ACOP FNV Postadres Postbus 14 2700 AA Zoetermeer Bezoekadres Boerhaavelaan 1 2713 HA Zoetermeer Eerste Kamer der Staten-Generaal Aan de leden van de Commissie BZK/AZ Postbus 20017 2513 AA DEN HAAG Datum T F I E 079 35 36 353 079 35 36 485 www.abvakabo.nl [email protected] Behandeld door 4 maart 2014 Mevr. R. Bos Briefnummer Doorkiesnummer EGBSR20140218MSQ 079 353 6120 Dossier 32550 Bijlage(n) Brief ACOP aan Eerste Kamer Betreft: Initiatiefwet Normalisering Ambtelijke Rechtspositie Geachte woordvoerder, De initiatiefwet Normalisering Ambtelijke Rechtspositie is goedgekeurd door de Tweede Kamer en nu aanhangig in de Eerste Kamer. De Algemene Centrale voor Overheidspersoneel heeft in de ruim drie jaar dat dit voorstel voorligt, vele malen met Kamerleden en met de opeenvolgende ministers van BZK haar bezwaren tegen dit voorstel gedeeld. Dat bezwaar richt zich in de eerste plaats tegen het (met terugwerkende kracht) buiten toepassing verklaren van het overleg- en overeenstemmingsvereiste in de ROP-regeling. Ons standpunt over dat onderwerp hebben wij uiteengezet in de brief die wij u op 15 februari jl. als bijlage bij de mail gestuurd hebben. Dat bezwaar is nog steeds ons belangrijkste bezwaar tegen dit voorstel. Het houdt, kort weergegeven, in dat de voorgestelde wetgeving een regeling inhoudt die specifiek betrekking heeft op overheids- en onderwijspersoneel in het algemeen en dat daarop het overlegvereiste van artikel 1 lid 1 van de ROP-regeling van toepassing is. Bovendien betreft het arbeidsvoorwaardelijke rechten en plichten, waarop het overeenstemmingsvereiste van artikel 1 lid 2 van de ROP-regeling van toepassing is. Het buiten toepassing verklaren van deze regeling is in strijd met de wet en in strijd met de rechtszekerheid. Nu duidelijk is hoe het voorstel er uit komt te zien doordat de Tweede Kamer ook gestemd heeft over moties en amendementen, is het mogelijk een oordeel te geven over de definitieve inhoud ervan. In uw rol als Eerste Kamer zult u het voorstel ook in zijn samenhang en kwaliteit beoordelen. Het oordeel van de ACOP, dat wij daarom graag met u delen, is dat het uiteindelijke wetsvoorstel onduidelijk, inconsistent en onevenwichtig is. ACOP FNV is een samenwerkingsverband tussen ABVAKABO FNV, AOb, AFMP, NPB, ANBO, FNV KIEM, ABVO-Bonaire en NAPB BES Pagina 2 1. Het voorstel is onduidelijk In het gesprek dat wij begin 2012 voerden met de indieners hebben wij duidelijk kunnen maken dat de bepaling in de eerste versie van het voorstel, waarin gesteld werd dat de rechtspositieregelingen zouden vervallen wanneer bij inwerkingtreding van het voorstel geen Cao afgesloten zou zijn, de vakbonden in een zeer slechte onderhandelingspositie zou brengen. Wij hebben de initiatiefnemers daarom gesuggereerd op te nemen dat de rechtspositieregelingen van rechtswege Cao’s zouden worden, analoog aan de bepaling dat de individuele aanstellingen van rechtswege tweezijdige arbeidsovereenkomsten worden op het moment dat de wet in werking treedt. De indieners hebben aan dit verzoek geen gehoor gegeven, maar de oorspronkelijke bepaling vervangen door de zinsnede in artikel 17 (ARTIKEL I): “Voor zover en voor zolang op het in het eerste lid bedoelde tijdstip geen collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten waarbij een overheidswerkgever partij is, blijft een in het eerste lid bedoeld voorschrift verbindend voor een Overheidswerkgever en zijn ambtenaren als ware het een collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover niet in strijd met deze wet of dwingendrechtelijke bepalingen van burgerlijk recht.” Om te beginnen lijkt deze formulering zelf in strijd met deze wet, de initiatiefnemers hebben immers, volgens de Memorie van Toelichting, de intentie dat partijen juist “echte Cao’s” kunnen afsluiten. De ambtenarencentrales zien in het feit dat, sinds de invoering van het overleg- en overeenstemmingsvereiste bij de overheid, aan rechtspositieregelingen altijd een getekend Caoakkoord ten grondslag ligt, juist een juridische grondslag om rechtspositieregelingen om te zetten in Cao’s, terwijl die grondslag bij de individuele aanstellingen ontbreekt. De zinsnede “”als ware het een collectieve arbeidsovereenkomst” suggereert een onderscheid tussen een Cao en het voorgestelde. Met andere woorden: ‘als het ware’ staat hier niet voor niets. Wat houdt dit nu precies in de ogen van de regering en de indieners? De bepaling roept veel onduidelijkheden op, zoals: Is de Wet op de Cao wel of niet van toepassing? Is de Wet AVV van toepassing? Vervalt de “Cao” of de Cao-bepaling na vijf jaar en is er dan sprake van nawerking? Het vervolg van de hierboven genoemde zinsnede luidt: “voor zover niet in strijd met deze wet of dwingendrechtelijke bepalingen van burgerlijk recht”. Deze passage maakt de status van de rechtspositieregelingen na inwerkingtreding van deze wet nog schimmiger: Op welke dwingendrechtelijke bepalingen doelen de initiatiefnemers? Het civiele recht biedt de partijen zeer veel vrijheid in onderhandelingen en wij hebben dan ook geen bepalingen kunnen ontdekken die strijdig zijn met dwingendrechtelijke bepalingen van burgerlijk recht. Dat blijkt echter bijvoorbeeld niet te gelden voor de VNG, de werkgever van gemeenteambtenaren. Zij stelt zich op het standpunt dat één van de gevolgen van normalisering het afschaffen van het GO (georganiseerd overleg waarin door werkgevers en bonden overlegd wordt over rechtspositionele regelingen en wijzigingen) zou zijn en dat de bepalingen met betrekking tot de onderhandelingspartners in de CAR-UWO komt te vervallen, zo blijkt uit haar reactie op de Rijksbegroting 2014 (p. 30). Waarom past het GO niet in een gelijkwaardig Cao-systeem? In vele Cao’s is bepaald wie overleg voert, waarover, en vaak is er een geschillenregeling als partijen er niet uitkomen. In het Cao-recht staat het partijen vrij om afspraken over alle onderwerpen te maken. De vraag is: welke regelingen in de rechtspositieregelingen zijn in strijd met het civiele recht. Slaat dit alleen op het stelsel van de opzegverboden? Ook “voor zover in strijd met deze wet” is een formulering die niet verder uitgelegd of ingevuld wordt. Welke bepalingen zijn “in strijd met deze wet”? Een voorbeeld: ARAR artikel 57 lid 2 geeft het bevoegd gezag het recht een ambtenaar een passende functie op te dragen als het belang van de dienst dit vordert. De ambtenaar is verplicht deze functie te aanvaarden, maar kan wel bezwaar Pagina 3 maken op grond van de Awb. Maakt de ambtenaar geen bezwaar, dan wordt hij verondersteld in te stemmen met het besluit van de werkgever. Is ARAR artikel 57 lid 2 “in strijd met deze wet”? Deze wet beoogt immers, aldus de Memorie van Toelichting “een gelijkvormige rechtspositie op basis van een tweezijdige overeenkomst”. Men zou kunnen betogen dat een dergelijke eenzijdige beslissingsbevoegdheid aan werkgeverskant daar niet in thuis hoort. Wanneer dat zo is en deze bepaling dus geen onderdeel uitmaakt van de “Cao”, dan kunnen de centrales niet anders dan constateren dat dit initiatiefvoorstel veel verder gaat dan alleen “het wijzigen van het stelsel van aanstelling en ontslag”, zoals door de indieners en de minister van BZK betoogd is. Wanneer deze bepaling wél zou kunnen blijven bestaan, heeft het voorstel tot gevolg dat de ambtenaar tegen een dergelijk besluit geen bezwaar kan maken. Daarmee ontstaat juist een zeer onevenwichtige situatie, die niet past bij de tweezijdige overeenkomst. Hoe dan ook leidt het tot onduidelijkheid en tot aantasting van de rechtspositie van de ambtenaar. Er moet dus overleg plaatsvinden hoe deze, maar ook andere bepalingen in bestaande regelingen, zo geformuleerd worden dat ze passen in een tweezijdige arbeidsverhouding. Nu dat overleg niet plaatsvindt blijft de situatie in stand dat de werknemersverenigingen in hun onderhandelingspositie op achterstand zijn gezet. Tot slot: artikel X heeft ook betrekking op het schrappen van het overleg- en overeenstemmingsvereiste bij de totstandkoming van andere wetten, algemeen verbindende voorschriften en verordeningen die met deze wet in overeenstemming moeten worden gebracht. Deze “andere algemeen verbindende voorschriften” zouden normaal gesproken onderdeel zijn van een Cao, zoals het Verplaatsingskostenbesluit waarin de reiskostenvergoeding van rijksambtenaren wordt geregeld. Voor gemeenten geldt dat deze vaak plaatselijke verordeningen hebben waarin bijvoorbeeld salarisniveaus zijn vastgelegd, die gezien kunnen worden als een plaatselijke uitwerking van de CAR-UWO, die dan vergelijkbaar is met een raam-Cao. Wanneer deze regelingen geen echte Cao’s zijn die alleen met instemming van beide partijen gewijzigd kunnen worden, maar algemeen verbindende voorschriften waarop het overleg- en overeenstemmingsvereiste niet langer van toepassing is, is het gevolg dat de werkgevers in een positie komen waarin zij eenzijdig de rechtspositieregelingen kunnen wijzigen. Daarmee is een diepe krater geslagen in wat onder andere beoogd werd door dit voorstel, namelijk “voorkomen van vermenging van de beide rollen van de overheid, die van wetgever en die van werkgever”. 2. Het voorstel is inconsistent Het wetsvoorstel stelt voor de definitie van ambtenaar te wijzigen. Voortaan is ambtenaar “degene die krachtens arbeidsovereenkomst met een overheidswerkgever werkzaam is.” Een aantal groepen is echter van de normalisatie uitgezonderd, zij blijven ambtenaar, maar zijn niet werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst, maar op basis van een aanstelling. De argumentatie die bij dit onderscheid gebruikt wordt is willekeurig en weinig doordacht. Zo wordt in het voorstel zelf voorgesteld dat leden van de rechterlijke macht die rechtspreken, uitgezonderd worden omdat hun kerncompetentie “onafhankelijkheid” is. Deze “onafhankelijkheid” maakt dat zij niet in “een arbeidsverhouding (kunnen) worden gepositioneerd waarin de gezagsverhouding centraal staat”, aldus de Memorie van Toelichting. Vervolgens worden, in de Tweede Nota van wijziging, ook de leden van het OM uitgezonderd. Hiermee wordt, zonder verdere onderbouwing, tegemoet gekomen aan de wens van de Raad voor de Rechtspraak. De redenering van de Raad is: Onafhankelijkheid is noodzakelijk als men op grond van de wet bepaalde bevoegdheden heeft, waar de wetgever/werkgever niet in mag treden. Pagina 4 Wanneer deze redenering consequent gevolgd zou worden, zouden veel meer ambtenaren van deze wetgeving uitgezonderd moeten worden. Wij noemen bijvoorbeeld de Inspecteur der Belastingen, die op grond van de wet de bevoegdheid heeft een belastingaanslag op te leggen. Ook hij dient hierin onafhankelijk te kunnen opereren. Dit was ook de redenering achter het (later ingetrokken) amendement van de PvdA om de Rijksbelastingdienst uit te zonderen. Eenzelfde redenering geldt wat ons betreft ook voor andere inspectiediensten. Zo kan een Inspecteur van de IGZ op grond van artikel 87a wet BIG een bevoegdheidsbeperkend bevel geven aan een zorgverlener, waarbij de onafhankelijkheid van de inspecteur gewaarborgd dient te zijn. Het punt “met overheidsmacht bekleed zijn” speelde onder meer een rol in het uitzonderen van zowel Defensie- als Politiepersoneel. Het geweldsmonopolie van de overheid en de waarborgen waarmee dat omkleed dient te zijn, worden als niet-passend gezien bij een arbeidsverhouding naar burgerlijk recht. Wanneer deze redenering gevolgd wordt, valt niet in te zien waarom ook medewerkers van de Penitentiaire Inrichtingen, maar ook bijvoorbeeld Bijzondere Opsporingsambtenaren niet uitgezonderd zijn. Beide amendementen op dit punt zijn niet aangenomen. Een bijzondere omissie zien wij als het gaat om de AIVD. Ook deze groep ambtenaren is niet uitgezonderd en zal straks op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn. De AIVD is eveneens bij uitstek een organisatie die overheidstaken uitvoert en bovendien sterk politiek gestuurd wordt. Hoe men zich daarbij een “principiële gelijkheid” tussen werkgever en werknemer voorstelt die anders is dan die van politie- of defensieambtenaren, is voor ons onduidelijk. 3. Het voorstel is onevenwichtig De initiatiefwet wordt gepresenteerd als het sluitstuk van een jarenlang proces van normalisatie. De ambtenarencentrales zijn echter van mening dat dit voorstel niet doet wat het beoogt omdat het slechts de positie van de ambtenaar normaliseert en die van de werkgever grotendeels buiten beschouwing laat. Zo stelt het voorstel dat door de werkgever als wetgever eenzijdig regelingen opgelegd kunnen worden ten aanzien van integriteit, nevenwerkzaamheden, klokkenluiders, een ambtelijke gedragscode en reisvoorschriften voor ambtenaren bij de AIVD. Dit zijn onderwerpen die in een genormaliseerde arbeidsverhouding thuis horen in het Cao-overleg. De vermenging van de wetgeversrol met die van werkgever is hier opnieuw zeer goed te zien: De wetgever stelt eenzijdig regels vast en legt deze op zonder dat werknemers daarover meepraten of meebeslissen, maar deze regels worden wel onderdeel van de tweezijdige overeenkomst die de arbeidsovereenkomst is, zoals blijkt uit het voorgestelde artikel 6 (ARTIKEL I) van de nieuwe Ambtenarenwet. De werkgever stelt zich op als wetgever, maar de werknemer kan daartegen geen bezwaar maken omdat hij via ARTIKEL VIII niet langer belanghebbende is in de zin van de Awb. Daar komt nog bij dat in artikel 6 lid 2 bovendien bepaald wordt dat niet-naleving van deze verplichtingen gezien worden tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst. In een normale arbeidsverhouding wordt dit oordeel niet door de werkgever, maar door de rechter geveld. Het voorstel bevordert bovendien niet dat de door de indieners zo gewenste “echte Caoonderhandelingen” tot stand komen zolang de politiek en de wetgevende macht via verkiezingsprogramma’s en regeerakkoorden invloed uitoefenen op de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren. Open en reëel arbeidsvoorwaardenoverleg is ook zonder dit voorstel een voorwaarde voor totstandkoming van rechtspositieregelingen, die daarom ook nu al vaak “ambtenaren-Cao’s” genoemd worden. Internationale regelgeving (bijvoorbeeld ILO-verdragen) geeft de positie aan die bonden, ook die voor overheidswerknemers, in het overleg over de rechtpositie in (moeten) nemen. Vindt de regering dat het wetsvoorstel aan die regelgeving voldoet? Pagina 5 Noch in het voorstel zelf, noch in het debat erover, hebben wij vernomen welke positie de leden van de wetgevende macht op dit punt gaan innemen na inwerkingtreding van dit voorstel. Het spijt de ambtenarencentrales te moeten constateren dat, gezien de ervaring met het jarenlange politieke dictaat van de nullijn die “echte Cao-onderhandelingen” onmogelijk maakt, zij ook op dit punt geen vertrouwen hebben in de heilzame werking die dit voorstel volgens de indieners zou moeten hebben. Uiteraard zijn wij graag bereid om ons standpunt nader toe te lichten of met u van gedachten te wisselen over deze initiatiefwet. Hoogachtend, Algemene Centrale van Overheidspersoneel Ruud Kuin voorzitter
© Copyright 2024 ExpyDoc