Een veilige hechting blijkt ook positief gerelateerd aan het vervuld worden van de behoeften (La Guardia, Ryan, Couchman, & Deci, 2000; Patrick et al., 2007). Behoeftebevrediging voorspelt niet enkel het individuele, maar ook het relationele welzijn. Zo blijkt behoeftebevrediging een hogere tevredenheid en toewijding binnen de relatie en dus een betere relatiekwaliteit met zich mee te brengen (Patrick et al., 2007; Sheldon et al., 1996). La Guardia & Patrick (2008) vonden tevens een aantal positieve relationele uitkomsten met betrekking tot relationeel conflict. Ook relationele intimiteit blijkt tenslotte positief verbonden aan behoeftebevrediging (Prager & Buhrmester, 1998). In de bestaande literatuur wordt bij de bespreking van deze concepten en verbanden voornamelijk toegespitst op adolescenten (Carbery & Buhrmester, 1998; Véronneau, Koestner & Abela, 2005) en gehuwde koppels (Bohlander, 1999; Christensen & Heavey, 1990; Gottman & Krokoff, 1989; Patrick, Sells, Giordano, & Tollerud, 2007; Prager & Buhrmester, 1998). Het doel van de huidige studie is het onderzoeken van behoeftebevrediging en gerelateerde concepten binnen partnerrelaties, waar ook gehuwde koppels een onderdeel van uitmaken. Hierbij hanteren we de Zelfdeterminatie theorie (“Self-determination theory,” n.d.), meer specifiek de deeltheorie omtrent de psychologische basisnoden, als theoretisch kader. Een belangrijk voordeel van de Zelfdeterminatie theorie is dat het een kader biedt waarbinnen zowel de persoonlijkheid van het individu, als de context begrepen kunnen worden. Dit in tegenstelling tot veel relationeel onderzoek dat enkel focust op ofwel persoonlijkheidsfactoren, ofwel situationele factoren (La Guardia & Patrick, 2008). 1 Behoeften Binnen de Zelfdeterminatie Theorie De Zelfdeterminatie theorie, een model omtrent motivatie en persoonlijkheid, bestaat uit vijf deeltheorieën. De “Cognitieve evaluatie theorie” beschrijft de intrinsieke motivatie, terwijl de “Organismische integratie theorie” de extrinsieke motivatie behandelt. De “Causaliteit oriëntatie theorie” omschrijft de individuele verschillen in de neigingen die mensen hebben om zich naar omgevingen te oriënteren en hun gedrag op verschillende wijzen te reguleren. De “Psychologische basisnoden theorie” werkt het concept van de psychologische noden en de link met psychologische gezondheid en welzijn uit. Ten slotte is er de “Doel inhouden theorie”, die gegroeid is uit het onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke doelen en hun invloed op motivatie en welzijn (“Self-determination theory,” n.d.). In de toepassing van ZDT op partnerrelaties, worden voornamelijk twee aspecten belicht. Enerzijds wordt ingegaan op de psychologische basisnoden en hoe de vervulling hiervan ondersteund dan wel ondermijnd kan worden door de partner. Anderzijds wordt het concept motivatie binnen relaties uitgewerkt (La Guardia & Patrick, 2008). Binnen deze scriptie wordt enkel ingegaan op de vervulling en ondermijning van de psychologische basisnoden. De Zelfdeterminatie theorie schuift drie essentiële psychologische noden naar voor die aan de basis liggen van de ontwikkeling, namelijk de behoefte aan autonomie, de behoefte aan competentie en de behoefte aan verbondenheid (Deci & Ryan, 2000; Ryan & Deci, 2000a,b). Autonomie betekent letterlijk “zelfbestuur” en staat voor zelfinitiatie, wilskracht, en het gevoel de eigen gedragingen te sturen (deCharms, 1968; Deci, 1975; Patrick et al., 2007). Het bevredigen van de behoefte aan autonomie houdt in dat de partner de interesses, voorkeuren en perspectieven van het individu tracht te begrijpen (La Guardia & Patrick, 2008). Het tegenovergestelde wordt heteronomie genoemd, en houdt in dat men het eigen gedrag niet zelf bepaalt, maar zich hier gedwongen of gecontroleerd in voelt (La Guardia & Patrick, 2008). Een belangrijk onderscheid dat gemaakt moet worden, is dat tussen autonomie enerzijds en onafhankelijkheid en onthechting anderzijds. Deze concepten vallen allesbehalve samen (Patrick et al., 2007). De vervulling van de behoefte aan autonomie sluit verbondenheid met anderen niet uit; meer nog, autonomie is positief geassocieerd met verbondenheid en welzijn (Ryan & Lynch, 1989). Personen die meer autonoom functioneren hebben vaker positieve sociale ervaringen, zo blijkt uit onderzoek van Hodgins, Koestner en Duncan (1996). Competentie verwijst naar het zich bekwaam voelen in de handelingen die men stelt en het zich in staat voelen om gewenste uitkomsten te bereiken (Patrick et al., 2007; White, 1959). 2 Een partner die deze behoefte bevredigt, heeft duidelijke, consistente en redelijke verwachtingen ten aanzien van het individu (La Guardia & Patrick, 2008). Verbondenheid verwijst tenslotte naar de behoefte om ergens bij te horen, om zich verbonden te voelen met en begrepen te voelen door anderen. Het betreft de neiging om gericht te zijn op het vormen van sterke en stabiele interpersoonlijke bindingen (Baumeister & Leary, 1995; Ryan & Deci, 2000a; Patrick et al., 2007). Deze behoefte wordt bevredigd wanneer de partner zich betrokken en geïnteresseerd opstelt, laat blijken dat het individu belangrijk voor hem/haar is en het gevoel van onvoorwaardelijke liefde overbrengt (La Guardia & Patrick, 2008). De vervulling van deze basisnoden is een noodzakelijke vereiste voor het ervaren van psychologisch welzijn en een gezond functioneren (Deci & Ryan, 2000). De Zelfdeterminatie theorie beschrijft de psychologische noden als “bouwstenen die essentieel zijn voor aanhoudende psychologische groei, integriteit en welzijn” (Deci & Ryan, 2000, p. 229). Volgens de Zelfdeterminatie theorie is de vervulling van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid essentieel voor het welzijn en heeft de mate waarin men de behoeften belangrijk acht of de mate waarin men verlangt naar de vervulling ervan geen invloed op dit verband (Chirkov, Ryan, Kim, & Kaplan, 2003; Deci & Ryan, 2000). Zelfs personen die geen verlangen uiten omtrent de bevrediging van de drie psychologische basisnoden halen voordeel uit de bevrediging van deze behoeften (Chen, Vansteenkiste, & Byers, 2012). Samen met deze bevindingen ontwikkelt zich een toenemende hoeveelheid evidentie voor de universaliteit van het positieve verband tussen bevrediging van de psychologische basisnoden en psychologisch welzijn (Ahmad, Vansteenkiste, & Soenens, in press; Jang, Reeve, & Ryan, 2009; Sheldon, Cheng, & Hilpert, 2011; Vansteenkiste, Lens, Soenens, & Luyckx, 2006). Wanneer men daarentegen belemmerd wordt in het vervullen van deze behoeften, door een partner die zich overdreven controlerend opstelt, een partner die onredelijke verwachtingen heeft ten opzichte van het individu of de relatie, en/of een partner die zich verwerpend opstelt, zal dit verschillende nefaste gevolgen met zich mee brengen (Ryan & Deci, 2000a,b, 2001). Hierbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen een lage mate van behoeftebevrediging en behoeftefrustratie. Een lage behoeftebevrediging omvat een meer passieve en onverschillige houding van de omgeving ten aanzien van de noden. Behoeftefrustratie wordt ervaren wanneer de bevrediging van de psychologische basisnoden actief tegengewerkt wordt door de omgeving (Ryan & Vansteenkiste, n.d.). Frustratie van de behoefte aan autonomie leidt tot het zich gecontroleerd voelen door een extern afgedwongen of een zelf opgelegde druk (deCharms, 1968; Deci & Ryan, 1985). Competentiefrustratie 3 brengt gevoelens van falen en twijfels omtrent de eigen capaciteiten met zich mee. Frustratie van de behoefte aan verbondenheid houdt tenslotte de ervaring van relationele spanningen en eenzaamheid in (Chen et al., 2012). Hoewel een gebrek aan behoeftebevrediging wel degelijk een negatieve impact heeft op de verdere ontwikkeling en het welzijn van het individu, wordt dit proces van achteruitgang echter sterk versneld wanneer de behoeften actief gefrustreerd worden. Het is vooral behoeftefrustratie die een sterk schadelijke en pathogene invloed met zich meebrengt (Bartholomew, Ntoumanis, Ryan, Bosch, & Thogersen-Ntoumani, 2011; Ryan & Vansteenkiste, n.d.). Men functioneert minder optimaal, wordt vaker geconfronteerd met ziekte en wordt gevoeliger voor passiviteit en defensiviteit. Ook agressie en bepaalde vormen van psychopathologie kunnen begrepen worden in termen van belemmering van de psychologische basisbehoeften (Deci & Vansteenkiste, 2004; Ryan & Deci, 2000a; Ryan & Vansteenkiste, n.d.; “Self-determination theory,” n.d.). De sociale context bepaalt dus of deze noden vervuld, dan wel gefrustreerd worden, en beïnvloedt daarmee zowel het persoonlijk welzijn en functioneren, als de dynamische werking binnen partnerrelaties (Ryan & Deci, 2000b; Ryan, Deci, Grolnick, & La Guardia, 2006; La Guardia & Patrick, 2008). Een relevant concept voor de behoeftebevrediging binnen partnerrelaties is “partner responsiviteit”. Dit begrip werd geïntroduceerd door Reis, Clark, en Holmes (2004) en wordt omschreven als een proces waardoor men ervan uitgaat dat hun partner een aandachtige en steunende houding aanneemt ten aanzien van hun persoon, met meer intimiteit tot gevolg. Partner responsiviteit kan resulteren uit eerder objectieve gedragingen zoals sociale responsen waarmee men communiceert zich begrepen en gewaardeerd te voelen door de partner (Gottman, 1979, 1994), maar kan ook resulteren uit meer subjectieve belevingen omtrent de aandachtige en steunende houding van de partner (Patrick et al., 2007). Klassieke conceptualiseringen van partner responsiviteit (Bretherton, 1987; Sroufe & Waters, 1977) kunnen meer specifiek uitgewerkt worden naargelang de drie psychologische basisbehoeften (La Guardia et al., 2000). Responsieve partners vervullen de behoefte aan autonomie door in te gaan op de initiatieven van het individu en exploratie te stimuleren. Ze werken daarnaast in op de behoefte aan competentie door een basis te bieden van waaruit de persoon uitdagingen op een goede manier leert aanpakken. Ze proberen ervoor te zorgen dat het individu zijn/haar hulpbronnen optimaal leert hanteren in de plaats van overspoeld te worden door het hele gebeuren. Aan de behoefte aan verbondenheid wordt ten slotte tegemoet gekomen door een warme omgeving te verschaffen aan het individu. Responsieve partners hebben aandacht voor het individu en nemen een niet-contingente liefdevolle en zorgzame houding in (La Guardia 4 & Patrick, 2008). Er kan gesteld worden dat partner responsiviteit het bevredigen van de psychologische basisnoden inhoudt. Partner responsiviteit en behoeftebevrediging zijn dus twee sterk gerelateerde begrippen die een essentiële rol spelen in het voorspellen van relationele uitkomsten (La Guardia & Patrick, 2008). Dit omvat de kern van de Zelfdeterminatie theorie, waarin het gunstige effect van een steunend sociaal netwerk op het welzijn een centrale plaats inneemt (Patrick et al., 2007). Relationeel Conflict Relationeel conflict is een wezenlijk onderdeel van partnerrelaties. In volgende uiteenzetting wordt dieper ingegaan op conflictfrequentie, de communicatiepatronen die naar voor komen tijdens conflict en conflicttopics. Frequentie. Conflictfrequentie staat voor hoe vaak meningsverschillen, onenigheden, discussies of conflict voorkomen binnen partnerrelaties (Kluwer & Johnson, 2007). Klassieke metingen van conflictfrequentie (De Dreu & Weingart, 2003) differentiëren naargelang de intensiteit van relationeel conflict. In dergelijke metingen worden zowel meningsverschillen, onenigheden, discussies als conflict bevraagd, zodat de meting het volledige gebied van milde tot meer intense vormen van relationeel conflict omvat (Kluwer & Johnson, 2007). De meting wordt meestal afgenomen in de vorm van een conflictfrequentie schaal waarbij een reeks items bestaande uit een aantal conflictonderwerpen beoordeeld dienen te worden naargelang de mate van voorkomen (Kluwer, Heesink, & Van de Vliert, 1996, 1997; Kluwer & Johnson, 2007). Het concept conflictfrequentie werd vooral onderzocht in relatie tot het relationeel welzijn (Kluwer & Johnson, 2007). Van het concept op zich is echter nog weinig onderzoek voorhanden. In een volgend onderdeel wordt dieper ingegaan op de relatie tussen conflictfrequentie en relationele kwaliteit. Communicatiepatronen (demand-withdraw). Relationeel conflict is het gevolg van escalerende interacties die verstarren in negatieve interactiecycli. Dergelijke communicatiepatronen zijn een belangrijke bron van disfunctioneren. Hoewel de negatieve interactiecycli vaak gedreven worden door uitingen van 5 woede en onverschilligheid, verhullen deze uitingen dikwijls de werkelijke kern van het conflict. Het niet bevredigd worden van de psychologische noden en de ontevredenheid die hieruit voortvloeit, vormt de kern van vele conflicten (Greenberg & Goldman, 2008). Één van de meest destructieve communicatiepatronen dat zich voordoet binnen conflict en binnen probleemoplossende discussies is het demand-withdraw communicatiepatroon (Heavey, Layne, & Christensen, 1993; Sevier, Simpson, & Christensen, 2004). Hierbij probeert de ene partner een probleem aan te kaarten, terwijl de andere partner zich uit de discussie terugtrekt door het onderwerp te vermijden of het gesprek te beëindigen (Christensen, 1988). De persoon die initiatief neemt en dus het conflictueuze onderwerp ter sprake brengt, neemt meestal de eisende rol in, waardoor de partner vaak in de vermijdende positie terecht komt. (Papp, Kouros, & Cummings, 2009). Uit onderzoek blijkt het communicatiepatroon waarbij de vrouw eist en de man vermijdt meer voor te komen (Christensen, Eldridge, Catta-Preta, Lim, & Santagata, 2006; Christensen & Heavey, 1990). In een recentere studie werd echter een meer gelijke frequentie van het voorkomen van deze demand-withdraw communicatiepatronen teruggevonden (Papp et al., 2009). De verklaringen die de auteurs aangeven voor deze tegenstrijdigheid, lijken de betrouwbaarheid van de meest recente bevinding te bevestigen. Zo wordt er gewezen op de wijze waarop het onderzoek uitgevoerd werd, namelijk via een dagboekstudie, en op het feit dat alle types conflict onderzocht werden in de meest recente studie. Een dagboekstudie is in tegenstelling tot onderzoek binnen de experimentele setting een zeer geschikte strategie om de frequentie van alle communicatiepatronen te vatten. Binnen experimentele settings wordt vaak toegespitst op zwaardere onderwerpen, waardoor vrouwen mogelijk meer de eisende rol innemen. De verhoogde frequentie van dergelijke communicatie kan op deze manier een vertekend beeld geven (Papp et al., 2009). De studie van Papp et al. (2009) toont daarnaast aan dat de frequentie waarmee koppels het demand-withdraw patroon vertonen globaal gezien relatief laag ligt. Dit wordt verklaard door de observatie dat koppels een brede waaier aan probleemoplossende technieken hanteren bij relationeel conflict (Cummings, Goeke-Morey, & Papp, 2003). Meer specifiek verschilt de frequentie waarmee het demand-withdraw patroon zich voordoet naargelang de onderwerpen die besproken worden. Het demand-withdraw communicatiepatroon komt vaker voor tijdens conflict omtrent relationele problemen dan binnen conflict omtrent persoonlijke problemen (Eldridge, Sevier, Jones, Atkins, & Christensen, 2007; Papp et al., 2009). Partners komen ook sneller in de eisende rol terecht wanneer een onderwerp besproken wordt dat men veranderd wil zien of waarvoor men een 6 oplossing wil vinden, wat vaak het geval is bij conflict omtrent de relatie (Heavey et al., 1993; Klinetob & Smith, 1996; Papp et al., 2009). De bevinding dat het demand-withdraw patroon het sterkst voorkomt binnen conflict betreffende de relatie, doet vermoeden dat partners wellicht meer gemotiveerd zijn of beter in staat zijn om problemen aan te pakken die betrekking hebben op zaken buiten de partnerrelatie (Papp et al., 2009). Topics. Conflicttopics worden door Kurdek (1994) omschreven als “de inhoudelijke gebieden waarin koppels conflict ervaren” (p. 923). Kurdek (1994) clustert 20 conflictueuze onderwerpen in 6 conflictgebieden. Deze meest voorkomende onderwerpen zijn sociale kwesties, persoonlijke gebreken, wantrouwen, intimiteit, persoonlijke afstand en macht. Sociale kwesties omvatten onderwerpen als politiek, standpunten omtrent controversiële onderwerpen, maar ook de relatie met de ouders (Kurdek, 1994). Deze relatie met de familie en (schoon)ouders wordt ook door Kluwer & Johnson (2007) aangehaald. Persoonlijke afstand houdt onderwerpen als schoolse en werkgerelateerde verplichtingen in (Kurdek, 1994), wat gerelateerd is aan het conflictonderwerp omtrent hoeveel tijd de partners samen doorbrengen (Kluwer & Johnson, 2007). Macht omvat tenslotte het overdreven kritisch zijn van de partner, waardoor men zich vaak niet bevestigd, gerespecteerd of competent voelt (Greenberg & Goldman, 2008; Kurdek, 1994). Het onderwerp intimiteit wordt ook door Kluwer & Johnson (2007) aangebracht. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen lichamelijke en emotionele intimiteit. Ze schuiven daarnaast nog een aantal andere conflicttopics naar voor, zoals de verdeling van het huishoudelijk werk en van de zorg voor de kinderen, de financiën, de doelen in het leven en tenslotte hoe de vrije tijd doorgebracht kan worden (Kluwer & Johnson, 2007). Intimiteit en macht zijn volgens Kurdek (1994) de twee sterkst conflictuitlokkende onderwerpen binnen partnerrelaties. Conflict omtrent wantrouwen komt daarentegen het minst vaak voor. Conflict omtrent sociale kwesties blijkt specifiek voor heteroseksuele koppels (Kurdek, 1994). Relationele Tevredenheid Hoewel relationele tevredenheid vaak omschreven wordt als een concept met één enkele dimensie, waarbij positieve relationele uitkomsten aanwezig en negatieve uitkomsten afwezig zijn, blijkt deze conceptualisering niet adequaat. Relationele tevredenheid omvat meer dan 7 louter het ontbreken van ontevredenheid. Daarnaast zijn factoren die tot tevredenheid leiden, niet simpelweg het omgekeerde van de factoren die ontevredenheid veroorzaken (Bradbury, Fincham & Beach, 2000). Relationele tevredenheid bestaat daarentegen eerder uit een continuüm dat kan variëren van een lichte tot sterke mate van satisfactie (Norton, 1983), waarbij positieve en negatieve relationele aspecten als afzonderlijke maar gerelateerde dimensies beschouwd kunnen worden (Fincham, Beach & Kemp-Fincham, 1997). Een concept als relationele tevredenheid evolueert en fluctueert doorheen de tijd. Metingen mogen zich dan ook niet baseren op één enkel moment, maar dienen het verloop doorheen de tijd na te gaan (Bradbury et al., 2000). De Quality of Marriage Index (QMI; Norton, 1983) is een voorbeeld van een meting die peilt naar de relationele tevredenheid. Items die hierin voorkomen, bevragen voornamelijk de perceptie van relationele stabiliteit, geluk, verbondenheid met de partner, gelijkheid van attitudes en interesses, relationele toewijding en de mate waarin partners met elkaar akkoord gaan. Dit doet vermoeden dat deze concepten belangrijke aspecten van relationele tevredenheid omvatten. Één van deze aspecten blijkt echter niet noodzakelijk op relationele tevredenheid te wijzen, namelijk relationele stabiliteit. Dit concept werd door Norton (1983) onderzocht door de geschatte tijd te bevragen dat het koppel denkt nog samen te zullen blijven. Hieruit bleek echter dat zelfs personen met een eerder lage relationele tevredenheid inschatten dat ze samen zullen blijven, en hiermee relationele stabiliteit uiten. Factoren als kinderen, schuld, gewoonte, of simpelweg het willen overleven van de eerste jaren samen, spelen wellicht een rol (Norton, 1983). Dergelijke resultaten blijken ook uit onderzoek van Glenn (1998) en C. Vaillant en G. Vaillant (1993) omtrent relationele tevredenheid binnen het huwelijk. Uit deze studies bleek relationele tevredenheid, in tegenstelling tot het verloop volgens een U-vormige curve waar vroeger vanuit gegaan werd (Rollins & Feldman, 1970), gemiddeld gezien sterk te dalen over de eerste 10 jaar huwelijk, waarna een meer geleidelijke afname in de verdere decennia volgt. Om relationele tevredenheid en het verloop ervan volledig te kunnen vatten, dient dus rekening gehouden te worden met een uitgebreid aantal factoren. Zowel het geheel van interpersoonlijke uitwisselingen binnen de partnerrelaties (zoals cognitie, affect en sociale steun), de context waarin de relaties voorkomen (zoals kinderen, de achtergrond en karakteristieken van de partners, mogelijke aanwezigheid van stressoren), als de wisselwerking tussen deze factoren spelen een bepalende rol in de mate van relationele tevredenheid die ervaren wordt binnen partnerrelaties (Bradbury et al., 2000). 8 Specifieke Situering van de Onderlinge Relaties Tussen Behoeften en Relationele Uitkomsten Behoeftebevrediging/frustratie en relationele tevredenheid. Ondertussen is duidelijk gebleken dat behoeftebevrediging noodzakelijk is voor het psychologisch welzijn en functioneren. In dit onderdeel wordt dieper ingegaan op de positieve uitkomsten van behoeftebevrediging en de nefaste gevolgen die behoeftefrustratie met zich meebrengt binnen partnerrelaties. Uit verschillende studies rond behoeftebevrediging binnen partnerrelaties komt een positieve associatie met een aantal relationele uitkomsten naar voor. Een hoge mate van behoeftebevrediging, meer specifiek de bevrediging van elk van de psychologische noden, blijkt met name een hogere satisfactie en toewijding binnen de relatie en dus een betere relatiekwaliteit met zich mee te brengen (Patrick et al., 2007; Sheldon et al., 1996). Aangezien elke behoefte zijn eigen unieke bijdrage heeft tot het psychologisch functioneren, worden de noden hieronder elk afzonderlijk bekeken. Ten eerste is iedere behoefte positief geassocieerd met relationele tevredenheid. De bevrediging van de behoeften aan autonomie en verbondenheid leiden daarnaast ook tot een verhoogde toewijding binnen de relatie (Patrick et al., 2007). Wanneer deze behoeften echter verwaarloosd worden, leidt dit tot verder afnemende toewijding over de tijd en uiteindelijk tot een verhoogd risico op relatiebreuk (Slotter & Finkel, 2009). Bij de behoefte aan verbondenheid blijkt vooral het zich bevestigd weten door de partner in een hogere relationele tevredenheid te resulteren (Gottman, 1994). Het gevoel een zorgende, liefhebbende partner te hebben brengt daarnaast sterkere gevoelens van veiligheid binnen de relatie met zich mee (Collins & Miller, 1994). Voor het verkrijgen van positieve relationele uitkomsten blijkt de behoefte aan verbondenheid in het algemeen de beste voorspeller (Patrick et al., 2007). Uit het voorgaande blijkt het belang van de beleving dat de partner de eigen behoeften bevredigt. Daarnaast blijkt ook de perceptie van de partner dat deze psychologische basisnoden bevredigd worden een bepalende rol te spelen in het relationeel welzijn van het individu. De perceptie van de partner is vooral van belang bij de behoefte aan autonomie en competentie; voor de behoefte aan verbondenheid spelen de percepties van het individu een meer cruciale rol. De bevinding dat de percepties van de partner kunnen beïnvloeden hoe men zichzelf voelt over de relatie, is een belangrijke indicator van verbondenheid en daarmee een centraal kenmerk van partnerrelaties (Patrick et al., 2007). De meest stimulerende situatie 9 voor het verkrijgen van relationeel welzijn doet zich voor wanneer beide partners het gevoel hebben dat de ander responsief is ten aanzien van de eigen noden. Bevrediging van de behoefte aan verbondenheid is hierin de sterkst bepalende factor en uit zich vooral in een grotere relationele tevredenheid (Patrick et al., 2007). Naast het bewerkstelligen van een hoger welzijn, buffert behoeftebevrediging ook tegen disfunctioneren als gevolg van behoeftefrustratie door de partners in staat te stellen betere copingstrategieën te ontwikkelen. Personen die doorheen hun leven echter chronisch blootgesteld werden aan behoeftefrustratie ontwikkelen minder dergelijke hulpbronnen (Ryan & Vansteenkiste, n.d.). De Zelfdeterminatie theorie schuift twee aannemelijke gevolgen van behoeftefrustratie naar voor. Het directe gevolg is een verminderd welzijn en meer pathologisch functioneren. Wanneer de behoeftefrustratie blijft aanhouden, ontwikkelt men daarnaast een aantal copingstrategieën om met de ervaring van behoeftefrustratie om te gaan. Deze omvatten het ontwikkelen van plaatsvervangers voor hun onbevredigde behoeften en het stellen van compenserende gedragingen (Deci & Ryan, 2000; Ryan et al., 2006). Dergelijke responsen zorgen er echter vaak voor dat de situatie van behoeftefrustratie blijft bestaan en men in een negatieve cyclus van toegenomen kwetsbaarheden voor niet-optimaal functioneren terecht komt (Ryan & Vansteenkiste, n.d.). Wetenschappelijke studies omtrent de specifieke relatie tussen behoeftefrustratie en relationele uitkomsten lijken echter niet voorhanden. Onderzoek focust vooral op de associatie tussen relationele uitkomsten enerzijds en behoeftebevrediging versus geen of onvoldoende behoeftebevrediging anderzijds. Omwille van het eerder beschreven onderscheid tussen een lage mate van behoeftebevrediging en behoeftefrustratie kan deze onderzoekslijn dus niet zonder meer doorgetrokken worden naar behoeftefrustratie. Behoeftebevrediging en relationeel conflict. Binnen de uiteenzetting rond het verband tussen behoeftebevrediging en relationele uitkomsten, is één specifieke relationele uitkomst systematisch op de achtergrond gebleven, namelijk relationeel conflict. Wegens de centrale plaats die deze uitkomst toegewezen krijgt binnen deze studie, wordt dit onderdeel uitsluitend gewijd aan het verband tussen behoeftebevrediging en relationeel conflict. Meer specifiek wordt evidentie aangehaald voor het verband tussen behoeftebevrediging en conflictfrequentie en voor het verband tussen behoeftebevrediging en communicatiepatronen binnen conflict. Wetenschappelijk onderzoek 10 omtrent het verband met conflicttopics blijkt echter niet voorhanden. Omwille van het argument dat eind vorige paragraaf beschreven werd, wordt daarnaast niet verder ingegaan op behoeftefrustratie. Onderzoek naar de dyadische processen betrokken in behoeftebevrediging suggereert dat bevrediging van de behoeften van beide partners resulteert in een aantal positieve relationele uitkomsten met betrekking tot relationeel conflict (La Guardia & Patrick, 2008). Partners die een goede behoeftebevrediging ervaren, hadden minder vaak eerdere discussie gehad over het onderwerp in kwestie en hebben achteraf vaker het gevoel dat het meningsverschil opgelost werd. Het aantal onenigheden in het algemeen of de duur van de discussie wordt hierdoor daarentegen niet significant beïnvloed (Patrick et al., 2007). Uit onderzoek van Di Domenico, Fournier, Ayaz, en Ruocco (2012) komt het vermoeden naar voor dat behoeftebevrediging een beter gebruik van zelfkennis voorspelt bij het maken van moeilijke beslissingen in sterke conflictsituaties. Daarnaast nemen de partners met een hogere mate van behoeftebevrediging minder conflict waar, reageren ze meer begripvol en minder defensief tijdens het conflict en ervaren ze een sterkere relationele tevredenheid en toewijding in de relatie na het conflict. Het meer begrijpend reageren op conflict blijkt het sterkst van toepassing bij vrouwen (Patrick et al., 2007). Globaal gezien leidt behoeftebevrediging, meer specifiek de bevrediging van elke psychologische nood op zich, tot een betere relatiekwaliteit na onenigheid of conflict, wat zich uit in een verhoogde satisfactie en toewijding. De behoefte aan verbondenheid is echter de enige unieke en dus sterkste voorspeller van satisfactie en toewijding na conflict (Patrick et al., 2007). Ook blijken partners minst conflict waar te nemen en minst defensief te reageren wanneer beide partners een sterk gevoel van verbondenheid rapporteren (Patrick et al., 2007). Wanneer binnen de beleving van het individu wordt gedifferentieerd tussen enerzijds het bevredigen van de behoeften van de partner en anderzijds het bevredigd worden van de eigen behoeften door de partner, constateren onderzoekers dat een sterkere toewijding tot de relatie na conflict specifiek optreedt bij het bevredigen van de behoeften van de partner. In beide situaties nemen de partners minder conflict waar, reageren ze minder defensief binnen conflict en zijn ze meer tevreden over hun relatie. Een sterkere toewijding blijkt dus specifiek op te treden wanneer men het gevoel heeft de behoeften van de partner in te vullen (Patrick et al., 2007). De algemene bevinding, waarbij men de meest optimale relationele uitkomsten verkrijgt wanneer beide partners hun behoeften worden bevredigd, wordt echter doorbroken door een 11 opvallende bevinding uit onderzoek van Patrick et al. (2007). Binnen deze studie bleek het positieve verband tussen competentiebevrediging en begripvolle reacties van het individu op conflict enkel significant wanneer de partner een lage bevrediging van zijn/haar behoefte aan competentie had. Voor de behoefte aan competentie blijkt het dus voldoende, en zelfs gunstig, wanneer slechts één partner behoeftebevrediging ervaart. Hiervoor halen de onderzoekers twee mogelijke verklaringen aan. Ten eerste wordt deze bevinding verklaard vanuit de stelling dat competentie de enige behoefte is waarbij partners eerder onafhankelijk lijken te zijn. Competentie houdt in vergelijking met de andere basisnoden mogelijk meer zelf-focus of zelfevaluatie in. Dit kan er in meespelen dat, in functie van de eigen uitkomsten, de ervaring van competentiebevrediging vooral voor het individu zelf gunstig is. De tweede verklaring focust op de begripvolle reacties op conflict. Hierin wordt gesteld dat wanneer een persoon zich competent voelt binnen de relatie, dit wellicht tot meer pogingen tot het begrijpen van het conflict en van de partner zal leiden, waardoor men op een meer constructieve manier kan reageren op het conflict. De mate waarin de partner zichzelf competent acht, heeft waarschijnlijk een minder sterke impact op het competentiegevoel van het individu (Patrick et al., 2007). Relationeel conflict en relationele tevredenheid. Globaal gezien bestaat er een negatieve kijk op conflict. Hoewel relationeel conflict meestal gezien wordt als negatief voor de relatie, bestaat er ook evidentie voor een aantal bevorderlijke aspecten van conflict (Kluwer & Johnson, 2007). Zo stelden Argyle & Furnham (1983) dat relationeel conflict en relationele tevredenheid in staat zijn samen te gaan. Hoe hechter de relatie, hoe meer van beide men blijkt te ervaren. Heavey et al. (1993) vonden inderdaad een verband tussen conflictfrequentie gerapporteerd door mannen en toenames in de relationele kwaliteit. Deze bevinding kan mogelijk verklaard worden door de veronderstelling dat meer frequent conflict voordelig kan zijn voor de relatie aangezien de partners hun problemen bespreken (Kluwer & Johnson, 2007). Daarnaast blijkt de bereidwilligheid van de partner tot het zich engageren in conflict door vrouwen positief gepercipieerd te worden (Kluwer, Heesink, & Van de Vliert, 2002). Dergelijke resultaten suggereren dat conflict toch een aantal positieve effecten kan bewerkstelligen met betrekking tot de relationele kwaliteit op lange termijn (Fincham & Beach, 1999). Deze positieve aspecten van conflict blijken echter wel beperkt; conflict kan slechts onder bepaalde 12 omstandigheden voordelig zijn. Zo variëren de voordelen van conflict afhankelijk van het conflictonderwerp dat besproken wordt (De Dreu & Weingart, 2003). Hoewel er enige evidentie bestaat voor een aantal voordelige uitkomsten van conflictfrequentie, worden in de meerderheid van de onderzoeken negatieve consequenties van frequent conflict voor de relationele tevredenheid aangetoond (Kluwer & Johnson, 2007; Kurdek, 1991a, 1991b). Ook bij deze negatieve consequenties varieert de intensiteit van het conflict en de mate waarin het relationele tevredenheid negatief beïnvloedt, naargelang de verschillende conflictgebieden (Storaasli & Markman, 1990; Vangelisti & Huston, 1994). Vooral conflict omtrent zaken waarbij de partners elkaars uitkomsten sterk beïnvloeden en waarbij beide partners dus sterk afhankelijk zijn van elkaar, is in hoge mate gerelateerd aan een verminderde relationele tevredenheid (Kurdek, 1994). Twee voorbeelden van zo’n conflictgebieden zijn macht en intimiteit (Braiker & Kelley, 1979; Kelley & Thibaut, 1978). Uit onderzoek van Kurdek (1994) bleken deze conflictgebieden dan ook een unieke verklarende kracht te bezitten. Enkel conflict omtrent macht echter, voorspelt een verandering in relationele tevredenheid. Meer specifiek blijkt dergelijk hoog frequent conflict tot een afname van de relationele tevredenheid te leiden over een periode van één jaar (Kurdek, 1994), wat op termijn het proces van relationele achteruitgang bevordert en daarmee een sterke invloed op de relationele stabiliteit impliceert (Gottman, 1994; Kurdek, 1994). Een hoge conflictfrequentie leidt dus niet tot drastische wijzigingen in het relationele welzijn, maar voorspelt eerder lagere niveaus van relatiekwaliteit die zich na verloop van tijd ontwikkelen (Huston, Caughlin, Houts, Smith, & George, 2001; Karney and Bradbury (1995); Kluwer & Johnson, 2007). Enkel wanneer deze lage niveaus ten gevolge van frequent conflict behouden blijven, heeft dit negatieve implicaties op de relationele stabiliteit (Murray, Holmes, & Griffin, 1996). Bij gehuwde koppels werd een positief lineair verband teruggevonden tussen conflictfrequentie en echtscheiding of separatie van de partners (McGonagle, Kessler, & Gotlib, 1993). De negatieve uitkomsten van conflict worden het sterkst ervaren bij koppels die reeds een hoge mate van relationele ontevredenheid ondervinden (Christensen & Schenk, 1991). Dit kan een bidirectioneel verband impliceren tussen conflictfrequentie en relationele ontevredenheid. Hoewel een verhoogde conflictfrequentie vaak gezien wordt als de oorzaak van een lagere relationele kwaliteit, kan de frequentie van het conflict eveneens een consequentie van deze associatie zijn (Karney & Bradbury, 1995). Wanneer relationele ontevredenheid ervaren wordt, zullen partners deze ontevredenheid vaak uiten in de vorm van discussies. Binnen dergelijke discussie worden zaken aangekaart die de partners veranderd 13 willen zien (Kluwer & Johnson, 2007). Dit gaat vaak gepaard met het maken van meer negatieve attributies (Bradbury & Fincham, 1990), wat op zijn beurt de conflictfrequentie doet toenemen. Dergelijke observaties doen vermoeden dat er na verloop van tijd een negatief wederkerig verband ontstaat tussen conflictfrequentie en relationeel welzijn (Kluwer & Johnson, 2007). Binnen een aanzienlijk aantal studies wordt het verband tussen gebruik van het demandwithdraw communicatiepatroon en relationeel disfunctioneren beschreven (Caughlin & Huston, 2002; Christensen & Shenk, 1991; Eldridge et al., 2007; Markman, Stanley, & Blumberg, 1994; Rehman & Holtzworth-Munroe, 2006; Shoham & Rohrbaugh, 2002). Partners hanteren een meer negatieve en minder constructieve aanpak tijdens de interacties. Zo zullen koppels die terechtkomen in het demand-withdraw patroon vaker verbaal vijandig zijn, agressief reageren en de partner bedreigen (Holtzworth-Munroe, Smutzler, & Stuart, 1998; Papp et al., 2009; Sagrestano, Heavey, & Christensen, 1999). Het uiten van affectie en steun, en het tot een compromis proberen komen om het probleem op te lossen zijn zaken die hierdoor gedwarsboomd worden en dus minder zullen voorkomen. Dit brengt beduidend lagere niveaus van conflictoplossing met zich mee (Papp et al., 2009). Als gevolg van dergelijke destructieve communicatiepatronen komen partners terecht in een wederkerige cyclus van relationeel disfunctioneren, wat zeker op lange termijn negatieve consequenties voor de relationele tevredenheid en de relationele stabiliteit met zich meebrengt (Guay, Boisvert, & Freeston, 2003; Orbuch, Veroff, Hassan, & Horrocks, 2002; Papp et al., 2009). Terwijl deze verminderde conflictoplossing bij beide demand-withdraw patronen (“man eist – vrouw vermijdt” en “vrouw eist – man vermijdt”) voorkomen, blijken de eerder vermelde gevolgen, met uitzondering van de agressieve reacties, vooral geassocieerd met de communicatiepatronen waarbij de vrouw zich eisend opstelt en de man een vermijdende houding aanneemt. Binnen dit communicatiepatroon wordt door mannen ook een sterker voorkomen van dyadisch verontschuldigen gerapporteerd. Opvallend is dat vrouwen daarentegen een sterker gebruik van verontschuldigingen vermelden binnen het “man eist – vrouw vermijdt” patroon (Papp et al., 2009). Deze bevindingen met betrekking tot verontschuldigingen binnen relationeel conflict moeten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Demand-withdraw communicatiepatronen komen vaak voor in combinatie met andere negatieve reacties op conflict, waardoor verontschuldigingen eventueel uitgelokt kunnen worden (Papp et al., 2009). Daarnaast bestaat er een zwak en 14 inconsistent verband tussen verontschuldigen en de perceptie van conflictoplossing (GoekeMorey, Cummings, & Papp, 2007). Onderzoek toont aan dat demand-withdraw communicatie in het algemeen niet toegeschreven kan worden aan de persoonlijkheid (Heaven, Smith, Prabhakar, Abraham, & Mete, 2006), wat mogelijkheid tot verandering impliceert (Papp et al., 2009). In welke mate verandering mogelijk is, wordt mede bepaald door de mate van relationele tevredenheid die al dan niet nog aanwezig is binnen de partnerrelatie. Het demand-withdraw communicatiepatroon heeft namelijk niet enkel invloed op de relationele tevredenheid, ook de relationele tevredenheid kan gedeeltelijk verantwoordelijk zijn voor de manier waarop koppels omgaan met relationeel conflict (Caughlin, 2002). Net zoals het geval is bij conflictfrequentie, komt het destructieve communicatiepatroon meer voor bij koppels die reeds een sterke mate van relationele ontevredenheid ervaren (Christensen & Schenk, 1991; Guay et al., 2003). Op deze manier kunnen de ontevreden koppels vastlopen in een verstoord communicatiepatroon, wat op zijn beurt een belangrijke in stand houdende factor is van het bidirectionele verband tussen relationele ontevredenheid en een moeizame aanpassing van de partners aan de destructieve situatie (Papp et al., 2009). Huidige Studie Binnen partnerrelaties hebben partners een aantal psychologische noden, namelijk de nood aan autonomie, de nood aan competentie en de nood aan verbondenheid (Deci & Ryan, 2000; Ryan & Deci, 2000a,b). De toepassing van de Zelfdeterminatie theorie en de implicaties die hieruit volgen, blijft echter relatief beperkt binnen onderzoek omtrent partnerrelaties. Enkel de associatie tussen behoeftebevrediging en relationele tevredenheid werd reeds uitgebreid bestudeerd in voorgaand onderzoek, dewelke we in de huidige studie pogen te repliceren. Wetenschappelijke studies omtrent behoeftefrustratie en de consequenties hiervan binnen partnerrelaties is daarentegen gering en blijft beperkt tot individuele uitkomsten. Wetenschappelijk onderzoek omtrent de specifieke relatie tussen behoeftefrustratie en relationele uitkomsten lijkt niet voorhanden. Binnen de huidige studie willen we aan deze leemte in de literatuur tegemoet komen door het verband tussen behoeftefrustratie en relationele tevredenheid te onderzoeken. Daarnaast bestuderen we de associatie tussen behoeftebevrediging en behoeftefrustratie enerzijds en relationeel conflict anderzijds. Terwijl de relatie tussen behoeftebevrediging en conflict binnen partnerrelaties reeds onderzocht werd 15 in voorgaande studies, blijkt dergelijk onderzoek opnieuw niet voorhanden voor het verband tussen behoeftefrustratie en relationeel conflict. De beschouwing van beide associaties biedt een meerwaarde aangezien, in tegenstelling tot reeds bestaande literatuur, ingegaan wordt op meerdere aspecten van relationeel conflict. Meer specifiek gaan we differentiëren naargelang conflicttopics, conflictfrequentie en communicatiepatronen binnen conflict. Zowel de bestudering van deze verschillende aspecten van relationeel conflict op zich, als de bestudering van deze conflictaspecten in relatie tot relationele noden en relationele tevredenheid bieden een meerwaarde. Verder werden deze verbanden nog niet specifiek onderzocht binnen partnerrelaties, waardoor we met de huidige studie ook bijdragen aan bestaande literatuur met betrekking tot koppelonderzoek. Binnen deze studie willen we in het algemeen nagaan wat er gebeurt als partners elkaars noden frustreren. We willen een beter zicht krijgen op hoe partners omgaan met behoeftefrustratie, hoe ze proberen om toch te krijgen wat ze willen, hoe conflicten hier rond ontstaan en escaleren, en hoe deze conflicten relatieontevredenheid en instabiliteit voeden. Het eerste doel van de huidige studie omvat het onderzoeken van de associatie tussen behoeftebevrediging en –frustratie enerzijds en relationele tevredenheid anderzijds. Op basis van voorgaand onderzoek kan een positieve associatie verondersteld worden tussen behoeftebevrediging en relationele tevredenheid (Patrick et al., 2007; Sheldon et al., 1996), wat resulteert in het opstellen van volgende hypothese: Hypothese 1: Er wordt een positieve associatie verwacht tussen behoeftebevrediging en relationele tevredenheid. Steunend op de relatie tussen behoeftefrustratie en tal van negatieve individuele uitkomsten waaronder een verminderd welzijn, passiviteit, agressie, psychopathologie en het ontwikkelen van disfunctionele copingstrategieën (Deci & Ryan, 2000; Deci & Vansteenkiste, 2004; Ryan & Deci, 2000a; Ryan et al., 2006; Ryan & Vansteenkiste, n.d.; “Self-determination theory,” n.d.), wordt volgende hypothese opgesteld. Hypothese 2: Tussen behoeftefrustratie en relationele tevredenheid wordt een negatieve associatie verondersteld. Ons tweede doel is het onderzoeken van het verband tussen behoeftebevrediging en – frustratie enerzijds en relationeel conflict anderzijds. We differentiëren tussen conflictfrequentie, communicatiepatronen binnen conflict en conflicttopics. Voor deze hypothesen en onderzoeksvragen baseren we ons op voorgaand onderzoek (La Guardia & 16 Patrick, 2008; Patrick et al., 2007) waarin gesteld wordt dat behoeftebevrediging resulteert in een aantal positieve relationele uitkomsten met betrekking tot relationeel conflict, waaronder minder frequent voorgaand conflict omtrent het onderwerp in kwestie, meer begripvolle en minder defensieve reacties tijdens conflict. Aangezien behoeften gerelateerd blijken aan de andere onderzochte aspecten van conflict, wordt verwacht dat ook conflicttopics geassocieerd zijn met behoeftebevrediging en –frustratie. Hypothese 3: Er wordt verwacht dat een hogere mate van behoeftebevrediging tot minder frequent conflict leidt. Hypothese 4: Er wordt verwacht dat een hogere mate van behoeftefrustratie een verhoogde conflictfrequentie met zich meebrengt. Hypothese 5: Er wordt voorspeld dat een hogere mate van behoeftebevrediging meer gebruik van functionele communicatiepatronen teweegbrengt. Hypothese 6: Er wordt verwacht dat een hoge mate van behoeftefrustratie resulteert in meer gebruik van disfunctionele communicatiepatronen. Onderzoeksvraag 1: Bestaat er een verband tussen behoeftebevrediging en conflicttopics? Onderzoeksvraag 2: Is er een associatie aanwezig tussen behoeftefrustratie en conflicttopics? Het derde en laatste doel van de huidige studie betreft het nagaan van de associatie tussen relationeel conflict en relationele tevredenheid. Opnieuw wordt gedifferentieerd tussen conflictfrequentie, communicatiepatronen binnen conflict en conflicttopics. Steunend op eerder onderzoek (Kluwer & Johnson, 2007; Kurdek, 1991a, 1991b) wordt volgende hypothese opgesteld: Hypothese 7: Er wordt een negatief verband verwacht tussen conflictfrequentie en relationele tevredenheid. Met betrekking tot de communicatiepatronen binnen conflict wordt in navolging van onder andere Papp et al. (2009), volgende hypothese opgesteld: Hypothese 8: Er wordt een negatieve associatie verwacht tussen de hantering van disfunctionele communicatiepatronen en relationele tevredenheid. Ten slotte wordt een laatste onderzoeksvraag opgesteld, in navolging op de bevindingen van Kurdek (1994). Onderzoeksvraag 3: Bestaat er een verband tussen het voorkomen van bepaalde conflicttopics en relationele tevredenheid? 17 Methode Deelnemers De deelnemers bestaan uit een groep van 409 personen die vrijwillig participeerden aan onze online vragenlijststudie omtrent verschillende aspecten van partnerrelaties. Één van deze personen bleek geen relatie te hebben en werd dan ook niet opgenomen in dit onderzoek (N = 408). De inclusiecriteria vereisen namelijk een minimumleeftijd van 18 jaar, een vaste heteroseksuele relatie en de deelname van slechts één partner per koppel. Ondanks deze criteria, bevat de steekproef toch één vrouw met een leeftijd van 17 jaar, wat getolereerd werd. Daarnaast werd bij de mannen de leeftijd van één persoon opgegeven als missing value, daar deze persoon een foutieve leeftijd van 2 jaar had ingegeven. De personen in onze steekproef werden niet op toevallige wijze geselecteerd voor deelname aan deze studie, waardoor de steekproef niet gezien mag worden als representatief voor de Vlaamse populatie tussen 17 en 77 jaar. Onze steekproef omvat 153 (37.5%) mannen en 255 (62.5%) vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de mannelijke deelnemers bedraagt 37.23 jaar (SD = 14.33; range 18-77); van de vrouwen bedraagt dit 29.96 jaar (SD = 12.95; range 17-74). De gemiddelde relatieduur van de participanten bedraagt 10.6 jaar. Het merendeel van deze personen bevindt zich in een relatie zonder getrouwd of samenwonend te zijn (44.1%). Van de resterende groep is 28.2% getrouwd of samenwonend met kinderen, 19.9% is getrouwd of samenwonend zonder kinderen, 6.4% is getrouwd of samenwonend met kinderen die niet meer thuis wonen en tenslotte betreft 1.5% een nieuw samengesteld gezin. Daarnaast heeft 12% reeds een breuk of echtscheiding met de huidige partner meegemaakt en is 7.1% van de steekproef (wettelijke) gescheiden van een ex-partner. Wat betreft de seksuele oriëntatie is nagenoeg iedereen (97.5%) heteroseksueel georiënteerd. Een aantal personen geven aan biseksueel georiënteerd te zijn (2.0%), één persoon in de steekproef rapporteert homoseksueel te zijn (0.2%) en één persoon rapporteert aseksueel (0.2%) georiënteerd te zijn. Het dient in rekening gebracht te worden dat dit geen louter heteroseksuele steekproef betreft, hoewel dit oorspronkelijk wel de bedoeling was. Inzake hoogst behaalde diploma heeft het merendeel van de steekproef een diploma hoger onderwijs van 1 cyclus behaald (41.4%), wat een professionele of academische bachelor inhoudt. Verder bezit 28.9% een diploma hoger secundair onderwijs, 23.3% bezit 18 een diploma hoger onderwijs van 2 cycli (master of master-na-master) en 3.9% heeft een diploma lager secundair onderwijs als hoogst behaalde diploma. Een diploma hoger onderwijs van 3 cycli (doctoraat) werd behaald door 1.7% van de steekproef. Tenslotte bezit 0.7% het diploma lager onderwijs als hoogst behaalde diploma. Voor wat betreft de huidige beroepssituatie in onze steekproef is de meerderheid nog student (38.7%). Van de resterende groep werkt 29.7% als bediende, 8.6% bezit de functie van midden kaderlid, 7.8% werkt als zelfstandige, 5.9% is arbeider en 1.0% hoger kaderlid. Verder rapporteert 2.2% huisvrouw of huisman te zijn, 3.7% is gepensioneerd, 2.0% is werkloos of werkzoekend en ten slotte rapporteert 0.5% van de steekproef arbeidsongeschikt te zijn. Meetinstrumenten Behoeftebevrediging / behoeftefrustratie. De New Basic Psychological Needs in Relationships Scale (Chen et al., 2012) wordt gehanteerd om behoeftebevrediging en behoeftefrustratie te meten. Deze Nederlandstalige vragenlijst bestaat uit 24 items, die ervaringen bevatten die men kan hebben in de relatie met de partner. De vragenlijst bevat drie subschalen van behoeften die bevredigd dan wel gefrustreerd kunnen worden, namelijk de behoeften aan autonomie, competentie en verbondenheid. Een aantal stellingen die binnen de vragenlijst aan bod komen, zijn “In de relatie met mijn partner heb ik het gevoel van keuze en vrijheid in de dingen die ik onderneem” (autonomie), “In de relatie met mijn partner voel ik me teleurgesteld in veel van mijn prestaties” (competentie), “In de relatie met mijn partner ervaar ik een hechte band” (verbondenheid). De items moeten beoordeeld worden op een 5-punts Likert schaal die varieert van 1 (“Helemaal niet”) tot 5 (“Helemaal wel”). De totaalscore van behoeftebevrediging kan variëren van 12 tot 60, waarbij een hogere score wijst op meer behoeftebevrediging. De totaalscore van behoeftefrustratie varieert ook van 12 tot 60, met een hogere score als indicatie voor een hogere mate van behoeftefrustratie. Op basis hiervan kan de mate van bevrediging en frustratie berekend worden. De vervulling dan wel frustratie van de drie afzonderlijke behoeften kan nagegaan worden op basis van de drie subscores die kunnen variëren van 8 tot 40. De NBPNS wordt beschouwd als een intern consistent instrument. Voor de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid bedragen Cronbach’s alphas respectievelijk .85, .88 en .83 (Chen et al., 2012). 19 Relationele tevredenheid. De Quality of Marriage Index (Norton, 1983) peilt naar de kwaliteit van de echtelijke relatie. Uit deze vragenlijst werden 5 items gehaald en in functie van de huidige studie aangepast aan partnerrelaties. De items bevatten uitspraken over de partnerrelatie en dienen beoordeeld te worden op een 7-punts Likert schaal die varieert van 1 (“Helemaal oneens”) tot 7 (“Helemaal eens”). Uitspraken die aan bod komen zijn bijvoorbeeld “Mijn relatie met mijn partner is heel stabiel” en “Mijn relatie met mijn partner maakt me gelukkig”. Daarnaast wordt één algemene vraag gesteld die peilt naar de relationele tevredenheid. Deze vraag moet beoordeeld worden op een 10-punts schaal die varieert van 1 (“Zeer ongelukkig”) tot 10 (“Perfect gelukkig”). De totaalscore kan variëren van 6 tot 45, waarbij een hogere score een sterkere relationele tevredenheid aangeeft. De 6 gehanteerde items van de QMI resulteren in een Cronbach’s alpha van .94 en zijn hiermee intern consistent. Conflictfrequentie. Om dit construct te meten werden twee items geconstrueerd, namelijk “Hoe vaak begint u een conflict met uw partner over problemen die binnen uw relatie of tussen u beiden optreden?” en “Hoe vaak begint uw partner een conflict met u over problemen die binnen uw relatie of tussen u beiden optreden?”. Deze items worden gescoord op een 6-punts Likert schaal die varieert van 1 (“Minder dan 1 keer per maand”) tot 6 (“Vaker dan 2 keer per week”). De items resulteren in een Cronbach’s alpha van .78. Aangezien de huidige studie focust op het individueel perspectief wordt in de analyses enkel gebruik gemaakt van het eerste item (“Hoe vaak begint u een conflict?”). Hierdoor wordt een totaalscore tussen 1 en 6 verkregen, met een hogere score als indicatie voor het frequenter voorkomen van conflict dat het individu zelf opstart binnen de partnerrelatie. Conflictueuze communicatiepatronen. De Communication Patterns Questionnaire (CPQ, Christensen, 1988) peilt naar de manier waarop partners omgaan met de problemen binnen hun relatie. Meer specifiek wordt gevraagd aan te geven in welke mate een aantal symmetrische en asymmetrische communicatiepatronen bij hen voorkomen tijdens relationeel conflict (Christensen & Sullaway, 1984). De vragenlijst bevat 23 items, opgedeeld in 3 componenten met respectievelijk 3, 11, en 9 items. De eerste component gaat na hoe problemen binnen de relatie aangepakt worden op het moment dat er een probleem ontstaat. Een voorbeelditem hierbij is “Wanneer een probleem in de relatie 20 ontstaat, hoe waarschijnlijk is het dat de vrouw probeert het probleem aan te snijden, terwijl de man probeert een bespreking te vermijden?”. De tweede component onderzoekt de wijze waarop partners met hun problemen omgaan tijdens een discussie over een relatieprobleem. Een item binnen deze categorie is bijvoorbeeld “Hoe waarschijnlijk is het dat tijdens een discussie over een relatieprobleem beide partners elkaar de schuld geven en kritiek hebben op elkaar?”. De derde component probeert tenslotte te achterhalen hoe partners na een bespreking van een relationeel probleem de situatie hanteren. Hierbij komen items voor als “Hoe waarschijnlijk is het dat na een bespreking van een relationeel probleem beide partners extra lief proberen te zijn voor elkaar?”. Deze items dienen beoordeeld te worden op een negenpuntenschaal die loopt van 1 (heel onwaarschijnlijk) tot 9 (heel waarschijnlijk). De totaalscore van de wederzijds constructieve communicatie varieert tussen -33 en 23. Daarnaast kan de totaalscore van de demand-withdraw communicatiepatronen variëren van 6 tot 54. De totaalscore van wederzijdse vermijding en terughoudendheid varieert vervolgens van 3 tot 27. Een hogere score wijst op een sterker gebruik van bovenstaande communicatiepatronen. Voor de CPQ bedraagt Cronbach’s alpha .79. Conflictonderwerpen. De topics die beschreven worden door Kurdek worden binnen de huidige studie gehanteerd om conflictonderwerpen te meten (Kurdek, 1994). Deze bestaande lijst werd aangepast; bepaalde onderwerpen werden weggelaten, terwijl andere werden toegevoegd. De vragenlijst is opgebouwd uit 23 mogelijke conflictonderwerpen die beoordeeld moeten worden op een 5punts Likert schaal die varieert van 1 (“Nooit”) tot 5 (“Voortdurend”). Een aantal conflictonderwerpen die aan bod komen zijn “affectie en genegenheid van de partner”, “seks” en “persoonlijkheid of temperament van de partner”. De items worden gescoord volgens twee verschillende vragen, namelijk “Hoe vaak begint u een conflict of discussie rond onderstaande onderwerpen?” en “Hoe vaak begint uw partner een conflict of discussie rond onderstaande onderwerpen?”. Cronbach’s alpha bedraagt .95; de meting van de conficttopics wordt hiermee beschouwd als intern consistent. Procedure De online vragenlijst werd via verschillende wegen verspreid. Hiervoor werd voornamelijk gebruik gemaakt van sociale media zoals facebook en internetfora. Daarnaast werden ook heel 21 wat deelnemers persoonlijk aangesproken. Er werd getracht een ruime populatie aan te spreken. Tijdens de rekrutering werden een aantal inclusie- en exclusiecriteria gehanteerd. Enkel individuen ouder dan 18 die zich in een vaste heteroseksuele relatie bevinden, mochten deelnemen aan de studie. Daarnaast mocht slechts één partner per koppel deelnemen. Aangezien we de beleving van de individuen willen bestuderen, werd de deelname van beide partners uitgesloten om overlappende data te vermijden. Deelnemers werden doorverwezen naar een online vragenlijst die peilt naar demografische gegevens en bovenstaande constructen. Om sociaal wenselijke antwoorden te vermijden, werd de anonimiteit van de informatieverzameling benadrukt. Daarnaast werd het doel van de studie uitgelegd, namelijk zicht krijgen op verschillende aspecten van partnerrelaties. De gemiddelde tijd die het onderzoek in beslag neemt werd meegedeeld (25 minuten) en de vrijwillige basis van de deelname werd vermeld. De deelnemers ondertekenden een informed consent wanneer ze doorklikten naar de vragenlijst. Het onderzoek ontving goedkeuring van het ethisch comité van de Faculteit voor Psychologie en Pedagogische Wetenschappen (FPPW). 22 Resultaten Overzicht van de Analyses Allereerst worden de descriptieve kenmerken van de studievariabelen besproken. Vervolgens worden Pearson-correlaties tussen deze variabelen berekend als eerste screening op de te onderzoeken associaties. Conflicttopics worden systematisch weggelaten uit de beschrijvende statistiek, daar deze verdergaande analyses vereisen. Daaropvolgend worden univariate regressie-analyses uitgevoerd om de acht hypothesen te onderzoeken, met uitzondering van de zesde hypothese waarbij een multivariate regressie-analyse wordt gehanteerd. Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden dient de grote hoeveelheid conflicttopics eerst gereduceerd te worden door middel van een Principale Componenten Analyse (PCA). Op basis van deze PCA kan opnieuw gebruik gemaakt worden van multivariate regressie-analyses en een univariate regressie-analyse om respectievelijk de eerste twee onderzoeksvragen en ten slotte de derde en laatste onderzoeksvraag te beantwoorden. Beschrijvende Statistiek Gemiddelden en standaarddeviaties. De gemiddelden en standaarddeviaties van de studievariabelen worden afgebeeld in Tabel 1. Uit de vergelijking van de bekomen scores op de schalen voor behoeftebevrediging en – frustratie, waarbij de scores kunnen variëren van 12 tot 60, kan afgeleid worden dat de participanten een eerder hoge mate van behoeftebevrediging en een eerder lage mate van behoeftefrustratie ervaren. De gemiddelde score op relationele tevredenheid, waarbij de scores variëren tussen 6 en 45, ligt eveneens relatief hoog, wat indiceert dat de deelnemers vrij tevreden zijn met hun relatie. Verder blijkt de gemiddelde score op conflictfrequentie relatief laag te liggen, wanneer we in rekening brengen dat deze scores kunnen variëren van 1 tot 6. Dit geeft aan dat de participanten in eerder beperkte mate zelf een conflict opstarten. Ten slotte wijst een hogere score op de subschalen voor de betreffende communicatiepatronen op een sterker gebruik van deze communicatiepatronen tijdens relationeel conflict. Uit de verkregen gemiddelden kunnen we opmaken dat wederzijds constructieve communicatie, 23 waarvan de scores kunnen variëren tussen -33 en 23, relatief vaak gehanteerd wordt. De vergelijking van de verkregen gemiddelden bij demand-withdraw communicatie en wederzijdse vermijding, waarbij de scores kunnen variëren tussen respectievelijk 6 en 54 en tussen 3 en 27, wijst uit dat tijdens partnerconflict voornamelijk demand-withdraw communicatiepatronen aangewend worden. Tabel 1. Gemiddelden en standaarddeviaties van de studievariabelen behoeftebevrediging, behoeftefrustratie, relationele tevredenheid, conflictfrequentie, functionele en disfunctionele communicatiepatronen Variabelen M SD Behoeftebevrediging 51.50 5.85 Behoeftefrustratie 19.79 7.04 Relationele tevredenheid 39.31 6.50 Conflictfrequentie 2.26 1.08 Functionele communicatiepatronen: 10.33 8.94 21.05 8.95 8.24 4.71 Wederzijds constructieve communicatie Disfunctionele communicatiepatronen: Demand-withdraw communicatie Disfunctionele communicatiepatronen: Wederzijdse vermijding en terughoudendheid Noot: M = gemiddelde; SD = standaarddeviatie Correlationele analyses. Als eerste screening voor de hypothesen worden de correlaties berekend tussen de variabelen die verder in de hypothesen onderzocht worden. De correlaties tussen deze studievariabelen worden gepresenteerd in Tabel 2. Er blijkt in lijn met de verwachtingen een positieve associatie te bestaan tussen behoeftebevrediging en relationele tevredenheid (r = .66, p < .001), terwijl behoeftefrustratie negatief gerelateerd is aan relationele tevredenheid (r = -.56, p < .001). Naarmate een individu meer behoeftebevrediging ervaart binnen de relatie, zal een hogere relationele tevredenheid gerapporteerd worden. Een hogere mate van behoeftefrustratie heeft daarentegen een negatieve impact op de ervaren relationele tevredenheid. Daarnaast bestaat een negatieve correlatie tussen behoeftebevrediging en 24 conflictfrequentie (r = -.25, p < .001) en een positieve correlatie tussen behoeftefrustratie en conflictfrequentie (r = .26, p < .001). Tevens consistent met de verwachtingen blijken individuen die een hogere behoeftebevrediging ervaren minder frequent conflict te rapporteren, terwijl conflict frequenter voorkomt bij individuen die zich meer gefrustreerd voelen in hun behoeften. Uit de correlationele analyses kunnen verder positieve verbanden afgeleid worden tussen behoeftebevrediging en functionele communicatiepatronen (r = .50, p < .001) en tussen behoeftefrustratie en beide disfunctionele communicatiepatronen, namelijk de demand-withdraw communicatie (r = .41, p < .001) en de wederzijds vermijding (r = .50, p < .001). Ten slotte is de relationele tevredenheid negatief geassocieerd met een verhoogde conflictfrequentie (r = -.26, p < .001) en met een toegenomen gebruik van demand-withdraw communicatiepatronen (r = -.34, p < .001) en wederzijdse vermijding binnen de communicatie (r = -.42, p < .001). Individuen die rapporteren vaker conflict te initiëren, voelen zich minder tevreden in hun relatie. Wanneer daarnaast meer gebruik gemaakt wordt van demand-withdraw communicatiepatronen en wederzijdse vermijding tijdens relationeel conflict, resulteert ook dit in een verminderde relationele tevredenheid 25 Tabel 2. Pearson correlaties tussen de studievariabelen behoeftebevrediging, behoeftefrustratie, relationele tevredenheid, conflictfrequentie, functionele en disfunctionele communicatiepatronen Variabelen Relationele tevredenheid Conflictfrequentie Functionele Disfunctionele communicatiepatronen communicatiepatronen: Demand-withdraw communicatie Behoeftebevrediging .66*** -.25*** .50*** Behoeftefrustratie -.56*** .26*** Conflictfrequentie -.26*** Disfunctionele -.34*** communicatiepatronen: Demand-withdraw communicatie -.42*** Disfunctionele communicatiepatronen: Wederzijdse vermijding en terughoudendheid *** 26 p .41*** < Disfunctionele communicatiepatronen: Wederzijdse vermijding en terughoudendheid .50*** .001 Verklarende Statistiek: Toetsing van de Hypothesen en Onderzoeksvragen Het verband tussen behoeften en relationele tevredenheid. Het verband tussen behoeftebevrediging en relationele tevredenheid. De eerste hypothese stelt dat er een positieve associatie verwacht wordt tussen behoeftebevrediging en relationele tevredenheid. Om deze hypothese te toetsen wordt een univariate regressie-analyse uitgevoerd met relationele tevredenheid als afhankelijke variabele en behoeftebevrediging als onafhankelijke variabele. De resultaten van de regressie-analyse worden gepresenteerd in Tabel 3. Uit de resultaten blijkt dat behoeftebevrediging een significante voorspeller is van relationele tevredenheid (β = 8.82, p < .001). Meer behoeftebevrediging door de partner voorspelt een hogere mate van relationele tevredenheid. Vervolgens wordt een meervoudige univariate regressie-analyse uitgevoerd met relationele tevredenheid als afhankelijke variabele en de bevrediging van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid als onafhankelijke variabelen. Uit de resultaten van deze analyse, tevens weergegeven in Tabel 3, blijkt dat enkel bevrediging van de behoefte aan verbondenheid een significante voorspeller is van relationele tevredenheid (β = 6.73, p < .001). De eerste hypothese wordt aldus bevestigd. Er bestaat een positieve associatie tussen behoeftebevrediging en relationele tevredenheid, dewelke voornamelijk verklaard kan worden door de bevrediging van de behoefte aan verbondenheid. 27 Tabel 3. Resultaten meervoudige univariate regressie-analyses: bijdrage van behoeftebevrediging tot de predictie van relationele tevredenheid Variabelen β t R² Algemene behoeftebevrediging 8.82 17.78*** .44 F (1, 406) = 315.99*** Autonomie bevrediging .70 1.42 .56 1.78 .56 17.35*** .56 F (1, 404) = 2.00 Competentie bevrediging .87 F (1, 404) = 3.18 Verbondenheid bevrediging 6.73 F (1, 404) = 301.03*** Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek *** p < .001 Het verband tussen behoeftefrustratie en relationele tevredenheid. Een univariate regressie-analyse wordt gehanteerd om de tweede hypothese, die een negatieve associatie veronderstelt tussen behoeftefrustratie en relationele tevredenheid, te toetsen. Deze analyse wordt uitgevoerd met relationele tevredenheid als afhankelijk variabele en behoeftefrustratie als onafhankelijke variabele. De resultaten van deze regressie-analyse worden gepresenteerd in Tabel 4. Hieruit blijkt dat behoeftefrustratie een significante voorspeller van relationele tevredenheid is (β = -6.17, p < .001). Een hogere mate van behoeftefrustratie voorspelt een verminderde relationele tevredenheid. Ook hier wordt een meervoudige univariate regressie-analyse uitgevoerd waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid. De frustratie van deze behoeften worden beschouwd als onafhankelijke variabelen; de relationele tevredenheid als afhankelijke variabele. Frustratie van de behoefte aan autonomie (β = -.98, p < .05) en de behoefte aan verbondenheid (β = -4.97, p < .001) komen hieruit naar voor als significante voorspellers van relationele tevredenheid. De frustratie van de behoefte aan autonomie en de behoefte aan verbondenheid resulteert in een verminderde relationele tevredenheid, waarbij de behoefte aan verbondenheid de 28 sterkst verklarende factor is. De tweede hypothese, die een negatieve associatie tussen behoeftefrustratie en relationele tevredenheid veronderstelt, wordt hiermee bevestigd. Tabel 4. Resultaten meervoudige univariate regressie-analyses: bijdrage van behoeftefrustratie tot de predictie van relationele tevredenheid Variabelen β t R² Algemene behoeftefrustratie -6.17 -13.51*** .31 F (1, 406) = 182.57*** Autonomie frustratie -.98 -2.22* .38 -1.63 .38 -10.43*** .38 F (1, 404) = 4.92* Competentie frustratie -.71 F (1, 404) = 2.66 Verbondenheid frustratie -4.97 F (1, 404) = 108.69*** Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek * p < .05; *** p < .001 Het verband tussen behoeften en conflict. Het verband tussen behoeftebevrediging en conflictfrequentie. Wat betreft relationeel conflict wordt verwacht dat men minder frequent een conflict zal initiëren, wanneer men een hogere mate van behoeftebevrediging ervaart. Deze derde hypothese wordt getoetst door middel van twee univariate regressie-analyses met conflictfrequentie, meer specifiek de frequentie waarmee de participant aangeeft zelf een conflict te starten met de partner, als afhankelijke variabele. De eerste analyse wordt uitgevoerd met de algemene behoeftebevrediging als onafhankelijke variabele, bij de tweede analyse wordt een onderscheid gemaakt tussen de bevrediging van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid. De resultaten van deze analyses worden gepresenteerd in Tabel 5. Uit deze resultaten kunnen we besluiten dat een hogere mate van behoeftebevrediging tot minder frequent conflict leidt (β = -.54, p < .001) en deze 29 negatieve associatie bepaald wordt door de bevrediging van de behoefte aan autonomie (β = -.32, p < .01). De derde hypothese wordt bijgevolg bevestigd. Tabel 5. Resultaten univariate regressie-analyses: bijdrage van behoeftebevrediging tot de predictie van conflictfrequentie Variabelen β t R² Algemene behoeftebevrediging -.54 -5.09*** .06 -2.68** .06 -1.12 .06 -1.05 .06 F (1, 406) = 25.95*** Autonomie bevrediging -.32 F (1, 404) = 7.20** Competentie bevrediging -.13 F (1, 404) = 1.26 Verbondenheid bevrediging -.10 F (1, 404) = 1.09 Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek ** p < .01; *** p < .001 Het verband tussen behoeftefrustratie en conflictfrequentie. Om de verwachting dat een sterkere mate van behoeftefrustratie meer frequent conflict in de hand werkt te toetsen, worden tevens twee univariate regressie-analyses uitgevoerd. Opnieuw wordt de frequentie waarmee de participant aangeeft zelf een conflict te starten met de partner opgenomen als afhankelijke variabele. De onafhankelijke variabelen in de twee analyses omvatten respectievelijk de algemene behoeftefrustratie en de frustratie van de drie specifieke behoeften. In Tabel 6 worden de resultaten van deze analyses aangeboden. Hieruit komt een significant positief verband naar voor tussen behoeftefrustratie en conflictfrequentie (β = .47, p < .001). In lijn met bovenstaande resultaten wordt deze associatie voornamelijk bepaald door de frustratie van de behoefte aan autonomie (β = .19, p < .05). Een verhoogde aanwezigheid van behoeftefrustratie in partnerrelaties, meer specifiek van de behoefte aan autonomie, resulteert aldus in een verhoogde conflictfrequentie. Er kan geconcludeerd worden dat de vierde hypothese eveneens bevestigd wordt. 30 Tabel 6. Resultaten univariate regressie-analyses: bijdrage van behoeftefrustratie tot de predictie van conflictfrequentie Variabelen β t R² Algemene behoeftefrustratie .47 5.34*** .07 2.11* .07 1.71 .07 1.31 .07 F (1, 406) = 28.55*** Autonomie bevrediging .19 F (1, 404) = 4.45* Competentie bevrediging .15 F (1, 404) = 2.92 Verbondenheid bevrediging .13 F (1, 404) = 1.72 Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek * p < .05; *** p < .001 Het verband tussen behoeftebevrediging en functionele communicatiepatronen. De vijfde hypothese voorspelt meer gebruik van functionele communicatiepatronen ten gevolge van een hogere mate van behoeftebevrediging. Om deze hypothese te toetsen wordt een univariate regressie-analye uitgevoerd met de CPQ subschaal “Wederzijdse constructieve communicatie” als afhankelijke variabele en behoeftebevrediging als onafhankelijke variabele. De resultaten van deze regressie-analyse worden weergegeven in Tabel 7. Uit de resultaten blijkt een significant verband te bestaan tussen behoeftebevrediging en functionele communicatiepatronen (β = 9.21, p < .001). Een hogere mate van behoeftebevrediging brengt een verhoogd gebruik van functionele communicatiepatronen teweeg. Vervolgens wordt een meervoudige univariate regressieanalyse uitgevoerd waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de bevrediging van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid. Deze omvatten de onafhankelijke variabelen; de CPQ subschaal “Wederzijdse constructieve communicatie” is opnieuw de afhankelijke variabele. Uit de resultaten, eveneens weergegeven in Tabel 7, blijkt dat de bevrediging van de behoefte aan autonomie (β = 2.17, p < .05) en verbondenheid (β = 5.31, 31 p < .001) significante voorspellers van functionele communicatie zijn. De bevrediging van de behoefte aan verbondenheid komt naar voor als de sterkste voorspeller van functionele communicatiepatronen. Er kan besloten worden dat ook de vijfde hypothese bevestigd wordt. Er bestaat een positieve associatie tussen behoeftebevrediging en functionele communicatiepatronen, dewelke verklaard kan worden vanuit de bevrediging van de behoefte aan verbondenheid en, in mindere mate, vanuit de behoefte aan autonomie. Tabel 7. Resultaten univariate regressie-analyses: bijdrage van behoeftebevrediging tot de predictie van functionele communicatiepatronen Variabelen β t R² Algemene behoeftebevrediging 9.21 11.71*** .25 F (1, 406) = 137.09*** Autonomie bevrediging 2.17 2.47* .28 1.66 .28 7.77*** .28 F (1, 404) = 6.12* Competentie bevrediging 1.42 F (1, 404) = 2.76 Verbondenheid bevrediging 5.31 F (1, 404) = 60.33*** Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek * p < .05; *** p < .001 Het verband tussen behoeftefrustratie en disfunctionele communicatiepatronen. Hypothese 6 stelt dat een hoge mate van behoeftefrustratie verwacht wordt te resulteren in meer gebruik van disfunctionele communicatiepatronen. Om dit na te gaan wordt een multivariate regressie-analyse uitgevoerd. Hierbij worden twee afhankelijke variabelen opgenomen, namelijk de CPQ subschaal “Totale hoeveelheid demand-withdraw communicatie” en de CPQ subschaal “Wederzijdse vermijding en terughoudendheid”. Behoeftefrustratie wordt opgenomen als onafhankelijke variabele. De resultaten worden gepresenteerd in Tabel 8a. De multivariate toets geeft aan of er een globaal effect is van de predictor behoeftefrustratie op de disfunctionele communicatiepatronen. Uit de resultaten 32 blijkt dat het effect van behoeftefrustratie significant is. Voor het rapporteren van de Ftoets baseren we ons op Wilks’ Lambda, F(2, 405) = 82.41, p < .001. Aangezien de toets significant blijkt, wordt op basis van de univariate toetsen nagegaan of er een effect is van de predictor op elk van de afhankelijke variabelen afzonderlijk. Behoeftefrustratie blijkt inderdaad zowel een effect te hebben op de demand-withdraw communicatiepatronen (β = 6.28, p < .001) als op de wederzijdse vermijding en terughoudendheid binnen de communicatie (β = 3.98, p < .001). Er blijkt sprake van een positieve associatie, waarmee de hypothese bevestigd wordt. Indien een hogere mate van behoeftefrustratie in de relatie aanwezig is, blijkt men meer demand-withdraw communicatiepatronen te hanteren en zal binnen de communicatie vaker sprake zijn van wederzijdse vermijding en terughoudendheid. Tabel 8a. Resultaten multivariate regressie-analyse: bijdrage van behoeftefrustratie tot de predictie van disfunctionele communicatiepatronen Multivariate toets Algemene behoeftefrustratie F (2, 405) = 82.41*** Univariate toetsen Demand-withdraw communicatie β t R² 6.28 9.10*** .17 F (1, 406) = 82.77*** Wederzijdse vermijding en terughoudendheid 3.98 11.49*** .25 F (1, 406) = 131.92*** Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek *** p < .001 In lijn met voorgaande analyses wordt vervolgens een onderscheid gemaakt tussen de frustratie van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid. Er wordt aan de hand van een multivariate regressie-analyse nagegaan door welke van deze drie behoeften de positieve associatie tussen behoeftefrustratie en disfunctionele communicatiepatronen 33 voornamelijk verklaard kan worden. De twee CPQ subschalen “Totale hoeveelheid demand-withdraw communicatie” en “Wederzijdse vermijding en terughoudendheid” worden hierbij opgenomen als afhankelijke variabelen. De drie vormen van behoeftefrustratie worden opgenomen als onafhankelijke variabelen. De resultaten worden gepresenteerd in Tabel 8b. De multivariate toetsen tonen aan dat er een globaal effect is van de drie vormen van behoeftefrustratie op de disfunctionele communicatiepatronen. Zowel voor de behoefte aan autonomie, F(2, 403) = 9.98, p < .001, de behoefte aan competentie, F(2, 403) = 7.57, p = .001, als voor de behoefte aan verbondenheid, F(2, 403) = 17.44, p < .001, wordt een significant effect verkregen. Voor het rapporteren van deze Ftoetsen baseren we ons op Wilks’ Lambda. De behoefte aan autonomie en de behoefte aan verbondenheid blijken het sterkste effect te hebben op de disfunctionele communicatiepatronen. Aan de hand van de univariate toetsen wordt nagegaan of het effect van de drie vormen van behoeftefrustratie van toepassing is op elk van de afhankelijke variabelen afzonderlijk. Ten eerste blijkt uit deze resultaten dat frustratie van de behoefte aan autonomie zowel een effect heeft op de demand-withdraw communicatiepatronen, F (1, 404) = 5.79, p < .05, als op de wederzijdse vermijding en terughoudendheid binnen de communicatie, F (1, 404) = 18.90, p < .001. Indien een hogere mate van autonomiefrustratie in de relatie aanwezig is, blijkt men meer demand-withdraw communicatiepatronen te hanteren (β = 1.68, p < .05) en zal binnen de communicatie vaker sprake zijn van wederzijdse vermijding en terughoudendheid (β = 1.51, p < .001). Dit laatste effect is iets sterker maar we kunnen afleiden dat autonomiefrustratie zowel wederzijdse vermijding en terughoudendheid als demand-withdraw communicatiepatronen in de hand werkt. Ten tweede komt een significant verband naar voor tussen competentiefrustratie en demand-withdraw communicatiepatronen (β = 2.68, p < .001). Een verhoogde aanwezigheid van competentiefrustratie binnen de relatie werkt een sterker gebruik van demand-withdraw communicatiepatronen in de hand. De frustratie van deze behoefte is niet significant gerelateerd aan het voorkomen van wederzijdse vermijding binnen de communicatie. Ten derde heeft de frustratie van de behoefte aan verbondenheid een significante impact op zowel de demand-withdraw communicatiepatronen (β = 1.89, p < .05) als en vooral op de wederzijdse vermijding en terughoudendheid binnen de communicatie (β = 2.21, p < .001). Een hogere mate van verbondenheidfrustratie in de partnerrelatie resulteert aldus in een toegenomen gebruik van demand-withdraw communicatiepatronen, maar 34 vertoont voornamelijk een sterk verband met een verhoogde wederzijdse vermijding en terughoudendheid binnen de communicatie. We kunnen concluderen dat de sterkste positieve associaties die uit de resultaten naar voor komen, deze zijn tussen de frustratie van de behoefte aan autonomie en wederzijdse vermijding en terughoudendheid binnen de communicatie, tussen competentiefrustratie en de hantering van demand-withdraw communicatiepatronen, en tenslotte de positieve associatie tussen de frustratie van de behoefte aan verbondenheid en wederzijdse vermijding en terughoudendheid. 35 Tabel 8b. Resultaten multivariate regressie-analyse: bijdrage van frustratie van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid tot de predictie van disfunctionele communicatiepatronen Multivariate toetsen Autonomie frustratie F (2, 403) = 9.98*** Competentie frustratie F (2, 403) = 7.57** Verbondenheid frustratie F (2, 403) = 17.44*** Univariate toetsen Autonomie Demand-withdraw frustratie communicatie β t R² 1.68 2.41* .17 F (1, 404) = 5.79* Wederzijdse vermijding 1.51 4.35*** .26 en terughoudendheid F (1, 404) = 18.90*** Competentie Demand-withdraw frustratie communicatie 2.68 3.90*** .17 F (1, 404) = 15.17*** Wederzijdse vermijding .40 1.18 .26 en terughoudendheid F (1, 404) = 1.38 Verbondenheid Demand-withdraw frustratie communicatie 1.89 2.50* .17 F (1, 404) = 6.27* Wederzijdse vermijding 2.21 5.88*** .26 en terughoudendheid F (1, 404) = 34.57*** Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek * p < .05; ** p < .01; *** p < .001 36 Het verband tussen behoeftebevrediging en conflicttopics. Het verband tussen behoeftebevrediging en conflicttopics wordt onderzocht door middel van een multivariate regressie-analyse. Om deze te kunnen uitvoeren diende eerst een bijkomende analyse te gebeuren, daar de afhankelijke variabele ‘conflicttopics’ 27 verschillende topics omvat. Deze grote hoeveelheid topics werd gereduceerd met behulp van een Principale Componenten Analyse. Enkel factoren met Eigenvalues hoger dan 1 werden weerhouden. De 6 factoren die op deze manier verkregen werden, verklaren samen 55.28% van de totale variantie. Aangezien verwacht kan worden dat de factoren gecorreleerd zouden zijn, werd een oblique rotatie toegepast om de interpreteerbaarheid te verhogen. De factorladingen worden weergegeven in bijlage 1. Factor 2, 3 en 4 resulteren in negatieve factorladingen wat impliceert dat scores op deze factoren omgekeerd geïnterpreteerd dienen te worden. Meer specifiek houdt dit in dat wanneer tijdens verdere analyses negatieve β-waarden en scores op de t-toetsen verkregen worden, deze wijzen op een positieve associatie. Omgekeerd wijzen positieve β-waarden en t-toetsen bij deze drie factoren op een negatief verband. De eerste component kreeg de benaming ‘Eigenheid’ en omvat conflicttopics omtrent de mate waarin men zichzelf mag zijn binnen de relatie, zoals persoonlijke waarden en buitensporige eisen. De tweede component ‘Praktische zaken’ bevat onderwerpen als huishoudelijke taken en financiën. Component 3 ‘Aandacht’ omvat topics als de waardering van de partner en het te weinig tijd met elkaar doorbrengen. Voor component 4 werd de term ‘Intimiteit’ gekozen, dewelke seksuele thema’s bevat. Bij de vijfde component werden twee zaken gecombineerd; deze kreeg de benaming ‘Uiterlijk en sociale relaties’ en houdt onderwerpen in als persoonlijke verzorging, vrienden en familie. De zesde en laatste component ‘Vertrouwen’ betreft ten slotte conflicttopics als buitenechtelijke relaties en vorige partners. Deze 6 componenten werden aangewend voor de regressie-analyse. De 6 factorscores werden opgenomen als afhankelijke variabelen en behoeftebevrediging als onafhankelijke variabele. De resultaten worden gepresenteerd in Tabel 9a. Uit de resultaten blijkt dat het effect van behoeftebevrediging op conflicttopics significant is. Voor het rapporteren van de F-toets baseren we ons op Wilks’ Lambda, F(6, 401) = 14.02, p < .001. Op basis van de univariate toetsen wordt het effect van de predictor op elk van de afhankelijke variabelen afzonderlijk nagegaan. Deze resultaten tonen aan dat het significant effect van behoeftebevrediging geldt voor alle 6 de componenten van conflicttopics. Een hogere mate van behoeftebevrediging resulteert in minder conflict omtrent de mate waarin men zichzelf mag zijn in de relatie (β = -.61, p < .001), omtrent 37 praktische zaken (β = .41, p < .001), aandacht (β = .58, p < .001), intimiteit (β = .45, p < .001), uiterlijk en sociale relaties (β = -.38, p < .001) en vertrouwen (β = -.39, p < .001). Deze eerste onderzoeksvraag kan dan ook beantwoord worden met een negatieve associatie tussen behoeftebevrediging en conflicttopics. Indien individuen een hogere mate van behoeftebevrediging in de relatie ervaren, blijken de hier onderzochte conflictonderwerpen minder voor te komen. Tabel 9a. Resultaten multivariate regressie-analyse: bijdrage van behoeftebevrediging tot de predictie van conflicttopics Multivariate toets Algemene behoeftebevrediging F (6, 401) = 14.02*** Univariate toetsen Eigenheid β t R² -.61 -6.26*** .09 F (1, 406) = 39.22*** Praktische zaken a .41 4.14*** .04 F (1, 406) = 17.15*** Aandacht a .58 5.99*** .08 F (1, 406) = 35.84*** Intimiteit a .45 4.50*** .05 F (1, 406) = 20.28*** Uiterlijk en sociale relaties -.38 -3.76*** .03 F (1, 406) = 14.15*** Vertrouwen -.39 -3.94*** .04 F (1, 406) = 15.56*** Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek a scores op deze variabele worden omgekeerd geïnterpreteerd *** p < .001 38 In aanvulling op bovenstaande analyse, wordt een multivariate regressie-analyse uitgevoerd waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de bevrediging van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid. Aan de hand van deze analyse wordt nagegaan door welke van de drie behoeften de negatieve associatie tussen behoeftebevrediging en conflicttopics voornamelijk verklaard kan worden. De 6 factorscores werden opgenomen als afhankelijke variabelen, de drie vormen van behoeftebevrediging als onafhankelijke variabele. De resultaten worden gepresenteerd in Tabel 9b. Er wordt een significant effect verkregen voor de behoefte aan autonomie F (6, 399) = 3.95, p < .01 en verbondenheid F (6, 399) = 5.17, p < .001 waarbij we ons baseren op Wilks’ Lambda. De bevrediging van de behoefte aan verbondenheid heeft het sterkste effect op de conflicttopics. Competentiebevrediging blijkt daarentegen niet significant gerelateerd aan de onderwerpen die aangehaald worden tijdens een conflict. Uit de univariate toetsen kan afgeleid worden dat autonomiebevrediging een significant effect heeft op conflicttopics omtrent praktische zaken (β = .25, p < .05), aandacht (β = .39, p < .001), intimiteit (β = .30, p < .01), en vertrouwen (β = -.28, p < .05). Er is sprake van een negatieve associatie tussen bevrediging van de behoefte aan autonomie en deze conflicttopics. Een hogere mate van autonomiebevrediging resulteert in minder conflict omtrent praktische zaken, aandacht, intimiteit en vertrouwen. Daarnaast heeft de bevrediging van de behoefte aan verbondenheid een significant effect op conflict omtrent de mate waarin men zichzelf mag zijn in de relatie (β = -.41, p < .001), op conflict omtrent uiterlijk en sociale relaties (β = -.30, p < .01) alsook op conflict over praktische zaken (β = .23, p < .01). Ook hier is sprake van een negatieve associatie tussen de bevrediging van de behoefte aan verbondenheid en deze conflicttopics. Een verhoogde verbondenheidbevrediging leidt tot het minder voorkomen van conflict omtrent de mate waarin men zichzelf mag zijn in de relatie, omtrent uiterlijk en sociale relaties en ten slotte omtrent praktische zaken. Er kan geconcludeerd worden dat de negatieve associatie tussen behoeftebevrediging en conflicttopics verklaard kan worden vanuit de bevrediging van de behoefte aan autonomie en de behoefte aan verbondenheid, waarbij deze laatste de sterkst bepalende rol speelt. Er bestaat een negatief verband tussen beide vormen van behoeftebevrediging en het voorkomen van conflict omtrent praktische zaken. Daarnaast leidt een hogere mate van autonomiebevrediging tot het minder vaak voorkomen van conflict omtrent aandacht, intimiteit en vertrouwen. Meer bevrediging van de behoefte aan verbondenheid is ten slotte een unieke voorspeller van verminderd conflict omtrent uiterlijk, sociale relaties en mate waarin men zichzelf mag zijn in de relatie. 39 Tabel 9b. Resultaten multivariate regressie-analyse: bijdrage van bevrediging van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid tot de predictie van conflicttopics Multivariate toetsen Autonomie bevrediging F (6, 399) = 3.95** Competentie bevrediging F (6, 399) = .88 Verbondenheid bevrediging F (6, 399) = 5.17*** Univariate toetsen Autonomie Praktische zaken a β t R² .25 2.22* .05 bevrediging F (1, 404) = 4.93* Aandacht a .39 3.56*** .09 F (1, 404) = 12.64*** Intimiteit a .30 2.70** .05 F (1, 404) = 7.27** Vertrouwen -.28 -2.49* .05 F (1, 404) = 6.18* Verbondenheid Eigenheid -.41 -4.80*** .11 bevrediging F (1, 404) = 23.04*** Praktische zaken a .23 2.63** .05 F (1, 404) = 6.94** Uiterlijk en sociale -.30 -3.42** .05 relaties F (1, 404) = 11.72** Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek a scores op deze variabele worden omgekeerd geïnterpreteerd * p < .05; ** p < .01; *** p < .001 40 Het verband tussen behoeftefrustratie en conflicttopics. De associatie tussen behoeftefrustratie en conflicttopics wordt nagegaan door middel van een multivariate regressie-analyse. De 6 factorscores die verkregen werden uit de hierboven beschreven Principale Componenten Analyse worden opgenomen als afhankelijke variabelen, behoeftefrustratie wordt beschouwd als onafhankelijke variabele. In Tabel 10a worden de resultaten van deze analyse gepresenteerd. Hieruit komt een significant effect van behoeftefrustratie op conflicttopics naar voor, F (6, 401) = 22.90, p < .001. De gerapporteerde F-toets is gebaseerd op Wilks’ Lambda. De resultaten van de univariate toetsen tonen een significant positief verband aan tussen behoeftefrustratie en alle 6 de conflicttopics. Een hogere mate van behoeftefrustratie leidt tot meer conflict omtrent de mate waarin men zichzelf mag zijn in de relatie (β = .67, p < .001), omtrent praktische zaken (β = -.37, p < .001), aandacht (β = -.65, p < .001), intimiteit (β = -.29, p < .001), uiterlijk en sociale relaties (β = .43, p < .001) en omtrent vertrouwen (β = .34, p < .001). Onderzoeksvraag 2 kan positief beantwoord worden; er is wel degelijk een associatie aanwezig tussen behoeftefrustratie en conflicttopics. Meer specifiek is sprake van een positieve associatie, wat aangeeft dat hoe hoger de mate van behoeftefrustratie binnen de relatie is, hoe sterker deze conflicttopics naar boven komen. 41 Tabel 10a. Resultaten multivariate regressie-analyse: bijdrage van behoeftefrustratie tot de predictie van conflicttopics Multivariate toets Algemene behoeftebevrediging F (6, 401) = 22.90*** Univariate toetsen Eigenheid β t R² .67 8.57*** .15 F (1, 406) = 73.45*** Praktische zaken a -.37 -4.50*** .05 F (1, 406) = 20.26*** Aandacht a -.65 -8.37*** .15 F (1, 406) = 69.97*** Intimiteit a -.29 -3.51*** .03 F (1, 406) = 12.32*** Uiterlijk en sociale relaties .43 5.26*** .06 F (1, 406) = 27.66*** Vertrouwen .34 4.06*** .04 F (1, 406) = 16.49*** Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek a scores op deze variabele worden omgekeerd geïnterpreteerd *** p < .001 Vervolgens wordt een multivariate regressie-analyse uitgevoerd waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de frustratie van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid. De resultaten van deze analyse met de 6 factorscores als afhankelijke variabelen en de drie vormen van behoeftefrustratie als onafhankelijke variabelen, worden gepresenteerd in Tabel 10b. Hieruit komen significante effecten naar voor bij zowel de 42 behoefte aan autonomie, F (6, 399) = 7.39, p < .001, de behoefte aan competentie, F (6, 399) = 3.57, p < .01, als bij de behoefte aan verbondenheid, F (6, 399) = 4.42, p < .001. Deze F-waarden zijn gebaseerd op Wilks’ Lambda. De autonomiefrustratie en verbondenheidfrustratie blijken het sterkste effect te hebben op de onderwerpen die aangehaald worden tijdens conflict binnen partnerrelaties. Uit de univariate toetsen kan afgeleid worden dat autonomiefrustratie een significant effect heeft op de conflicttopics omtrent de mate waarin men zichzelf mag zijn in de relatie (β = .27, p < .01), praktische zaken (β = -.49, p < .001) en aandacht (β = -.17, p < .05). Competentiefrustratie is significant gerelateerd aan conflict omtrent aandacht (β = -.30, p < .001), uiterlijk en sociale relaties (β = .17, p < .05) en vertrouwen (β = .17, p < .05). Verder blijkt verbondenheidfrustratie een significant effect te hebben op conflict omtrent de mate waarin men zichzelf mag zijn in de relatie (β = .29, p < .01), op conflict omtrent aandacht (β = -.19, p < .05), intimiteit (β = -.27, p < .01) en ten slotte vertrouwen (β = .21, p < .05). Er kan geconcludeerd worden dat bij alle effecten sprake is van een positieve associatie. Een hogere mate van autonomiefrustratie resulteert in het sterker aan bod komen van conflictonderwerpen als praktische zaken, zichzelf kunnen zijn binnen de relatie en aandacht. Vooral conflict omtrent praktische zaken wordt uitgelokt bij een verhoogde autonomiefrustratie. Een verhoogde competentiefrustratie werkt voornamelijk conflict omtrent aandacht in de hand. Ook conflict omtrent uiterlijk, sociale relaties en vertrouwen worden hierdoor ontlokt, dan wel in mindere mate. De frustratie van de behoefte aan verbondenheid brengt ten slotte voornamelijk een hogere mate van conflict teweeg omtrent intimiteit en het zichzelf kunnen zijn binnen de relatie. Ook de onderwerpen aandacht en vertrouwen komen vaker aan bod tijdens conflict ten gevolge van een verhoogde frustratie van de behoefte aan verbondenheid. Op basis van deze resultaten kan gesteld worden dat een persoon die zich gefrustreerd voelt in de behoefte aan autonomie en verbondenheid, tijdens conflict voornamelijk ongenoegen uitdrukt over de mate waarin men zichzelf mag zijn binnen de relatie. Een individu dat zich gefrustreerd voelt in de behoefte aan competentie en verbondenheid, zal tijdens relationeel conflict geregeld het thema vertrouwen bovenhalen. Kenmerkend voor individuen die zich gefrustreerd voelen in alle drie de psychologische basisbehoeften, maar voornamelijk in hun behoefte aan competentie, is het tijdens conflict herhaaldelijk aan bod brengen van het onderwerp aandacht. Ten slotte komt het tijdens relationeel conflict geregeld aanhalen van thema’s als intimiteit, praktische zaken en uiterlijk en sociale relaties voort uit een frustratie van respectievelijk de behoefte aan verbondenheid, autonomie en competentie. 43 Tabel 10b. Resultaten multivariate regressie-analyse: bijdrage van frustratie van de behoefte aan autonomie, competentie en verbondenheid tot de predictie van conflicttopics Multivariate toetsen Autonomie frustratie F (6, 399) = 7.39*** Competentie frustratie F (6, 399) = 3.57** Verbondenheid frustratie F (6, 399) = 4.42*** Univariate toetsen Autonomie Eigenheid β t R² .27 3.41** .16 frustratie F (1, 404) = 11.64** Praktische zaken a -.49 -6.03*** .10 F (1, 404) = 36.31*** Aandacht a -.17 -2.11* .15 F (1, 404) = 4.46* Competentie Aandacht a -.30 -3.80*** .15 frustratie F (1, 404) = 14.43*** Uiterlijk en sociale .17 2.06* .07 relaties F (1, 404) = 4.24* Vertrouwen .17 2.05* .05 F (1, 404) = 4.21* Verbondenheid Eigenheid .29 3.37** .16 frustratie F (1, 404) = 11.38** Aandacht a -.19 -2.18* .15 F (1, 404) = 4.76* 44 Intimiteit a -.27 -2.98** .04 F (1, 404) = 8.90** Vertrouwen .21 2.33* .05 F (1, 404) = 5.42* Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek a scores op deze variabele worden omgekeerd geïnterpreteerd * p < .05; ** p < .01; *** p < .001 Het verband tussen conflict en relationele tevredenheid. Het verband tussen conflictfrequentie en relationele tevredenheid. Om het verwachte negatieve verband tussen conflictfrequentie en relationele tevredenheid te toetsten, wordt een univariate regressie-analyse uitgevoerd. Relationele tevredenheid wordt hierbij opgenomen als afhankelijk variabele en conflictfrequentie, meer specifiek de frequentie waarmee de participant aangeeft zelf een conflict te starten met de partner, als onafhankelijke variabele. De resultaten worden weergegeven in Tabel 11 en tonen aan dat er een significante negatieve associatie aanwezig is tussen conflictfrequentie en relationele tevredenheid (β = -1.56, p < .001). Hypothese 7 wordt bevestigd; de aanwezigheid van meer frequent conflict resulteert in een verminderde relationele tevredenheid binnen partnerrelaties. Tabel 11. Resultaten univariate regressie-analyse: bijdrage van conflictfrequentie tot de predictie van relationele tevredenheid Variabelen β t R² Conflictfrequentie -1.56 -5.38*** .07 F (1, 406) = 28.96*** Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek *** p < .001 45 Het verband tussen disfunctionele communicatiepatronen en relationele tevredenheid. Hypothese 8 stelt dat een negatieve associatie verwacht wordt tussen de hantering van disfunctionele communicatiepatronen en relationele tevredenheid. Om dit na te gaan wordt een meervoudige univariate regressie-analyse uitgevoerd met relationele tevredenheid als afhankelijke variabele en de CPQ subschalen “Totale hoeveelheid demand-withdraw communicatie” en “Wederzijdse vermijding en terughoudendheid” als onafhankelijke variabelen. De resultaten worden gepresenteerd in Tabel 12 en bevestigen de achtste hypothese. Beide disfunctionele communicatiepatronen zijn significante voorspellers van een verminderde relationele tevredenheid. Een verhoogde hantering van demand-withdraw communicatiepatronen binnen de partnerrelatie resulteert in een zwakkere relationele tevredenheid (β = -.14, p < .001), evenals een hoge mate van wederzijds vermijding en terughoudendheid binnen de communicatie hierin blijkt te resulteren (β = -.46, p < .001). Deze laatste associatie is beduidend sterker en geeft hiermee aan dat vooral de wederzijdse vermijding en terughoudendheid binnen de communicatie een nefaste impact heeft op de relationele tevredenheid. Tabel 12. Resultaten meervoudige univariate regressie-analyse: bijdrage van disfunctionele communicatiepatronen tot de predictie van relationele tevredenheid Variabelen β t R² Demand-withdraw communicatie -.14 -3.78*** .20 -6.71*** .20 F (1, 405) = 14.30*** Wederzijdse vermijding en -.46 terughoudendheid F (1, 405) = 45.07*** Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek *** p < .001 Het verband tussen conflicttopics en relationele tevredenheid. Om de laatste onderzoeksvraag te toetsen wordt een meervoudige univariate regressieanalyse uitgevoerd waarbij de relationele tevredenheid opgenomen wordt als afhankelijke 46 variabele en de 6 factorscores die verkregen werden uit de Principale Componenten Analyse als onafhankelijke variabelen. De resultaten die hieruit verkregen werden, staan weergegeven in Tabel 13. Er komt een significant verband naar voor tussen relationele tevredenheid en twee conflicttopics, namelijk ‘Eigenheid’ (β = -1.15, p < .01) en ‘Aandacht’ (β = 1.30, p < .001). Tussen deze conflicttopics en relationele tevredenheid bestaat een negatieve associatie. Een verhoogde mate van conflict omtrent aandacht en de mate waarin men zichzelf mag zijn in de relatie resulteert in een verminderde relationele tevredenheid. Onderzoeksvraag 3 kan aldus beantwoord worden met een negatieve associatie tussen de conflicttopics ‘Eigenheid’ en ‘Aandacht’ enerzijds en relationele tevredenheid anderzijds, waarmee wordt aangegeven dat conflict omtrent deze onderwerpen een uitlokkende factor betreft voor een verzwakte relationele tevredenheid. Tabel 13. Resultaten meervoudige univariate regressie-analyse: bijdrage van conflicttopics tot de predictie van relationele tevredenheid Variabelen β t R² Eigenheid -1.15 -3.48** .14 -.20 .14 3.83*** .14 .57 .14 -1.37 .14 -1.74 .14 F (1, 401) = 12.12** Praktische zaken -.06 F (1, 401) = .04 Aandacht a 1.30 F (1, 401) = 14.68*** Intimiteit .18 F (1, 401) = .33 Uiterlijk en sociale relaties -.47 F (1, 401) = 1.87 Vertrouwen -.55 F (1, 401) = 3.04 Noot: β = gestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek; R² = verklaarde variantie van predictoren; F = F-statistiek a scores op deze variabele worden omgekeerd geïnterpreteerd ** p < .01; *** p < .001 47 Discussie Vanwege het aangetoonde belang van behoeftebevrediging voor individueel en relationeel welzijn (Deci & Ryan, 2000; Patrick et al., 2007, Reis et al., 2000; Sheldon et al., 1996) lijkt het ons cruciaal om dit onderzoeksdomein verder te exploreren. Na een grondige studie van de huidige literatuur werden verscheidene leemtes ontdekt binnen de wetenschappelijke literatuur omtrent behoeftebevrediging, behoeftefrustratie en hun relationele uitkomsten. Zo blijken voornamelijk wetenschappelijke studies omtrent behoeftefrustratie en de consequenties hiervan binnen partnerrelaties gering. Het leek ons dan ook noodzakelijk om de verbanden tussen behoeftebevrediging, behoeftefrustratie, relationeel conflict en relationele tevredenheid binnen partnerrelaties verder te onderzoeken. Deze associaties werden onderzocht binnen het perspectief van de Zelfdeterminatie theorie, wat als voordeel heeft dat een kader geboden wordt waarbinnen zowel de persoonlijkheid van het individu, als de context begrepen kunnen worden (La Guardia & Patrick, 2008). De eerste doelstelling van de huidige studie was om het verband tussen behoeftebevrediging en –frustratie enerzijds en relationele tevredenheid anderzijds te onderzoeken. Daaropvolgend werd als tweede doelstelling de relatie tussen behoeftebevrediging en –frustratie enerzijds en relationeel conflict anderzijds nagegaan. Er werd gedifferentieerd tussen conflictfrequentie, communicatiepatronen binnen conflict en conflicttopics. Als derde en laatste doel bekeken we de associatie tussen relationeel conflict en relationele tevredenheid, waarbij opnieuw gedifferentieerd werd tussen conflictfrequentie, communicatiepatronen en conflicttopics. De doelstellingen van deze studie werden bereikt door middel van een online vragenlijstonderzoek bij 408 deelnemers van 17 tot 77 jaar die zich in een vaste relatie bevinden. Door partnerrelaties in het algemeen te beschouwen, hadden we de intentie om onderzoek naar behoeftebevrediging en de link met relationele uitkomsten, wat tot nog toe hoofdzakelijk uitgevoerd werd bij gehuwde koppels, uit te breiden. Bespreking van de Onderzoeksresultaten Vooraleer de hypothesen en onderzoeksvragen te bespreken, behandelen we de beschrijvende gegevens omtrent de mate waarin individuen zich bevredigd dan wel gefrustreerd voelen in hun behoeften, relationeel tevreden zijn, conflict ervaren en 48 aanpakken. De deelnemers binnen onze steekproef rapporteerden een eerder hoge mate van behoeftebevrediging te ervaren, een eerder lage mate van behoeftefrustratie te ervaren en vrij tevreden te zijn met hun relatie. Verder werd aangegeven dat het zelf initiëren van conflict in eerder beperkte mate voorkomt en dat relatief vaak wederzijds constructieve communicatie gehanteerd wordt. Wanneer de communicatie tijdens partnerconflict disfunctioneel wordt, rapporteerden de deelnemers dat voornamelijk demand-withdraw communicatiepatronen aangewend worden. Hoewel dit positieve bevindingen betreffen, dienen we er rekening mee te houden dat in studies rond partnerrelaties mogelijk een selectiebias optreedt. Aangezien bij relationeel ontevreden individuen een verhoogd risico aanwezig is op reeds verbroken relaties, is het minder waarschijnlijk dat deze individuen opgenomen worden binnen partneronderzoek (Christopher & Sprecher, 2000). Verder bleek behoeftebevrediging gecorreleerd aan meer relationele tevredenheid, minder frequent conflict en meer gebruik van functionele communicatiepatronen. Behoeftefrustratie bleek daarnaast te correleren met een verminderde relationele tevredenheid, meer frequent conflict en een verhoogd gebruik van beide disfunctionele communicatiepatronen. Ten slotte werd aangetoond dat relationele tevredenheid negatief gecorreleerd is met conflictfrequentie, het gebruik van demand-withdraw communicatiepatronen en wederzijdse vermijding binnen de communicatie. Het verband tussen behoeften en relationele tevredenheid. Onze eerste hypothese, die we baseerden op verscheidene studies waarin een significant positief verband tussen behoeftebevrediging en relationele tevredenheid werd aangetoond (zie o.a. Patrick et al., 2007; Sheldon et al., 1996), werd bevestigd. We vonden dat naarmate individuen meer behoeftebevrediging door de partner ondervonden, ze een hogere relationele tevredenheid rapporteerden. Meer specifiek vonden we dat enkel bevrediging van de behoefte aan verbondenheid een unieke voorspeller was van relationele tevredenheid, in tegenstelling tot voorgaand onderzoek waarin een positieve associatie werd aangetoond tussen iedere behoefte en relationele tevredenheid (Patrick et al., 2007). De bevrediging van de behoefte aan verbondenheid kwam hierbij wel naar voor als de sterkst bepalende factor (Patrick et al., 2007), wat door onze resultaten bevestigd werd. Door Gottman (1994) werd reeds aangetoond dat bij de behoefte aan verbondenheid voornamelijk het zich bevestigd weten door de partner in een hogere relationele tevredenheid resulteert. Het gevoel een zorgende, liefhebbende partner te hebben brengt daarnaast sterkere gevoelens van veiligheid binnen de relatie met zich mee (Collins & 49 Miller, 1994). Het is mogelijk dat gevoelens van veiligheid, naast gevoelens van bevestiging door de partner, een belangrijke rol spelen in het bepalen van de relationele tevredenheid en hiermee een mogelijke verklaring bieden voor de sterke positieve associatie tussen de bevrediging van de behoefte aan verbondenheid en relationele tevredenheid. Bij de tweede hypothese veronderstelden we een negatieve associatie tussen behoeftefrustratie en relationele tevredenheid. De hypothese werd bevestigd en toonde hiermee aan dat individuen die aangaven een hogere mate van behoeftefrustratie binnen de partnerrelatie te ervaren, een afgenomen relationele tevredenheid rapporteerden. Ook dit verband bleek niet van toepassing op iedere behoefte afzonderlijk. Enkel frustratie van de behoefte aan autonomie en de behoefte aan verbondenheid waren significant geassocieerd met een verminderde relationele tevredenheid. In lijn met de resultaten bij behoeftebevrediging, bleek ook hier de behoefte aan verbondenheid duidelijk de sterkst verklarende factor. Wegens gebrek aan wetenschappelijke studies omtrent de specifieke relatie tussen behoeftefrustratie en relationele uitkomsten, konden we ons hiervoor niet op eerder onderzoek baseren. De huidige resultaten kunnen wel gekaderd worden binnen ruimer onderzoek omtrent behoeftefrustratie. De Zelfdeterminatie theorie schuift namelijk verminderd welzijn naar voor als één van de aannemelijke gevolgen van behoeftefrustratie (Deci & Ryan, 2000; Ryan et al., 2006). Aangezien relationele tevredenheid één van de aspecten is die het relationeel welzijn bepaalt (Patrick et al., 2007; Sheldon et al., 1996), sluit de negatieve associatie tussen behoeftefrustratie en relationele tevredenheid die in de huidige resultaten aangetoond werd aan bij de bevindingen uit voorgaande studies. We kunnen concluderen dat er wel degelijk sprake is van een verband tussen behoeften en relationele tevredenheid, dewelke voornamelijk verklaard kan worden door de bevrediging dan wel frustratie van de behoefte aan verbondenheid. Het verband tussen behoeften en conflict. Bij het verband tussen behoeften en conflict wordt gedifferentieerd tussen respectievelijk conflictfrequentie, communicatiepatronen tijdens conflict en conflicttopics. In de derde hypothese werd verondersteld dat een hogere mate van behoeftebevrediging zou leiden tot het minder frequent initiëren van conflict. De hypothese werd bevestigd en deze negatieve associatie bleek bijgevolg bepaald te worden door de bevrediging van de behoefte aan autonomie. Meer specifiek toonden we aan dat individuen die zich meer bevredigd voelen in hun behoefte aan autonomie, minder frequent conflict 50 initiëren. Voor deze hypothese baseerden we ons op voorgaand onderzoek (La Guardia & Patrick, 2008; Patrick et al., 2007) waarin gesteld werd dat behoeftebevrediging resulteert in een aantal positieve relationele uitkomsten met betrekking tot relationeel conflict, waaronder minder frequent eerder conflict omtrent het onderwerp in kwestie. De huidige resultaten betekenen een belangrijke aanvulling op dit voorafgaand onderzoek van Patrick et al. (2007) waarin werd aangetoond dat partners met een hogere mate van behoeftebevrediging minder vaak eerdere discussie hadden gehad over het onderwerp in kwestie en daarnaast minder conflict waarnamen. Het aantal onenigheden werd hier daarentegen niet significant door beïnvloed (Patrick et al., 2007). Volgens deze studie resulteert een hogere mate van behoeftebevrediging aldus niet in een verminderde conflictfrequentie, maar zorgt het er enkel voor dat dezelfde conflictonderwerpen minder terugkeren. Op het eerste zicht lijken onze bevindingen deze voorafgaande resultaten tegen te spreken, wat echter niet noodzakelijk het geval is. In deze eerdere studie werd namelijk conflictfrequentie in het algemeen nagegaan, terwijl wij focusten op de frequentie waarmee individuen zelf conflict initiëren. Deze resultaten kunnen dan ook niet zonder meer vergeleken worden met de bevindingen uit ons onderzoek. Het is mogelijk dat behoeftebevrediging de algemene conflictfrequentie niet significant beïnvloedt terwijl deze wel significant geassocieerd is met de frequentie waarmee individuen zelf conflict initiëren. Een andere mogelijke verklaring van deze op het eerste zicht tegenstrijdige resultaten heeft betrekking op de mate waarin conflict wordt waargenomen. Patrick et al. (2007) toonden aan dat een hogere mate van behoeftebevrediging geassocieerd is met het minder waarnemen van relationeel conflict. Mogelijk is er in onze steekproef objectief ook geen sprake van minder frequent conflict, maar nemen de individuen wegens een hogere mate van behoeftebevrediging minder conflict waar waardoor een lagere conflictfrequentie gerapporteerd werd. In de huidige studie werd dan ook geen objectieve maat van conflict maar de perceptie van de individuen gemeten. Verder onderzoek is noodzakelijk om dit uit te klaren. Wat betreft het verband tussen behoeftefrustratie en conflictfrequentie werd een positieve associatie verondersteld. Deze vierde hypothese werd eveneens bevestigd, waarmee werd aangetoond dat individuen die zich meer gefrustreerd voelen in hun behoeften, vaker conflict initiëren. In lijn met het voorgaande werd deze associatie voornamelijk bepaald door de frustratie van de behoefte aan autonomie. Een mogelijke verklaring voor deze resultaten kan zich situeren in de verhoogde gevoeligheid voor defensiviteit die uitgelokt wordt door behoeftefrustratie, waardoor mogelijk sneller conflict geïnitieerd wordt. Hiervoor baseren we ons op voorgaande studies waarin een verband 51 werd aangetoond tussen behoeftefrustratie en het gevoeliger worden voor defensiviteit (zie o.a. Deci & Vansteenkiste, 2004; Ryan & Deci, 2000a; Ryan & Vansteenkiste, n.d.). Meer specifiek bleek uit onze resultaten dat de frustratie van de behoefte aan autonomie de belangrijkste bijdrage levert aan de positieve associatie tussen behoeftefrustratie en conflictfrequentie. In voorafgaande studies werd aangegeven dat frustratie van de behoefte aan autonomie leidt tot het zich gecontroleerd voelen door een extern afgedwongen of een zelf opgelegde druk (deCharms, 1968; Deci & Ryan, 1985). Het is mogelijk dat het gevoel gecontroleerd te worden door de partner, dat verkregen wordt ten gevolge van de autonomiefrustratie, resulteert in het vaker in opstand komen en hiermee in het frequenter initiëren van conflict. In onze vijfde hypothese verwachtten we een positief verband tussen behoeftebevrediging en de hantering van functionele communicatiepatronen tijdens conflict. Conform onze verwachtingen, vonden we dat naarmate individuen meer behoeftebevrediging ervaarden binnen hun relatie, ze een verhoogd gebruik van functionele communicatiepatronen tijdens conflict rapporteerden. In het bijzonder vonden we dat de bevrediging van de behoefte aan autonomie en vooral van de behoefte aan verbondenheid bijdroegen tot een toegenomen gebruik van functionele communicatiepatronen. Deze resultaten sluiten aan bij voorgaand onderzoek waarin een associatie werd achterhaald tussen een hogere mate van behoeftebevrediging en meer begripvolle en minder defensieve reacties tijdens conflict, dewelke het duidelijkst naar voor kwam wanneer beide partners een sterk gevoel van verbondenheid rapporteerden (Patrick et al., 2007). Terwijl in dit voorafgaand onderzoek een effect werd aangetroffen van de ervaren behoeftebevrediging bij beide partners op communicatiepatronen tijdens conflict, bevestigden onze resultaten dit tevens op individueel niveau. Vervolgens werd in de zesde hypothese een positieve associatie verondersteld tussen behoeftefrustratie en het gebruik van disfunctionele communicatiepatronen. Er werd een onderscheid gemaakt tussen twee vormen van disfunctionele communicatie, namelijk demand-withdraw communicatiepatronen en wederzijdse vermijding en terughoudendheid binnen de communicatie. De hypothese werd bevestigd voor beide disfunctionele communicatiepatronen, met de sterkste associatie tussen behoeftefrustratie en demandwithdraw communicatie. Verder toonden we aan dat frustratie van zowel de behoefte aan autonomie, competentie als verbondenheid geassocieerd waren met de disfunctionele communicatiepatronen, waarbij de frustratie van de behoefte aan verbondenheid duidelijk naar voor kwam als de sterkste voorspeller van disfunctionele communicatie. Meer 52 specifiek toonden we aan dat individuen die zich in hogere mate gefrustreerd voelden in hun behoefte aan verbondenheid, vaker demand-withdraw communicatiepatronen gebruikten, maar voornamelijk een sterk verhoogde aanwezigheid van wederzijdse vermijding en terughoudendheid binnen de communicatie rapporteerden. Vervolgens vonden we dat individuen meer demand-withdraw communicatiepatronen hanteerden en binnen de communicatie daarnaast vaker sprake was van wederzijdse vermijding en terughoudendheid indien een hogere mate van autonomiefrustratie in de relatie ervaren werd. Tenslotte toonden we aan dat een verhoogde aanwezigheid van competentiefrustratie binnen de partnerrelatie een sterker gebruik van demand-withdraw communicatiepatronen in de hand werkte, maar daarentegen niet significant gerelateerd was aan het voorkomen van wederzijdse vermijding binnen de communicatie. We konden concluderen dat het verband tussen competentiefrustratie en de hantering van demand-withdraw communicatiepatronen en het verband tussen verbondenheidfrustratie en wederzijds vermijding tijdens de communicatie, naar voor kwamen als de twee sterke associaties. Dit betekent dat demand-withdraw communicatiepatronen voornamelijk uitgelokt worden wanneer individuen zich gefrustreerd voelen in hun behoefte aan competentie. Competentiefrustratie brengt gevoelens van falen en twijfels omtrent de eigen capaciteiten met zich mee (Chen et al., 2012). We vermoeden dat dergelijke gevoelens van incompetentie een rol spelen in het uitlokken van demand-withdraw communicatiepatronen. Huidig onderzoek geeft echter geen uitsluitsel met betrekking tot het zich meer eisend dan wel terugtrekkend opstellen ten gevolge van competentiefrustratie. Het uitgelokt worden van een eisende dan wel distantiërende houding door de genoemde gevoelens van incompetentie, lijkt ons een interessant aanknopingspunt voor toekomstig onderzoek. Daarnaast wordt wederzijdse vermijding en terughoudendheid het duidelijkst teweeggebracht wanneer individuen zich gefrustreerd voelen in de behoefte aan verbondenheid. In de studie van Chen et al. (2012) werd aangegeven dat frustratie van de behoefte aan verbondenheid resulteert in de ervaring van relationele spanningen en eenzaamheid. Opnieuw vermoeden we dat deze ervaringen bijdragen tot terughoudendheid en vermijding van de partner binnen relationeel conflict. Verder onderzoek is nodig om deze mogelijke verklaringen na te gaan. Aangezien uit voorafgaand onderzoek reeds evidentie naar voor kwam voor een relatie tussen behoeftebevrediging en de hierboven bestudeerde aspecten van conflict (La Guardia & Patrick, 2008; Patrick et al., 2007), werd verwacht dat ook conflicttopics geassocieerd zijn met behoeftebevrediging en –frustratie. 53 In de eerste onderzoeksvraag werd onderzocht of er een verband bestaat tussen behoeftebevrediging en conflicttopics. Er werd een negatieve associatie aangetoond tussen behoeftebevrediging en conflicttopics. Individuen die een hogere mate van behoeftebevrediging ondervonden, rapporteerden minder conflict omtrent eigenheid, praktische zaken, aandacht, intimiteit, uiterlijk en sociale relaties en ten slotte vertrouwen. Meer specifiek werd aangetoond dat de negatieve associatie tussen behoeftebevrediging en conflicttopics verklaard kan worden vanuit de bevrediging van de behoefte aan autonomie en de behoefte aan verbondenheid, waarbij deze laatste de sterkst bepalende rol speelt. Competentiebevrediging was daarentegen niet significant gerelateerd aan de onderwerpen die aangehaald worden tijdens een conflict. In het bijzonder vonden we dat individuen die een hogere mate van autonomiebevrediging en/of verbondenheidbevrediging ervaarden, minder conflict omtrent praktische zaken rapporteerden. Verder toonden we aan dat individuen die een hogere mate van autonomiebevrediging ondervonden minder vaak conflict hadden omtrent aandacht, intimiteit en vertrouwen. Meer bevrediging van de behoefte aan verbondenheid bleek ten slotte een unieke voorspeller van minder conflict omtrent uiterlijk, sociale relaties en de mate waarin men zichzelf mag zijn in de relatie. Bij onze tweede onderzoeksvraag werd de aanwezigheid van een verband tussen behoeftefrustratie en conflicttopics achterhaald. We toonden aan dat hoe hoger de mate van behoeftefrustratie die individuen ondervonden binnen de partnerrelatie, hoe meer conflict gerapporteerd werd omtrent de mate waarin men zichzelf mag zijn in de relatie, omtrent praktische zaken, aandacht, intimiteit, uiterlijk en sociale relaties en vertrouwen. Deze positieve associatie bleek zowel te gelden voor de behoefte aan autonomie, competentie als verbondenheid. De autonomiefrustratie en verbondenheidfrustratie hadden het sterkste effect op de onderwerpen die aangehaald werden tijdens conflict binnen partnerrelaties. Meer specifiek kon aangetoond worden dat individuen die zich gefrustreerd voelden in de behoefte aan autonomie en verbondenheid, tijdens conflict voornamelijk ongenoegen uitdrukten over de mate waarin ze al dan niet zichzelf konden zijn binnen de relatie. Daarnaast vonden we dat personen die zich gefrustreerd voelden in de behoefte aan competentie en verbondenheid, tijdens relationeel conflict geregeld het thema vertrouwen bovenhaalden. Kenmerkend voor individuen die zich gefrustreerd voelden in alle drie de psychologische basisbehoeften, maar voornamelijk in hun behoefte aan competentie, bleek het tijdens conflict herhaaldelijk aan bod brengen van het onderwerp aandacht. Ten slotte toonden we aan dat het tijdens relationeel conflict geregeld aanhalen van thema’s als intimiteit, praktische zaken en uiterlijk en sociale relaties voort kwam uit een frustratie van respectievelijk de behoefte aan verbondenheid, autonomie en competentie. 54 Wegens een gebrek aan bestaande literatuur omtrent het verband tussen behoeftebevrediging en –frustratie enerzijds en conflicttopics anderzijds, konden onze resultaten niet verder gekaderd worden. Uitgebreider onderzoek naar mogelijke verklaringen van de verbanden die in de huidige studie ontdekt werden, is dan ook noodzakelijk. Het verband tussen conflict en relationele tevredenheid. Binnen de uiteenzetting van de het verband tussen conflict en relationele tevredenheid wordt opnieuw gedifferentieerd tussen conflictfrequentie, communicatiepatronen tijdens conflict en conflicttopics. In onze zevende hypothese werd een negatief verband verondersteld tussen conflictfrequentie en relationele tevredenheid. Deze hypothese werd in ons onderzoek bevestigd. Individuen die meer frequent conflict initieerden binnen de partnerrelatie rapporteerden een verminderde relationele tevredenheid. Deze bevindingen sluiten aan bij de meerderheid van de voorgaande studies waarin tevens negatieve consequenties van frequent conflict voor de relationele tevredenheid werden aangetoond (zie o.a. Kluwer & Johnson, 2007; Kurdek, 1991a, 1991b). Voor het verband tussen conflictfrequentie gerapporteerd door mannen en toenames in de relationele kwaliteit, dat gevonden werd door Heavey et al. (1993), konden we aldus geen verdere evidentie bieden. In de huidige studie werd echter ook geen onderscheid gemaakt tussen de rapportage van mannen en vrouwen. Het lijkt interessant dit binnen verder onderzoek na te gaan. Een belangrijke bedenking bij onze resultaten komt naar voor wanneer we voorafgaand onderzoek van Christensen & Schenk (1991) in rekening brengen. In deze studie werd aangetoond dat de negatieve uitkomsten van conflict het sterkst ervaren worden bij koppels die reeds een hoge mate van relationele ontevredenheid ondervinden (Christensen & Schenk, 1991). Relationele ontevredenheid wordt vaak geuit in de vorm van discussies. De ontevredenheid die reeds aanwezig is, zorgt er echter voor dat er tijdens deze discussies meer negatieve attributies gemaakt worden en de negatieve uitkomsten van conflict dan ook sterker ervaren worden. Dit doet op zijn beurt de conflictfrequentie toenemen. Dergelijke observaties doen vermoeden dat er na verloop van tijd een negatief wederkerig verband ontstaat tussen conflictfrequentie en relationeel welzijn (Bradbury & Fincham, 1990; Kluwer & Johnson, 2007). In tegenstelling tot de meest voorkomende visie waarbij een verhoogde conflictfrequentie gezien wordt als de oorzaak van een lagere relationele kwaliteit, kan de frequentie van het conflict dus eveneens een consequentie zijn 55 van de associatie tussen relationele ontevredenheid en negatieve uitkomsten van conflict (Karney & Bradbury, 1995). Wat betreft het verband tussen disfunctionele communicatiepatronen en relationele tevredenheid, werd als achtste hypothese een negatieve associatie verwacht, dewelke in de huidige studie bevestigd werd. Deze bevinding is in lijn met voorafgaande studies waarin werd aangetoond dat partners als gevolg van dergelijke destructieve communicatiepatronen terechtkomen in een wederkerige cyclus van relationeel disfunctioneren, wat zeker op lange termijn negatieve consequenties voor de relationele tevredenheid met zich meebrengt (zie o.a. Guay et al., 2003; Orbuch et al., 2002; Papp et al., 2009). In de huidige studie werd daarenboven evidentie geboden voor een rechtstreeks verband tussen disfunctionele communicatie en verminderde relationele tevredenheid. Meer specifiek werd dit negatieve verband aangetoond voor beide vormen van disfunctionele communicatiepatronen. Zowel een verhoogde hantering van demand-withdraw communicatiepatronen als van wederzijdse vermijding en terughoudendheid binnen de communicatie resulteerde in een verzwakte relationele tevredenheid. Deze laatste associatie was echter beduidend sterker en gaf hiermee aan dat voornamelijk de wederzijdse vermijding en terughoudendheid binnen de communicatie een nefaste impact had op de relationele tevredenheid. Ten slotte werd in de derde en laatste onderzoeksvraag de aanwezigheid van een verband tussen het voorkomen van bepaalde conflicttopics en relationele tevredenheid onderzocht. Deze onderzoeksvraag kwam voort uit eerder onderzoek waarin gesteld werd dat de mate waarin conflict relationele tevredenheid beïnvloedt, varieert naargelang de verschillende conflictgebieden (Storaasli & Markman, 1990; Vangelisti & Huston, 1994). In de huidige studie werd dit bekrachtigd, daar een negatief verband werd aangetoond voor twee van de zes onderzochte conflicttopics, namelijk ‘Eigenheid’ en ‘Aandacht’. Een verhoogde mate van conflict omtrent aandacht en de mate waarin men zichzelf mag zijn in de relatie bleek een uitlokkende factor voor een verzwakte relationele tevredenheid. Deze resultaten zijn consistent met de bevinding van Kurdek (1994) dat vooral conflict omtrent zaken waarbij de partners elkaars uitkomsten sterk beïnvloeden en waarbij beide partners dus sterk afhankelijk zijn van elkaar, in hoge mate gerelateerd is aan een verminderde relationele tevredenheid. Twee voorbeelden van zo’n conflictgebieden die in voorafgaande studies werden aangehaald, zijn macht en intimiteit (zie o.a. Braiker & Kelley, 1979; Kelley & Thibaut, 1978; Kurdek, 1994). Nadere bestudering toonde duidelijke overeenkomsten aan tussen deze conflictgebieden en de significante conflicttopics die in de huidige studie 56 werden achterhaald. Zo omvat het thema ‘macht’ het overdreven kritisch zijn van de partner, waardoor men zich vaak niet bevestigd, gerespecteerd of competent voelt (Greenberg & Goldman, 2008; Kurdek, 1994). Dit thema is duidelijk gerelateerd aan onze conflicttopic ‘Eigenheid’ die eveneens conflictonderwerpen omvat als het bezitten van buitensporige eisen en het overdreven kritisch zijn van de partner. Daarnaast wordt bij het thema ‘intimiteit’ door Kluwer & Johnson (2007) een onderscheid gemaakt tussen lichamelijke en emotionele intimiteit. Hoewel onze conflicttopic ‘Intimiteit’, die onmiskenbaar doelde op het lichamelijke aspect, niet significant gerelateerd bleek aan relationele tevredenheid, vertoont onze significante topic ‘Aandacht’ wel sterke overeenkomsten met de emotionele intimiteit die door Kluwer & Johnson (2007) werd beschreven. De conflicttopic ‘Aandacht’ omvat namelijk topics als de waardering van de partner en het aantal tijd die met elkaar wordt doorgebracht. Verdergaand op deze twee aspecten van intimiteit binnen partnerrelaties, biedt de huidige studie dan ook een mogelijke evidentie voor een beduidend sterker verband tussen emotionele intimiteit en relationele tevredenheid. Verder onderzoek is noodzakelijk om deze veronderstelling kracht bij te zetten. Ten slotte kon de bevinding van Kurdek (1994) dat enkel conflict omtrent macht een verandering in relationele tevredenheid voorspelt, geen kracht worden bijgezet. Longitudinaal onderzoek is vereist om hieromtrent een sluitend antwoord te bieden. Sterktes, Beperkingen en Indicaties voor Toekomstig Onderzoek Een belangrijke sterkte van deze studie betreft de steekproef. De steekproef bevat een groot aantal deelnemers die zich situeren in een ruime leeftijdscategorie en die over het algemeen reeds een relatief lange relatieduur hebben. De reeds bestaande literatuur omtrent de concepten en verbanden die in de huidige studie onderzocht werden, spitste zich voornamelijk toe op adolescenten (Carbery & Buhrmester, 1998; Véronneau et al., 2005) en gehuwde koppels (Bohlander, 1999; Christensen & Heavey, 1990; Gottman & Krokoff, 1989; Patrick et al., 2007; Prager & Buhrmester, 1998). Adolescenten hebben doorgaans nog geen langdurige, toegewijde partnerrelatie ontwikkeld. Daarnaast wordt voorgaand onderzoek dat enkel focust op gehuwde koppels minder relevant in de huidige samenleving waarin koppels veel minder vaak en veel minder snel huwen. De beschouwing van de onderzochte concepten en verbanden binnen een oudere populatie met eerder langdurige 57 partnerrelaties levert bijgevolg een betekenisvolle uitbreiding van de reeds bestaande literatuur. Een tweede sterkte is het gebruik van de Zelfdeterminatie theorie als invalshoek. Dit theoretisch kader werd tot nog toe zelden gehanteerd bij de bestudering van de relaties tussen behoeften, conflict en relationele tevredenheid. De theoretische fundering in de huidige studie kan dan ook als meerwaarde beschouwd worden. Naast de sterktes van huidig onderzoek, erkennen we eveneens een aantal beperkingen binnen deze studie. In de voorafgaande uiteenzetting werden reeds een aantal punten aangehaald. Een eerste beperking heeft betrekking op de steekproef. De deelnemers in de steekproef werden niet op toevallige wijze geselecteerd voor deelname en bestaan uit procentueel meer vrouwen, meer specifiek 62.5% vrouwen. Dit houdt in dat de resultaten niet zonder meer gegeneraliseerd kunnen worden naar de Vlaamse populatie tussen 17 en 77 jaar die zich in een vaste partnerrelatie bevindt. Een tweede belangrijke beperking betreft de onderzoeksopzet. Er werd namelijk uitsluitend gebruik gemaakt van zelfrapportage onderzoek. Deze methode is gevoelig voor sociaal wenselijke responsen en voor positieve of negatieve antwoordtendenties. Hoewel we hieraan trachtten tegemoet te komen door de anonimiteit van de informatieverzameling te benadrukken, biedt dit geen garantie voor de afwezigheid van dergelijke responstendenties. Daarenboven betreft dit een uitermate geschikte methode voor het achterhalen van het subjectieve facet van de variabelen, die echter slechts die gedachten, gevoelens en gedragingen waarvan individuen zich bewust zijn in kaart kan brengen (Dewitte, 2012). Het is aan te raden deze methode binnen toekomstig onderzoek te combineren met observationele of experimentele designs. De combinatie van verscheidene methodes binnen eenzelfde studie kan de verklaarde variantie door de methode inperken (Vanhee, 2012). Daarnaast vormt de cross-sectionele onderzoeksopzet van deze studie vermoedelijk de belangrijkste beperking, daar deze het onmogelijk maakt uitspraken te doen met betrekking tot de causaliteit en de richting van de gevonden associaties. Zo werd bijvoorbeeld een positief verband gevonden tussen behoeftebevrediging en functionele communicatiepatronen tijdens conflict. Of behoeftebevrediging deze functionele communicatie in de hand werkt, dan wel meer constructief conflict een hogere mate van behoeftebevrediging teweeg brengt, kan hieruit echter niet afgeleid worden. Dit geldt voor alle onderzochte associaties. Longitudinaal onderzoek is vereist om de huidige bevindingen te specificeren en mogelijke bidirectionele verbanden bloot te leggen. 58 Vervolgens kunnen een aantal suggesties voor toekomstig onderzoek aangereikt worden. Naast het tegemoet komen aan bovengenoemde beperkingen, kan de studie gerepliceerd worden met beide partners. Daar de studievariabelen en verbanden in de huidige studie uitsluitend vanuit een individueel perspectief bestudeerd werden, zou het interessant zijn binnen toekomstig onderzoek eveneens de partner te betrekken. Op deze manier kunnen de kenmerken van de partner in rekening gebracht worden en kunnen interacties tussen beide partners bestudeerd worden binnen de dyadische context. Tevens omvat een replicatie van de huidige studie binnen meer specifieke doelgroepen een veelbelovende suggestie voor toekomstig onderzoek. Zo kan toegespitst worden op een klinische populatie van koppels met relationele problemen, wat kan resulteren in meer relevante bevindingen en implicaties voor de klinische praktijk. In deze context kan verder geëxploreerd worden of de associaties binnen deze populatie al dan niet op analoge manier aan bod komen. Daarnaast zou het onderzoek van mogelijke mediatoren binnen de verbanden tussen behoeftebevrediging en –frustratie, relationele tevredenheid en conflictaspecten een boeiend onderzoeksdomein vormen. Er is weinig wetenschappelijk onderzoek voorhanden omtrent de onderliggende mechanismen van dergelijke verbanden, wat verder onderzoek hieromtrent uitermate zinvol maakt. Theoretische en Praktische Implicaties Onze bevindingen bevestigen in het algemeen de Zelfdeterminatie theorie en tonen aan dat de bevrediging van de psychologische basisnoden niet louter positief geassocieerd is met psychologisch welzijn (zie o.a. Ahmad et al., in press; Deci & Ryan, 2000; Jang et al., 2009; Sheldon et al., 2011; Vansteenkiste et al., 2006) maar tevens met relationeel welzijn. Deze theorie vormt dan ook een belangrijke basis van waaruit studies omtrent relationeel welzijn uitgevoerd kunnen worden. Bovendien biedt de huidige studie evidentie voor associaties tussen behoeftefrustratie en relationele uitkomsten, dewelke in reeds bestaande wetenschappelijke literatuur nog niet onderzocht werden. De bevindingen liggen evenwel in lijn met de theorie omtrent behoeftefrustratie. Dit impliceert de noodzaak om in toekomstig onderzoek niet uitsluitend behoeftebevrediging op een continuüm van weinig tot sterke bevrediging te zien, maar eveneens het continuüm behoeftefrustratie op te nemen. 59 Naast de theoretische implicaties, kunnen we vervolgens een praktische implicatie van de studie benoemen. De verkregen inzichten kunnen namelijk zinvol zijn bij het diagnostisch onderzoek dat uitgevoerd kan worden bij koppels met relatieproblemen. De onderliggende behoeftefrustraties en de wijze waarop deze de hantering van relationeel conflict en hiermee de relationele tevredenheid beïnvloeden kunnen op deze manier onthuld worden. Door middel van psycho-educatie kunnen koppels inzicht krijgen in dergelijke patronen, wat reeds een eerste stap kan betekenen in het anders leren kijken naar en omgaan met relationele moeilijkheden. Vervolgens kan inzicht in deze specifieke patronen de therapiedoelstellingen helpen bepalen en hulp op maat trachten te bewerkstelligen. Een replicatie van de huidige studie bij koppels met relatieproblemen zou echter een nauwere aansluiting bij de klinische praktijk betekenen. Algemene Conclusie Binnen deze studie was het onze doelstelling het onderzoeksdomein omtrent behoeftebevrediging en –frustratie, conflict en relationele tevredenheid binnen partnerrelaties verder te exploreren en uit te breiden. De onderlinge associaties tussen deze concepten werden onderzocht binnen het perspectief van de Zelfdeterminatie theorie. Vooreerst vonden we een positieve associatie tussen behoeftebevrediging en relationele tevredenheid en een negatieve associatie tussen behoeftefrustratie en relationele tevredenheid, dewelke voornamelijk verklaard werden door de bevrediging dan wel frustratie van de behoefte aan verbondenheid. Daarnaast toonden we tussen behoeftebevrediging en conflictfrequentie en tussen behoeftefrustratie en conflictfrequentie respectievelijk een negatief en positief verband aan dat voornamelijk bepaald werd door de behoefte aan autonomie. Vervolgens vonden we evidentie voor een positieve associatie tussen behoeftebevrediging en de hantering van functionele communicatiepatronen, waaraan de bevrediging van de behoefte aan autonomie en vooral verbondenheid bijdroegen. Tevens werd een positieve relatie aangetoond tussen behoeftefrustratie en beide disfunctionele communicatiepatronen. Meer bepaald vonden we dat demandwithdraw communicatiepatronen voornamelijk uitgelokt werden wanneer individuen zich gefrustreerd voelden in hun behoefte aan competentie. Wederzijdse vermijding en terughoudendheid werd het duidelijkst teweeggebracht wanneer individuen zich gefrustreerd voelden in de behoefte aan verbondenheid. Verder werd een negatief verband gevonden tussen behoeftebevrediging en conflicttopics. Meer specifiek werd aangetoond 60 dat de negatieve associatie tussen behoeftebevrediging en conflicttopics verklaard kan worden vanuit de bevrediging van de behoefte aan autonomie en voornamelijk vanuit de behoefte aan verbondenheid. Ook tussen behoeftefrustratie en conflicttopics werd een verband gevonden. Deze concepten bleken positief geassocieerd, tevens met het sterkste effect van autonomiefrustratie en verbondenheidfrustratie. Tot slot bekeken we de associatie tussen relationeel conflict en relationele tevredenheid. Voor de drie onderzochte aspecten van conflict, namelijk conflictfrequentie, disfunctionele communicatiepatronen en conflicttopics, werd een negatief verband met relationele tevredenheid aangetoond. Met betrekking tot de disfunctionele communicatie vonden we dat voornamelijk de wederzijdse vermijding en terughoudendheid binnen de communicatie een nefaste impact had op de relationele tevredenheid. De negatieve associatie met conflicttopics beperkte zich uiteindelijk tot de onderwerpen ‘Eigenheid’ en ‘Aandacht’. Deze bevindingen bevatten theoretische en praktische implicaties en stimuleren tot uitgebreider onderzoek naar onderlinge relaties tussen behoeftebevrediging, behoeftefrustratie, relationeel conflict en relationele tevredenheid. 61 Bijlagen Bijlage 1. Factorladingen van conflicttopics verkregen uit de Principale Componenten Analyse Factor 1 2 3 4 5 6 ‘Eigenheid’ ‘Praktische ‘Aandacht’ ‘Intimiteit’ ‘Uiterlijk en ‘Vertrouwen’ zaken’ Conflicttopic item 17: sociale relaties’ .56 Persoonlijke waarden Conflicttopic item 11: .56 Buitensporige eisen of bezitterigheid Conflicttopic item 24: .51 Overmatig kritisch zijn Conflicttopic item 18: .50 Politieke en sociale thema’s Conflicttopic item 15: -.67 Huishoudelijke taken Conflicttopic item 1: -.65 62 Financiën Conflicttopic item 12: -.85 Te weinig tijd met elkaar doorbrengen Conflicttopic item 26: -.63 Aandacht, waardering van de partner Conflicttopic item 4: -.71 Seks Conflicttopic item 21: .71 Persoonlijke verzorging Conflicttopic item 14: .63 Vrienden Conflicttopic item 22: .58 Familie Conflicttopic item 25: .74 Buitenechtelijke relaties Conflicttopic item 5: .66 Vorige partners Noot: Factor 2, 3 en 4 resulteren in negatieve factorladingen wat impliceert dat scores op deze factoren omgekeerd geïnterpreteerd dienen te worden. 63 Referentielijst Ahmad, I., Vansteenkiste, M., & Soenens, B. (in press). The relations of Arab Jordanian adolescents' perceived maternal parenting to teacher-rated adjustment and problems: The intervening role of perceived need satisfaction. Developmental Psychology. Argyle, M., & Furnham, A. (1983). Sources of Satisfaction and Conflict in Long-Term Relationships. Journal of Marriage and Family, 45 (3), 481-493. Bartholomew, K. J., Ntoumanis, N., Ryan, R. M., Bosch, J. A., & Thogersen-Ntoumani, C. (2011). Self-Determination Theory and diminished functioning: The role of interpersonal control and psychological need thwarting. Personality and Social Psychology Bulletin, 37, 1459-1473. doi: 10.1177/0146167211413125 Baucom, D. H., Epstein, N., Sayers, S., & Sher, T. S. (1989). The role of cognitions in marital relationships: Definitional, methodological and conceptual issues. Journal of Counseling and Clinical Journal, 57, 31-38. Baumeister, R., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: Desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological Bulletin, 117, 497529. Bohlander, R. W. (1999). Differentiation of self, need fulfilment, and psychological wellbeing in married men. Psychological Reports, 84, 1274-1280. Bowlby, J. (1969). Attachment and loss: Vol. 1: Attachment. New York: Basic Books. Bowlby, J. (1973). Attachment and loss: Vol. 2. Separation: Anxiety and anger. (2nd ed.). New York: Basic Books. Bowlby, J. (1980). Attachment and loss: Vol. 3: Loss. New York: Basic Books. Bradbury, T. N., & Fincham, F. D. (1990). Attributions in marriage: Review and critique. Psychological Bulletin, 107, 3-33. Bradbury, T. N., & Fincham, F. D. (1993). Assessing dysfunctional cognition in marriage. Psychological Assessment, 5, 92-101. 64 Bradbury, T. N., Fincham, F. D., & Beach, S. R. H. (2000). Research on the nature and determinants of marital satisfaction: A decade in review. Journal of Marriage and Family, 62, 964-980. Braiker, H. B., & Kelley, H. H. (1979). Conflict in the development of close relationships. In R. L. Burgess & T. L. Huston (Eds.), Social exchange in developing relationships (pp. 135-168). New York: Academic Press. Bretherton, I. (1987). New perspectives on attachment relations: Security, communication and internal working models. In J. Osofsky (Ed.), Handbook of infant development (pp. 1061-1100). New York: Wiley. Carbery, J., & Buhrmester, D. (1998). Friendship and need fulfillment during three phases of young adulthood. Journal of Social and Personal Relationships, 15 (3), 393-409. Caughlin, J. P. (2002). The demand-withdraw pattern of communication as a predictor of marital satisfaction over time: Unresolved issues and future directions. Human Communication Research, 28 , 49-85. Caughlin, J. P., & Huston, T. L. (2002). A contextual analysis of the association between demand-withdraw and marital satisfaction. Personal Relationships, 9 , 95-119. Chen, H., Cohen, P., Kasen, S., Johnson, J., Ehrensaft, M., & Gordon, K. (2006). Predicting conflict within romantic relationships during the transition to adulthood. Personal Relationships, 13, 411-427. Chen, B., Vansteenkiste, M., & Byers, W. (2012). Psychological need satisfaction and desire for need satisfaction across four cultures. Manuscript submitted for publication. Chirkov, V., Ryan, R. M., Kim, Y., & Kaplan, U. (2003). Differentiating autonomy from individualism and independence: A self-determination theory perspective on internalization of cultural orientations and well-being. Journal of Personality and Social Psychology. 84, 97-110. Christensen, A. (1988). Dysfunctional interaction patterns in couples. In P. Noller & M. A. Fitzpatrick (Eds.), Perspectives on marital interaction (pp. 31-52). Clevedon, Avon, England: Multilingual Matters. 65 Christensen, A. (1988). Dysfunctional interaction patterns in couples. In P. Noller & M. A. Fitzpatrick (Eds.), Perspectives on marital interaction (pp. 31-52). Philadelphia: Multilingual Matters. Christensen, A., Eldridge, K. A., Catta-Preta, A. B., Lim, V. R., & Santagata, R. (2006). Cross-cultural consistency of the demand-withdraw interaction pattern in couples. Journal of Marriage and Family, 68 , 1029-1044. Christensen, A., & Heavey, C. L. (1990). Gender and social structure in the demandwithdraw pattern of marital conflict. Journal of Personality and Social Psychology, 59 , 73-81. Christensen, A., & Shenk, J. L. (1991). Communication, conflict, and psychological distance in nondistressed, clinic, and divorcing couples. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 59 , 458-463. Christensen, A., & Sullaway, M. (1984). Communications Patterns Questionnaire. Unpublished manuscript, University of California, Los Angeles. Christopher, F. S., & Sprecher, S. (2000). Sexuality in marriage, dating, and other relationships: A decade review. Journal of Marriage and the Family, 62, 9991017. Collins, N. L., & Miller, L. C. (1994). Self-disclosure and liking: A meta-analytic review. Psychological Bulletin, 116, 457-475. Conradi, H.J., Gerlsma, C., van Duijn, M., & de Jonge, P. (2006). Internal and external validity of the experiences in close relationships questionnaire in an american and two dutch samples. European Journal of Psychiatry, 20, 258-269. Cummings, E. M., Goeke-Morey, M. C., & Papp, L. M. (2003). Children’s responses to everyday marital conflict tactics in the home. Child Development, 74 , 1918-1929. deCharms, R. (1968). Personal causation: The internal affective determinants of behavior. New York: Academic Press. Deci, E. L. (1975). Intrinsic motivation. New York: Plenum Press. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). The General Causality Orientations Scale: Selfdetermination in personality. Journal of Research in Personality, 19, 109-134. 66 Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The “what” and “why” of goal pursuits: Human needs and the self-determination of behavior. Psychological Inquiry, 11, 227-268. Deci, E. L., & Vansteenkiste, M. (2004). Self-determination theory and basic need satisfaction: Understanding human development in positive psychology. Ricerche di Psichologia, 27, 17-34. De Dreu, C. K. W., & Weingart, L. R. (2003). Task versus relationship conflict, team member satisfaction, and team effectiveness: A meta-analysis. Journal of Applied Psychology, 88, 741-749. Dewitte, M. (2012). Different perspectives on the sex-attachment link: Towards an emotion-motivational account. Annual Review of Sex Research,105-124. Di Domenico, S. I., Fournier, M. A., Ayaz, H., & Ruocco, A. C. (2012). In search of integrative processes: Basic psychological need satisfaction predicts medial prefrontal activation during decisional conflict. Journal of Experimental Psychology: General. Advance online publication. doi: 10.1037/a0030257 DiGuiseppe, R., & Zee, C. (1986). A rational emotive theory of marital dysfunction and marital therapy. Journal of Rational Emotive and Cognitive Behavioral Therapy, 4, 22-37. Ducat, W., & Zimmer-Gembeck, M. (2007). A model of romantic relationship quality, psychological need fulfillment, and well-being in emerging adulthood. Poster presented at the Third International Conference on Self-Determination Theory, Toronto, Ontario, Canada. Eldridge, K. A., Sevier, M., Jones, J., Atkins, D. C., & Christensen, A. (2007). Demandwithdraw communication in severely distressed, moderately distressed, and nondistressed couples: Rigidity and polarity during relationship and personal problem discussions. Journal of Family Psychology, 21, 218-226. Ellis, A. (1962). Reason and emotion in psychotherapy. New York: Lyle Stuart. Ellis, A. (1986). Rational emotive therapy applied to relationships therapy. Journal of Rational Emotive Behavior Therapy, 4, 14-21. Ellis, A., Sichel, J., Yeager, R., DiMattia, D., & DiGuiseppe, R. (1989). Rational Emotive Couples Therapy. New York: Pergmanon. 67 Fincham, F. D., & Beach, S. R. H. (1999). Conflict in marriage: Implications for working with couples. Annual Review of Psychology, 50, 47-77. Fincham, F. D., Beach, S. R. H., & Kemp-Fincham, S. (1997). Marital quality: A new theoretical perspective. In R. J. Sternberg & M. Hojjat (Eds.), Satisfaction in close relationships (pp. 275-304). New York: Guilford Press. Fletcher, G. (2002). The new science of intimate relationships. Malden, MA: Blackwell Publishing. Foscoe, G. M., DeBoard, R. L., & Grych, J. H. (2007). Making sense of family violence: Implications of children’s aggression for their short and long-term functioning. European Psychologist, 12, 6-16. Furman, W., & Buhrmester, D. (1992). Age and sex differences in perceptions of networks of personal relationships. Child Development, 63, 103-115. Glenn, N. D. (1998). The course of marital success and failure in five American 10-year marriage cohorts. Journal of Marriage and the Family, 60, 569-576. Goeke-Morey, M. C., Cummings, E. M., & Papp, L. M. (2007). Children and marital conflict resolution: Implications for emotional security and adjustment. Journal of Family Psychology, 21 , 744-753. Gottman, J. M. (1979). Marital interaction: Experimental investigations. New York: Academic Press. Gottman, J. M. (1994). What predicts divorce? The relationship between marital processes and marital outcomes. Hillsdale, NJ: Erlbaum. Gottman, J. M., & Krokoff, L. J. (1989). Marital interaction and satisfaction: A longitudinal view. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 57 (1), 47-52. Greenberg, L. S., & Goldmand, R. N. (2008). The dynamics of emotion, love and power in an emotion-focused approach to couple therapy. Person-Centered and Experiential Psychotherapies, 7 (4), 279-293. Guay, S., Boisvert, J-M., & Freeston, M. H. (2003). Validity of three measures of communication for predicting relationship adjustment and stability among a sample of young couples. Psychological Assessment, 15 , 392-398. 68 Haferkamp, C. J. (1994). Dysfunctional beliefs, self-monitoring, and marital conflict. Current Psychology. 13, 248-263. Hamamci, Z. (2005). Dysfunctional relationship beliefs in marital satisfaction and adjustment. Social Behavior and Personality: an international journal, 33 (4), 313328. Heaven, P. C. L., Smith, L., Prabhakar, S. M., Abraham, J., & Mete, M. E. (2006). Personality and conflict communication patterns in cohabiting couples. Journal of Research in Personality, 40 , 829-840. Heavey, C. L., Layne, C., & Christensen, A. (1993). Gender and conflict structure in marital interaction: A replication and extension. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 61 , 16-27. Hodgins, H. S., Koestner, R., & Duncan, N. (1996). On the compatibility of autonomy and relatedness. Personality and Social Psychology Bulletin, 22, 227-237. Holtzworth-Munroe, A., Smutzler, N., & Stuart, G. L. (1998). Demand and withdraw communication among couples experiencing husband violence. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66 , 731-743. Huston, T. L., Caughlin, J. P., Houts, R. M., Smith, S. E., & George, L. J. (2001). The connubial crucible: Newlywed years as predictors of marital delight, distress, and divorce. Journal of Personality and Social Psychology, 80, 237-252. Jang, H., Reeve, J., & Ryan, R. M. (2009). Can self-determination theory explain what underlies the productive, satisfying learning experiences of collectivistically oriented Korean adolescents? Journal of Educational Psychology, 101, 644-661. Karney, B. R., & Bradbury, T. N. (1995). Assessing longitudinal change in marriage: An introduction to the analysis of growth curves. Journal of Marriage and the Family, 57, 1091-1108. Kelley, H. H., Berscheid, E., Christensen, A., Harvey, J. H., Huston, T. L., Levinger, G., et al. (1983). Close relationships. New York: Freeman. Kelley, H. H., & Thibaut, J. W. (1978). Interpersonal relations: A theory of interdependence. New York: Wiley. 69 Klinetob, N. A., & Smith, D. A. (1996). Demandwithdraw communication in marital interaction: Tests of interspousal contingency and gender role hypotheses. Journal of Marriage and the Family, 58 , 945-957. Kluwer, E. S., Heesink, J. A. M., & Van de Vliert, E. (1996). Marital conflict about the division of household labor and paid work. Journal of Marriage and the Family, 58, 958-969. Kluwer, E. S., Heesink, J. A. M., & Van de Vliert, E. (1997). The marital dynamics of conflict over the division of labor. Journal of Marriage and the Family, 59, 635-653. Kluwer, E. S., Heesink, J. A. M., & Van de Vliert, E. (2002). The division of labor across the transition to parenthood: A justice perspective. Journal of Marriage and Family, 64, 930-943. Kluwer, E. S., & Johnson, M. D. (2007). Conflict frequency and relationship quality across the transition to parenthood. Journal of Marriage and Family, 69, 1089-1106. Kobak, R. (1994). Adult attachment: A personality or relationship construct? Psychological Inquiry, 5, 42-44. Kurdek, L. A. (199la). Correlates of relationship satisfaction in cohabiting gay and lesbian couples: Integration of contextual, investment, and problem-solving models. Journal of Personality and Social Psychology, 61, 910-922. Kurdek, L. A. (1991b). Predictors of increases in marital distress in newlywed couples: A 3-year prospective longitudinal study. Developmental Psychology, 27, 627-636. Kurdek, L.A. (1994). Areas of conflict for gay, lesbian, and heterosexual couples: What couples argue about influences relationship satisfaction. Journal of Marriage and the Family, 56 (4), 923-934. La Guardia, J. G., & Patrick, H. (2008). Self-determination theory as a fundamental theory of close relationships. Canadian Psychology, 49 (3), 201-209. La Guardia, J., Ryan, R. M., Couchman, C., & Deci, E. L. (2000). Within-person variation in security of attachment: A self-determination theory perspective on attachment, need fulfillment, and well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 367-384. 70 Laursen, B., & Collins, W. A. (1994). Interpersonal conflict during adolescence. Psychological Bulletin, 115, 197-209. Le, B., & Agnew, C. R. (2001). Need fulfillment and emotional experience in interdependent romantic relationships. Journal of Social and Personal Relationships, 18 (3), 423-440. Leak, G. K., & Cooney, R. R. (2001). Self-determination, attachment styles, and wellbeing in adult romantic relationships. Representative Research in Social Psychology, 25, 55-62. Markman, H., Stanley, S., & Blumberg, S. L. (1994). Fighting for your marriage: Positive steps for preventing divorce and preserving a lasting love. San Francisco: JosseyBass. McGonagle, K. A., Kessler, R. C., & Gotlib, I. H. (1993). The effects of marital disagreement style, frequency, and outcome on marital disruption. Journal of Social and Personal Relationships, 10, 385-404. Murray, S. L., Holmes, J. G., & Griffin, D. W. (1996). The self-fulfilling nature of positive illusions in romantic relationships: Love is not blind, but prescient. Journal of Personality and Social Psychology, 71, 1155-1188. Norton, R. (1983). Measuring marital quality: A critical look at the dependent variable. Journal of Marriage and Family, 45 (1), 141-151. Orbuch, T. L., Veroff, J., Hassan, H., & Horrocks, J. (2002). Who will divorce: A 14-year longitudinal study of black couples and white couples. Journal of Social and Personal Relationships, 19, 179-202. Papp, L. M., Kouros, C. D., & Cummings, E. M. (2009). Demand-withdraw patterns in marital conflict in the home. Personal Relationships, 16, 285-300. Patrick, H., Knee, C. R., Canevello, A., & Lonsbary, C. (2007). The role of need fulfillment in relationship functioning and well-being: A self-determination theory perspective. Journal of Personality and Social Psychology, 92 (3), 434-457. Patrick, S., Sells, J. N., Giordano, F. G., & Tollerud, T. R. (2007). Intimacy, differentiation, and personality variables as predictors of marital satisfaction. The Family Journal, 15 (4), 359-367. 71 Prager, K., & Buhrmester, D. (1998). Intimacy and need fulfillment in couple relationships. Journal of Social and Personal Relationships, 15 (4), 436-469. Rehman, U. S., & Holtzworth-Munroe, A. (2006). A cross-cultural analysis of the demandwithdraw marital interaction: Observing couples from a developing country. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 74 , 755-766. Reis, H. T., Clark, M. S., & Holmes, J. G. (2004). Perceived partner responsiveness as an organizing construct in the study of intimacy and closeness. In D. J. Mashek & A. Aron (Eds.), The handbook of closeness and intimacy (pp. 201-228). Mahwah, NJ: Erlbaum. Reis, H. T., Collins, W. A., & Berscheid, E. (2000). The relationship context of human behavior and development. Psychological Bulletin, 126, 844-872. Reis, H. T., Sheldon, K. M., Gable, S. L., Roscoe, J., & Ryan, R. M. (2000). Daily wellbeing: The role of autonomy, competence, and relatedness. Personality and Social Psychology Bulletin, 26, 419-435. Rollins, B. C., & Feldman, H. (1970). Marital satisfaction over the family life cycle. Journal of Marriage and the Family, 32, 20-28. Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000a). The darker and brighter sides of human existence: Basic psychological needs as a unifying concept. Psychological Inquiry, 11, 319338. Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000b). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American Psychologist, 55, 68-78. Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2001). On happiness and human potentials: A review of research on hedonic and eudaimonic well-being. Annual Review of Psychology, 52, 141-166. Ryan, R. M., Deci, E. L., Grolnick, W. S., & La Guardia, J. G. (2006). Autonomy, relatedness, and the self: Their relation to development and psychopathology. In D. Cicchetti & D. J. Cohen (Eds.), Developmental psychopathology: Vol. 1. Theory and methods (pp. 618-655). New York: Wiley. 72 Ryan, R. M., & Lynch, J. H. (1989). Emotional autonomy versus detachment: Revisiting the vicissitudes of adolescence and young adulthood. Child Development, 60, 340356. Ryan, M. R., Vansteenkiste, M. (n.d.). On psychological growth and vulnerability: Basic psychological need satisfaction and need frustration as a unifying principle. Manuscript in preparation. Sagrestano, L. M., Heavey, C. L., & Christensen, A. (1999). Perceived power and physical violence in marital conflict. Journal of Social Issues, 55 , 65-79. Self-determination theory: An approach to human motivation and personality. (n.d.). About the theory. Geraadpleegd op 12 december 2012 op http://www.selfdeterminationtheory.org/theory Sevier, M., Simpson, L. E., & Christensen, A. (2004). Observational coding of demandwithdraw interactions in couples. In P. K. Kerig & D. H. Baucom (Eds.), Couple observational coding systems (pp. 159-172). Mahwah, NJ: Erlbaum. Shaver, P. R., Collins, N. L., & Clark, C. L. (1996). Attachment styles and internal working models of self and relationship partners. In G. J. O. Fletcher & J. Fitness (Eds.), Knowledge structures in close relationships: A social psychological approach (pp. 25-61). Hillsdale, NJ: Erlbaum. Sheldon, K. M., Cheng, C., & Hilpert, J. (2011). Understanding well-being and optimal functioning: Applying the multilevel personality in context (MPIC) model. Psychological Inquiry, 22, 1-16. Sheldon, K. M., Ryan, R. M., & Reis, H. T. (1996). What makes for a good day? Competence and autonomy in the day and in the person. Personality and Social Psychology Bulletin, 22, 1270-1279. Shoham, V., & Rohrbaugh, M. J. (2002). Brief strategic couple therapy. In A. S. Gurman & N. S. Jacobson (Eds.), Clinical handbook of couple therapy (3rd ed., pp. 5-25). New York: Guilford. Simon, V. A., & Kobielski, S. (2006). Beliefs about conflict, conflict goals, and conflict behavior in adolescents’ romantic relationships. Poster presented at the Society for Research on Adolescence, San Francisco, CA, April 2006. 73 Simon, V. A., Kobielski, S. J., & Martin, S. (2008). Conflict beliefs, goals, and behavior in romantic relationships during late adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 37 (3), 324-335. Slotter, E. B., & Finkel, E. J. (2009). The Strange Case of Sustained Dedication to an Unfulfilling Relationship: Predicting Commitment and Breakup From Attachment Anxiety and Need Fulfillment Within Relationships. Personality and Social Psychology Bulletin, 35, 85-100. Sroufe, L. A., & Waters, E. (1977). Attachment as an organizational construct. Child Development, 48, 1184-1199. Stackert, R. A., & Bursik, K. (2003). Why am I unsatisfied? Adult attachment style, gendered irrational relationship beliefs, and young adult romantic relationship satisfaction. Personality and Individual Differences, 34, 1419-1429. Storaasli, R. D. & Markman, H. J. (1990). Relationship problems in the early stages of marriage: A longitu-dinal investigation. Journal of Family Psychology, 4, 80-98. Vaillant, C. O., & Vaillant, G. E. (1993). Is the U-curve of marital satisfaction an illusion? A 40-year study of marriage. Journal of Marriage and the Family, 55, 230-239. Vangelisti, A. L., & Huston, T. L. (1994). Maintaining marital satisfaction and love. In D. J. Canary & L. Stafford (Eds.), Communication and relational maintenance (pp. 165-186). New York: Academic Press. Vanhee, G. (2012). De relatie tussen seksuele communicatie en seksuele tevredenheid gezien vanuit een hechtingsperspectief (Ongepubliceerd proefschrift). Universiteit, Gent. Vansteenkiste, M., Lens, W., Soenens, B., & Luyckx, K. (2006). Autonomy and relatedness among Chinese sojourners and applicants: Conflictual or independent predictors of well-being and adjustment? Motivation and Emotion, 30, 273-282. Véronneau, M. H., Koestner, R. F., & Abela, J. R. Z. (2005). Intrinsic need satisfaction and well–being in children and adolescents: An application of the self–determination theory. Journal of Social and Clinical Psychology, 24 (2), 280-292. 74 Wei, M., Russell, D. W., Mallinckrodt, B., & Vogel, D. L. (2007). The experiences in Close Relationship Scale (ECR)-Short Form: Reliability, validity, and factor structure. Journal of Personality Assessment, 88, 187-204. Weiss, R. L., Birchler, G. R. (1975). Areas of change. Eugene, OR: University of Oregon. Unpublished manuscript. White, R. W. (1959). Motivation reconsidered: The concept of competence. Psychological Review, 66, 297-333. 75
© Copyright 2024 ExpyDoc