het verslag - De Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

VLAAMSE
GEMEENSCHAPSCOMMISSIE
DE RAAD
ZITTING 2013-2014
Nr. 8
INTEGRAAL VERSLAG
Plenaire feestzitting van donderdag 3 april 2014
INHOUD
INLEIDING VOOR VGC-RAADSVOORZITTER CARLA DEJONGHE ........................................3
GASTSPREKERS ...................................................................................................................... 5
Sprekers: Prof. Dr. Rudi Janssens - Prof. Dr. Patrick Deboosere - Prof. Dr. Machteld
De Metsenaere - Prof. Dr. Paul Van Orshoven
REPLIEKEN VAN DE FRACTIES ............................................................................................ 25
Sprekers: Herman Mennekens - Jef Van Damme - Walter Vandenbossche Elke Van den Brandt - Paul De Ridder
BIJLAGEN ...... ...................................................................................................................... 36
-2-
-38e vergadering
Plenaire feestzitting van donderdag 3 april 2014
De vergadering wordt om 9.40 uur geopend.
Voorzitter: Mevrouw Carla Dejonghe
INLEIDING DOOR VGC-RAADSVOORZITTER
CARLA DEJONGHE
Mevrouw Carla Dejonghe.- Het verleden is de spiegel van de toekomst. Volgens psychologen bereikt een mens pas op zijn 25ste de volwassenheid. Neurologen verklaren dat door het
feit dat de hersenen zich tot op die leeftijd blijven ontwikkelen. Misschien verloopt het met
parlementaire instellingen op dezelfde manier. De kinderziekten zijn achter de rug, de puberteit is voorbij. Diverse staatshervormingen vlakten obstakels weg en droegen ertoe bij dat de
Vlaamse politieke slagkracht in Brussel aan belang won.
25 jaar na de opstart van de Brusselse Instellingen kunnen we terecht en met trots vaststellen
dat de VGC een stevige basis heeft gelegd voor de verdere uitbouw van een degelijk Nederlandstalig aanbod in Brussel inzake onderwijs, cultuur en welzijn. Sommige aanwezigen
stonden 25 jaar geleden al op de barricaden en waren erbij toen de VGC de Nederlandse Cultuurcommissie opvolgde. Zij zijn bevoorrechte getuigen van de manier waarop de VGC zich
in een kwarteeuw tijd ontwikkelde van bescheiden speler op het terrein tot onmisbare Brusselse partner. Enkele pioniers zullen vandaag trouwens over dit parcours getuigen.
De Vlaamse Gemeenschapscommissie is er de afgelopen 25 jaar in geslaagd om naambekendheid op te bouwen, hand in hand met het succes van het Nederlandstalige onderwijs, het
rijke en diverse Nederlandstalige culturele aanbod en de zorg voor het welzijn van de Brusselaars.
Ik ben ervan overtuigd dat wij ons vandaag op een cruciaal punt in de Vlaams-Brusselse geschiedenis bevinden. Nooit oefende de Nederlandse taal in Brussel zo’n grote aantrekkingskracht op mensen uit: op Belgen, niet-Belgen, Brusselaars en niet-Brusselaars. Dit is een historisch moment dat we als hefboom moeten aangrijpen. De vraag luidt immers wat we met dat
gegeven doen. Het Nederlands is zoals ooit in het verleden, opnieuw de inzet van een uitgesproken sociale ontvoogding geworden.
In het verleden ging dat over de mogelijkheid om onderwijs in de eigen taal te kunnen volgen.
Vandaag handelt ze over de onontbeerlijke twee- en meertaligheid. Wie meerdere talen
spreekt, maximaliseert zijn of haar kansen op de arbeidsmarkt. Een baan betekent immers de
eerste opstap naar sociale aansluiting. In het belang van de Brusselaars moeten we daarop
verder durven in te zetten. Brussel moet een talentenfabriek worden! Het kan niet genoeg herhaald worden: het Nederlands is één van de grootste succesfactoren voor een bloeiende toe-
-4komst van het Brussels hoofdstedelijk gewest, dat kreunt onder hoge werkloosheidscijfers,
terwijl tal van vacatures voor twee- of meertalig personeel oningevuld blijven.
De impact en de aanwezigheid van de VGC op het terrein is de laatste 5 jaar zichtbaar toegenomen. We merken dat de Vlaamse Gemeenschapscommissie haar werking meer en meer
over het hele grondgebied van het gewest heeft uitgebreid. Er zijn minder blinde vlekken.
Deze uitbreiding is onder meer te danken aan het feit dat er een goede samenwerking groeide
met de lokale Nederlandstalige schepenen. Op dat vlak verrichte de VGC heel wat werk. Onder meer met de opstart van een vast tweemaandelijks overleg met de Vlaamse schepenen en
OCMW-voorzitters. Daardoor kwam de broodnodige ondersteuning en uitwisseling van informatie op gang.
Nederlandstalige schepenen kregen een groter houvast om in hun respectieve schepencolleges
realisaties te bewerkstelligen voor hun Nederlandstalige inwoners en voor allen die gebruik
maken van de Nederlandstalige dienstverlening. De Vlaamse gemeenschap in Brussel is bij
uitstek een open gemeenschap.
Het blijft van essentieel belang dat de verschillende geledingen van de VGC-administratie een
proactieve houding aannemen ten opzichte van de Brusselse gemeenten en vooral van de Nederlandstalige gekozenen in de gemeenteraden. Zij zijn immers onze ambassadeurs. Zij zijn
vaak het opstapje om aan het Nederlandstalige netwerk in Brussel meer zuurstof en aantrekkingskracht te verlenen. Zij verdienen onze steun.
Er is hard gewerkt aan de professionalisering van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, maar
we moeten oog blijven houden voor de betrokkenheid van het terrein. De Vlaamse Gemeenschapscommissie vertegenwoordigt een zeer specifiek gegeven. De initiatieven die de VGC
lokaal ondersteunt, ontwikkelen zich in een omgeving waarin de Nederlandstalige Brusselaars
qua taal en cultuur een van de vele minderheden zijn die Brussel rijk is. Dat is geen vrijblijvende vaststelling. Ze vereist een bepaalde denktrant en mentaliteit bij diegenen die het beleid
van de Vlaamse Gemeenschapscommissie op het terrein moeten waarmaken. Een historisch
besef.
Dit mag echter geen exclusief verhaal worden. De VGC mag geen eiland zijn in Brussel. De
Nederlandstalige Brusselaars of de Brusselaars die zich tot de Nederlandstalige gemeenschap
richten, zijn immers in de eerste plaats Brusselaars. De ontmoeting en het samenleven met
anderen in het Gewest moet hoog in het vaandel blijven staan. We moeten dan ook werk durven maken van dwarsverbindingen met de Franstalige gemeenschap. En we moeten dat met
een open geest doen.
Na 25 jaar zijn we immers volwassen geworden. Volwassenheid veronderstelt ook dat we
genoeg zelfvertrouwen hebben verworven om enerzijds trots te zijn op onze verwezenlijkingen in het Gewest, maar anderzijds dat we ook beseffen dat we meer vooruitgang kunnen
boeken door met respect samen te werken met onze natuurlijke partners, de Franstalige Gemeenschap, de Cocof en de gemeenten.
Ik wens de VGC een gelukkige verjaardag.
-5GASTSPREKERS
25 jaar taalevolutie in Brussel
(zie tabellen als bijlage)
Prof. Dr. Rudi Janssens.- Van harte proficiat met de verjaardag. Toen ik werd gevraagd een
referaat te houden over 25 jaar taalevolutie in Brussel vroeg ik mij af welk verhaal ik zou vertellen. Alles heeft in Brussel wel wat met taal te maken, wat het tegelijk zo boeiend en complex maakt. Er is het cijferverhaal, dat tegelijk ook het verhaal over het gebrek aan cijfers is.
En er is het politieke verhaal, het verhaal over taal en identiteit, over Vlamingen en Franstaligen, over Franstalige Vlamingen, Vlaamse Brusselaars en Brusselse Vlamingen, over Nederlandstaligen, Franstaligen en anderstaligen.
Mijn verhaal is echter vooral een verhaal van het onderzoek naar de taalsituatie in Brussel,
over het Taalbarometeronderzoek van BRIO waarvan professor Els Witte nu 15 jaar geleden
de basis legde. Toch ligt onrechtstreeks ook de Brusselwet van 25 jaar geleden mee aan de
grondslag van dit onderzoek. De 2 basisvragen waarvan het onderzoek vertrok waren de impact van migratie enerzijds, maar evenzeer de analyse van het effect van de institutionele hervormingen op de taalsituatie anderzijds. De reacties op dit onderzoek zijn een mooie illustratie van de manier waarop in Brussel de taalevolutie en het denken over taal zich voltrok. Toen
in 2001 de eerste bevindingen werden gecommuniceerd was de spontane reactie van een van
de aanwezige Vlaamse politici op het cijfermateriaal ‘zoiets kan je toch niet publiceren’, nu
wordt er zowel door de Vlaamse als Franstalige politici naar de resultaten uitgekeken en focust men in de reacties vooral op de taaldiversiteit.
Het Taalbarometeronderzoek tracht op basis van een bevraging van een representatief staal
van de volwassen bevolking de diversiteit van het taalgebruik in Brussel te vatten. Momenteel
zijn we al aan de derde survey toe. De verschillende aspecten van het taalgebruik die worden
onderzocht zijn telkens maar een deeltje van de puzzel. We zullen vandaag trachten een algemeen beeld te schetsen van de taalsituatie met speciale aandacht voor de jongste generatie als
een blik op de toekomst. Hiernaast gaan we ook kort in op de dagelijkse taalpraktijken in een
meertalige context en op de complexe relatie tussen taal en identiteit.
Hoeveel talen kennen de Brusselaars? Steeds meer. Waar de eerste taalbarometer afklokte op
74 talen, was dit voor de laatste taalbarometer reeds 107, en dit voor de 2.500 bevraagden, dus
in realiteit ligt dit aantal nog een stuk hoger. De talen die in Brussel opduiken zijn dan ook
een spiegel van het wereldgebeuren. De eerste taalbarometer, een paar jaar na de val van de
muur, telde een groot aantal personen met Russisch als tweede taal, in de tweede taalbarometer doken er Afghaanse talen op en in de meest recente survey brachten de nieuwe migranten
dan weer talen uit Syrië mee.
Welke zijn de meest gekende talen in Brussel? Taalkennis wordt hier gedefinieerd als het
goed tot uitstekend spreken van een bepaalde taal. De cijfers zijn verkregen via zelfrapportage, het gaat dus om gepercipieerde taalkennis, om de flexibele inzetbaarheid van de taal in een
meertalige context. Niet enkel het taalniveau zal verschillen, ook wat men onder een taal verstaat. Zo gebruiken steeds meer mensen in bepaalde omstandigheden het Engels, maar weinig
zullen het niveau van een thuistaalspreker bereiken. Dit is de tol die men betaalt voor de status van een bepaalde taal en het algemeen gebruik ervan. In de Brusselse migratiecontext is
dit ook het lot van de officiële talen. Wanneer de Brusselaars stellen dat ze goed tot uitstekend
Nederlands spreken betekent dit in de realiteit ook dat er verschillende vormen van Neder-
-6lands op verschillende niveaus zullen gesproken worden, net zoals dit ook met het Frans het
geval is.
Tabel 1 geeft een overzicht van de 8 meest gesproken talen die over de 3 verschillende meetmomenten heen dezelfde bleven. De schommelingen van het Duits, Spaans, Italiaans en het
Turks zijn beperkt en niet significant. Bij de 4 belangrijkste talen is de evolutie wel opmerkelijk. Waar bij een vergelijking tussen Taalbarometer 1 en Taalbarometer 2 de verschillen inzake de kennis van het Frans en het Engels niet significant zijn, daalt de kennis van beide wel
significant voor de recente meting. De daling van de kennis van het Nederlands zet zich met
eenzelfde intensiteit door waardoor het Engels nu duidelijk de 2de meest gekende taal is geworden in Brussel. De evolutie voor het Arabisch is het meest opmerkelijk. Na een daling in
Taalbarometer 2 zien we nu een sterke stijging waardoor de taal zich comfortabel als 4de
Brusselse taal nestelt.
Maar hoe zit het met de jongeren? Tabel 2 geeft het overzicht van het taalgebruik bij de jongste generatie volwassenen tussen 18 en 25 jaar. Opmerkelijk is het feit dat, parallel aan de
algemene tendens, de kennis van het Frans, maar vooral het Engels significant daalt. Momenteel spreken de Brusselse jongeren het best Frans, gevolgd door Nederlands, Engels en Arabisch, 3 talen die een kwart van de Brusselse jongeren goed tot uitstekend beweren te spreken.
Het Nederlands doet het in Taalbarometer 3 zelfs significant beter dan in de vorige taalbarometers. Het meest opvallende is de goede score van het Arabisch.
Deze evolutie heeft verschillende oorzaken. De leerlingen die school liepen in het Franstalig
onderwijs spreken steeds slechter Nederlands en Engels, net zoals ook de kennis van de 2de
en 3de taal in het Nederlandstalig onderwijs daalt, al zijn de cijfers voor het Franstalig onderwijs soms wel dramatisch. De leerlingen uit eentalig Nederlandstalige en Franstalige gezinnen, de theoretische doelgroep van het onderwijs, doen het wel behoorlijk. Het zijn vooral de
diversiteit in de taalachtergrond en het hoge aantal afhakers, dat de sterke daling verklaart.
Het zijn ook deze jongeren die we in de werkloosheidsstatistieken terugvinden. Wat het Arabisch betreft, is er enerzijds de diversiteit aan landen van Arabisch-sprekenden en anderzijds
is het opvallend dat de jongeren van de 2de en 3de generatie hun taal, die gelieerd is aan die
van hun voorouders ‘Arabisch’ noemen, al is de taal die ze spreken verschillend. De term
‘Arabisch’ geeft hen evenwel een zekere identiteit, een groepsgevoel en een taal die meer
prestige uitstraalt dan bijvoorbeeld het Berbers. Dit fenomeen is niet typisch Brussels, maar
vinden we ook in de ons omringende landen terug.
Taalkennis op zich kan een complexe realiteit verbergen. Zo is het verschillend of men een
taal thuis aanleert, dan wel via de school of op een andere manier. De volgende tabellen focussen op de meest courante talen in Brussel en beperken zich tot diegenen die beweren de
taal goed tot uitstekend te spreken.
We kijken in de eerste plaats naar de evolutie van het Nederlands. Ondanks de daling van het
aantal Brusselaars, dat goed tot uitstekend Nederlands spreekt, blijft het aandeel van diegenen
die het van thuis uit hebben meegekregen in relatieve termen gelijk. Ongeveer de helft van
hen leerde de taal binnen het gezin waarin hij of zij opgroeide. Toch zien we dat het aantal
Brusselaars, dat thuis het Nederlands met het Frans combineert stilaan het aantal overtreft dat
uitsluitend Nederlands spreekt. Als we de taalachtergrond van de leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel bekijken dan ligt het aantal leerlingen, dat Nederlands met een
andere taal combineert in het basisonderwijs 3 keer hoger dan de kinderen uit eentalig Nederlandstalige families en deze trend zet zich door. En ook de impact van het Nederlandstalig
-7onderwijs laat zich uit de cijfers aflezen. De stijging van de ondervraagden die de taal als
schooltaal meekregen, illustreert het succes van het Nederlandstalig onderwijs bij anderstaligen.
In tabel 4 worden de 4 meest gekende talen op deze manier vergeleken. Hieruit blijkt dat het
Frans, hoewel significant meer gesproken als thuistaal, een vergelijkbare evolutie als het Nederlands volgt, met een groeiende groep die de taal thuis met een andere taal combineert. Het
Engels is een gans ander type taal en wordt bijna exclusief verworven via de school. Met het
Arabisch is het dan weer net omgekeerd. Het is een taal die quasi uitsluitend via het thuismilieu wordt aangeleerd.
Nederlands, Frans en Engels zijn de 3 contacttalen, het zijn de talen die ook via het onderwijs
worden aangeleerd en dus in verschillende omstandigheden kunnen gebruikt worden door een
grote groep Brusselaars. Ongeacht het aantal sprekers blijft het Arabisch een taal die enkel
wordt gesproken als men ze van huis uit heeft meegekregen en is ze ook enkel bruikbaar met
anderen in dezelfde situatie. De functie van de taal is beperkter dan het aantal doet vermoeden.
Uit bovenstaande analyse blijkt het belang van de thuistaal, de taal die men van thuis uit mee
krijgt. Dit vormt het uitgangspunt van het taalgebruik omdat naast de emotionele band deze
thuistaal het meest stabiel is en onveranderlijk is gebleven over de tijd, wat met de huidige
gezinstaal niet het geval is.
Tabel 5 geeft een overzicht van de categorisering van de Brusselaars naar thuistaal op basis
van beide officiële talen. De groep van Brusselaars uit eentalig Franstalige gezinnen is nog
net de grootste, maar waar deze groep bij vorige meetmomenten nog ruim de helft van de
Brusselaars vertegenwoordigden, slinkt zijn aandeel momenteel tot een derde van de gezinnen. De groep van Brusselaars die opgroeide in een gezin waar noch Nederlands noch Frans
werd gesproken, is quasi even groot en maakt de meeste vooruitgang. Waar men op basis van
de evolutie tussen Taalbarometer 1 en Taalbarometer 2 nog mocht verwachten dat de volgende generatie de taal van het land van oorsprong van hun ouders substantieel meer zou inruilen
voor het Frans, blijkt dit niet het geval. Het aantal Brusselaars uit eentalig Nederlandstalige
gezinnen daalt verder, al is het verschil met Taalbarometer 2 niet significant. De daling is
minder uitgesproken dan op basis van Taalbarometer 1 en Taalbarometer 2 kon verwacht
worden. Hier tegenover staat wel een significante stijging van het aantal traditioneel tweetaligen, die thuis zowel Nederlands als Frans spreken. Ook het aantal nieuwe tweetaligen, die het
Frans met een andere taal dan het Nederlands combineert, stijgt en klimt tot 15%.
Tabel 6 schetst de situatie voor de jongste groep ondervraagden. Hier groeide de grootste
groep, een derde, op in een gezin waar het Frans met een andere taal dan het Nederlands werd
gecombineerd. Minder dan 30% groeide op in een traditioneel eentalig Franstalig gezin. Het
ziet er naar uit dat eentalig Franstalige gezinnen in Brussel niet langer de norm zijn. Bij de
jongeren maken de traditioneel eentalige gezinnen op basis van een van de officiële talen
slechts een derde van de populatie uit. Ruim 20% van de jongeren groeide op met uitsluitend
een andere gezinstaal, een stijgend aantal ook in traditioneel tweetalige gezinnen. Het ziet er
dan ook naar uit dat de officiële talen vooral binnen gezinnen zullen worden gesproken die
deze talen met een andere taal zullen combineren. Dit is niet alleen voor het Nederlands, maar
ook voor het Frans het geval. Trouwens, de cijfers illustreren dat momenteel de helft van de
Brusselse jongeren in een twee- of meertalig gezin opgroeit. Deze groep neemt nog toe.
-8Hoe gaan mensen in het dagelijks leven om met deze taaldiversiteit? Een eerste belangrijke
vaststelling is dat, ongeacht het feit dat 90% van de Brusselaars zegt goed tot uitstekend Frans
te spreken, men in conversaties toch niet automatisch naar deze taal gaat overschakelen. We
zagen reeds dat binnen de gezinnen de taaldiversiteit toeneemt. Dit is echter ook in andere
contexten het geval. Nemen we de buurt als voorbeeld, dan is het opvallend dat waar in het
eerste Taalbarometeronderzoek van 15 jaar geleden nog bijna 80% van de Brusselaars met de
buren uitsluitend Frans sprak, dit bij de laatste survey gedaald was tot iets meer dan 50%.
Toch is de kennis van het Frans zeker niet in dezelfde mate afgenomen.
Omgekeerd gaan mensen ook in de buurt steeds meer talen combineren. Waar in de eerste
Taalbarometer slechts 15% van de Brusselaars beweerde in de buurt talen te combineren bijna exclusief het Nederlands en het Frans - is dit intussen gestegen tot bijna 35% en is het de
combinatie van het Frans, het Nederlands en het Engels die de grootste groep uitmaakt.
We hebben in Brussel op het eerste zicht met een paradox te maken: deze 3 talen worden
minder goed gesproken, maar toch meer gebruikt. Een deel van de verklaring ligt in de houding die men tegenover talen aanneemt. Men hoeft een taal niet meer zo nodig uitstekend te
beheersen om deze ook in een conversatie te gebruiken. Mensen kunnen een taal passief beheersen, waarbij ze zelf niet de taal spreken, maar een andere persoon die de taal spreekt wel
perfect begrijpen. Zo kunnen een Franstalige en een Nederlandstalige in Brussel hun eigen
taal blijven spreken en elkaar toch perfect begrijpen. Ook kan men een paar uitdrukkingen
gebruiken in de ene taal en dan naar een andere taal overschakelen. Het bereik van een taal is
veel groter dan de groep van diegenen die de taal goed tot uitstekend beheersen.
Het mag niet verwonderen dat ook in Brussel het Engels aan terrein wint. Waar de taal wel
hoog scoorde in de vorige Taalbarometers, zelfs als 2de meest gekende taal, werd ze echter
amper vernoemd wanneer werd gepeild naar het taalgebruik in concrete situaties. Dit is niet
langer het geval en de taal duikt nu in alle contexten op. Alhoewel het gebruik ervan nog beperkt is, is ze wel alomtegenwoordig.
De cijfers over het taalgebruik op de werkvloer, zoals opgelijst in tabel 7, illustreren de tendensen die we in de buurt terugvonden, al is de intensiteit hier nog sterker. Het geeft tevens
aan hoe op korte tijd het taalbeeld grondig kan veranderen. Waar op de Brusselse werkvloer
rond de eeuwwisseling in bijna 3/4 van de bedrijven of organisaties uitsluitend Frans werd
gesproken is dit nog slechts in 1/3 van de bedrijven het geval. Het is ook hier de combinatie
van de 3 contacttalen die in het oog springt en in 1/3 van de bedrijven gebruikelijk is. Het is
niet zo dat men drietaligheid van de sollicitanten eist, maar dat men uiteindelijk op de werkvloer met Frans al genoeg heeft, men moet de talen ook effectief gebruiken. Bijna iedereen
gebruikt wel Frans, maar in de helft van de bedrijven wordt eveneens het Nederlands en het
Engels gebruikt, hetgeen opnieuw slecht nieuws is voor taalarme werklozen.
Waar we het tot hiertoe hadden over taalkennis en taalgebruik, willen we het tenslotte nog
kort hebben over de relatie tussen taal en identiteit. Het identiteitsdiscours is in de politieke
wereld alomtegenwoordig, ook in de ons omringende landen. In dat politieke discours is men
nogal geneigd een identiteit aan de mensen zelf toe te schrijven en zelf te bepalen wie bijvoorbeeld Vlaming of Franstalige is, wie tot onze groep behoort en wie niet.
In het Taalbarometeronderzoek hanteren we een andere benadering. We vroegen de mensen
zelf in welke mate ze zich met dingen kunnen identificeren. Bij de concepten waarmee de
ondervraagden zich konden identificeren kunnen we 3 groepen onderscheiden: lokale concep-
-9ten die los staan van elke verwijzing naar een taal of taalgroep, meer algemene concepten
zonder taalverwijzing en ten slotte identificatie met taalgebonden concepten.
De meeste Brusselaars identificeren zich met de eerste groep: 55% ziet zich als Brusselaar en
36% verwijst naar zijn of haar gemeente als bron van identificatie. Deze groep neemt toe. Een
tweede groep verwijst naar meer algemene concepten. Ze komt op de 2de plaats: 38% ziet
zich als Belg, 16% als Europeaan. Een laatste en kleinste groep ten slotte schuift taalgebonden
concepten naar voor als belangrijkste identificatiebron. Hierbij doet zich aan Vlaamse kant
een opmerkelijke verschuiving voor: het aantal Brusselaars dat zich als Vlaming ziet daalt van
zo’n 4% naar 2,5% en het aantal dat zich als Nederlandstalige ziet stijgt van 0,2% naar 4%.
Deze toename komt deels op het conto van ééntalige Brusselaars die in het Nederlandstalig
onderwijs school liepen en zo aansluiting vinden bij de Nederlandstaligen. Anderen benadrukken dan weer dat ze verschillend zijn van de Vlamingen.
Het voornaamste effect is evenwel niet de identificatie op zich, maar het effect van die keuzes. Waarom mensen voor een bepaald concept kiezen, heeft ook effect op hun taalgedrag. In
de Brusselse context is ongetwijfeld de link tussen identificatie en stemgedrag bepalend. We
beperken ons hierbij tot de respondenten met als thuistaal Nederlands en vroegen hen een
keuze te maken inzake de taal van de politieke lijst via dewelke zij zich vertegenwoordigd
wilden zien. De verschillende mogelijkheden worden in tabel 8 opgesomd. De cijfers spreken
voor zich. Ongeacht de motivatie van hun keuze en het feit dat diegene die zich als Nederlandstalige zien dit vaak als incompatibel met ‘Vlaams’ beschouwen, prefereren beide significant meer een Nederlandstalige lijst dan Brusselaars uit een Nederlandstalig gezin die zich
niet met deze taalgebonden concepten identificeren. Beide hebben dus wel degelijk een effect.
Moeten we op basis van dit verhaal naar een nieuwe invulling van de Brusselwet? De Brusselwet is een belangrijk onderdeel in de pacificatie tussen de 2 traditionele taalgemeenschappen. De taalcontactsituatie werd geïnstitutionaliseerd, de gemeenschappen kregen eigen bevoegdheden en konden los van de andere gemeenschap een beleid uitbouwen. Het resultaat
was tweetaligheid ‘op zijn Brussels’. Een Brusselaar kon als een eentalig Nederlandstalige of
Franstalige in officiële contacten, het onderwijs en de gezondheidszorg in de eigen taal terecht
en hoefde, theoretisch althans, de taal van de andere gemeenschap niet te kennen. Maar de
situatie die mee aan de grondslag lag van de oprichting van de VGC is op 25 jaar danig veranderd. De eentalig Nederlandstalige en eentalig Franstalige families zijn beide minderheden
geworden. Brussel werd in snel tempo een meertalige stad waarin men niet langer in het Nederlands of het Frans communiceert, maar waar het gebruik van verschillende talen door de
burgers het bindende element is geworden. De taalachtergrond van het gezin is niet langer
allesbepalend in het stemhokje. De traditionele gemeenschap waarop het concept van de VGC
is gebouwd, is danig veranderd en ook de Vlaamse instellingen en organisaties in Brussel zagen hun publiek veranderen.
Kortom, de domeinen waarvoor de VGC verantwoordelijkheid draagt en die in het verleden
vooral een zaak waren van mensen die Nederlands spraken, en zoals de missie van de VGC
stelt ‘voor diegenen die bij haar aansluiting zoeken’, zijn nu meertalig geworden. De leerlingenpopulatie in het Nederlandstalig onderwijs is hiervan een sprekend voorbeeld. De uitdaging voor de Vlaamse gemeenschap in Brussel zal in de toekomst niet in een confrontatie met
de Franstaligen liggen, maar in het behoud en de versterking van de positie van het Nederlands binnen het meertalige Brussel. In confrontatie met het Frans of het Engels staat het Nederlands misschien relatief zwak, maar een stedelijke samenleving functioneert niet meer op
basis van één taal. Het komt er op aan drietaligheid als een evidentie naar voor te schuiven,
- 10 als het cement voor de Brusselse samenleving, en dit ook via concreet beleid te ondersteunen.
Dit vormt de nieuwe uitdaging voor een nieuwe invulling van de Brusselwet. (Applaus)
De voorzitter.- Ik wil ook de voorzitter van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap,
de heer Alexander Miesen, welkom heten.
Demografische prognoses voor Brussel
(zie tabellen als bijlage)
De heer Patrick Deboosere, professor.- Er werd me gevraagd te spreken over de bevolkingsprognoses voor Brussel. Prognoses zijn echter mensenwerk en worden gemaakt op basis
van wat we vandaag zien. Als de hypotheses fout zitten, zullen ook de prognoses ernaast zitten. Daarom heb ik mijn blik eerder gewend op de voorbije 25 jaar van de VGC omdat het
ons meer inzicht geeft over de komende 25 jaar en ons helpt om die prognoses te interpreteren.
Mijn uiteenzetting gaat ook over demografie en nieuwe stedelijkheid omdat we ons soms laten verblinden door de demografische cijfers en ondertussen niet zien dat ook de stad aan het
veranderen is.
Ik wil 4 punten aanhalen: de Belgische demografische context – we kunnen Brussel immers
niet los zien van wat er gebeurt in de stedelijke context rond Brussel, 25 jaar demografie van
Brussel, de economische en maatschappelijke veranderingen die deze demografie vooruit
stuwen en ten slotte Brussel: stad van de toekomst?
Als we de bevolkingsevolutie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bekijken, zien we een
langere periode van stijging vanaf het ontstaan van de Belgische Staat. Vanaf 1968 is er een
breuk: de typische ontvolking die ontstond met de suburbanisatie. Dat wordt opnieuw gevolgd
door een opwaartse knik vanaf 1995. De bevolkingsprognoses gaan daar eigenlijk voor een
stuk op verder en laten die trend verder zetten.
De vraag is nu wat de uitzondering was. Is de knik vanaf 1968 een uitzonderlijke periode
waardoor de globale trend een toenemende urbanisatiegraad is? Of zitten we nu in een nieuwe
trend, een breuk met het verleden dat duidelijk uiting gaf aan de stadsvlucht?
In de grootstedelijke en Belgische demografische context is het belangrijk om eerst naar de
groeicijfers van de Belgische bevolking te kijken tussen 2 censussen in. Voor 1900 was er een
hele sterke groei en was er de typische demografische transitie: groot aantal geboortes en hoge, maar dalende sterftecijfers. De geboortecijfers beginnen de sterftecijfers te overstijgen en
we krijgen een gemiddeld groeitempo van meer dan 1% per jaar. In de twintigste eeuw gaat
het groeitempo stevig naar beneden tot een zeer trage daling, met uiteindelijk opnieuw die
uitzondering in de laatste 10 jaar na de census van 2001.
Het is nog belangrijker om te bekijken hoe die groeispurt van de laatste 10 jaar in absolute
aantallen een ongeëvenaarde groei heeft meegebracht van de Belgische bevolking. Die is in
die periode met meer dan een miljoen mensen aangegroeid, de grootste absolute groei die
België ooit meemaakte. Daar staan we niet altijd bij stil.
- 11 Op een cartografisch plan zien we dat de periode 1970-1980 nauwelijks groei toont: 7 mensen
per vierkante kilometer. We zien ook een duidelijke suburbanisatie. De steden lopen leeg:
Antwerpen, Gent, Brussel, Luik en Charleroi springen er duidelijk uit. Het suburbane gebied
rond de steden groeit. Mensen trekken naar de steden om er te werken, maar gaan rond de stad
wonen. België kent nauwelijks nog bevolkingsgroei door de migratiestop van 1973, maar zeker ook door het einde van de babyboom.
In het volgende decennium zien we de trage groei evolueren tot bijna een nulgroei: vier mensen per vierkante kilometer over 10 jaar. De ontvolking van de steden gaat in die periode wel
verder. Veel overheden beginnen aan de alarmbel te trekken. Politici worden zich bewust van
de problemen met de steden, maar de bevolkingsstagnatie is een algemeen probleem.
In de volgende 10 jaar groeit de bevolking ook nauwelijks, maar is er wel al een ommekeer in
Brussel. Antwerpen en Gent boeten nog steeds aan bevolking in. Pas in de laatste 10 jaar zien
we een totaal nieuw verschijnsel: een hele sterke groei voor het hele land, maar vooral geconcentreerd in de steden.
En als we dan kijken hoe de groei zich manifesteerde gedurende de laatste 25 jaar in Brussel,
dan kunnen we eerst het saldo van de binnenlandse migratie beschouwen. Brussel heeft altijd
mensen verloren ten opzichte van Vlaanderen en Wallonië. Er was dus een negatief migratiecijfer. Die negatieve interne migratiecijfers werden aangevuld door zeer lage internationale
migratiecijfers voor 1995. Dit gaf globaal een negatief migratiesaldo tijdens de jaren ’90. Pas
nadien wordt dit totale migratiesaldo positief.
De migratiesaldi verbergen in feite een deel van de werkelijkheid, want het gaat over een uitwisseling van mensen. De interne migratiesaldi, waarvoor we een verlies van ongeveer
13.000 Brusselaars per jaar vaststelden, verbergen een stroom van ongeveer 35.000 mensen
die vertrekken uit het Brussels hoofdstedelijk gewest en 22.000 mensen die naar Brussel komen. Er is een jaarlijkse uitwisseling.
Er kwam een verschuiving van klassieke suburbanisatie voor de jaren ’90 naar demografische
groei. De uitwisseling is zeer dynamisch. Nieuwe jonge mensen worden naar Brussel gebracht. De emigratie uit Brussel is ook zeer gemengd, want een deel van de internationale
migranten zullen doorstromen naar het suburbane. We zien nu geen ontvluchting van de stad
meer, maar een demografische druk die zich over de grenzen van de gewesten en steden manifesteert.
Als we kijken naar de samenstelling van de migratiestromen, dan zien we dat mensen op elke
leeftijd Brussel verlaten. Anderzijds komen er ook op elke leeftijd mensen in Brussel wonen.
Er is geen typische leeftijd waarop men naar de stad komt. Het patroon vormt echter een
overconcentratie van jonge mensen, want vooral zij komen naar de stad. Migratie in het algemeen is een fenomeen van jonge mensen, aangezien vooral twintig- of dertigjarigen zullen
migreren. Het positieve saldo van jonge mensen in de stad zal zijn effect niet missen op demografisch vlak.
Het gevolg voor het Brussels hoofdstedelijk gewest wordt duidelijk indien we de cijfers van
vandaag vergelijken met die van 1961. In 1961 was de gemiddelde leeftijd in België 35,5 jaar.
In 2011 was de gemiddelde leeftijd gestegen tot 41 jaar. Nemen we een typisch Brusselse
gemeente zoals Schaarbeek, dan stellen we vast dat de gemiddelde leeftijd in 1961, 40 jaar
was. Momenteel is die echter gedaald tot onder het gemiddelde Belgisch cijfer in 1961. Dit is
- 12 een verandering die natuurlijk niet zonder gevolgen blijft inzake natuurlijke demografische
evoluties. Het sterftecijfer zal dalen en het geboortecijfer zal stijgen. Puur door de samenstelling van de Brusselse bevolking naar leeftijd krijgen we een enorme toename van het aantal
geboorten. Dit resulteert op lange termijn in een overschot van geboorten ten opzichte van het
aantal sterftes. Jaarlijks loopt dit op tot een overschot tussen 9.000 en 10.000.
Dit is een groei die niet onmiddellijk zal ophouden, zelfs indien de migratie stopt. Natuurlijke
demografische evoluties zoals sterftes of geboorten evolueren veel langzamer. De migratie
aan de ene kant en de natuurlijke groei aan de andere kant verklaren samen de groei die we
vandaag vaststellen.
Wat zijn daarvan de onderliggende oorzaken? Ik denk dat we ook oog moeten hebben voor
diepgaande economische en maatschappelijke processen, die zeer geleidelijk verlopen. We
merken deze processen niet echt op, tenzij we er bewust bij stil staan. 25 jaar VGC is een
goede aanleiding om dat even te doen.
Op de eerste plaats is er de migratie, die we de laatste tijd hebben gemerkt. Ze heeft op een
aantal vlakken veranderingen teweeggebracht. De migratie is echter meer en meer een nieuwe
migratie, die zich plaatst in een globaal migratiepatroon. Ik zou iedereen willen aanraden om
eens te gaan kijken naar een recent artikel uit Science, met linken naar een website waarop de
globale migratiestromen kunnen worden geraadpleegd. We zien dan dat het patroon tussen
2005 en 2010 ongeveer hetzelfde is als 10 jaar eerder, maar wel met enorme verschillen tussen de continenten. We zien overal ingaande en uitgaande stromen, met op de eerste plaats
belangrijke inkomende stromen in de Verenigde Staten en Europa. De belangrijkste uitgaande
stromen komen uit Zuid-Azië, Afrika en Latijns Amerika. Het globale beeld is echter dat er
onderling een grote beweeglijkheid is. Een belangrijk migratieaandeel bestaat ook uit Europeanen die naar andere continenten gaan. De hele wereld kent belangrijke migratiestromen.
Eenzelfde patroon konden we terugvinden op een moment dat de wereld begon met de grote
migratiestromen. Toen was de migratie beperkt tot Europa, de Verenigde Staten en de nieuwe
kolonies. Vandaag neemt de hele wereld deel aan migratieprocessen.
Er zijn elementen die daarbij een rol speelden, zoals de oorlogen die asielmigratie op gang
brachten. Het is reeds ter sprake gekomen dat vluchtelingen uit Syrië en Afghanistan in Brussel terecht komen. Wat Brussel betreft mogen we niet onderschatten wat de impact is geweest
van de Europese Unie en voornamelijk de eenmaking van de Europese markt na het Verdrag
van Maastricht. Vroeger hadden we een economische ruimte die zich beperkte tot België,
waarbij werknemers vanuit Vlaanderen en Wallonië naar Brussel trokken om werk te zoeken.
Met de eengemaakte economische ruimte die zich bevindt binnen het geheel van Europa is het
voornamelijk de economie die voor meer dan 2/3 van de migratiestromen verantwoordelijk is
in Brussel.
We kunnen daarbij opmerken dat Europa op sociaal gebied nog deficitair is om tot goede begeleiding van die stromen te komen. Het resultaat is echter wel dat er in België een enorme
toename kwam van het aantal migranten in de voorbije 10 jaar. Deze migratie werd gestuwd
door onze economie. De Belgische economie kon deze migranten opnemen omdat zij een
motor was binnen de Europese context.
Als we de evolutie van de werkloosheid, de inactieven en de tewerkgestelden bekijken, dan
zien we een vrij sterke stijging van arbeidsplaatsen. Deze wordt vaak over het hoofd gezien.
We zijn van 3.960.000 arbeidsplaatsen naar meer dan 4.500.000 gegaan tijdens de afgelopen
- 13 15 jaar. Die stijging van arbeidsplaatsen is de enige manier om te begrijpen hoe het komt dat
de migratie naar België zo belangrijk was. Anders is niet te begrijpen waarom de werkloosheid niet enorm is gestegen.
We kunnen dit perfect weergeven op een Europese kaart. Wanneer we de cijfers van 2007
oproepen, dan zien we een concentratie van inkomende migratie bij de Keltische tijger. Ook
Barcelona heeft op dat moment een migratiecijfer dat 2 % overstijgt. Daartussen zien we België met een matige migratie van ongeveer 1 %. Overal zien we de centra van economische
groei. Kijken we echter naar een kaart met recente cijfers, dan zien we dat de Keltische tijger
is verdwenen. Ook de migratie in Spanje is veranderd. Migratie kan onder invloed van economische evoluties en politieke beslissingen snel veranderen. Voor België zien we een aangehouden migratie die ook samenhangt met de relatief goed presterende Belgische economie
in een context van crisis.
Uiteraard mogen we voor Brussel het belang van de internationale instellingen niet vergeten.
Voor Brussel, en bij uitbreiding voor België, zijn deze instellingen een belangrijke motor voor
tewerkstelling. Rechtstreeks aangestelde mensen hebben nood aan verschillende ondersteunende diensten. Dit allemaal samen geeft aanleiding tot een nieuwe cartografie van Brussel
wat betreft de samenstelling van nationaliteiten. Deze kaart wordt steeds diverser. Dat is het
verschil tussen de nieuwe en de oude migratie. De oude migratie na de Tweede Wereldoorlog
was in essentie een arbeidsmigratie die van bovenaf werd georganiseerd en geconcentreerd
was rond de landen van het gebied rond de Middellandse Zee. De nieuwe migratie is diverser,
heterogener en internationaal geworden. Ze is individueel gestuurd, door mensen die zoeken
naar een betere toekomst.
Ook de economie is snel veranderd. In België was de tertiaire sector nauwelijks ontwikkeld,
want de economie was voornamelijk op industrie gebaseerd. Dit evolueert naar een economie
die in essentie een diensten- en kenniseconomie is. Ook dit heeft zijn weerslag op Brussel.
Historisch gezien was Brussel de belangrijkste industriestad van het land. In 1960 werden in
Brussel meer dan 160.000 arbeiders tewerkgesteld. Vandaag zijn er slechts 50.000 mensen in
de secundaire sector tewerkgesteld, waarvan de helft in de bouwsector. Er is een totaal nieuwe
samenstelling van de economie. De nieuwe economie is minder dan we denken een deïndustrialisatie, maar de industrie wordt dermate productief dat zij steeds minder mensen moet
tewerkstellen. In globale output overstijgt de industrie nog steeds die van de jaren ’60. Het
overgrote deel van de tewerkstelling is nu echter geconcentreerd in de ondersteunende diensten en de kennissectoren die de economie aandrijven.
Dit heeft ook gevolgen voor het onderwijs, wat een andere grote evolutie is die we de laatste
tijd hebben meegemaakt. Hiervoor kijken we naar de evolutie van het onderwijsniveau van de
actieve bevolking, tussen 25 en 64 jaar. Ik neem Sint-Pieters-Woluwe als voorbeeld van een
Brusselse gemeente. In deze gemeente woont het hoogste aandeel gediplomeerden van het
hoger onderwijs. Dat was al zo in 1961, wat te maken heeft met de specifieke functies van de
hoofdstad. In 1961 was 7% van de Belgische bevolking hoger opgeleid, tegenover een kwart
van de bevolking in Sint-Pieters-Woluwe. Dit steeg gedurende de jaren. De laatste bevraging
uit 2001 toont dat 1/3 van de Belgische bevolking hoger opgeleid is. In Sint-Pieters-Woluwe
was dit echter 66 %. We zien vandaag dat meer dan 50 % van de jongeren hogere studies aanvat. Voor vrouwen is dit zelfs meer dan 60 %. Er is een enorme evolutie naar een kenniseconomie, die zich ook zal vertalen in de nieuwe stedelijkheid.
- 14 We kunnen de vergelijking maken tussen 19 tot 24-jarigen die in 2001 ergens in België hoger
onderwijs volgden en hun woonplaats 10 jaar later. We zien duidelijk dat hoger opgeleiden in
de eerste plaats opnieuw naar de steden zullen verhuizen, maar ook naar kenniscentra zoals
Leuven, Louvain-la-Neuve en Namen. Die evolutie zal zich ook vertalen in een nieuwe urbanisatie.
Ook de mobiliteit speelt een zeer belangrijke rol. We organiseren die mobiliteit deels zelf. De
oude paardentram heeft voor een deel de migratie- en pendelpatronen rond Brussel bepaald.
De nieuwe mobiliteit, met nadruk op het individuele vervoer, zorgde voor het onstaan van de
suburbanisatie en de vlucht uit de stad. De nieuwe mobiliteit werd dusdanig aangezwengeld
dat de stad onleefbaar werd, wat de vlucht uit de stad nog versterkte. Die mobiliteit is vandaag
naar een soort immobiliteit geëvolueerd. De vraag is nu hoe we die radicaal moeten herdenken. Er is een terugkeer naar de stad. Misschien moet de mobiliteit ook ons denken over de
stad beïnvloeden.
Brussel, stad van de toekomst? Als we kijken naar de evolutie van Brussel gedurende de afgelopen 25 jaar, dan denk ik dat wat Edward Glaeser schrijft over New York deels ook van toepassing is op Brussel. Het is duidelijk een stad die voor een deel past in de nieuwe evolutie
van stedelijkheid. Daar hebben voor een groot deel Brusselse bewoners toe bijgedragen. Ik
neem als voorbeeld de Sint-Gorikshallen, maar ik had tientallen andere plaatsen kunnen kiezen. Wijkverenigingen en bewoners zijn er opgekomen opdat die stadsdelen zouden bewaard
en bewoonbaar blijven.
Natuurlijk is de grote vraag hoe de politiek daarmee is omgegaan. In het algemeen kan men
zeggen dat de leefbaarheid van de Brusselse binnenstad er enorm op vooruit is gegaan. De
leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Brussel evolueerden omdat ook de politiek, ondanks
alle meningsverschillen over de concrete uitwerking, evolueerde naar een nieuwe visie op de
stad. Ik denk dat vandaag alle partijen anders kijken naar de stad dan 25 jaar geleden. De stad
als leefstad staat overal hoog aangeschreven. Het is geen toeval dat de VGC dat ook als cruciaal punt in haar programma heeft opgenomen. Ik vermeld dit niet omdat hier zoveel politici
zitten, want ik zal het belang van de politiek ook tijdens andere voordrachten beklemtonen.
De interactie tussen politiek en wat er leeft bij de bevolking is belangrijk.
Er zijn natuurlijk een aantal factoren waarop de politiek heel weinig vat heeft. De ligging van
Brussel, het toeval en de geschiedenis die ons in de huidige situatie heeft gebracht, spelen
allemaal een belangrijke rol. De ligging en de geschiedenis van Brussel verklaren vandaag ten
dele dat het bruto nationaal product per inwoner in het Brusselse arrondissement en wat daarbij aansluit tot het hoogste van het land behoort.
Op basis van de cijfers tussen 1995 en 2007, net voor de crisis, zien we dat de evolutie zich in
de eerste plaats in Brussel, Vlaams-Brabant en een deel van Brussel-Halle-Vilvoorde concentreert. Een belangrijke economische groeipool zal er bijgevolg voor zorgen dat de kennis die
nodig is voor de kenniseconomie, zich hier zal concentreren. De vraag moet nu op een geheel
nieuwe manier worden gesteld: hoe organiseren we die grote, nieuwe, Brusselse stedelijke
ruimte?
Men zegt soms dat er zoveel niet-Brusselaars naar Brussel komen werken. Men moet die kijk
op de stad als geïsoleerd eiland echter durven te overstijgen. De niet-Brusselaars zijn in essentie immers voor een groot deel mensen die in de randstedelijke regio, rondom de Brusselse
agglomeratie, wonen. Kijk bijvoorbeeld naar Dilbeek. Ongeveer van de helft van de actieve
- 15 Dilbekenaars komt naar Brussel werken. Men moet oog hebben voor de gehele invulling,
want die heeft immers ook een invloed op de welvaart.
De welvaartsindex heeft zich opnieuw geconcentreerd rond Brussel. Al het suburbane, al wat
gedurende de voorbije 20 tot 30 jaar werd gecreëerd, is essentieel geweest om de welvaart
rond het Brussels hoofdstedelijk gewest te concentreren.
Als men al de nieuwe evoluties in ogenschouw neemt kan men niet altijd spreken van een
stadsvlucht. Mensen vestigen zich daar waar ze aangepaste woongelegenheid vinden. De
grenzen van het gewest worden uiteraard ten dele in onze hoofden gecreëerd. Ze worden
vastgelegd in wetten en in de manier waarop we met elkaar omgaan. Ik illustreer mijn stelling
aan de hand van een luchtfoto. Voor mensen die ergens wensen te wonen, is het verschil tussen Sint-Pieters-Woluwe, Kraainem en Wezembeek eigenlijk niet zo groot. Zij gaan na waar
er een betaalbare woning is en ze zich niet al ver van de stad en van hun werk bevinden.
Men moet veel meer nagaan op welke wijze Brussel kan samenwerken met het ommeland.
Alleen al vanwege de mobiliteit moet men uitgaan van een globale kijk. Het is geen probleem
van Brussel of van Vlaams- en Waals-Brabant alleen. Het is een probleem dat in zijn globaliteit moet worden aangepakt.
De mobiliteit is maar één element. Men moet ook af en toe eens durven dromen op welke
manier men de leefbaarheid van de stad wenst te herorganiseren. Onze voorouders deden dit
al. Toen ze de Zenne hebben gedicht deden ze dit omdat ze droomden van een betere toekomst voor de mensen die toen in Brussel woonden. Ze wilden dat bepaalde ziektepatronen
zouden worden gebannen uit de stad en dat het de Brusselaars beter zou vergaan op gezondheidsvlak. Verder werd er ook een rioleringssysteem aangelegd. Misschien moeten we dit
alles echter op een bepaald ogenblik in vraag durven stellen. Zo durf ik te betwijfelen of de
Zennezot wel zo zot is. Moeten we niet eens nadenken op welke manier de stad een leefbare
stad kan worden en kan worden herdacht in functie van haar bewoners?
Ik kan dit illustreren aan de hand van het voorbeeld van de rivier Cheongyecheon, die door de
stad Seoul, Zuid-Korea, stroomt.
De stad Seoul alleen al telt evenveel inwoners als heel België. De bevolkingsdichtheid in Seoul ligt 3 keer hoger als in Brussel: bijna 18.000 inwoners per km². Ten tijde van president
Park werd de rivier gebettoneerd. Er was geen rivier meer. Vervolgens werd er midden in de
stad een autoweg boven de voormalige rivier aangelegd. In 2003 werd echter besloten om de
rivier terug open te leggen. Misschien was dit een dwaas idee: het leidde tot heel wat discussie en het kostte bovendien handenvol geld. Er kwam enorm veel kritiek op het reusachtige
budget. Als men vandaag echter door Seoul rijdt of stapt, ziet men nog steeds veel hoogbouw.
De stad zelf heeft echter, onder meer door de heraanleg van de rivier, een totaal nieuw patroon gekregen. Ik beweer hier niet dat men de Zenne opnieuw moet openleggen, maar het
kan een optie zijn. Ik ben altijd vrij enthousiast geweest over de ideeën van de mensen die
actief zijn binnen de Zennezot.
Ik ben ervan overtuigd dat men moet durven de stad te herdenken in functie van haar leefbaarheid. De maatstaf bij uitstek hierbij zijn de kinderen. In Seoul hebben de kinderen niet
veel speelruimte. De stad is hierover echter opnieuw aan het nadenken. Men bouwt er fonteinen opdat kinderen opnieuw vrij in het water zouden kunnen spelen. Er staat geen verbodsteken en er zijn zelfs kleedkamertjes ingericht.
- 16 -
Het is cruciaal voor de stad dat men zich bekommert om de kinderen, want een stad op maat
van de kinderen is een stad die er is voor iedereen. Een ‘kinderstad’ is een echte ‘leefstad’.
Men moet zich telkens afvragen of men zijn kinderen in een bepaalde stad wil laten opgroeien. Biedt deze stad voldoende veiligheid? Is er hier voldoende groen en lucht? Heerst er een
goede sfeer? Met andere woorden: weerspiegelt deze stad de toekomst waarin ik mijn kinderen wil laten opgroeien? Dergelijke vragen moet men zich stellen als men zich wil bezinnen
over de manier waarop men de stad wil organiseren.
Er bestaat een onmiddellijk en evident verband tussen kinderen die in armoede opgroeien en
het onderwijsniveau van de ouders. Dit geldt overigens voor heel Europa. Kinderen die opgroeien bij ouders die het laagst mogelijke diploma behaalden, hebben 50% kans om in armoede op te groeien. Dit verband is zeer duidelijk aantoonbaar.
Er is echter ook een mogelijkheid om deze armoedespiraal te doorbreken. In de editie van 28
maart 2014 van het wetenschappelijk tijdschrift Science stond een interessant artikel over een
proef uit 1972 die wellicht nu niet meer zou kunnen plaatsvinden. In dat jaar had men in een
stad in de Verenigde Staten besloten om een test uit te voeren met 100 kinderen uit arme gezinnen. Voor 50 onder hen, die men lukraak had gekozen, had men besloten om hen gedurende een periode van 2 tot 3 maanden op te nemen in een preschools systeem. Daarna zouden ze
verder intensief worden begeleid in een echt schoolsysteem. De Verenigde Staten zijn natuurlijk Europa niet: er bestaat daar geen kleuteronderwijs dat aan het Belgische kan tippen. In
België staat het kleuteronderwijs op een behoorlijk niveau. Verder zijn hier ook crèches en
kinderopvang. Uit dit experiment bleek echter dat er, op de leeftijd van 3 jaar, al een duidelijk en uitgesproken verschil vast te stellen was tussen de 50 kinderen die opgenomen waren
in een crèche en een opvangsysteem en de 50 kinderen die bij hun, meestal alleenstaande,
arme moeders waren gebleven.
Op hun 18 bleek het gros van de 50 kinderen die waren opgegroeid in een opvangssysteem,
heel snel en met grote meerderheid hogere studies te kunnen aanvatten. Meer dan 40 jaar later
bleek dat wie behoorde tot de groep van 50 ‘uitverkorenen’ een lagere bloeddruk heeft en een
betere gezondheid heeft, met minder chronische ziekten dan de 50 anderen. Conclusie: de
investering in onderwijs is een cruciale hefboom om veranderingen teweeg te brengen in een
stad waarin, ten dele, armoede geconcentreerd is.
Vandaag kunnen we niet zeggen dat de stad verarmt doordat de rijkere bevolkingsgroepen de
stad ontvluchten. We zijn in een nieuwe situatie van stadsgroei aanbeland. Er zijn nog steeds
mensen die besluiten om buiten de stad te gaan wonen. Er zijn echter ook mensen die bewust
opteren om in de stad te komen wonen. Momenteel is er een veel grotere mix van mensen die
bewust voor de stad kiezen. Dit is duidelijk te zien aan het bebouwde weefsel van de stad.
Precies om er te kunnen gaan wonen en er dergelijke woningen te kunnen verwerven, heeft
men voor dergelijke weefsels grotere inkomens nodig.
Er is echter ook sprake van armoedeconcentratie. Er komen mensen naar de stad die op de
rand van de maatschappij leven. Niet alleen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest maar
wellicht voor heel onze maatschappij is hier een taak weggelegd. De angsten moeten meer
naar een toekomst worden georiënteerd. Het voorbeeld van de Amerikaanse stad toont aan dat
die toekomst vandaag in Brussel wel degelijk mogelijk is voor alle kinderen. (Applaus)
- 17 De meerwaarde van Brussel voor Vlaanderen
(zie tabellen als bijlage)
Professor Dr. Machteld De Metsenaere (VUB).- Met dankbaarheid en enige verbazing aanvaardde ik de uitnodiging om vandaag op deze feestelijke zitting ter gelegenheid van de 25 e
verjaardag van de Vlaamse Gemeenschapscommissie de meerwaarde van Brussel voor
Vlaanderen te duiden.
Verbazing omdat de uniciteit van Brussel en de meerwaarde voor Vlaanderen reeds vaak werd
uitgesproken en beschreven, onder meer door de vorige spreker. Het blijft echter noodzakelijk
om ze te herhalen.
Van het uniek karakter van Brussel hoef ik weinigen te overtuigen. Brussel is tenslotte de
hoofdstad van België, eveneens de hoofdstad van de Franse Gemeenschap en van Vlaanderen,
het politiek centrum binnen de Europese Unie en de vestigingsplaats van tal van internationale organisaties. We kunnen zonder overdrijving spreken van een meerlagige stad en een
meervoudige hoofdstad. Brussel heeft zich in de voorbije decennia op een dergelijke wijze
ontwikkeld dat haar positie ten aanzien van andere Vlaamse en Belgische steden nog uitzonderlijker is geworden. Aan deze ontwikkeling zijn zowel schaduwkanten als kansen voor
Brussel én voor Vlaanderen verbonden. Ik beperk me tot enkele hoofdlijnen, waarvan er hier
al een aantal zijn opgesomd. Vervolgens zal ik schetsen op welke wijze grootstedelijke ervaringen zich vertalen in een groot aantal good practices met meerwaarde voor Vlaanderen.
Zoals de global cities index van Kearney illustreert, behoort Brussel tot de top 10 van wereldsteden. Deze global cities index vat de invloed van een stad samen qua economische activiteit,
human capital, informatieuitwisseling, cultuur en politiek. Eén zaak is duidelijk: in tegenstelling tot andere steden van Vlaanderen wordt Brussel beschouwd als een wereldstad met een
belangrijke invloed op de wereldpolitiek. Brussel is een knooppunt, een belangrijke schakel in
de netwerken die een geglobaliseerde wereldeconomie vormen. Behalve Londen en Parijs
staat er ook geen enkele andere Europese stad in deze top 10 en in de top 20 komen enkel
steden als Wenen, Madrid en Berlijn voor. De ULB-stadsgeograaf ²Christian Vandermotten
maakt wel een kanttekening bij de positie van Brussel. Hij betitelt ze als een 'onvolledige'
wereldstad. Het globaal economisch belang van Brussel is aanzienlijk als de vestigingsplaats
van lobbygroepen van multinationals en dergelijke, wegens de aanwezigheid van Europese
instellingen en ook als politiek centrum en als informatienetwerk. Brussel presteert echter
minder op het vlak van research & development. Dit heeft niets te maken met een gebrek aan
wetenschappelijke activiteiten in Brussel, wel integendeel: Brussel is veel belangrijker als
kenniscentrum dan haar perceptie aangeeft. Het heeft echter te maken met de afwezigheid van
maatschappelijke zetels van grote wereldbedrijven in België en van Belgische bedrijven ‘tout
court’.
Tot in de jaren 60 van de 20e eeuw - professor Patrick Deboosere heeft het al verteld - was
Brussel economisch belangrijk omwille van haar tertiaire functies, verbonden aan haar hoofdstedelijke rol, haar rol als financieel centrum en als economische zetel sinds de 19e eeuw.
Daarnaast was ze ook de grootste industriële stad van het land. Vanaf de jaren 60 van vorige
eeuw werd een sterk ‘desindustrialiseringsproces’ ingezet, dat deels gecompenseerd werd
door een delokalisatie van de industrie naar de Vlaamse Rand rond Brussel en door de ontwikkeling van de tertiaire en vooral de financiële sector in Brussel. Deels, want de industriële
tewerkstelling in Brussel, Waals- en Vlaams-Brabant samen liep tussen 1970 en 1990 sterk
- 18 terug. Bovendien heeft het Belgisch grootkapitaal zich teruggetrokken uit de industrie en resten er maar weinig Belgische banken meer. Van de 2.000 belangrijkste wereldfirma's waren er
in 2006 12 Belgische en daarvan waren er 9 in Brussel gevestigd. België controleerde dus
maar 0,54% van het zakencijfer van de 2.000 grootste firma's ter wereld. Daarvan moet Brussel het niet hebben.
Op het vlak van de huisvesting van agentschappen van de Verenigde Naties en ngo’s bekleedt
Brussel wereldwijd dan weer wel een plaats in de top 2.
Brussel profileert zich als wereldstad met een politieke rol en als informatienetwerk. Rekening houdend met het aantal lobbyisten en geaccrediteerde journalisten is Brussel, samen met
Washington, de belangrijkste politieke wereldhoofdstad. Naast de Europese instellingen hebben ook andere internationale organisaties hier hun zetel. Het is één grote vestigingsplaats van
diplomatieke vertegenwoordigingen en heel wat professionele organisaties. Brussel is het
jaarlijks toneel van tal van conferenties die, als ze al niet internationaal zijn, toch een internationaal publiek aantrekken. Er worden er hiervan jaarlijks meer dan 70.000 georganiseerd.
Meer dan de helft van die congressen wordt door een Europese instelling georganiseerd en
ongeveer 14% door internationale organisaties en verenigingen. 115.000 mensen doen jaarlijks Brussel aan voor internationale activiteiten. Indien de afgeleide effecten in rekening
worden gebracht, schat men dat 14% van de Brusselse werkgelegenheid rechtstreeks of onrechtstreeks het gevolg is van de aanwezigheid van de internationale instellingen.
Dit alles gaf - en geeft - bovendien heel wat economische impulsen aan een gebied binnen de
ruit Gent - Antwerpen - Leuven - Brussel. De vervlechting van Brussel met zijn uitdijend hinterland is erdoor versterkt. Deze unieke positie van Brussel houdt een belangrijke meerwaarde
in voor Vlaanderen. De productie van rijkdom door Brussel gebeurt immers in wisselwerking
met het omliggend randgebied. Op het colloquium De Internationalisering van de Vlaamse
Rand rond Brussel, dat BRIO in 2012 met steun van de Vlaamse overheid en de provincie
Vlaams-Brabant organiseerde, zette professor-emeritus Jan Degadt, van de HUB en lid van
BRIO, uiteen hoe de internationalisering van de Rand eveneens factor is van de specifieke
aanwezigheid van Brussel.
Het gros van de door Brussel geproduceerde rijkdom wordt door pendelaars gemaakt. Twee
derde van die pendelaars komt uit Vlaanderen, vooral uit Vlaams-Brabant en OostVlaanderen. Zij spenderen een groot gedeelte van hun leven in Brussel, geven mee vorm aan
Brussel, komen ook vaak in Brussel om zich te ontspannen, maken gebruik van het cultuuraanbod in Brussel, maar ze worden vaak niet gehoord in het Brussels verhaal. Hoe dan ook,
deze pendel zorgt voor een transfer van inkomens richting Vlaanderen en een bijdrage tot de
welvaart van Vlaanderen in het algemeen en de Brusselse Rand in het bijzonder, hetgeen dan
weer aanleiding geeft tot politieke discussies en tot een vraag voor compensaties. Brusselse
inwoners en politici vinden dat ze enkel de lasten overhouden in de vorm van verkeerscongestie, drukte, sociale en veiligheidsproblemen enzovoort, maar niet de lusten. Met de inkomsten
van de pendelaars verdwijnt immers ook de fiscale slagkracht, die het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest nodig heeft om meer inkomsten te verwerven. Dit geldt trouwens ook voor de expats,
die vaak wel in de duurdere gemeenten van Brussel wonen en er een inkomen verwerven,
maar die hier evenmin belastingen betalen. Internationalisering betekent dus duidelijk niet
enkel een succesverhaal voor Brussel.
Een en ander heeft ook een grote bevolkingsgroei teweeggebracht, waarbij een natuurlijke
aangroei gecombineerd met een positief migratiesaldo een grote rol speelt. Dit heeft geleid tot
- 19 een sterk internationaal profiel van de Brusselse bevolking. Bij het begin van deze eeuw werd
al een derde van de Brusselse bewoners in het buitenland geboren. In het licht van de beperkte
schaal van Brussel en de sterke bevolkingsgroei zet deze evolutie niet alleen Brussel onder
druk, maar ook de brede Vlaamse Rand. Dit leidt tot intense migratie in de richting van de
groene Rand, maar deze migratieprocessen gaan ook gepaard met een sterke ruimtelijke differentiatie, zowel binnen Brussel als in de Vlaamse Rand. Jonge gezinnen die het zich kunnen
veroorloven, zoeken goedkopere huisvesting in groenere gemeenten en verzekeren zo tegelijk
de demografische verjonging van Vlaanderen. De armere gezinnen blijven achter in Brussel
en zijn niet gewapend, noch met een opleiding in het algemeen, noch met elementaire talenkennis in het bijzonder, om in de expansieve sectoren tewerkgesteld te worden. Dit heeft zeer
hoge Brusselse werkloosheidscijfers tot gevolg. De groeiende uitgaande pendel vanuit Brussel
richting Vlaanderen getuigt gelukkig van het besef dat ook hier een belangrijke economische
belangenconvergentie tussen Brussel en Vlaanderen schuilt.
Dat Brussel enerzijds een bron van rijkdom is geworden, ook voor Vlaanderen, maar dat anderzijds een groot gedeelte van zijn bewoners niet mee profiteert van die voortgebrachte rijkdom, is een van de aspecten van wat men omschrijft als de ‘stedelijke paradox’. Brussel is een
‘tewerkstellingsmachine’ voor Vlaanderen, die hoog opgeleide arbeidskrachten aanzuigt, terwijl een groot deel van de bevolking ondergekwalificeerd is. Die scherpe sociale tegenstellingen uiten zich eveneens in een ruimtelijke segregatie tussen gemeenten en wijken binnen het
gewest. Dit is uiteraard geen recent fenomeen, maar het wordt door de internationalisering
wel versterkt. De oude centrale wijken langs het kanaal en in de eerste gordel rond de vijfhoek
vertonen een hoge concentratie van armoede en werkloosheid. De zuidoostelijke en zuidwestelijke gemeenten van het gewest profileren zich verder als residentiële zones. Hoewel dit niet
zo wordt gepercipieerd, zijn Brussel en de Vlaamse Rand niet alleen economisch en functioneel sterk vervlochten, ze zijn ook bondgenoten waar het op de effecten van deze internationalisering aankomt. Deze internationalisering versterkt er net zoals in Brussel de sociale tegenstellingen en de ruimtelijke segregatie en legt omwille van haar aantrekkelijkheid precies
druk op mobiliteit en milieu. De ontwikkeling van Brussel tot een global city is onlosmakelijk
verbonden met die van Vlaanderen. Brussel en Vlaanderen delen duidelijk economische, sociale en andere lusten en lasten.
Dan is er nog het linguïstische aspect. Prof. Dr. Rudi Janssens heeft reeds duidelijk geschetst
wat de impact is van de recente maatschappelijke transformatieprocessen op de taalverhoudingen in Brussel. Van voortschrijdende verfransing van Nederlandstaligen, zoals we die in
de 19e eeuw tot midden 20e eeuw kenden, is er eigenlijk nauwelijks meer sprake. We merken
wel een evolutie naar meertaligheid, met het Frans weliswaar in een hoofdrol, maar eveneens
met een groeiend succes van het Engels en met een sterke rol voor sommige migrantentalen.
Bovendien doet wat zich aan taalverschuiving heeft voorgedaan in Brussel, zich nu ook voor
in Vlaanderen. Vooral in de Rand wordt men de laatste jaren in sneltempo geconfronteerd met
de influx van anderstalige gezinnen. In het schooljaar 2009-2010 bedroeg het aandeel kleuters
met een andere thuistaal dan het Nederlands in de Nederlandstalige basisscholen er immers al
36% en het aandeel leerlingen in de lagere school reeds 28%. Dit heeft tot heel wat pessimistische inschattingen geleid, waarbij voorbij werd gegaan aan de integratiekracht van het Nederlandstalig onderwijs. Het zullen immers uiteindelijk de kinderen zijn die zullen uitstromen
uit het Nederlandstalig onderwijs, die een graadmeter zullen vormen voor de mate waarin zich
een taalverschuiving heeft voorgedaan ten nadele van het Nederlands. Het is ook het Nederlandstalig onderwijs in Brussel dat heeft aangetoond hoe verschillende etnische en taalkundige groepen in de samenleving bereikt kunnen worden én verleid om Nederlands te leren. Het
- 20 Nederlandstalig onderwijs in Brussel is een zeer efficiënt instrument gebleken om bevolkingsgroepen met een migratieachtergrond te integreren.
Het taalbarometeronderzoek benadrukte eveneens de bepalende rol van het Nederlandstalig
onderwijs voor de identificatie met het Nederlands: maakt het onderwijs van de anderstalige
instromers geen nieuwe Vlamingen, het maakt er wel nieuwe Nederlandstaligen van, die zich
identificeren met Brussel, met de ruimte die ze delen met andere bevolkingsgroepen. Franstalige onderzoekers benadrukken vaak dat er weinig andere plaatsen en gelegenheden zijn waar
Brusselse kinderen zo intens de kans krijgen tot een open kijk op talen en op samenleven als
in het Brussels Nederlandstalig onderwijs. Het Brussels Nederlandstalig onderwijs is, na jaren
van achteruitgang, een succesverhaal geworden met de duidelijk sterke financiële steun van
de Vlaamse Gemeenschap en door zich te richten op Franstalige en vervolgens anderstalige
leerlingen. Het aanbieden van kwaliteitsvol onderwijs, gekoppeld aan het perspectief van uit
te stromen als tweetalige – wat het Franstalig onderwijs in de hoofdstad nooit heeft gerealiseerd – vormden daarbij het lokmiddel. Door de gewijzigde samenstelling van de Brusselse
bevolking veranderde uiteindelijk ook de aard van de uitstroom en levert dit onderwijs uiteindelijk meertalige en multiculturele jonge burgers af. In het schooljaar 2012-2013 werd bijna
de helft van het secundair onderwijs bevolkt door meisjes en jongens die thuis niet met het
Nederlands in contact kwamen.
Uiteraard kunnen we niet blind zijn voor de keerzijde van de medaille. In het kleuter- en basisonderwijs vormen Nederlandstalige kinderen een kleine minderheid. Dit geeft aanleiding
tot vragen over in welke mate dit Nederlandstalig onderwijs nog dient uit te breiden om anderstalige en Franstalige kinderen op te vangen en of er geen minimumaantal Nederlandstalige kinderen nodig is om een zekere kwaliteit te garanderen. Hoe kan met andere woorden
meertaligheid gepromoot blijven zonder het kwaliteitslabel en het Nederlandstalig karakter te
verliezen? Nederlandstalige kinderen vormden uiteindelijk het onderwerp van politieke discussie en aanleiding tot de aanpassing van de voorrangsregels voor Nederlandstalige kinderen, wat op zijn beurt weer leidde tot spanningen met de Franstalige gemeenschap. Het Brussels onderwijs ontsnapt bovendien niet aan de dualiteit van de Brusselse maatschappij,wat
zich vertaalt in sterke schoolse verschillen en globaal in een gemiddeld prestatieniveau dat
voor het Brussels Nederlandstalig onderwijs sterk onder dat van Vlaanderen ligt. In Brussel
heeft 56% van de tieners al eens een jaar gedubbeld op school, in Vlaanderen gaat het ‘maar’
om 29%. Eén leerling op 5 en 1 leerlinge op 6 verlaat het Brussels Nederlandstalig onderwijs
zonder diploma en dat is bijna het dubbele van Vlaanderen. Vooral anderstalige, allochtone
leerlingen doen het slechter: 4 op 10 verlaten de school zonder diploma.
Zoals gezegd heeft alles te maken met enerzijds de zeer grote sociaal-economische kloof in
Brussel en anderzijds met de specificiteit van de taalsituatie. De combinatie van sociaaleconomische deprivatie en gering taalcontact zorgen ervoor dat leerlingen niet dezelfde eindtermen bereiken in het Brussels onderwijs als in Vlaanderen. Leerkrachten weten ook niet
steeds hoe al deze problemen aan te pakken. Daarvan getuigt de hoge rotatie van onderwijzend personeel in Brussel, die veel hoger ligt dan in Vlaanderen. De meeste leerkrachten komen uit Vlaanderen en willen blijkbaar het liefst terug naar hun geboortestreek.
Hoe dan ook, deze leerkrachten ontmoeten in Vlaanderen, inzonderheid in de brede Rand
rond Brussel, dezelfde problemen en omstandigheden als diegene die ze willen ontvluchten.
De aanbevelingen over het omgaan met meertaligheid, die 2 jaar geleden werden geformuleerd op het eerder vermelde congres over de internationalisering van de Rand, werden geformuleerd op basis van onderzoek in de Rand. Dit onderzoek werd voorafgegaan door ana-
- 21 loog onderzoek in Brussel, gegeven het feit dat de Brusselse scholen al veel eerder een gelijkaardige evolutie doormaakten. Als het regent in Brussel, druppelt het nadien in de rest van
Vlaanderen. Ook uit de projecten die nu opgestart worden in Brussel en in een aantal Vlaamse
steden kunnen de Brusselse Rand en de rest van Vlaanderen in de toekomst ongetwijfeld heel
wat leren. Ik vermeld hier graag het BRUTUS-project, Brusselse tutoren voor scholieren, van
de Universitaire associatie Brussel – VUB en EHB – dat zich richt op leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs met taal- en/of leertekorten en die een moeizame doorstroom in het secundair onderwijs kennen. Als tutoren treden zowel studenten uit de lerarenopleiding op als
studenten uit andere studierichtingen.
De tutees werken in kleine groepjes, niet enkel aan het verminderen van de leertekorten, maar
ook aan het verbeteren van de studie- en taalvaardigheden, aan het verhogen van het zelfvertrouwen en de motivatie. De tutees krijgen eveneens advies over een voorbereiding op de
overgang naar het hoger onderwijs. Ook voor de tutoren vormt BRUTUS veel meer dan enkel
een pedagogische uitdaging. Tijdens het tutoringtraject leren de tutoren werken in de specifieke Brusselse meertalige en multiculturele onderwijscontext, ontwikkelen ze hun sociale
vaardigheden en ontstaat er een verrijkende wisselwerking tussen de leefwereld van de tutoren en die van de tutees.
Uniek is dat BRUTUS en Tutorat Schola van de ULB dit academiejaar gestart zijn met een
pilootproject om tutoren uit te wisselen. Native speakers geven tutorsessies Nederlands in
Brusselse Franstalige partnerscholen en vice versa. Sinds 2006-2007, het startjaar van BRUTUS, werden in 17 verschillende scholen bijna 3.000 tutees door 550 tutoren begeleid. Analoge tutoringprojecten hebben ook elders in Vlaanderen het licht gezien, maar geen van die
projecten opereert in een context die vergelijkbaar is met de Brusselse wat de schaal van de
variatie in migratieachtergrond en taalcontext van tutees en tutoren betreft. Initiatieven zoals
BRUTUS kunnen helpen om een oplossing te bieden voor de groeiende discrepantie tussen
enerzijds het toenemend gebruik van de 3 contacttalen Nederlands, Frans, Engels en de eisen
van de arbeidsmarkt in Brussel en Vlaanderen en anderzijds de groeiende aanwezigheid van
jongeren die deze talen onvoldoende beheersen. Een good practice zoals BRUTUS verdient
meer opvolging en ondersteuning. Precies in de Brusselse universiteiten schuilen nog heel wat
expertise en mogelijkheden om aan kennisopbouw te doen over grootstedelijkheid en complexe situaties van meertaligheid en om de wetenschappelijke kennis hierover verder te bundelen en te valoriseren.
Nogmaals, Vlaanderen en zijn groeiende meertalige bevolking kunnen hier enkel wel bij varen. In tegenstelling tot het beeld dat hierover bestaat, is Brussel trouwens een belangrijk intellectueel centrum: naast de aanwezigheid van een aantal buitenlandse universiteiten zijn er
aan Nederlandstalige kant 5 instellingen van hoger onderwijs gevestigd en aan Franstalige
kant 19 instellingen. Volgens gegevens van 2012 zouden er 90.000 studenten verblijven in
Brussel, waarvan 1/3 aan Nederlandstalige instellingen. Geen enkele Belgische stad telt meer
studenten. In de ranking van Vlaamse studentensteden is Brussel de vierde grootste studentenstad, ook al wordt ze niet als dusdanig gepercipieerd. In het licht van haar internationale
rol en dito aantrekkingskracht, ook op buitenlands intellectueel kapitaal, en in het licht van
alle inspanningen van de Vlaamse overheid om de universiteiten in te schakelen in een internationaliseringsdynamiek, is de universiteitsstad Brussel de gedroomde poort naar de wereld,
de kortste weg naar de onderwijsinstellingen van de Franse Gemeenschap, naar buitenlandse
universiteiten en naar contact met studenten uit alle delen van de wereld. Deze samenwerking
verruimt ook de horizon van de Vlaamse wetenschappers. Ik geef een voorbeeld: BRIO, zelf
een consortium van onderzoeksgroepen uit de Vlaamse universitaire associaties in Brussel,
- 22 participeert in het BSI. Het Brussels Studies Institute, ontstaan vanuit een samenwerking tussen de Vrije Universiteit Brussel, de Université Libre de Bruxelles en de Université SaintLouis, is op korte termijn uitgegroeid tot een succesvol contact- en coördinatieplatform voor
academisch onderzoek over Brussel.
Wij delen onder meer een drietalige elektronische databank. Daarin zijn de referenties opgenomen met betrekking tot onderzoek over Brussel. Zo bereiken de Nederlandstalige onderzoeksresultaten nu ook een veel groter publiek van Franstalige en internationale collega's en
geïnteresseerden. Dit draagt bij tot ruimere internationale erkenning en intensere wetenschappelijke samenwerking. Het feit dat Brussel de enige global city is van België, attractief als
verblijfplaats van een internationaal en hoog opgeleide bevolking, is een troefkaart die de
Nederlandstalige instellingen van hoger onderwijs, met de hulp van Vlaanderen, meer moeten
kunnen uitspelen.
Hét Brusselse meerwaardeproduct bij uitstek is de taalbarometer. Op basis daarvan kreeg u al
een wetenschappelijk verantwoord en representatief beeld van 25 jaar taalevolutie door de
ontwerper van het instrument, doctor Rudi Janssens. Dit instrument is veel meer geworden
dan een reconstructie van taalgebruik of van 'wie spreekt welke taal met wie en wanneer'. De
link naar onderwijs, verenigingsleven, mediagebruik en vooral de aandacht voor identiteit en
de politieke consequenties van deze identificatie maken van deze taalbarometer het gedroomde beleidsondersteunend instrument voor geheel Vlaanderen. In de Vlaamse Rand heeft men
dit al begrepen. De randtaalbarometer verschijnt dit jaar voor het eerst. Wij hopen dat de snelle demografische, sociale en linguïstische ontwikkelingen in de rest van Vlaanderen, inzonderheid in een aantal grotere Vlaamse steden en kleinere centrumsteden in de Brusselse ruit,
andere Vlaamse overheden aanzet tot een gelijkaardig initiatief. De expertise is er al. Ze is
ontwikkeld in Brussel, voor de meerwaardezoeker uit Vlaanderen. (Applaus)
De Vlaamse Gemeenschapscommissie van de stad Brussel
Prof. Dr. Paul Van Orshoven (KUL).- Mevrouw de voorzitter, leden van de hooggeachte en
zeer aanzienlijke vergadering. Ik wil beginnen met u een gelukkige 25ste verjaardag te wensen. Ik heb geen slides of Powerpointpresentaties. Ik had maar één dia, een taart met 25 kaarsjes. Die kunt u zich wellicht zo ook wel voorstellen.
Ik dank u voor de eervolle invitatie. Als jurist van dienst is mij gevraagd om iets te zeggen
over de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Zoals u hebt gemerkt heb ik daarvan gemaakt:
‘De Vlaamse Gemeenschapscommissie van de stad Brussel.’
Waarom? Naar mijn smaak is er over de 25-jarige Vlaamse Gemeenschapscommissie niet
zoveel te zeggen. Ze is ongeveer de enige in het verhaal van de derde staatshervorming voor
Brussel van 1988-1989 die min of meer werkt. Wat werkt er niet? De rest van het institutionele kluwen.
Ik maak misbruik van de tribune om een lans te breken voor een alternatief waarin de Vlaamse Gemeenschapscommissie een nieuwe plaats kan krijgen. Ik was destijds nog optimistisch
over het Brusselse institutionele kluwen, maar het verdient geen schoonheidsprijs. Onze studenten kreunen eronder. Er is een gewest, een Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie,
gemeenschapscommissies, weliswaar met een hele reeks personele unies, maar vooral ook 19
gemeenten, 19 OCMW’s, 6 politiezones, een reeks intercommunales en een agglomeratie met
- 23 alle raadsleden, schepenen, burgemeesters tot en met ministers en staatssecretarissen. Dat is
niet zo simpel. Mao Zedong zei destijds: “Het heeft geen belang of een kat wit of zwart is, als
ze maar muizen vangt.” Dat is precies waar het schoentje wringt. In tegenstelling tot mijn
optimisme van 25 jaar geleden, vrees ik dat Brussel niet zoveel muizen vangt.
Ik zal niet in detail treden. Mijn voorgangers hebben al allerlei dingen gezegd. U bent ongetwijfeld beter op de hoogte dan ik. Vriend en vrijand zijn het erover eens dat Brussel maar
suboptimaal functioneert en zijn problemen nauwelijks onder controle krijgt. Bovendien is
Brussel wezenlijk en structureel niet in staat om voor zijn eigen financiering in te staan.
Aan die problemen is de vermelde versnippering van bevoegdheden over talloze instellingen
allicht niet vreemd. In verspreide slagorde zijn de uitdagingen van de moderne maatschappij
niet gemakkelijk op te lossen. Dat wordt zelfs in het regeerakkoord toegegeven. Ik citeer:
“Deze grote versplintering van bevoegdheden hindert in heel wat gevallen de efficiëntie en de
samenhang in het grootstedelijk beleid.” Dat doet me onwillekeurig denken aan een Engels
grapje. Toen men in Groot-Brittannië overwoog om net zoals op het continent rechts te rijden,
heeft men eerst een compromis geprobeerd. Daarbij probeerde men voorzichtig te beginnen
met de vrachtwagens alleen. U kunt zich voorstellen dat zulks niet echt efficiënt is.
Wat moeten we doen? Als versplintering het probleem is dan ligt het voor de hand dat we die
versplintering ongedaan maken. Dat heet integratie van het Brusselse bestuur. De meeste collega’s en auteurs zeggen dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet worden geconsolideerd. Het is inderdaad gemakkelijker de bestaande structuren verder te ontwikkelen dan tabula rasa te maken. Ik ben een ondeugende jongen. Ik zeg dat de institutionele logica en de
welvoeglijkheid ook hun rechten hebben. Soevereiniteit, wezenlijk voor de deelstaten van een
federale staat en dus ook voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, is overbodig en zelfs contraproductief voor een regio die blijkbaar gedoemd is om permanent uit andermans hand te
eten. Als iedereen het erover eens dat Brussel een aanzienlijke bijkomende en structurele financiering van hogerhand nodig heeft – de bedragen waarover het gaat zijn niet niks – dan
moeten de rollen worden aangepast aan de rolverdeling van de territoriale decentralisatie, niet
van het federalisme. Dan moeten we Brussel opnieuw uitvinden. Ingewikkelde kunstgrepen
zijn niet nodig.
U kent de verhalen over stadsgewesten en federale districten. Die zijn overbodig als hetzelfde
resultaat kan worden bereikt met toepassing van de klassieke beginselen van de gemeentelijke
autonomie die sedert 1831 in de Grondwet zijn verankerd. Het volstaat om de 19 Brusselse
gemeenten te fuseren tot een stad, de stad Brussel, en om het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in deze stad te laten opgaan.
Meteen komt er een einde aan die hallucinante versnippering. Er blijft een grootstad over met
een stadsraad, een college, een OCMW en een politiezone. Quelle clarté, quelle transparance! En dan de handen aan de ploeg.
Men zal uiteraard opmerken dat Brussel dan zijn autonomie verliest en opnieuw een ondergeschikt bestuur wordt. Het antwoord is ja en neen. Brussel wint de niet te versmaden autonomie die elke behoorlijk functionerende en uit de kluiten gewassen stad geniet om te regelen
wat van stedelijk belang is. Dat staat in artikel 41 van de Grondwet. Van stedelijk belang is
per definitie alles wat de stadsraad als zodanig kwalificeert. Men kan dus naar hartelust regelen en terugkomen of voortbouwen op de Brusselse regelingen met inbegrip van de ordonnanties die inmiddels het licht hebben gezien en de status van reglement verkrijgen. Uiteraard zal
- 24 ze niet kunnen regelen wat in strijd is met wat van hogerhand is geregeld. Dan komt de kat op
de koord. Wat de stad zelf regelt hoeft van hogerhand niet meer geregeld te worden.
Weliswaar heeft de ontmanteling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn afgeleiden
tot gevolg dat de federale staat in Brussel, op grond van zijn residuaire bevoegdheid, van
rechtswege opnieuw zal instaan voor datgene wat thans door het gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie wordt behartigd, net zoals zij in Brussel blijft instaan voor
de aangelegenheden die niet aan de gemeenschappen zijn toegewezen. Dat is alleen maar het
geval voor de uitoefening van het hoogste gezag, de soevereiniteit. De federale wetgevende
macht, die nergens anders over die bevoegdheden beschikt, die niet deskundig is in die materie en die in Brussel nog minder is verkozen, zal zich wijselijk niet aanmatigen om voor die
ene stad te regelen wat die stad zelf goed regelt.
En als dat laatste gebeurt met stedelijke verordeningen en niet met wetten, dan heeft dat voor
de rechtsgevolgen, toepassing en handhaving van die regelingen geen enkel belang. Uiteraard
zal er op die manier ook toezicht komen op de stad Brussel, maar als dat toezicht door de federale toezichthoudende overheid alleen maar betrekking heeft op één enkele stad en als
Brussel krachtdadig bestuur aan de dag legt - mede dankzij de middelen die beschikbaar worden gesteld door de federale overheid - dan hoeft die laatste niet in te grijpen. De taalkundige
pariteit van de ministerraad - tenminste tot dusver - zal ongetwijfeld bijdragen tot gepaste
terughoudendheid bij de toezichthoudende overheid.
Uiteraard is de organisatie niet de essentie. Er moet gekeken worden hoe in Brussel de gemeentewet toegepast, zoniet aangepast, moet worden aan de bijzondere Brusselse omstandigheden. Het aantal raadsleden, taalgroepenpariteiten, alarmbellen en andere vormen van minderhedenbescherming moeten worden opgenomen naar analogie met wat thans in het Brussels
Gewest bestaat. Men moet ook nadenken over een nogal voor de hand liggende verdere indeling van het bestuur van de stad Brussel, in de eerste plaats in territoriaal opzicht. Een stad
van 1 miljoen inwoners verdient disctricten, die niet noodzakelijk moeten samenvallen met de
actuele gemeenten. Aan die districten moet echter niet noodzakelijk werkelijke autonomie
toegekend worden. Dat kunnen buitendiensten of lokale antennes zijn van de stad.
De Vlaamse en Franse Gemeenschapscommissies, mede op grond van hun rechtstreekse relatie met en financiering door de Vlaamse en de Franse Gemeenschappen, kunnen uiteraard
worden gehandhaafd als functioneel gedecentraliseerd bestuur van de stad.
Maar die stad moet uiteraard ook instaan voor het welzijn van de Vlaamse en Franse cultuurgemeenschappen. Omgaan met multiculturaliteit wordt ongetwijfeld een van de grootste uitdagingen voor Brussel.
Het hier beschreven scenario is politieke fictie. Maar zoals Willem de Zwijger al als Nederlander in het Frans zei - het is natuurlijk mooi voor Brussel om te beseffen dat Willem de
Zwijger thuis Frans sprak, hij kwam dan ook uit Orange - “Point n’est besoin d’espérer pour
entreprendre, ni de réussir pour persévérer.” (Applaus)
- 25 REPLIEKEN VAN DE FRACTIES
De heer Herman Mennekens (Open Vld).- In het licht - of moet ik zeggen: in de schaduw van zoveel academische wijsheid betaamt het bescheiden te blijven, zelfs wanneer men in
naam van de grootste Vlaamse politieke familie van de hoofdstad het woord mag voeren.
Namens de Open Vld-fractie van de Raad van de VGC zal mijn tussenkomst dan ook uit node
en uit respect bescheiden en bondig blijven.
Sta me toe om me te beperken tot enkele, wellicht soms wat prikkelende beschouwingen. Et
pourquoi pas...? Gesterkt door 25 vruchtbare jaren, maar bovenal met de toekomst voor ogen
van onze stad, haar inwoners en al wie stad en stedelingen lief heeft.
De VGC viert vandaag haar zilveren bruiloft. Een huwelijk met Brussel en de Brusselaars,
een jubileum van 25 jaar. Het was een vruchtbaar huwelijk, daarover is al veel gezegd. En na
25 jaar huwelijk - het hoeft niet eens zo lang te zijn - duikt na de passie van de liefdesjaren al
wel eens de vraag op: “Was dit het dan?” Of zetten we dit feestelijk gebeuren van de liefde als
ware alchemisten van de liefde ooit om in zuiver goud ... ?
Het is een open vraag of alleszins een vraag die ik nu nog niet beantwoorden zal.
Mag ik naar aanleiding van deze feestelijke gelegenheid enigszins uitdagend enkele beschouwingen verwoorden in de vorm van 3 paradoxen of schijnbare tegenstellingen. Men beschouwe ze maar als voer voor de geest van de bestuurders van morgen, gedrenkt in een oprecht
doorleefd historisch besef, eigen aan mijn politieke familie van liberale cultuurflaminganten.
Er is vooreerst de paradox van het succes. Nog nooit was ons Nederlandstalig onderwijs zo
bevraagd, zo succesvol, zo bevolkt, door heel de stad, door heel de wereld. Hoe zetten we dat
massaal vertrouwen in de Vlaamse gemeenschap om in een duurzame band met de Brusselaars van de 21e eeuw? Het vertrouwen van de Brusselaar, wars van thuistaal of origine, in
ons onderwijs lijkt vandaag wel omgekeerd evenredig met ons politiek en electoraal draagvlak in de hoofdstad. Dat Nederlandstalig onderwijs moet via het broodnodige politiek draagvlak verdedigd en uitgebouwd worden. Het succes van ons Nederlandstalig onderwijs en het
dalend aantal stemmen op Nederlandstalige lijsten in Brussel: het is alleszins een correlatie
vol tegenstrijdigheden, de paradox van het succes.
Daartegenover staat wel dat de Nederlandskundigheid sterk toeneemt. Dat kan de twee- en
meertaligheid van onze hoofdstad en wereldstad uiteraard alleen maar ten goede komen.
Dan is er nog de paradox van de identiteit. Nog nooit was Brussel zo meertalig en zo cosmopolitisch. De Vlaamse gemeenschap is in het centrum van Europa een culturele minderheid
onder de minderheden geworden, maar dan wel een toonaangevende minderheid wat culturele
uitstraling, stedelijke animatie en gemeenschapsvorming betreft. Ondanks die evidente openheid en identiteit kan men soms merkwaardige attitudes ontwaren, voornamelijk in de Nederlandstalige sociaal-culturele sector. Ik heb het dan over enkele cultuurtempels die hun Nederlandstalig - om nog maar het woord 'Vlaams’ niet in de mond te nemen - profiel, als het ware
verdringen. In een hang naar cosmopolitisme worden we getuigen van nagenoeg maoïstische
vormen van cultuurrelativisme, waar verwijzingen naar de eigen taal en cultuur als het ware
taboe worden, in naam van een internationale gewaarwording. Dit is de paradox van de identiteit, die soms verwordt tot de cultus van de non-identiteit, in een stad die bruist van gemeenschappen met een evident, identitair bewustzijn, dat ons verrijkt en in alle opzichten verruimt.
- 26 -
Dan is er tot slot de paradox van de positie. De Vlaamse gemeenschap is een kleine gemeenschap, zeker vanuit kwantitatief-electoraal oogpunt. Maar hoe meer diversiteit in Brussel, hoe
relevanter onze aanwezigheid en onze dynamiek. De Vlaamse gemeenschap is een bindmiddel, een verbindend element tussen zovele elementen. Ons 'klein zijn' staat steeds meer in
schril contrast met onze relevante opdrachten, niet alleen in de culturele sector en in het onderwijs, maar ook in de welzijns- en de gezondheidssector. Klein, maar een essentiële neurotransmitter van die neuronen die ons stadsbrein wakker houden. Onze schaal en schaalmogelijkheden staan als het ware haaks op onze inzet. Of hoe small niet alleen beautiful is maar
ook efficiënt, ja zelfs efficiënter! De paradox is gesteld.
Tot zover mijn verhaal over drie schijnbare tegenstellingen of contrasten die de bipolaire elementen blijkbaar eerder versterken dan tegenwerken. Maar is het dat wat we als Nederlandstalige gemeenschap in de hoofdstad betrachten: kleur en contrast aanbrengen om als Vlaamse
gemeenschap de stad - onze hoofdstad en haar vele gemeenschappen - te verrijken? Ik eindig
opnieuw met dezelfde open vraag.
Laten we in de toekomst zilver omzetten in goud. (Applaus)
De heer Jef Van Damme (sp.a).- Beste Brusselaars en Brussellovers, ongeveer 25 jaar geleden zat ik op de schoolbanken van een klein basisschooltje in het diepe Vlaanderen. Van de
VGC had ik nog nooit gehoord en Brussel was enkel de plek waar ik met mijn vader ging
betogen tegen de raketten. Het federale België was nog piepjong. En dat gold ook voor mij.
De eerste keer dat ik van de VGC hoorde, was pas een tiental jaar later, als rechtenstudent.
Het bleef een beetje een theoretisch concept, dat weliswaar een zekere juridische logica kende, maar echt bevatten kon ik het toch nog niet. Het zou toen nog eens 5 jaar duren voor ik
echt wist waar de VGC op het terrein voor stond. Dat merkte ik pas toen ik als Nederlandstalige in Brussel kwam wonen.
Vandaag weet ik, als nieuwe Brusselaar en als vader van twee jonge kinderen, nog veel beter
waar de VGC voor staat. Er zijn woontours voor nieuwkomers op zoek naar een plek in de
stad. Er zijn bibliotheken in bijna elke gemeente waar ik alles kan vinden of toch minstens
bestellen. Het verenigingsleven is er voor jong en oud, de scholen krijgen ondersteuning, en
er worden speelpleinen en nog zo veel meer georganiseerd. Welzijn, sport, onderwijs, cultuur.... De VGC is niet meer weg te denken uit het Brussel van vandaag.
Alhoewel het als merk misschien niet erg bekend is - maar misschien hoeft dat ook niet: een
instelling bestaat ten behoeve van haar burgers, niet ten behoeve van zichzelf - is het bestaan
van de VGC ondertussen een evidentie geworden. Via haar instellingen en activiteiten is de
VGC alomtegenwoordig voor de Brusselaar die zich richt op de Nederlandstalige gemeenschap. De VGC is een evidentie voor wie zijn geschiedenis niet kent.
Ondertussen 25 jaar geleden - en eigenlijk al lang daarvoor - startte de VGC als een groot
avontuur en een eerste bekroning voor het harde werk van heel veel belangeloos geëngageerde Nederlandstalige Brusselaars. De VGC werd en wordt gedragen van onderuit. Dat hebben
de sprekers die mij vooraf gingen al voldoende en met verve onderstreept. De VGC is eigenlijk nog jong. En toch zouden mensen die er bij het begin bij waren, de VGC van vandaag
hoogstwaarschijnlijk niet herkennen indien ze de afgelopen 25 jaar haar groei en evolutie niet
zouden hebben gevolgd.
- 27 De realiteit van toen is niet immers meer de realiteit van vandaag en de strijd van toen is niet
meer de strijd van vandaag. Maar ook de VGC van toen is niet meer de VGC van vandaag. De
VGC van vandaag maakt onlosmakelijk deel uit van de Brusselse institutionele en politieke
realiteit. Dat is op zich een geruststelling, maar het houdt ook een gevaar in, met name het
gevaar van stilstand en van zelfvoldaanheid van een instelling die rust op haar lauweren en
stopt met innoveren.
Daarom moet de viering van vandaag ook een nieuwe start zijn. Want wil de VGC binnen 25
jaar met dezelfde luister en trots haar gouden jubileum vieren, dan zal het een even grote evolutie moeten doormaken als degene die het de afgelopen 25 jaar heeft doorgemaakt. Voor de
Brusselaar van vandaag zou de VGC van 2039 onherkenbaar moeten zijn, want enkel instellingen die evolueren met de maatschappij, zullen overleven.
Vandaag is dan ook het moment om vooruit te blikken, want de situatie van 25 jaar geleden is
niet meer die van vandaag. De strijd van Nederlandstaligen in Brussel is minder een taal-en
cultuurstrijd geworden, de uitdagingen zijn drastisch veranderd. Dat bleek nogmaals overduidelijk uit de diverse en zeer interessante bijdragen van de voorgaande sprekers. Brussel wordt
veeltalig: niet enkel Frans, Nederlands of Engels worden hier gesproken, een honderdtal talen
wordt hier zelfs courant gebruikt.
Brussel wordt ook veelkleurig: mensen komen van overal ter wereld en uit heel diverse sociaal-economische milieus. Brussel wordt jonger en ouder tegelijkertijd: de vergrijzing en de
vergroening creëren nieuwe uitdagingen. Brussel wordt ook armer: een onaanvaardbare maar
harde realiteit.
Die toename van diversiteit kan en moet een troef zijn. Maar ze is tegelijk ook een ongelofelijke uitdaging voor het beleid en uiteindelijk voor ons allemaal: wij zijn immers de VGC van
vandaag én de VGC van de toekomst. We kunnen niet blijven koken met de ingrediënten van
gisteren. We moeten beleid voeren met de recepten van morgen en die zullen radicaal anders
zijn dan die van vandaag.
Plooien we terug op onszelf? Kiezen we voor het opdelen van de burgers van onze stad in
categoriëen? Kruipt de VGC in een ivoren toren? Of omarmen we de diverse en de vaak
moeilijk begrijpbare en grijpbare realiteit van vandaag, zonder blind te zijn voor haar uitdagingen? Bouwen we een stad voor onze kinderen en kleinkinderen? Of houden we vast aan de
stad van onze ouders en grootouders?
Professor Deboosere zei het daarnet al: een stad op maat van kinderen is een stad op maat van
iedereen. Dat geldt voor onze infrastructuur maar evengoed voor ons beleid als geheel. De
keuze is aan ons. En de keuze van de sp.a is duidelijk: laat 25 jaar VGC niet enkel een orgelpunt zijn van het Nederlandstalig Brussel van het verleden maar vooral ook een gretig en enthousiast startpunt voor het diverse Brussel van morgen. (Applaus)
De heer Walter Vandenbossche (CD&V).- Ik ben geboren in Brussel. Ik ben 60 jaar geleden in Anderlecht geboren. Mijn vader zaliger werd 45 jaar geleden schepen van de beruchte
Brusselse agglomeratie en 25 jaar geleden kwam ik binnen in de VGC als rechtsopvolger van
de NCC.
Men mag zijn verleden niet zomaar vergooien. “Ken uw verleden en u weet waar uw toekomst naartoe gaat. Maar vergooi uw verleden en u oogst zorgen voor de dag van morgen.”
- 28 -
Ik heb mijn tussenkomst opgebouwd aan de hand van citaten. Ik heb wat gestruind tussen de
uitspraken van de eerste momenten van de VGC en uitspraken van eminente leden verzameld.
Sommigen zijn intussen overleden, anderen konden hier vandaag niet aanwezig zijn. Ze zijn
confronterend. Ik laat het aan de wijsheid van iedereen over om te concluderen of de VGC na
25 jaar haar doelstellingen heeft bereikt. We kunnen pas nieuwe perspectieven openen als we
aan het realiseren van die doelstellingen bouwen, niet door ermee te breken.
Op 14 juli 1989 zei de eerste voorzitter van de VGC Robert Garcia: “Het ogenblik van een
nieuwe, krachtige impuls is aangebroken, niet vanuit de traditionele defensieve opstelling van
verzets-Vlamingen, maar vanuit een nieuw verworven machtspositie die de verdere uitbouw
van onze gemeenschap binnen Brussel krachtig kan en moet stimuleren.”
Op 14 juli 1989 zei Jos Chabert: “Het Brussels samenwerkingsmodel tussen politici, burgers
en organisaties moet in de Vlaamse Gemeenschapscommissie het instrument vinden voor een
eigen doeltreffend beleid ten bate van onze gemeenschap.”
Daarop zei Dolf Cauwelier van Agalev op 14 juli 1989 het volgende: “Sta mij toe enige angst
uit te spreken voor de toekomst. Inderdaad, thans hebben een paar van onze leden nog twee
petjes op: zij zetelen immers ook in de Vlaamse Raad. Zullen wij dan voldoende druk op de
Vlaamse Raad kunnen blijven uitoefenen? Tenslotte moeten we ons er blijven voor inzetten
en er strikt over waken dat het pluralistische karakter van onze Brusselse samenleving wordt
gerespecteerd.”
Op 14 juli 1989 sprak wijlen Michiel Vandenbussche, een goede vriend, de volgende woorden: “Het feit dat de verkozenen van de Vlaamse Gemeenschapscommissie tevens verantwoordelijk zijn als lid van de Brusselse Hoofdstedelijk Raad voor de sociale en economische
materies, heeft naar ons gevoelen zowel voor- als nadelen. Men kan vrezen dat het culturele
beleid slechts als een bijkomend element in de activiteit van de verkozenen aanwezig zal zijn.
Ik denk meer specifiek aan de leden van de Executieve die tevens het College van de Vlaamse
Gemeenschapscommissie vormen. Zij staan dus zowel in voor de zware sociaal-economische
materies als voor het hele cultuurbeleid.”
Op 30 oktober 1989 zei Jos Chabert: “Het imago van het Nederlands is op één generatie gemuteerd van patois ("Keer terug naar uw dorp") tot een gerespecteerde en aantrekkelijke cultuurtaal ("Le Néerlandais, une chance en plus").
Daarop zei op 30 oktober 1989 wijlen Rufin Grijp: “Vlaamse Brusselaars zijn volwaardige
Vlamingen. Dit betekent dat de Vlaamse Gemeenschap haar volle verantwoordelijkheid moet
opnemen ten opzichte van de Vlaams-Brusselse bevolking. Deze band is niet alleen historisch, het gaat hier om een culturele eenheid, een politiek strategische keuze en een troef die
niet mag worden kwijtgespeeld op een ogenblik dat deze stad op een historisch kruispunt
staat.
Op 31 oktober 1989 zei Annemie Neyts-Uyttebroeck: “De Vlaamse Gemeenschapscommissie
werd op 14 juli 1989 geïnstalleerd. Dat was dag op dag 200 jaar na de bestorming van de Parijse Bastille, een evenement dat toen een nieuw tijdperk voor onze zuiderburen en voor de
hele wereld heeft ingeluid. Ik vrees dat de Vlaamse Gemeenschapscommissie niet zo'n ingrijpend fenomeen betekent.”
- 29 Ik citeer mezelf slechts eenmaal. Op 31 oktober 1989 zei ik dat in 1987, naar aanleiding van
het congres van de Brusselse CVP, de NCC de stille kracht in de zelfwording van de Vlaamse
gemeenschap in Brussel was. En voorts: “Er is hier vandaag geen tijd om te mijmeren, maar
laat mij toe dankbaar de namen te noemen van Hugo Weckx, Rika Steyaert, André Monteyne,
Jan Béghin, Willy Van Keirsblick, Jan Longin, Jos Verloy, André De Schepper, Dries Van
Cauter en Albert Dekens.
Ik ben ongerust over de vervlakking van het Vlaamse beleid in de hoofdstad. Is het wel een
goede keuze van de wetgever geweest om dezelfde personen met gewestelijke aangelegenheden en gemeenschapsaangelegenheden te belasten?”
Diezelfde dag, 31 oktober 1989, zei Dolf Cauwelier : “Niettegenstaande wij er de klemtoon
op leggen dat wij in het Brussels hoofdstedelijk gewest wonen, blijven wij behoren tot de
Vlaamse Gemeenschap als volwaardige leden. Wij rekenen er zelfs op dat de Vlaamse Gemeenschap ons beschouwt als haar voorpost en bruggenhoofd. Onlangs werd nog op televisie
gezegd: ‘Wij, Brusselse Vlamingen, zijn de speerpunt van de Vlaamse Gemeenschap in de
hoofdstad van Vlaanderen.’”
Op 11 juli 1990 zei Robert Garcia: “De Vlaamse Brusselaars moeten ontwaken en doelgericht
meetimmeren aan de opbouw van Brussel als Hoofdstad van Vlaanderen, als Hoofdstad van
de Gemeenschappen in dit land, als Hoofdstad van het nieuwe Europa. Zij moeten met bevestiging en versteviging van de eigen taal en cultuur, een universele dimensie inbouwen in het
hun aangeboren ondernemerschap op velerlei gebieden en zodoende efficiënt meewerken aan
de profilering van Brussel als een uitverkoren internationaal ontmoetingscentrum voor verscheiden culturen, als een technologisch hoogstaand dienstencentrum met het oog op de Europese eenheidsmarkt!”
Jos Chabert stelde op 18 oktober 1991: “Wij gaan er fundamenteel van uit dat de band met de
Vlaamse Gemeenschap, gelet op de positie van onze taalgroep in Brussel, meer dan ooit behouden en versterkt moet worden. De Vlamingen vormen één van de vele minderheden in het
Brussels hoofdstedelijk gewest, hoewel wij behoren tot de meerderheid in België.”
Daarop zei Michiel Vandenbussche op 13 december 1991: “Ik roep hierbij dan ook alle democratische partijen van de Raad op om samen met vereende krachten een dam op te werpen
tegen het groeiende racisme in onze stad en als Vlaamse gemeenschap een creatieve bijdrage
te leveren voor de uitbouw van een leefbare multiculturele stad.”
Op 7 juli 1992 zei Vic Anciaux: “Wanneer wij daarenboven vaststellen dat de dialoog van
volk tot volk, van gemeenschap tot gemeenschap, vooral op gang is gebracht omwille van
financiële moeilijkheden van de Franse Gemeenschap, dan is het haast bespottelijk of ridicuul
te moeten constateren dat de Franse Gemeenschap over onvoldoende geld zou beschikken om
in Brussel aan de ontwikkeling van een eigen Franstalig onderwijs en aan Franstalige cultuur
te besteden, maar wel geld over heeft voor de Franstaligen in de periferie in de Vlaamse gemeenten, buiten het eigen grondgebied, buiten het eigen bij wet toegekende domein waarover
zij beschikkingsmacht heeft.”
Op 23 oktober 1992 zei Annemie Neyts-Uyttebroeck: “Het is mijn indruk dat het grote debat
tussen Vlaanderen enerzijds en de Brusselse Vlamingen anderzijds over de onderlinge verhouding eigenlijk nog helemaal moet worden gevoerd, voorbij de mythen, de fetisjen en
voorbij de slogans.”
- 30 -
Diezelfde dag op 23 oktober 1992 zei Robert Delathouwer: “Ik sluit mij eveneens aan bij de
vraag van mevrouw Neyts welk antwoord wij moeten bieden op de troebele situatie aan
Franstalige kant. Ik spreek niet alleen over de financiële middelen. Het is evident dat deze een
onmiddellijke weerslag heeft op de manier waarop de Commission communautaire Française
en de Brusselse Hoofdstedelijk Raad een verlengstuk van elkaar zullen trachten te zijn.”
Op 23 oktober 1992 zei Rufin Grijp: “Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, er wordt vaak
zeer veel gesproken, maar weinig gezegd. Een spreker vroeg zich af waarom ik niet aanwezig
was op de ultieme gesprekken. Welnu, misschien was dat omdat ik harder was in een reeks
standpunten en dat ik persoonlijk — dit neemt niet weg dat ik het een goed akkoord acht —
mij zeer moeilijk kon neerleggen bij de 80/20 regeling. Ik had meer gevraagd, maar men beweerde dat de SP daarmee alleen stond. Ik weet niet of dat waar was. Ook intern heb ik het
niet gehaald.”
Op 1 juli 1993 zei Vic Anciaux: “Welnu, wij kunnen de Vlaamse Gemeenschap nooit genoeg
voor haar verantwoordelijkheid inzake deze problemen in haar hoofdstad plaatsen.”
Op 17 december 1993 zei Simonne Creyf : “Wij moeten zelf stappen doen naar Vlaanderen.
Wellicht leren we elkaar zo beter kennen, begrijpen en waarderen.”
Op 6 juli 1994 zei Rufin Grijp: “Wij moeten Brussel als hoofdstad van de Vlaamse Gemeenschap blijven verdedigen tegen om het even wie. Het komt er wel op aan dat wij onze stem
blijvend laten horen over alles wat de Vlaamse Gemeenschap voor Brussel beslist.”
Mijn laatste citaat is dat van Sven Gatz van 22 maart 1996: “Wij moeten nochtans Brussel als
hoofdstad van Vlaanderen bevestigen - dat is ook de geest waarin dat gebeurt - zonder echter
de aanwezigheid van de Brusselaars die niet of niet uitsluitend tot de Vlaamse Gemeenschap
behoren, te miskennen. Het is belangrijk zonder enige agressiviteit te onderstrepen dat Brussel
onze hoofdstad is waarin ook andere mensen wonen.”
Ik vond het belangrijk deze citaten met u te delen. Ze geven een diepgaande reflectie weer van
de evolutie van het politieke denken van de VGC. Ik trek er geen besluiten uit in naam van
anderen, maar wel voor mijn partij.
Ten slotte wil ik nog aanstippen dat we vandaag staan voor de implementatie van de 6de
staatshervorming. Daarbij is een bijzonder belangrijke taak weggelegd voor de VGC. De verhoudingen tussen de instellingen in Brussel, met name de GGC, de Cocof, het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest en de kleine VGC zijn fundamenteel gewijzigd. De VGC zal zeer hard
haar best moeten doen om zich te kunnen handhaven in deze nieuwe evolutie. Daar zullen de
politieke verantwoordelijken van de toekomst zich over moeten buigen. (Applaus)
Mevrouw Elke Van den Brandt (Groen).- Ik moet bekennen dat ik niet helemaal akkoord
ga met het betoog van prof. dr. Paul Van Orshoven, maar ik deel wel een van zijn uitgangspunten, namelijk dat het niet uitmaakt of een kat nu zwart of wit is, zolang hij maar muizen
vangt. Dat is een uitspraak van Deng Xiaoping, waarmee hij bedoelde dat de instellingen die
een land besturen, ondergeschikt zijn aan het resultaat.
- 31 Dat geldt eigenlijk ook voor de VGC. Als instelling op zich heeft de VGC geen bestaansrecht
of geen heilige grond waarop ze voor eeuwig en altijd mag bestaan. De VGC heeft bestaansrecht vanwege de impact die ze heeft op Brussel en vanwege wat ze doet voor de Brusselaars.
Op deze verjaardag van de VGC wil ik dus niet over de VGC praten, maar over de VGC in
Brussel en voor Brussel.
Zonet bleek dat het een Brussel is dat verandert. De professoren stelden dat de taalverhoudingen veranderen en dat er alsmaar meer talen komen. Ze durfden zich niet te wagen aan voorspellingen. Er is een enorme toename van het aantal mensen. Er zijn veel meer geboortes en
nieuwkomers. Dat zorgt voor pragmatische problemen voor de politici. We moeten nadenken
over hoe we de mobiliteit, zorg, woningen, werkgelegenheid, scholen en crèches zullen organiseren. Daar moeten politici met zijn allen antwoorden op zoeken.
Af en toe moeten we misschien een stap terug zetten en even stilstaan. Brussel is niet zomaar
een lap grond tussen Vlaanderen en Wallonië. Brussel is het decor voor kattenkwaad en dromen over later. Brussel is de toekomst van duizenden kinderen.
En als toekomst kan Brussel zoveel beter. De Brusselaars willen ook beter. Neem nu de kanaalzone. Natuurlijk lopen daar ook ‘crapuultjes’ rond, dat kunnen we niet ontkennen, maar
het overgrote deel van de jongeren daar staat te trappelen om iets van hun leven te maken.
Wie met de ouders praat, zal merken dat die het beste willen voor hun kinderen en wensen dat
hun kinderen het goed hebben.
Brussel kan dus beter. De centrale vraag is hoe de VGC kan bijdragen om van Brussel de stad
te maken waar men jong kan zijn en oud wil worden.
Dat zal de VGC niet alleen kunnen. In haar eentje kan ze de Brusselaars geen betere toekomst
geven. Ze zal bruggen moeten bouwen. De uitdagingen zijn te groot om van op het eigen eiland aan te pakken. We maken Brussel niet beter door als een bange kat in een hoek te gaan
zitten en af en toe eens te klauwen. We kunnen Brussel alleen maar beter maken als we samenwerken. We hebben sterke politici nodig, die openstaan voor overleg en samenwerking.
Ik vind het absurd dat het jaren heeft geduurd, en bloed, zweet en tranen heeft gekost om de
commissies Cultuur van de Franse en Vlaamse Gemeenschapscommissie één keer samen te
laten vergaderen. Het is ook absurd dat er momenteel crèches dreigen te sluiten omdat ze eerst
bij de Vlaamse overheid waren aangesloten, maar eigenlijk thuishoren bij de Franstalige
overheid. Er is natuurlijk niets mis met die crèches. Ze hebben gewoon niet de erkenning van
de juiste overheid. Het is absurd dat we morgen nieuwkomers gaan verplichten een inburgercursus te volgen en hen daarbij ineens te verplichten om te kiezen in welke van de 2 gemeenschappen ze zich willen inburgeren.
Ik kan niet naar Brussel kijken als een opdeling tussen 2 gemeenschappen. Brussel is al lang
niet meer de stad waarin iedereen zich herkent als Franstalige, Nederlandstalige of Vlaming.
Ik kan ook niet naar Brussel kijken en daar 1 stad of 1 monolitisch blok in zien. Als ik naar
Brussel kijk, dan zie ik honderd wijken, honderd pleintjes met duizenden bankjes en vanop
ieder bankje kan men een ander tafereel zien en een ander Brussel.
Welk institutioneel model past daar nu het beste op? Wat is het antwoord op de vraag Brussel? Iedere partij heeft daar een visie over. Vandaag viert de VGC haar verjaardag. We heb-
- 32 ben net een staatshervorming achter de rug en hopelijk staat er geen nieuwe voor de deur. Nu
is het dus vooral een kwestie om in de huidige context zo goed mogelijk te werken. België
heeft bewust gekozen voor een model van gewesten én gemeenschappen. Dat betekent dat er
voor bepaalde taken in Brussel 2 gemeeschappen zijn die samen bevoegd zijn. Voor onderwijs, welzijn, cultuur, jeugd en sport zijn de Franse en Vlaamse Gemeenschap samen verantwoordelijk voor alle Brusselaars. Er bestaat niet zoiets als een anderstalige gemeenschap die
anderstalige scholen inricht. De 2 gemeenschappen moeten ervoor zorgen dat ieder kind in
Brussel naar school kan gaan en dat iedere oudere in Brussel zorg krijgt. Dat is het institutioneel model dat België gekozen heeft en de VGC moet daarin een rol opnemen.
Het antwoord op de vraag welke rol dat moet zijn, is voor Groen samen te vatten met waarden. Ik citeer hier de waarden die collega Adelheid Byttebier bij de 20-jarige viering van de
VGC heeft aangehaald en die er nog steeds staan, namelijk eigenheid en openheid. Die twee
kunnen niet zonder elkaar. Geen eigenheid zonder openheid, anders wordt men een miniuniversum in een grote stad.
Als we vandaag stilstaan bij de rol van de VGC in de komende jaren, is het voor Groen belangrijk dat wij open staan voor iedereen die van ons aanbod wil genieten. Dat jaagt sommige
mensen hier in de zaal schrik aan. Ik vind dat vreemd, want het is net een ongelooflijke kans.
Als ouders voor hun kind het beste willen in Brussel, dan kijken ze naar de VGC. Dat moeten
we toch niet als een bedreiging zien, maar net omarmen.
Als de jas van een kind te klein wordt, dan koopt men een nieuwe jas. Men gaat er geen extra
lap stof aannaaien of een arm van het kind amputeren om het toch in de jas te laten passen.Vandaag is de jas van de VGC te klein geworden. Het aanbod van scholen, crèches en
gemeenschapscentra is niet meer voldoende voor alle Brusselaars. Wie een nieuwe jas koopt,
koopt een andere jas en dat is niet dezelfde. Kinderen die vandaag op de schoolbanken zitten,
zijn niet de stamboomvlamingen, maar komen van overal. De grote uitdaging bestaat erin om
die kinderen echt goed Nederlands te leren en niet een beetje Nederlands. De bezoekers van
de gemeenschapscentra zullen niet allemaal op Vlaamse partijen stemmen. Is daar iets mis
mee? De nieuwe jas zal een andere jas worden, maar daarom niet minder mooi. Mevrouw
Carla Dejonghe begon vandaag met de uitspraak dat de VGC volwassen is geworden. Als we
de VGC als ons kind zien, moeten we trots zijn dat het zo mooi en zo groot is kunnen worden.
We moeten het een nieuwe jas durven geven. Dan zeggen we eigenlijk tegen ieder kind in
Brussel dat er voor hem of haar een plek is. Zolang we de moeite doen om elkaar te begrijpen,
is er plaats voor iedereen.
We zijn op een punt gekomen dat we moeten vaststellen dat het Nederlands niet meer van de
Vlamingen alleen is, maar van iedereen. Dat is niet erg, want er is genoeg Nederlands voor
iedereen. Zoals de liefde, wordt ook de taal alleen maar groter door ze te delen. Laat ons in
onze eigenheid heel open zijn. Laat ons samen voor ieder kind in Brussel een toekomst creeren. (Applaus)
De voorzitter.- De heer Dominiek Lootens-Stael, de fractieleider van het Vlaams Belang, laat
zich verontschuldigen.
De heer Paul De Ridder (N-VA).- In 1788 sprak niet minder dan 95 % van de bevolking van
Brussel-stad, het gebied binnen de huidige Kleine Ring, Nederlands. Amper 5 % van de bevolking toen was Franstalig. In 1830 kwam door seperatisme de staat Belgie tot stand. De
nieuwe staat België was volledig in handen van de francofone bourgeoisie. Lange tijd waren
- 33 de francofonen er vast van overtuigd dat ‘le Flamand’ in Brussel zou verdwijnen en dat het
Frans zou uitdeinen over steeds meer Brabantse gemeenten. Dat was volgens hen een volkomen natuurlijk proces waarbij een superieure taal een inferieure taal verdrong.
De democratisering van de samenleving heeft echter belet dat het recht van de sterkste zou
zegevieren. In hun strijd hebben de Nederlandstaligen zeer snel geleerd dat zij niet op België
moesten rekenen.Wel integendeel. De opkomst van het Nederlands en de groeiende macht
van de Vlamingen beschouwden de Belgische machthebbers als een gevaar voor de eenheid
van het land.
Overigens bleek dat zeker in Brussel taalwetten geen oplossing te gronde vormden. Daarom
nam Lode Craeybeckx, de legendarische burgemeester van Antwerpen, in 1954 een opgemerkt initiatief samen met de Brusselse politicus Hendrik Fayat. Hij lanceerde de slagzin
‘Antwerpen laat Brussel niet los’. Zij wisten alle gemeenten in Vlaanderen ervan te overtuigen om geld bijeen te brengen voor de oprichting van Nederlandstalige scholen in
Brussel. Beide politici waren socialisten en dus goed vertrouwd met zelforganisaties, zoals
eigen vakbonden en ziekenfondsen. Die initiatieven vanuit de basis streefden ernaar om maatschappelijk zwakke groepen sterker te maken.
Vooral vanaf de jaren 1960 hebben de Nederlandstaligen in Brussel eigen scholen opgericht,
later aangevuld met kinderkribben, peutertuinen en sociaalculturele centra. Zij konden gelukkig in toenemende mate rekenen op de steun van de Vlaamse Gemeenschap. Die had in de
loop der jaren trouwens steeds meer bevoegdheden en middelen verworven.
Het is duidelijk dat de uitbouw van een eigen netwerk van scholen, culturele instellingen, gemeenschapscentra en welzijnsvoorzieningen enkel mogelijk was en is door de steun van de
hele Vlaamse Gemeenschap. Het is dan ook volkomen normaal dat de Vlaamse overheid, net
als in Antwerpen, Gent, Hasselt en Mechelen, ook in Brussel toezicht houdt op de besteding
van de door haar toegekende middelen.
Wij mogen ons dan ook niet te snel betutteld voelen. Sommigen halen soms nogal smalend uit
naar de ‘Vlaamse schoonmoeder’. Ten onrechte. De Vlaamse regeringen, van welke samenstelling ook, verdienen onze erkentelijkheid voor hun investeringen in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Die komen overigens alle Brusselaars ten goede, ook die van de meest diverse
herkomst.
Steeds meer anderstaligen doen inderdaad een beroep op het Vlaams aanbod. Zij zijn en blijven welkom. Dat is een meer dan afdoende antwoord op de groteske bewering van een aantal
verlichte geesten die eigen Nederlandstalige voorzieningen bestempelen als een vorm van
apartheid. Hoe kan men van apartheid spreken als die scholen, culturele centra en welzijnsvoorzieningen toegankelijk zijn voor iedereen.
De geschiedenis van de laatste 50 jaar heeft aangetoond dat wij alles te winnen hebben bij de
verdere uitbouw van eigen instellingen en voorzieningen. Die gedachte ligt dan ook ten
grondslag aan de voorstellen van de N-VA over Brussel. Politicologen hebben overigens
vastgesteld dat deze voorstellen getuigen van een zeer positieve houding tegenover Brussel.
Blijkbaar hebben de jarenlange pleidooien overal in Vlaanderen ten gunste van Brussel weerklank gevonden. De N-VA voorstellen vormen een adequaat antwoord op de plannen om
Brussel te laten opslorpen door Wallonië. Zij versterken de positie van de Nederlandstaligen
in deze stad. En dat is niet alleen in het belang van de Nederlandstaligen, maar evenzeer van
Brussel zelf.
- 34 -
De Brusselkeuze sluit volkomen logisch aan bij het beleid dat al decennia gevoerd werd
Inderdaad.Vandaag bestaat de Brusselkeuze al op het vlak van onderwijs, cultuur en welzijn.
Wij zorgen ervoor dat de democratisering zich in de toekomst verder kan doorzetten op andere sectoren zoals de sociale zekerheid.
Het is van het allergrootste belang dat de Nederlandstaligen zoveel mogelijk zelf beslissen.
Zij moeten een beleid kunnen voeren dat aangepast is aan hun eigen inzichten en opvattingen.
Enkel zo kunnen zij waken over de vrijwaring van hun belangen.
Al in 1814 - we vieren dit jaar niet alleen de herdenking van het begin van de Eerste Wereldoorlog, maar ook van het einde van het Franse bewind - beseften de Brusselaars dat ten volle.
Napoleon was nog niet definitief verslagen, want dat gebeurde pas in 1815 in Waterloo. In
1814 richtten de Dekens van de Brusselse Naties – groeperingen van een aantal ambachten –
zich tot generaal de Vincent, de vertegenwoordiger van de Oostenrijkse Habsburgers en de
andere geallieerden, in een betoogschrift: “N’est-il pas le principe que pour rendre les peuples
heureux il faut assortir le système de gouvernement à leur génie et à leur moeurs?” De grote
Duitse denker Johann Gottfried Herder had het niet beter kunnen zeggen.
Brussel is een stad, geen gewest zoals Vlaanderen of Wallonië, maar een stad. Die stad moet
als dusdanig bestuurd worden door de Brusselaars. Onze voorstellen maken dat perfect mogelijk. Zij bieden bovendien het perspectief op een hernieuwde samenwerking tussen Brussel en
Vlaanderen. Die stad vormt immers een enclave in het Nederlandse taalgebied. Daarom hebben wij alles te winnen bij een betere verstandhouding en concrete samenwerking.
Brussel is vandaag natuurlijk niet meer de Brabantse en de Nederlandse stad die zij eeuwenlang is geweest: de stad van hertog Jan, de stad van Ruusbroec, de stad van Vesalius, de stad
van de tapijtwevers en retabelsnijders, het belangrijkste centrum van de middeleeuws Nederlandse letterkunde tijdens de veertiende en vijftiende eeuw.
Tweehonderd jaar verfransend bewind hebben inderdaad hun tol geëist. Tijdens de laatste
decennia hebben de migratie en de mondialisering ervoor gezorgd dat onze stad zeer internationaal en multicultureel is geworden. Niemand kan hier aanspraak maken op hegemonie of
alleenheerschappij.
We moeten integendeel samenwerken met de talloze andere gemeenschappen die vandaag
deze stad vormen. We moeten er echter ook voor zorgen dat het Nederlands hier op een wezenlijke manier aanwezig blijft, eerst en vooral in het belang van Brussel zelf.
Dat vereist een hechte samenwerking met de hele Nederlandse gemeenschap in dit land. Eerst
en vooral uiteraard met Brabant. Economen en sociologen hebben erop gewezen dat de twee
grote Brabantse steden Brussel en Antwerpen in feite één enorme groeipool vormen. Ook
Leuven, hoewel een stad van bescheidener dimensie – sorry, mijnheer Louis Tobback – sluit
daarbij aan. We moeten uiteraard niet enkel samenwerken met Brabant, maar ook met Limburg en Oost- en West-Vlaanderen.
Enkel zo kan Brussel opnieuw uitgroeien tot een stad op de maat van de mens, tot een stad
waar ook wij ons opnieuw ten volle thuis voelen midden de andere gemeenschappen die er
leven, tot een stad vanwaar net als eeuwen geleden onze Nederlandse cultuur kan uitstralen
over heel de wereld.
- 35 Kortom, tot ons door de geschiedenis geschonden, maar hernieuwd herboren en ondanks
alles geliefd en bemind Brussel! (Applaus)
-
De vergadering wordt gesloten om 12.03 uur.
-
De Raad gaat tot nadere bijeenroeping uiteen.
- 36 BIJLAGEN
1. PRESENTATIE BIJ DE TOESPRAAK VAN PROF.DR. RUDI JANSSENS
- 37 -
- 38 -
- 39 -
- 40 -
- 41 2. PRESENTATIE BIJ DE TOESPRAAK VAN PROF.DR. PATRICK DEBOOSERE
- 42 -
- 43 -
- 44 -
- 45 -
- 46 -
- 47 -
- 48 -
- 49 -
- 50 -
- 51 -
- 52 -
- 53 3. PRESENTATIE BIJ DE TOESPRAAK VAN PROF.DR. MACHTELD DE METSENAERE
- 54 -
- 55 -
- 56 -
- 57 -
- 58 -
__________