VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD ZITTING 2013-2014 Nr. 6 INTEGRAAL VERSLAG Vergadering van vrijdag 14 februari 2014 Ochtendvergadering INHOUD BERICHT VAN VERHINDERING .............................................................................................. 3 PERSONEELSSTATUUT VAN DE PERMANENTE DIENSTEN VAN DE RAAD ............................. 3 STEMMING ..... ........................................................................................................................ 3 INTERPELLATIES (R.v.O., art.62) ........................................................................................ 3 - van de heer Jef Van Damme tot de heer Bruno De Lille, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Ambtenarenzaken, betreffende de Paspartoe Sprekers: Jef Van Damme - René Coppens - Bianca Debaets - Bruno De Lille, collegelid - van mevrouw Elke Roex tot mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin, Media en Patrimonium, betreffende de wijkwerkingen Sprekers: Elke Roex - Herman Mennekens - Elke Van den Brandt - Brigitte Grouwels, collegelid SAMENGEVOEGDE INTERPELLATIES (R.v.O., art. 62,8) .................................................... 17 - Interpellatie van mevrouw Greet Van Linter tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, over zijn pleidooi voor de inrichting van tweetalig onderwijs in Brussel -2- Interpellatie van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor Onderwijs, Vorming en Begroting, betreffende de (on)mogelijkheid tot tweetalig onderwijs in Brussel Sprekers: Greet Van Linter - Dominiek Lootens-Stael - Paul De Ridder - Guy Vanhengel, collegevoorzitter ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art.61) ..............................................................................26 van de heer Jef Van Damme aan de heer Bruno De Lille, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Ambtenarenzaken, betreffende het cultuurplan VRAGEN (R.v.O., art. 59) ...................................................................................................29 van de heer Paul De Ridder aan de heer Bruno De Lille, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Ambtenarenzaken, in verband met het taalgebruik in gemeenschapscentrum Ten Weyngaert (Vorst) van mevrouw Elke Roex aan mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin, Media en Patrimonium, betreffende de onthaalouders van mevrouw Elke Van den Brandt aan mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin, Media en Patrimonium, betreffende de lokale inburgerings- en integratiemonitor (LIIM) 2013 BIJLAGEN ..... ...................................................................................................................... 35 TREFWOORDENREGISTER ...................................................................................................36 -36e vergadering Vergadering van vrijdag 14 februari 2014 OCHTENDVERGADERING De vergadering wordt om 9.39 uur geopend. Voorzitter: Mevrouw Carla Dejonghe BERICHT VAN VERHINDERING De voorzitter.- De heer Walter Vandenbossche is verontschuldigd om persoonlijke redenen. PERSONEELSSTATUUT VAN DE PERMANENTE DIENSTEN VAN DE RAAD Aanpassingen aan Bijlage II en Bijlage IV van het Personeelsstatuut van de Permanente Diensten van de Raad De voorzitter.- De Bestuursraad en het Personeelscomité stellen voor om de procedure voor de verkiezing van het Personeelscomité en voor de verkiezing van de Vertrouwenspersonen te wijzigen. Het is de bedoeling de verkiezingen van het Personeelscomité en van de Vertrouwens-personen democratischer te laten verlopen zodat de gekozenen zo breed mogelijk gedragen worden door de griffiemedewerkers. Stemmingen - De artikelen worden zonder opmerkingen aangenomen. Het geheel van het gewijzigde Personeelsstatuut van de Permanente Diensten van de Raad wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden. Hebben ja gestemd: Els Ampe, René Coppens, Bianca Debaets, Brigitte De Pauw, Paul De Ridder, Annemie Maes, Herman Mennekens, Elke Roex, Jef Van Damme, Elke Van den Brandt, Greet Van Linter, Carla Dejonghe INTERPELLATIE (R.V.O., ART. 62) van de heer Jef Van Damme tot de heer Bruno De Lille, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Ambtenarenzaken, betreffende de ‘Paspartoe’ De heer Jef Van Damme.- Ik dank de voorzitter voor de attentie ter ere van 14 februari. Lieve collega’s, ik zal trachten mijn beste beentje voor te zetten deze morgen. Ook voor het collegelid wil ik mijn beste beentje voorzetten, maar ik moet mijn oppositieplicht nog vervullen. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Vandaag mag u ‘schatje’ zeggen. -4De heer Jef Van Damme.- Dat is misschien een stap te ver. Aan alles zijn er immers grenzen. De nieuwe vrijetijdskaart is er eindelijk, enkele maanden voor de verkiezingen, toch nog gekomen. Hij werd al lang aangekondigd. Deze vrijetijdskaart vervangt de cultuurwaardebon en werd ‘Paspartoe’ gedoopt. De voorgeschiedenis wil ik hier niet herhalen. Het heeft allemaal lang geduurd en het is jammer dat we pas vandaag kunnen zien wat hij daadwerkelijk inhoudt voor de Brusselaar die aan het Brussels vrijetijdsaanbod wil deelnemen. Het feit dat er gewerkt wordt aan toegankelijkheid, drempelverlaging en het leiden van kansengroepen naar cultuur en sport is een stap die we aanmoedigen en kunnen en moeten ondersteunen. De Paspartoe kan echt het verschil maken voor de toegankelijkheid van het vrijetijdsaanbod en zo ook een motor zijn van bredere maatschappelijke participatie. Daar kunnen we alleen maar blij om zijn. Het wegwerken van de financiële drempel was de eerste en belangrijke stap, maar is op zich niet voldoende om het recht op cultuur te garanderen. In Aalst heeft de vierdewereldgroep jarenlange ervaring met de vrijetijdskaart en met kansarmen. Uit hun analyses kunnen we opmaken dat het hebben van een vrijetijdskaart - of in dit geval de Paspartoe - op zich nog niet garant staat voor het gebruik ervan. Het is slechts een eerste stap. Ook toeleiding is essentieel. Daarom hebben ze in Aalst ook geld gekregen om die toeleiding te organiseren, want dat is een noodzakelijke voorwaarde opdat de vrijetijdskaart bij de armste gezinnen het recht op cultuur in de praktijk brengt. Dit College moet naast de Paspartoe ook investeren en middelen toekennen aan toeleiders of bruggenbouwers in sleutelorganisaties, zoals de WMKJ’s, de wijkwerkingen, de lokale dienstencentra en sociaalculturele verenigingen. Voor vele kwestbare groepen blijft het bovendien ook een grote stap om individueel deel te nemen aan culturele activiteiten. Deelnemen in groep zorgt ervoor dat de drempel om bijvoorbeeld een groot cultuurhuis als de KVS te bezoeken, verlaagd wordt. De voorganger van de Paspartoe, de cultuurwaardebon, werd dan ook intensief gebruikt om in groep die stap te zetten. Bij sommige verenigingen heerst nu twijfel of het nieuwe systeem op dezelfde manier zal toelaten om toegankelijke groepsactiviteiten te organiseren en mensen zal bewegen om deel te nemen aan het cultuuraanbod in deze stad. We weten dat er ook een groepsoptie gepland is, maar we vrezen dat die te beperkt is tot 1 of 2 activiteiten per jaar. Dat zou toch een ramp zijn, omdat er nu veel meer dan dat in groep geparticipeerd wordt door de sociaal-culturele verenigingen, WMKJ’s, dienstencentra en wijkwerkingen, die de toeleiding op zich nemen. Zullen de meest kwetsbaren in deze stad de stap zetten om individueel een vrijetijdskaart aan te vragen? Ik vrees ervoor. Zal het systeem niet te ingewikkeld zijn voor begeleiders, die voor elke deelnemer op voorhand moet nagaan of er korting is? Ook dat vraag ik mij af. Als ik sceptisch ben, dan zijn er sommigen die ronduit negatief zijn. Gisteren las ik op de facebook-pagina van iemand uit het werkveld het volgende: “In de praktijk gaan tientallen kinderen en jongeren van mijn jeugdhuis geen museum of theater meer van binnen zien. Jaren travakken om die mentaliteit van ‘théâtre c’est pour les pd’s’ om te buigen tot we een bende enthousiaste theatergangers hebben, wordt in de vuilbak gesmeten. We mogen als good practice in een brochure staan, en dan worden ons de tools ervoor ontnomen? Om dan binnen een paar jaar een studiedag te organiseren over ‘waarom kansarmen niet in onze theaters zitten?’ Kan iemand mij eens uitleggen wie hier beter van wordt. Wie was het die zich heeft vergrepen -5aan het vorige systeem, dat mijn jongeren ervoor moeten gestraft worden? Ik heb het zelden, maar vandaag echt wel: la haine!” Ikzelf ga niet zo ver in mijn oppositie als deze persoon, maar ik onderschrijf wel een aantal vragen die hier gesteld worden, wat met die groepsactiviteiten en die toeleiding? Het kortingsysteem bestaat uit een forfaitaire prijs voor evenementen van 2 euro tot en met 16 euro. De aanbieder verliest zo 40% van de normale ticketprijs, want de VGC betaalt slechts 60% terug aan de organiserende instelling. Cultuurhuizen of sportclubs zullen zelf meer middelen moeten vrijmaken. Maar het collegelid zei dat ook welzijnorganisaties en sociaalculturele verenigingen een rol moeten spelen als aanbieders en eigen middelen moeten vrijmaken. Niet altijd evident, zeker niet voor de sociaal-culturele verenigingen waarop het collegelid de afgelopen jaren toch flink heeft bespaard. Hoe gaat het collegelid ervoor zorgen, dat die aanbieders, die 40 % van de kostprijs zelf moeten inbrengen, voor die middelen gecompenseerd worden? Want de meeste welzijnsorganisaties of sociaal-culturele instellingen zijn geen kapitaalkrachtige instellingen. Ten slotte maak ik me zorgen over de communicatie. De website die het collegelid deze week lanceerde is eentalig Nederlands. Dat kan in eerste instantie voldoende zijn, maar misschien niet als we de drempel echt willen verlagen. We moeten vooral opletten dat het internet niet het enige communicatiemiddel blijft, want heel veel mensen hebben er geen toegang toe of gebruiken het niet voor dit soort zaken en zeker niet de doelgroep van kansarmen. Zal de communicatie ook in andere talen gebeuren en op andere manieren dan enkel via een website? Wij zijn in het algemeen wel blij met het opzet, maar wij hebben toch een aantal kritische vragen bij de uitwerking ervan. We hopen ook echt dat er een grondige analyse zal komen van de werking van de Paspartoe in vergelijking met de cultuurwaardebon. De bedoeling was namelijk om het bestaande systeem te verbeteren, maar daar hebben we nu een drietal grote vragen bij. Wat met de communicatie? Wat met de toeleiding en de ondersteuning van organisaties die deze toeleiding organiseren, zoals in Aalst wel gebeurt? Hoe gaan de verenigingen die op dit moment vaak in groep de stap zetten, structureel de mogelijkheid krijgen om hun werking voor doelgroepen zoals jongeren of ouderen te garanderen? De heer René Coppens.- Het is zo ver. De cultuurwaardebon werd vervangen door een vrijetijdswaardebon, de Paspartoe genaamd. Deze Paspartoe wil alle Brusselaars aanmoedigen om sport-, jeugd- en culturele activiteiten volop plaats te geven in hun vrije tijd. Een nobele doelstelling, die we op zich allemaal willen realiseren. De nieuwe bon is een soort spaarkaart. Naarmate de Brusselaar aan meer activiteiten deelneemt, verzamelt hij of zij meer punten. Na verloop van tijd kunnen die punten dan ingeruild worden voor een bepaald voordeel, zoals een drankje, een gadget of een vermindering op de toegangsprijs. Het is echter nu al duidelijk dat de invoering van de pas leidt tot onrust en wrevel bij de culturele instellingen en verenigingen. Deze laatste zijn ontevreden omwille van de sterke onduidelijkheid en de moeilijke aanvraagprocedure. Hun leden zijn dan weer niet te spreken over de waarde van de pas: zo moeten zij nu 5 euro betalen voor een bon van 6,20 euro. Dat scheelt toch met vroeger, toen kon je 3 cultuurwaardebons ontvangen ter waarde van 18,60. Rekent u zelf het verschil maar uit. Daarenboven kunnen ze met hun bon ook slechts op een beperkt aantal plaatsen in Brussel terecht. -6De culturele instellingen worden met zware problemen geconfronteerd. Zij verliezen inkomsten door het verdwijnen van de cultuurwaardebon. Van enkele gemeenschaps- en culturele centra hebben we vernomen dat zij op jaarbasis tussen 5.000 en 9.000 euro aan cultuurwaardebons inden. Dat bedrag zou nu wellicht sterk verminderen. We hebben intussen ook al vernomen dat sommige centra eraan denken om hun toegangsprijzen te verhogen om uit de kosten te komen. Hier komt nog bij dat de gemeenschaps- en culturele centra als het ware verplicht worden om in het nieuwe systeem te stappen omdat particulieren met hun ene bon of verenigingen in groep niet meer bij hen terecht kunnen. De Open-Vld-fractie betwijfelt daarom ook of het nieuwe systeem erin zal slagen om de stap naar Nederlandstalige cultuur in Brussel minder groot te maken. Op zich is het goed dat kansarmen meer mogelijkheden krijgen om aan cultuur of vrijetijdsbesteding te doen, maar er wordt onderschat hoeveel extra kosten die activiteiten met zich meebrengen. Vaak is het niet de toegangsprijs die de drempel vormt voor de Brusselaars om aan cultuur of vrijetijdsactiviteiten te participeren, maar wel de bijbehorende kosten, zoals voor de verplaatsing of een drankje tijdens de pauze. Het systeem van de Paspartoe lost dit probleem niet helemaal op en bovendien vallen nu vele andere gebruikers uit de boot. Denk maar aan de scholen die door middel van de cultuurwaardebons hun leerlingen met cultuur in Brussel in aanraking brachten. Werd er trouwens contact opgenomen met de scholen die de cultuurwaardebons gebruikten? Werden zij betrokken bij dit veranderingsproces? En werd nagegaan welke gevolgen dit zal hebben met de maximumfactuur per leerling in het achterhoofd? Wij hadden liever gezien dat de invoering van het systeem na een testfase en na degelijk overleg was gebeurd en ook beter niet had plaatsgevonden in het midden van een cultureel seizoen. Op welke manieren werden de culturele instellingen actief betrokken bij de uitwerking van de vrijetijdskaart. Heeft de VGC simulaties gemaakt van hoeveel de hervorming van de cultuurwaardebon aan de gemeenschaps- en culturele centra zou kosten qua verlies van inkomsten? Op welke manier worden de culturele en gemeenschapscentra begeleid bij de verdere uitwerking? Wat is de huidige stand van zaken en wat zijn de volgende stappen van de invoering? Zal het collegelid dit systeem evalueren en bijsturen waar nodig? Wat is daarvoor de concrete termijnplanning? Mevrouw Bianca Debaets.- Deze week werd Paspartoe, de nieuwe vrijetijdspas die de cultuurwaardebon vervangt, voorgesteld in de Zinnema. Dat was een mooie gebeurtenis. De vele aanwezigen tonen ook aan dat er werd uitgekeken naar de komst van deze nieuwe pas. We mogen echter nooit uit het oog verliezen dat de cultuurwaardebon was bedoeld om de cultuurparticipatie te bevorderen. Maar uit een studie bleek dat die financiële aansporing niet volstond om mensen naar cultuurhuizen te krijgen. Het beoogde effect werd niet bereikt, want het werd vooral gebruikt door mensen die sowieso al aan cultuurbeleving deden. Paspartoe moet daar verandering in brengen, doordat het zwaartepunt verschuift naar wie in kansarmoede leeft. Bovendien wordt de actieradius vergroot, want hetzelfde onderzoek wees ook uit dat een lage participatie zich niet enkel beperkt tot cultuurparticipatie, maar evengoed geldt voor sport en andere vormen van vrije tijd. Met deze pas kan je voortaan voordelig aan tal van cultuur-, jeugd- en sportactiviteiten deelnemen. Sportkamp, kookcursus, theater: Paspartoe is je sleutel tot vrije tijd in Brussel, luidt de mooie slogan. De kaart is bedoeld om -7iedereen “uit zijn kot te krijgen" zoals het collegelid het verwoordde en dat sociaal contact is toch een mooie doelstelling. Uiteraard staan we achter die doelstellingen, maar zoals de collega’s al opmerkten, blijft er een bezorgdheid bij het verenigingsleven. Die signalen vangt het collegelid ook wel op. Zij vrezen immers vooral een terugval van deelnemers bij de activiteiten die ze organiseren. Bij sommige verenigen is dat effect nu al voelbaar. Het jaarsucces van een vereniging uit SintPieters-Woluwe is een operette waar een zeer gevarieerd publiek naar toe komt. Vorig seizoen boekte die vereniging ongeveer 750 cultuurwaardebonnen op ongeveer 1.100 toeschouwers. Dit jaar blijven ze voorlopig steken onder de 400. Zij vrezen heel terecht dat ze zonder oplossing slechts een halve bezetting zullen hebben, met ontzettende grote financiële gevolgen. Dit is slechts een voorbeeld, er zijn ook nog andere verenigingen die zich in een penibele situatie bevinden. Ik deel ook de bezorgdheid dat de aanbieders, met het forfait van 2 euro, 40% van de ticketprijs moeten dragen. De VGC betaalt weliswaar 60% terug, maar hoe zal het verschil gedekt worden? De vrees is dat het zal doorgerekend worden in de normale ticketprijzen. Dat is een logische redenering, waar hopelijk een oplossing voor wordt gevonden. Op welke manier zullen verenigingen groepsactiviteiten kunnen organiseren zonder dat hun werking, waar ze vaak decennia aan bouwden, in het gedrang komt? Hebben alle cultuurhuizen zich geëngageerd om die kosten zelf te dragen of wordt er samen met het collegelid en de administratie naar een oplossing gezocht? Wat met verenigingen die activiteiten organiseren zonder tussenkomst van een derde partner? Kunnen die activiteiten ook mee in rekening genomen worden op de spaarkaart? Het denkspoor dat in Vlaanderen wordt gevolgd, vind ik goed. Een vereniging kan daar bij een activiteit een scan aanvragen waardoor die activiteit ook extra punten oplevert. Ik ben benieuwd of dat ook in Brussel mogelijk is. Wanneer wordt ten slotte de beslissing genomen over de erkenning van de aanbieders? Een aantal verenigingen, zoals West-Uit, stelde zich immers kandidaat om aanbieder te worden, maar kreeg daar nog geen antwoord op. De heer Bruno De Lille, collegelid.- De nieuwe vrijetijdskaart, de Paspartoe, is inderdaad sinds 12 februari 2014 te verkrijgen aan de balies van de VGC en Muntpunt. De eerste kaarten werden uitgedeeld op de officiële voorstelling van Paspartoe in Zinnema op 11 februari 2014, samen met Vlaams minister Joke Schauvliege, mensen uit het werkveld en een aantal geïnteresseerden. Ik was overigens zeer blij dat de minister erbij was. Er wordt immers altijd gevraagd naar meer samenwerking tussen de VGC en de Vlaamse Gemeenschap. Dit is een mooi voorbeeld. We verrijken elkaar ook. Wij brachten een aantal verbeteringen – onder andere de groepskaart – aan het systeem aan dat in Aalst samen met Cultuurnet Vlaanderen werd ontwikkeld. In Aalst wordt nu bekeken of zij die groepskaart kunnen invoeren. Dit is een mooie wisselwerking tussen de VGC en de Vlaamse Gemeenschap. Het maakte mij ook zeer blij dat op die avond een vertegenwoordiger van een vereniging voor mensen in armoede het woord nam. Die vertegenwoordiger prees de wijze waarop er naar mensen in armoede geluisterd werd. Hij had zelfs expliciete felicitaties voor de VGC en de mensen van de administratie voor de manier waarop er met hen rekening werd gehouden. Vandaag kan de kaart al gebruikt worden bij een vijftigtal aanbieders. We hopen dat dit aantal nog zal groeien. Ook Aalst was met een klein aantal aanbieders begonnen, maar nu hebben ze er al ongeveer 300. Dat verwachten we ook in Brussel. Bij een overstap naar een nieuw sys- -8teem zijn er altijd mensen die eerst de kat uit de boom kijken. Ik heb er vertrouwen in, want het is een goed systeem. Op de avond zelf merkte ik overigens al interesse van een aantal instellingen die nog niet meedoen. Die aanbieders krijgen onder meer een opleiding inzake de hantering van de apparatuur en de invoer van gegevens. Ze moeten zich ook bereid verklaren met de inhoudelijke context van Paspartoe, zoals de gedeelde verantwoordelijkheid. Ze moeten inderdaad 40% bijdragen, want het gaat over mensen in armoede die slechts 2 euro moeten betalen voor activiteiten tot 16 euro. De rest wordt gedeeld tussen de VGC en de aanbieder. Wel is het zo dat heel wat van die aanbieders vandaag al inspanningen deden om mensen in kansarmoede tegemoet te komen. Er hoeven niet meteen bijkomende kosten te zijn voor die instellingen. Dat zou eigenlijk alleen kunnen voor die instellingen die altijd volle zalen hebben zonder mensen in kansarmoede. Bij een première zit de zaal meestal vol, maar tijdens andere dagen zijn er meestal nog lege plaatsen. Het moet dan ook eerder gezien worden als een kans om bijkomende mensen te bereiken. Een lege plaats kost nog altijd meer dan een plaats waar je slechts voor 40% in tegemoet komt. Eens het systeem op volle toeren draait, zal duidelijk worden dat dit zeer goed meevalt en bovendien interessant kan zijn voor de aanbieders. Uiteraard vragen we dat de aanbieders de reductie op een correcte manier hanteren en meestappen in het systeem van spaar- en ruilmogelijkheden. Voor de globale communicatie van Paspartoe doen wij vooral een beroep op Muntpunt. Er is een begeleidingscomité opgericht dat de grote communicatielijnen uitzet: de redactie van de webpagina's, coherente voordelen, speciale promomomenten voor de aanbieders en de bekendmaking daarvan bij kaarthouders en abonnees van de nieuwsbrief… Het is ook een communicatiemiddel voor de aanbieders zelf. Wat ze nu op eigen houtje doen, zullen ze ook met Paspartoe kunnen. Dat zijn heel wat voordelen, maar we zullen moeten leren om er mee om te gaan, zodat het niet leidt tot een toevloed aan informatie en praktische problemen. Verder is er gekozen voor een gerichte campagne met acties op plaatsen waar er veel gegadigden voor de vrijetijdspas te vinden zijn. We hebben al affiches verspreid, er komen advertenties en ook via Muntpunt, waar veel Nederlandstalige Brusselaars komen, zal er heel wat reclame gemaakt worden. Op evenementen als de Buitenspeeldag, de Erfgoeddag, Stadskriebels, Zoniënmars, Plazey, 11-juli-viering, 25 jaar VGC en de Studentendag van Br(ik zullen we reclame maken en informatie geven. Er zijn vlaggen, affiches, folders en t-shirts voor de medewerkers zelf en om weg te geven tijdens promomomenten. Alle deelnemende organisaties hebben ondertussen een uitgebreid promopakket ontvangen en ook de stickers met het label die aanduiden waar aan de slag kan worden gegaan met Paspartoe zijn ondertussen verdeeld. Aangezien het hier gaat om mensen in kansarmoede maken we ons ook weinig illusies. We gaan er niet van uit dat we ze vooral via een website zullen bereiken. Daarom hebben we een aantal toeleidingsverenigingen gecontacteerd, die vooral met die doelgroep werken. Dat zijn er veel meer dan vroeger. We betrekken er bijvoorbeeld ook de welzijnsorganisaties en seniorencentra bij. Zij zullen proberen om hen eerst in groep ergens naartoe te krijgen en hen vervolgens duidelijk maken dat het ook alleen kan. Zo zal het emancipatorisch effect van de kaart een rol spelen. Zoals ik al op de voorstellingsavond meedeelde, bedraagt de participatiegraad in jeugd-, sport- en cultuuractiviteiten in Vlaanderen 4 op 10 en in Brussel amper 2 op 10. Daarom willen we die verenigingen er zeker bij betrekken. Ze hebben die handschoen ook opgenomen. -9De VGC en Muntpunt hebben in januari 2014 uitvoerig de aanbieders geïnformeerd via 6 trainingsessies. Wij plannen bijkomende trainingsessies in de loop van maart om de instap van nieuwe aanbieders voor te bereiden en te begeleiden. Er is ondertussen ook een aanvullende begeleidingsessie ingericht voor de medewerkers van de gemeenschapscentra op 12 februari en op 17 februari. Verenigingen die werken met een publiek in kansarmoede kunnen ook altijd een specifieke sessie aanvragen ter plekke in hun vereniging of op een evenement van hun vereniging. Aanbieders krijgen daarnaast een aantal gratis kaarten waarmee ze kunnen oefenen. De apparatuur wordt gratis ter beschikking gesteld en abonnementskosten zijn ten laste van de VGC tot 200 megabyte op jaarbasis, wat ruimschoots moet volstaan voor de verwerking van de gegevens. Er is ook voor eerstelijnshulp gezorgd. Verenigingen die vragen hebben, kunnen naar de VGC en Muntpunt bellen, waar medewerkers hen op elk moment de gevraagde informatie kunnen bezorgen. Tweedelijnszorg wordt verzorgd door Cultuurnet Vlaanderen. Ik ga nu in op de vragen over de financiering. Democratisering is ook een taak van het werkveld. De VGC geeft al subsidies. De cultuurwaardebon was nooit bedoeld als een soort van aanvullende subsidie voor de cultuurhuizen. Dat kon ook niet. De cultuurhuizen konden op voorhand niet weten hoeveel ze er dit jaar zouden krijgen. Als zij een bepaald jaar een zeer aantrekkelijk aanbod hadden, kon het zijn dat zij heel veel cultuurwaardebonnen te verwerken kregen. Bij een aanbod dat mensen minder aansprak, kon er het volgende jaar een ongelooflijke daling zijn. Ik wil toch even duidelijk stellen dat de cultuurwaardebon nooit werd geconcipieerd als een extra subsidiekanaal voor de cultuurhuizen. Bovendien is het zo dat zij bij hun subsidiëring, de subsidies die zij zowel van Vlaanderen als van de VGC ontvangen, democratisering als een van de doelstellingen opnamen. Het gaat om een van de taken die zij sowieso op zich moeten nemen: hoe stel je je open naar mensen in kansarmoede? Hoe maak je dat je ook dat publiek zo breed mogelijk kunt ontvangen? Natuurlijk is er een verschuiving. Mensen zitten in een systeem dat ze gedurende jaren gewoon zijn en nu komt er een ander systeem. Dat zorgt altijd voor vragen. Hoe zal het werken en wat zal de precieze impact zijn? Dat kunnen wij vandaag niet aantonen of uitrekenen, omdat we natuurlijk niet weten hoe en hoe snel het publiek zich zal aanpassen aan dat nieuwe systeem. Maar kijk naar Aalst, hoe het daar is gegaan: daar bereiken ze een percentage kansarmen in het publiek dat veel groter is dan wat wij in Brussel bereikten. Dan heb ik er wel vertrouwen in dat dit allemaal op zijn pootjes zal vallen. Natuurlijk zullen wij het evalueren en indien nodig bijsturen. Dat is de logica zelf. Dat is zo met alle nieuwe maatregelen die wij invoeren. Maar je mag niet vergeten dat empowerment bij dit project één van de belangrijkste trefwoorden blijft. Daarmee bedoel ik dat we de mensen zelf willen emanciperen, zodanig dat ze zelf naar zaken toe trekken. De verenigingen blijven een belangrijke taak behouden bij het toeleiden, bij het mensen meenemen. Het is altijd leuk om het in groep te doen. Ik vind het soms ook veel leuker om ergens in groep naartoe te gaan dan alleen. Dat soort zaken valt niet weg. De verenigingen zullen nog altijd de reservaties kunnen doen. Ze zullen ook groepskaarten krijgen waarbij ze 6 keer per jaar met een tiental mensen aan activiteiten kunnen deelnemen. Het is de bedoeling dat ze in groep gaan. Dan weten ze bij wijze van spreken hoe het werkt. De volgende keer kunnen ze dan zeggen: “Neem zelf een kaart, wij zullen nog altijd de reservaties blijven doen. Kom zelf met uw kaart, dan kunnen we de groepskaart gebruiken voor nieuwe mensen, die het systeem van de kaart nog niet kennen.” Op die manier breng je nieuwe mensen in het ‘Paspartoe’-systeem. - 10 - Zal de totale prijs stijgen? Dat denk ik niet. Ik heb daarnet verwezen naar welke impact het zou geven met die 40%. Bovendien blijven kansarmen op het totale publiek nog een beperkt aandeel vormen. Ik denk niet dat dit meteen tot een grote stijging zal leiden. Vergeet niet dat de VGC toch nog altijd 60% bovenop die 2 euro bijpast. Als incentive voor erkende verenigingen en onderwijsinstellingen geeft de VGC ook de mogelijkheid om één keer per jaar een groepsuitstap te plannen waarvoor een maximale korting van 270 euro kan worden verkregen a rato van 6 euro per deelnemer. Dat betekent dat je een groep hebt van 45 deelnemers in één keer. Er zijn weinig verenigingen die met 45 mensen tegelijkertijd op stap gaan.Vergeet niet dat mensen die in kansarmoede leven zelf een kaart hebben. Zij hebben een veel grotere korting dan die 6 euro. Zij hebben er alle belang bij in sommige gevallen gewoon hun eigen kaart te gebruiken. Ik begrijp het ongeduld. Ik voel dat het enthousiasme groeit, dat ook de heer Van Damme erkent dat het belangrijk is dat de VGC kansarmen probeert te bereiken. Het is een belangrijk en krachtig instrument. Het is ook een sociaal instrument. Wij maken niet alleen cultuur toegankelijk, maar de vrije tijd in zijn totaliteit. Het is een startpunt. We gaan ervan uit dat er de komende weken een aantal problemen zullen opduiken waar we niet aan hebben gedacht. Misschien zullen er technische problemen zijn. Dat is zo met elk nieuw systeem. Wij hebben bij de VGC, bij Muntpunt, bij Cultuurnet Vlanderen de mensen klaar staan om daar snel op te reageren. We zullen dat ook doen, maar we moeten het de tijd geven om te groeien. Dan zullen we, net zoals in Aalst, zien dat dit een fantastisch instrument zal worden. Mijn inschatting is dat mocht de overheid over een aantal jaar proberen om de ‘Paspartoe’ af te schaffen, ze waarschijnlijk net dezelfde reacties zou krijgen als vandaag met de cultuurwaardebon. De heer Jef Van Damme.- Mijnheer De Lille, ik bewonder uw enthousiasme. We kunnen vandaag alleszins zeggen dat het too late is. Ik hoop dat we binnen een paar maanden niet moeten zeggen dat het too little is. Daar hebt u op dit moment nog het voordeel van de twijfel. Ik merk alleszins dat een aantal collega’s uit de meerderheid minstens even kritisch is als ik. Ik ben niet alleen met mijn zorgen. Ook de sector staat niet alleen met zijn zorgen. Ik hoop echt dat u zult bijsturen waar nodig, want er is nog werk aan de winkel. Ik geef u 3 concrete zaken waar ik maar een half antwoord op heb gekregen. U zegt dat de cultuurhuizen al worden gefinancierd om met mensen in armoede te werken en dat wij dat niet nog eens extra moeten financieren. Ik begrijp dat. Maar het gaat over de grote cultuurhuizen. Er zijn echter ook heel wat kleine verenigingen waarvoor de cultuurwaardebon een belangrijke aanvulling was. Als u zegt dat ook zij een rol moeten spelen in die toeleiding en dus ook 40% zullen moeten betalen, heb ik daar vragen bij. Zullen die verenigingen dat allemaal kunnen ophoesten zonder financiële inspanning en zonder hun prijzen te moeten verhogen? U zegt dat de verenigingen moeten zorgen voor toeleiding. Er zijn genoeg verenigingen, er zijn er meer dan ooit. Maar Aalst heeft extra geld uitgetrokken voor toeleiding. Uit uw antwoord maak ik op dat voor toeleiding niet in extra geld is voorzien. De nieuwe vrijetijdskaart Paspartoe blijft vooral een financiële incentive. De toeleiding, die een noodzakelijk complement is, zoals de sector in Aalst zegt, is essentieel en is in uw plan niet voorzien. Ik vrees dat dit een zwak punt is in uw verhaal. - 11 - U zegt dat een vereniging één keer met 45 mensen op stap kan gaan en 6 keer met 10 mensen. Ik ken een aantal verenigingen dat 3 à 4 keer per jaar met 20 tot 40 mensen op stap gaat. Met dit systeem gaat dit niet meer. De heer Bruno De Lille, collegelid.- De verenigingen moeten de mensen ertoe aanzetten om zelf een kaart te halen. De heer Jef Van Damme.- U spreekt over dat emancipatorische aspect. Ik ben het daarme eens. We moeten proberen de mensen te emanciperen. Maar laten we eerlijk zijn. Een deel van de bevolking zal altijd een hand moeten hebben om vast te houden, zal altijd een duwtje in de rug nodig hebben. We moeten niet denken dat iedereen altijd zal kunnen geëmancipeerd worden. Dat is een nobele doelstelling, maar we moeten realistisch zijn. Sommige mensen zullen nooit alleen deelnemen aan activiteiten. Ze zullen het niet doen als ze niet begeleid worden. U zegt dat verenigingen één keer per jaar een groepsactiviteit kunnen organiseren met 45 deelnemrs. Dat ze dan de rest zelf moeten doen, is gevoelig en moeilijk. Ik vrees dat daardoor een aantal mensen uit de boot zal vallen, en ik hoop dat ik geen gelijk heb. Ik heb u daarnet een vrij harde analyse voorgelezen van iemand uit de jeugdsector die het over la haine had. “Ik haat uw systeem.” Zelfs als uw systeem alle merites heeft die u het toedicht, dan hebt u toch nog werk voor de boeg om iedereen in de sector mee te krijgen. Als de tussenpersonen om de toeleiding te verzorgen voor het grote publiek niet overtuigd zijn van het systeem, hoe kunt u dan ooit de gebruikers overtuigen? Daar is echt nog werk aan de winkel. Als mensen zoiets publiekelijk zeggen, heeft dat een groot contraproductief effect. U moet vooral daarop nog werken. U moet uw eerste partners, de WMKJ’s, de sociaal-culturele verenigingen en de welzijnssector, meekrijgen. Dat is uw eerste opdracht. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Het is niet omdat mensen een individuele kaart hebben dat ze niet meer in groep kunnen deelnemen aan culturele activiteiten. We zien de groepskaart eigenlijk voor mensen die nog geen kaart hebben. De eerste keer gaat iemand samen met een vereniging naar een activiteit, met de groepskaart. Zo kan hij of zij kennismaken met het systeem. Nadien leert iemand waar hij of zij zo’n kaart kan aanschaffen. De vereniging kan nog altijd, zoals vandaag gebeurt, de reservaties doen en beslissen om in groep deel te nemen. Voor de mensen blijft het zoals met de cultuurwaardebon: 6 euro krijgen ze elk jaar. De 5 euro moeten ze maar één keer betalen, dat zijn de aanmaak- en administratiekosten. Ze kunnen nog altijd hun eigen cultuurwaardebon gebruiken. Als het mensen zijn in armoede, hebben ze een grotere korting. Dat betekent niet dat mensen niet meer in groep ergens naartoe kunnen. De heer Jef Van Damme.- Als je moet reserveren wel. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Sommige verenigingen vroegen de cultuurwaardebonnen aan in groep. Andere verenigingen zeiden tegen hun leden dat ze zelf hun cultuurwaardebon moesten aanvragen om dan samen naar een activiteit te gaan. We voorzien in een groepskaart voor diegenen bij wie dat niet het geval is. De anderen kunnen nog altijd meedoen. Het zal wat aanpassen worden. Maar op dat vlak zal dat geen groot verschil uitmaken, eens de verenigingen door hebben hoe het werkt. Die man of vrouw die het heeft over la haine: we zullen dat bekijken. Ik denk sowieso dat ook dat is gebaseerd op een verkeerde inschatting van hoe het systeem zal werken. Als het - 12 van een WMKJ komt, vind ik het al vreemd. We geven heel wat subsidies aan de WMKJ’s, onder meer zodat ze voor zeer lage prijzen naar activiteiten kunnen gaan met hun jongeren. Als die persoon doet alsof de cultuurwaardebon het enige middel was waardoor hun jongeren buiten de WMKJ’s konden komen, moeten we dat bekijken. Maar als het is uit angst voor het systeem, omdat die persoon denkt dat het in zijn of haar nadeel of in het nadeel van de jongeren zal zijn, zullen we toch nog eens moeten bekijken hoe we de informatie beter ter plekke kunnen krijgen. Er zijn veel mensen met vragen, die bang zijn voor de manier waarop het nieuwe systeem werkt. Ik ben ervan overtuigd dat eens die mensen de kaart vast hebben en ze één keer gebruiken, veel vragen zullen wegvallen. Ik heb dat gezien bij de voorstelling van de Paspartoe in Zinnema. Je kunt over het gebruik een heel boek schrijven. Je kunt ook een heel boek schrijven over hoe je een iPad moet gebruiken, maar als je de iPad aan een klein kind geeft, is het er meteen mee weg. Dat kind hoeft het boek niet te lezen. Mensen moeten gewoon die kaart aanschaffen en gebruiken. Dan zien ze dat het systeem voor zich spreekt. De heer Jef Van Damme.- Ik vind uw vergelijking met de iPad een beetje ongelukkig want ik denk niet dat veel armen een iPad hebben. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Ik had het over de ingewikkeldheid van het systeem. Ik heb niet gezegd dat die mensen dommer zijn dan anderen. De heer Jef Van Damme.- Neen, maar de drempel is wel veel groter. Ik besluit. The proof of the pudding is in the eating. Bruno De Lille, collegelid.- Ik eet graag pudding. De heer Jef Van Damme.- We zullen zien hoe het loopt. Maar er is voor u nog werk aan de winkel, zeker met het oog op de sector. - Het incident is gesloten. INTERPELLATIE (R.v.O., art. 62) van mevrouw Elke Roex tot mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid bevoegd voor Welzijn, Gezondheid, Gezin, Media en Patrimonium, betreffende wijkwerkingen Mevrouw Elke Roex.- Transversaliteit is de rode draad doorheen de regeringsverklaring en de verschillende beleidsverklaringen van dit College. De wijkwerkingen zijn hier een heel mooi voorbeeld van. In wijkwerkingen wordt over de beleidsdomeinen heen gewerkt. Transversaliteit blijft dan geen dode letter in deze organisaties. Een Brusselaar kan er als het ware terecht met al zijn vragen, om andere mensen te ontmoeten, om concrete hulp en informatie te krijgen, om initiatieven in de wijk op te zetten, en nog zoveel meer. Het zijn de meest laagdrempelige Nederlandstalige initiatieven die we in deze stad kennen. Binnen die organisaties kan u investeren in transversale kansarmoedebestrijding. - 13 Transversaal werken zorgt ook voor moeilijkheden als het gaat over de financiering van deze organisaties. We hebben het er trouwens in de Raad al herhaaldelijk over gehad. Want wie draagt de verantwoordelijkheid? De financiering van deze werkingen zorgt al een aantal jaren voor grote ongerustheid. Tijdelijke oplossingen werden beperkt voorzien. De wijkwerkingen vragen echter al een hele tijd naar een structurele oplossing en erkenning voor hun kostbare werking. Tot nu toe hebben ze de eindjes altijd al aan elkaar weten te knopen en wisten ze zich in laatste instantie te redden. Eigenlijk bevinden ze zich in een heel oncomfortabele situatie. De waarde van hun projecten gaat er wat onder teloor. Vorig jaar kreeg Samenlevingsopbouw de taak om een onderzoek te voeren rond de verschillende wijkwerkingen in deze stad. De conclusies die collegelid Brigitte Grouwels uit dit onderzoek trok, kregen we, ondanks haar beloftes in de bevoegde commissie, jammer genoeg nog niet te zien. Ik hoop dat de betrokken werkingen daarover ondertussen wel iets gehoord hebben. Intussen zijn we 2014 en weten de organisaties niet over welke middelen zij zullen kunnen beschikken om hun kostbare werking gedurende de komende jaren verder te zetten. Zal collegelid Grouwels voor hen in plaats voorzien in het Stedenfonds? Of krijgen we eindelijk een structurele en langdurige oplossing? Vooralsnog hebben we er het raden naar. Welke conclusie trok collegelid Grouwels uit het onderzoek dat Samenlevingsopbouw Brussel voerde in 2013? Heeft zij, in opvolging van dit onderzoek, een nieuw beleid rond de wijkwerkingen in Brussel opgezet? Krijgen de wijkwerkingen Buurtpartenariaat, Buurtwinkel, Buurthuis Bonnevie en Buurtwerk Chambéry een structurele ondersteuning vanaf 2014? Mogen we eindelijk meer duidelijkheid verwachten voor deze wijkwerkingen? Kan collegelid Grouwels garanderen dat er een oplossing komt voor de wijkwerkingen zodat zij hun kostbare werking kunnen voortzetten? De heer Herman Mennekens.- Met mijn tussenkomst wens ik me speciaal tot mevrouw Elke Roex te wenden. Het is vandaag Valentijn. Ik vind dat ze heel mooie oorbellen draagt. (Hilariteit) Mevrouw Elke Van den Brandt.- Ik wil gerust complimentjes geven, maar kom toch ook graag inhoudelijk tussen. Er wordt de studenten van de VUB vaak verweten dat zij amper verbonden zijn met de buurt waarin ze verblijven. Men verwijt hen dat Etterbeek voor hen gewoon de naam is van een station en niet van de gemeente waar ze actief zijn. Toen ik student was, was dat niet anders. Dat station ligt dan nog niet eens in Etterbeek. Uit persoonlijke ervaringen weet ik dat er pas veranderingen optreden als er actoren actief zijn in de wijk die de studenten proberen te betrekken bij de wijkwerking. Zelf ging ik als student vaak een grote groentenmand halen in het buurthuis. Dat zorgde ervoor dat ik er vaak over de vloer kwam en in contact kwam met inwoners van Etterbeek. Daardoor ging ik zelfs naar activiteiten die in de gemeente zelf werden aangeboden en ontplooid. Wellicht lijkt dat een detail. Het is echter cruciaal voor organisaties die vanuit de basis werken en die proberen om alle soorten en types mensen samen te brengen en er een gemeenschap mee op te bouwen. Men kan dat onmogelijk doen door af en toe eens een buurtfeest te organiseren. Dat gebeurt enkel door continu te werken aan een wijk. - 14 - Een ander luik dat ik hier wens aan te halen, is dat van de armoedebestrijding. Armoedebestrijding gaat uiteraard veel verder dan samen te leven met studenten. Armoede bestrijdt men niet door een buurt samen te brengen, door onderwijs in te richten, door betaalbare woningen te creëren, door in zorg te voorzien of door voedselteams op te starten. Armoede bestrijdt men door al deze elementen samen aan te pakken. Dat kan men niet doen met een gefragmenteerde aanpak. Men moet op al die zaken gemeenschappelijk inzetten. Armoede is immers een veelkoppig monster. Als men er een kop van afhakt, groeit hij er onmiddellijk weer aan. Men moet dus in feite alle koppen allemaal tegelijkertijd afhakken als men het monster echt wil bestrijden. Als men armoede wil bestrijden, moet men op alle fronten en flanken inzetten. Dat impliceert dat men vanuit een geïntegreerd geheel moet werken. Men moet vanuit de basis, vanuit de wijken, van onderuit werken. Enkel op die manier is men op de hoogte van alle problemen en uitdagingen waar de inwoners mee worden geconfronteerd. Dat alles impliceert dat als de VGC in Brussel het verschil wil maken, ze de transversaliteit en wijkgerichte werking als uitgangspunt moet nemen. Ik weet dat de VGC op dat vlak al heel wat heeft ondernomen. Ze hecht hier wel degelijk belang aan. Vanuit het Stedenfonds besteedt men daar op verschillende wijzen aandacht aan. Het is echter nog niet genoeg. Het kan nog beter. Daarom wil ik me, niet zozeer bij de door mevrouw Elke Roex gehanteerde toon, maar wel bij haar vragen, aansluiten. Er werd een studie uitgevoerd. Wat zijn de resultaten daarvan? Het is immers cruciaal voor de VGC om haar werking steeds vanuit deze invalshoek te bepalen. Over de grenzen van de bevoegdheden heen moet men nagaan op welke manier men kan bouwen aan de stad. De Brusselaars verdienen een dergelijke stad immers absoluut! Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- Vooreerst wens ik de voorzitter toch te bedanken voor de fijne attentie die ze ons bezorgde. We appreciëren ze heel erg. Aangezien het principe van de wijkgerichte werkingen doorheen de hele Stedenfonds IIIovereenkomst, zoals ze overigens werd goedgekeurd door de Raad, veelvuldig aan bod komt, lijkt de conclusie die ik trok uit de desbetreffende onderzoeksopdracht duidelijk. Ik ben ervan overtuigd dat men, voor zover dit relevant is, verder moeten inzetten op het wijk- en buurtniveau. Daarbij mag men echter nooit de overkoepelende structuren en initiatieven, noch het Nederlandstalige karakter van de werkingen uit het oog verliezen. Efficiëntie en een zo groot mogelijk bereik van de beoogde doelgroepen vormen daarbij, zonder enige uitzondering, het uitgangspunt van het Stedenfonds. Binnen de verschillende beleidsdomeinen én op transversaal niveau besteedt de VGC consequent aandacht aan een wijkgerichte werking. Dat gebeurt zowel binnen Stedenfonds III als binnen de werkingen die via reguliere middelen worden ondersteund. Ik verwijs onder meer naar de verdere ontwikkeling van Brede scholen, het lokale sportaanbod, de uitbouw van de buurtgerichte werkingen gericht op jongeren, de ondersteuning van de lokale dienstencentra, de verdere uitbouw van lokaal sociaal beleid en nog zoveel meer. Dergelijke wijkgerichte werkingen gaan voor mij dan ook veel verder dan de 4 organisaties - hoe waardevol ze ook mogen zijn - waar mevrouw Elke Roex naar verwijst. - 15 Laat ons de 4 vermelde organisaties toch even onder de loep nemen. De vzw’s Wijkpartenariaat en De Buurtwinkel worden sinds 2011 ondersteund met een enveloppenfinanciering van 50.000 euro voor hun werking op het vlak van kansarmoedebestrijding. Aangezien die financiering niet gekoppeld is aan een project met een einddatum, maar aan hun inhoudelijke werking, werd die enveloppenfinanciering tijdens de collegevergadering van januari 2014 opnieuw vastgelegd. De bewarende maatregelen die het College nam ten aanzien van Bonnevie en Chambéry worden voortgezet tot de definitieve selectie van de nieuwe Stedenfondsprojecten is gebeurd. De VGC trad zowel met Buurtwerk Chambéry als met Buurthuis Bonnevie in overleg. Aan beide organisaties werd gevraagd om in te tekenen op de Stedenfonds III-projectoproep ‘Innoverende Stedelijke Netwerken’. Dat is gebeurd. Intussen had ik al de kans om met Buurtwerk Chambéry te overleggen. Het is alvast heel positief dat beide wijkwerkingen intekenden op de projectoproep van het Stedenfonds. Een externe jury zal de ingediende projectvoorstellen beoordelen. In de vooropgestelde timing zal het College de geselecteerde projecten eind april 2014 goedkeuren. Op die manier kunnen de initiatieven vanaf mei 2014 effectief van start gaan. Het College is er zich terdege van bewust dat het hier om voortreffelijke werkingen gaat. In dit stadium kan ik natuurlijk niet anders dan me neer te leggen bij de beoordeling van de projecten door de externe jury. Als de projecten goed zijn, is er natuurlijk geen enkel probleem voor het College. Dat is evident. Aangezien er echter heel wat projecten werden ingediend, moet men de externe jury eerst haar werk laten doen. Naast de werkingen die hier met naam genoemd werden, zijn er nog tal van andere initiatieven die elk vanuit hun verschillende deelwerkingen een geïntegreerde werking ontwikkelen. Dat wens ik toch nog even te onderstrepen. De studie trouwens toonde ook aan dat er zeer veel vormen van wijkgerichte werkingen en geïntegreerde werkingen bestaan. De discussie is fundamenteel niet beperkt tot deze 4, maar moet veel ruimer worden gevoerd. Zoals mevrouw Elke Roex en mevrouw Elke Van den Brandt aangaven, is het gesprek nog lang niet beëindigd. In het onderhoud dat ik had met de mensen van Chambéry kwamen alvast een aantal interessante ideeën naar boven. Die ideeën kunnen de VGC wellicht inspireren. In samenspraak met de andere collegeleden zal ik ze dan ook verder laten onderzoeken door de administratie. Momenteel is het echter nog iets te vroeg om hier verder op in te gaan. De dialoog met al die initiatieven verloopt alleszins zeer goed. Mevrouw Elke Roex.- Een tijdje geleden interpelleerde ik collegelid Brigitte Grouwels over dit onderwerp tijdens een zitting van de commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin. Zij beloofde toen om de resultaten van de studie te bezorgen. We ontvingen niets. Kunnen we de resultaten alsnog krijgen? Zo niet, waarom niet? Ik ben toch een beetje teleurgesteld over het feit dat er nog steeds geen vooruitgang werd geboekt in de zoektocht naar een structureel kader voor de wijkwerkingen. Sinds het begin van de legislatuur discussiëren we daarover. Ik ben alvast opgetogen dat collegelid Grouwels van mening is veranderd en nu inziet dat het om waardevolle wijkwerkingen gaat die het verdie- - 16 nen om bewaard te worden. Bij het begin van deze legislatuur hield zij er een andere, meer genuanceerde opinie op na. Alle wijkwerkingen hebben behoefte aan een structureel kader om op een gedegen wijze, zonder die steeds weerkerende jaarlijkse onzekerheid verder te kunnen werken. Een tijdelijke redding is natuurlijk uitstekend, maar ze blijft tijdelijk. Het blijft beredderen in plaats van voluit te kunnen gaan voor de wijk. Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- Aan de studie werd, tot nu toe, niet direct een conclusie gekoppeld door het College. In de eerste plaats kwam de focus immers te liggen op de uitwerking van het Stedenfonds. Binnen dat fonds besteedt men heel wat aandacht aan wijkgerichte initiatieven. De studie is wat ze is. In se is ze een ruw instrument waar nu nog geen conclusies aan kunnen verbonden worden. Ik heb er absoluut geen probleem om de raadsleden de resultaten van die studie mee te delen. Ik weet niet of dat zo nuttig is, maar indien gewenst, zal ik ze bezorgen. Ik ga niet akkoord met mevrouw Elke Roex wanneer zij stelt dat ik van mening ben veranderd. Ik heb steeds hetzelfde gezegd. De uitbouw van een soort van koepelondersteuning voor wijkwerking is steeds gestrand op de voor de VGC beschikbare middelen. Er zijn middelen tekort. In het kader van het Stedenfonds hebben we wel getracht om een zo adequaat mogelijk antwoord te bieden aan de structurele werkingen. Dat impliceert niet dat we, naar de toekomst toe, niet zullen zoeken naar nog betere antwoorden. In eerste instantie zullen we op zoek moeten gaan naar meer middelen om alles te kunnen realiseren. Met de gelanceerde projectoproep in het kader van het Stedenfonds is men intussen aan tal van verzuchtingen tegemoet gekomen. Ik heb trouwens de werking van al die initiatieven nooit of te nimmer willen stopzetten. Dat wens ik hier formeel te bevestigen. De VGC heeft daarentegen al die verschillende werkingen, die ze ten zeerste apprecieert, steeds ondersteund. Gedurende al die tijd is er geen dag, geen minuut, geen seconde aan gedacht om de wijkwerkingen terug te schroeven of stop te zetten. De VGC zit, ook in het kader van het Stedenfonds, op het juiste spoor. Heel wat initiatieven op het terrein, zoals ook degene waar mevrouw Roex zo’n interesse voor toont, weten dat te waarderen. Mevrouw Elke Roex.- We moeten hier de geschiedenis niet herschrijven. In de parlementaire verslagen is genotuleerd wat vroeger uw mening daarover was. Het zou goed zijn dat u die verslagen nog eens ter hand neemt. Ik ben blij dat u vandaag zegt te willen zoeken naar een oplossing binnen het Stedenfonds. Volgens mij dient het Stedenfonds echter om innovatie in de stad te brengen. Voor zaken die jaren blijven bestaan, moet men een structureel kader creëren. Het is voor organisaties heel moeilijk om een structurele werking en een toekomst op te bouwen als ze jaarlijks moeten strijden om daarvoor de middelen te ontvangen. Goede initiatieven moeten structureel verankerd geraken zodat de innovatiepot de motor kan blijven zijn voor talrijke nieuwe initiatieven in Brussel. - Het incident is gesloten. - 17 SAMENGEVOEGDE INTERPELLATIES (R.v.O., art. 62, 8) van mevrouw Greet Van Linter tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter, over zijn pleidooi voor de inrichting van tweetalig onderwijs in Brussel van de heer Dominiek Lootens-Stael tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter, betreffende de (on)mogelijkheid tot tweetalig onderwijs in Brussel Mevrouw Greet Van Linter.- Collegevoorzitter Guy Vanhengel pleitte op 5 februari jongstleden voor een tweetalige normaalschool in Brussel, waar leerkrachten opgeleid worden om meertalig onderwijs te geven. Nochtans had hij zich eerder, in de plenaire vergadering, terecht, uitgesproken tegen tweetalig onderwijs. Sommigen dromen al even van het invoeren van twee- of meertalig onderwijs in Brussel. “Maar als we een functioneel meertalig onderwijs in Brussel willen, dan beginnen we best met de opleiding van de leerkrachten, de schooldirecties en het administratief personeel”, stelde de collegevoorzitter in die zitting. Nu wil de collegevoorzitter beginnen met een proefinstelling, waarvan de financiering gelijk verdeeld wordt tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap via een samenwerkingsakkoord. Beide gemeenschappen kunnen met hun inspectiediensten dan de gedegenheid van de opleiding opvolgen. “Wanneer er voldoende afgestudeerden zijn uit deze opleiding, kan worden gestart met de tweede stap: het opstarten van achtereenvolgens tweetalig kleuter-, basisen lager secundair onderwijs”, vertelde collegevoorzitter Vanhengel tot slot. Gelet op de grote ongekwalificeerde uitstroom van leerlingen uit het Nederlandstalig onderwijs in Brussel die de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn, is het nog maar de vraag of het voornemen van de collegevoorzitter geen grotere ongekwalificeerde uitstroom met nog slechtere Nederlandse taalvaardigheid tot gevolg zal hebben. Wat dit betreft stelde de Vlaamse minister van onderwijs Pascal Smet bij de bespreking van de beleidsnota Brussel 20092014 het volgende. “Het probleem van de tweetaligheid is slechts het tweede probleem in het Brussels onderwijs. Het eerste probleem bestaat uit de eentalige ongekwalificeerde uitstroom uit het Nederlands- en Franstalig secundair onderwijs. Het onderwijs slaagt er niet in die jongeren de basiskwalificaties in een enkele taal mee te geven, laat staan dat dit in twee talen zou lukken. … Het probleem in Brussel is dus dat kinderen er niet in slagen zelfs maar kwalificaties in één taal te behalen. Dat gekwalificeerd raken in één taal moet de hoofdbekommernis worden, en verder moeten ze liefst voldoende functioneel de tweede landstaal spreken.” Ook kan de vraag worden gesteld of uw mening niet in tegenspraak is met de beleidsnota Brussel 2009-2014 van het Vlaams Parlement die stelt: “Een goede taalbeheersing is essentieel voor een evenwichtige ontwikkeling van een kind. Het is geweten dat dit een probleem is bij veel opgroeiende Brusselse kinderen en jongeren. Daarom moet in het licht van de capaciteitsuitbreiding een volledig Nederlandstalige schoolloopbaan kunnen worden aangeboden voor deze Brusselse jongeren. Dat begint bij de kinderopvang en de kleuterklas. Daarom zal ik toezien op een gevoelige uitbreiding van de capaciteit in de Nederlandstalige kinderopvang in de hoofdstad. Ik wil de talenkennis nog versterken en het talenonderwijs al aan jonge kinderen aanbieden. Daarom moeten de eindtermen vreemde talen worden doorgelicht en moeten ze ambitieuzer worden geformuleerd. Projecten rond het gebruik van vreemde talen in zaakvakken worden verder uitgebouwd, op voorwaarde van een gunstige evaluatie van de lopende projecten. Bij de evaluatie van de Brusselse projecten zal er in het bijzonder over gewaakt worden dat het Nederlandstalig karakter van het Nederlandstalig onderwijs behouden blijft en - 18 versterkt wordt. In het huidige decretale kader van de basiscompetenties wordt immers een sterke klemtoon gelegd op de kennis van het Nederlands.” Het departement Onderwijs en Pedagogie van de Erasmushogeschool Brussel is ervan overtuigd dat twee- of meertalig onderwijs in Brussel kansen kan bieden. Het erkent dan ook de nood aan een tweetalige lerarenopleiding om dit te realiseren. Het maakt zich echter een belangrijke bedenking: is het haalbaar om binnen het kader van een driejarige lerarenopleiding studenten perfect tweetalig te maken? Men gelooft hier eerder in samenwerkingsmodellen. Alle experts zijn het er momenteel over eens dat een van de goede redenen waarom een schoolse achterstand wordt opgelopen, juist het feit is dat veel van die kinderen niet beginnen met een goede kennis van het Nederlands en dat ze die achterstand in hun hele schoolloopbaan nooit inhalen. Is uw zienswijze tot oprichting van een tweetalige normaalschool en later van tweetalig kleuter-, basis- en lager secundair onderwijs in Brussel de mening van het volledige College? Of is dat idee uw persoonlijke mening? Deelt de Vlaamse Regering – de belangrijkste sponsor van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel – deze mening? Hebt u contact gehad met de bevoegde Vlaamse minister alvorens uw ideeën te ventileren? Onderwijs is nog steeds een Vlaamse materie en u gaat hier toch wel erg in tegen het beleid van de Vlaamse Regering. Ligt de oplossing niet veeleer in een sterk doorgedreven taalvorming op Nederlands vlak, zodat kinderen die thuis een andere taal dan het Nederlands spreken en kiezen voor Nederlandstalig onderwijs in Brussel, hun carrière kunnen aanvangen in dezelfde omstandigheden als Nederlandstalige kinderen? Dreigen op deze wijze de kinderen die thuis wel Nederlands spreken, niet het kind van de rekening te worden? Ik verklaar me nader: Brusselse Vlamingen die hun kinderen naar een Nederlandstalige school sturen, zullen niet langer de garantie hebben dat die jongeren uit dat Nederlandstalig onderwijs hun kwalificaties in het Nederlands tot een goed einde kunnen brengen. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Ik zal niet te lang stilstaan bij dit thema. Mevrouw Greet Van Linter heeft een en ander al met brio en met verve geschetst en de heer Paul De Ridder zal er straks wellicht nog een historische toets aan geven. Twee weken geleden nog maar interpelleerde ik u over het feit dat de heer Christos Doulkeridis ervoor pleitte om in Brussel tweetalig onderwijs te installeren en om dat door het Brusselse of federale niveau te laten organiseren. Voor mij was de aanleiding om te interpelleren vooral het feit dat men weer wil knabbelen aan de gemeenschapsbevoegdheden. U antwoordde toen: “Men spiegelt de bevolking iets voor wat eigenlijk een gevaar inhoudt. Mocht men overgaan tot het creëren van tweetalig onderwijs of Brussels onderwijs volgens de pedagogische concepten van het Franstalig onderwijs, dan is men nog verder van huis dan ooit tevoren.” U pleitte in één adem echter ook voor een concept waarbij meertalige leerkrachten de aanloop zouden vormen naar het meertalig onderwijs. Dat idee mocht u later in de pers verder ontwik- - 19 kelen. In de regimekrant Brussel Deze Week klinkt het dat u daarmee een “subtiele koerswijziging” doorvoert. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Van welk regime? Het is misschien eerder een krant die beter op ‘regime’ gaat. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Ik denk dat het een krant is van alle partijen, op één na. Volgens mij kunnen we hier eerder spreken van het betere bochtenwerk. “Ik bezorg Brussel tweetalig onderwijs” klopt u zich op de borst in Het Laatste Nieuws. Het evolueert dus van een “gevaarlijke denkrichting” tot het zelf inrichten van dergelijk tweetalig onderwijs. U pleit nu dus voor de oprichting van een tweetalige school waar tweetalige leerkrachten kunnen worden gevormd. Zowel de VGC als de Cocof zouden dat moeten organiseren. Dat roept toch wel enkele vragen op. Wie zou een dergelijke school financieren en dus ook de beslissingen nemen? U stelt dat er in een eerste fase niet veel geld nodig is, maar dat is weinig realistisch. U hebt hoedanook gebouwen, structuur en personeel nodig om zoiets te kunnen inrichten. Ook de schrijver van het editoriaal in Het Laatste Nieuws stelt dat dit een bom geld zou kosten. Ik denk dat dit wat dichter bij de waarheid ligt. De organisatie door de VGC, samen met de Cocof, lijkt op voorhand al een verloren zaak te zijn. Men weet maar al te goed wat de Franstaligen in deze stad verstaan onder tweetaligheid: Franstaligheid, waar met een beetje geluk nog wat Nederlands gedoogd wordt. Ik wijs er overigens op dat de Franse Gemeenschap op dit ogenblik al niet over voldoende financiële middelen beschikt om het eigen Franstalig onderwijs te financieren, laat staan dat ze dan ook nog eens middelen heeft om een tweetalig onderwijssysteem op poten te zetten. Ook uw uitspraak dat het eenvoudig zal zijn om voldoende perfect tweetalige docenten te vinden, doet me de wenkbrauwen fronsen. U weet maar al te goed dat degelijk tweetalige personen meer dan genoeg kansen krijgen op de arbeidsmarkt en bijgevolg zeker niet staan te springen voor een baan in het Brussels onderwijs, en dit niet alleen omwille van financiële redenen. Mag ik erop wijzen dat wij nu al met een groot probleem zitten van het verloop van leerkrachten die het na zeer korte tijd voor bekeken houden in Brussel. Ik herinner me een debat in het Vlaams Parlement waarin experts erop wezen dat er nu al een probleem is bij de opleiding van leerkrachten qua kwalificaties. Jongeren hebben bij het verlaten van het middelbaar onderwijs namelijk een gebrek aan bagage. De collegevoorzitter wil er nu nog eens wat kwalificaties aan toevoegen: ze moeten ook nog eens perfect tweetalig zijn. Ik vraag me af of dat wel realistisch is. De belangrijkste vraag die we ons moeten stellen, is wat het nut is van dit alles. Er bestaan in Brussel namelijk al scholen waar men goede tweetalige leerlingen aflevert. Men noemt dat het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Er is inderdaad een levensgroot probleem bij het Franstalig onderwijs in deze stad, dat daar niet in slaagt. Het slaagt er in feite zelfs niet in leerlingen af te leveren die behoorlijk Frans kennen, laat staan Nederlands- of Engelstalig zijn. De vraag is of de Vlaamse Gemeenschapscommissie opnieuw extra middelen moet investeren in een oplossing die eigenlijk enkel en alleen dient om de problemen in het Franstalig onderwijs in Brussel op te lossen. - 20 - Zou het niet beter zijn de Franstaligen uit te nodigen om in onze Nederlandstalige scholen te komen kijken hoe wij dat organiseren? Hoe wij er voor zorgen in bijzonder moeilijke omstandigheden – dat mogen we toch wel zeggen – toch een minimum aan discipline en een zekere orde te handhaven en een sfeer te creëren waarbinnen het nog mogelijk is te onderwijzen? Iets waar veel Franstalige scholen niet meer in slagen. Mij lijkt het nuttiger om de Franstaligen bij ons uit te nodigen, zodat zij ons systeem in hun Franstalig onderwijs kunnen kopiëren en er zo in slagen om tweetaligen af te leveren. Ik denk dat dat veel efficiënter zou zijn dan het risico te lopen, door alles in één pot te gooien, dat ook ons goed Nederlandstalig onderwijs in Brussel zou teloorgaan. De heer Paul De Ridder.- Twee weken geleden heeft de collegevoorzitter zich uitgesproken tegen tweetalig onderwijs. Dat was overigens niet de eerste maal. Hij heeft reeds meermaals verklaard hiervan geen voorstander te zijn, en terecht. Wel heeft hij op 31 januari 2014 de deur opengezet voor een tweetalige normaalschool omdat er nood is aan tweetalige leerkrachten. De heer Dominiek Lootens-Stael heeft de collegevoorzitter geciteerd. Ik zal zijn uitspraken niet herhalen buiten één uitzondering. De collegevoorzitter verklaarde immers uitdrukkelijk over tweetalig onderwijs: “Men spiegelt de bevolking iets voor wat eigenlijk een gevaar inhoudt.” Het standpunt van de N-VA dienaangaande is duidelijk. Men moet bijzondere aandacht besteden aan de kwaliteit van de lerarenopleiding. Het onderwijs staat of valt met zijn leraren. Uiteraard is degelijke vakkennis in het onderwijs essentieel en fundamenteel, maar taal en didactiek zijn dat evenzeer. Sterke leerkrachten opleiden die de leerlingen een degelijke kennis van het Nederlands of Frans bijbrengen, is echter heel wat anders dan meertalig onderwijs aanbieden of een tweetalige of meertalige lerarenopleiding organiseren. Eigenlijk spreekt de collegevoorzitter zichzelf tegen. Hij is tegen tweetalig onderwijs omdat het eigenlijk Franstalig onderwijs zou worden waarbij het Nederlands hoogstens wordt getolereerd. Het Nederlands pedagogisch project komt daarbij niet tot zijn recht. De collegevoorzitter verklaarde letterlijk: “Mocht men overgaan tot het creëren van tweetalig onderwijs of Brussels onderwijs volgens de pedagogische concepten van het Franstalig onderwijs, dan is men nog verder van huis dan ooit tevoren. Ik sta heel sceptisch tegenover heel dat verhaal.” Mij is het niet duidelijk waarom die argumentatie niet evenzeer zou gelden voor de lerarenopleiding, want ook dat zijn scholen met een pedagogisch project. Hoe concreet ziet de collegevoorzitter dat allemaal? Zal enkel een perfect tweetalige nog leerkracht kunnen worden in Brussel, terwijl er nu reeds sprake is van een tekort? In bepaalde media wordt gesproken over een tweetalige lerarenopleiding vanaf september 2015. Is dat echt de planning die de collegevoorzitter voor ogen houdt? De collegevoorzitter wil dit doen na overleg tussen de gemeenschappen. Hij wil daarbij zelf de brugfunctie vervullen. Heeft de collegevoorzitter signalen ontvangen dat in beide gemeenschappen de vraag leeft naar een lerarenopleiding die effectief tweetalig is en door beide zou worden ingericht? De collegevoorzitter beweert dat dit binnen het huidige wetgevende kader mogelijk is. Heeft men dit juridisch onderzocht? Kan de collegevoorzitter ons dit advies bezorgen? - 21 Welke initiatieven werden reeds genomen om in de bestaande lerarenopleiding in Brussel en daarbuiten voldoende aandacht te besteden aan het lesgeven in de specifieke Brusselse context? De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Het is merkwaardig dat wanneer ik een persoonlijk idee aankaart in antwoord op een vraag die de heer Dominiek Lootens-Stael mij stelde, niemand het onderwerp oppikt. Nadat ik hetzelfde in de krant uitleg, is er wel reactie. Ik blijf consequent bij mijn mening, zoals ik de heer Dominiek Lootens-Stael eerder antwoordde. Het feit dat men een opening maakt om een tweetalige opleiding voor leerkrachten in te richten, is iets wat door anderen wordt opgepikt. De betreffende krant moet dan toch niet echt een regimekrant zijn om het antwoord niet hier te horen tijdens het parlementaire debat een paar weken geleden, waardoor het idee ingang kon vinden in de Brusselse publieke opninie via Le Soir. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Ik vraag me soms af wat er met ons gemeenschapsgeld gebeurt als de verslaggevers van de Nederlandstalige pers niet aanwezig zijn. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Dit geheel ter zijde. Ik wil de 3 raadsleden meteen geruststellen. Ik ben geen voorstander van onderwijs dat door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt georganiseerd. Dat kan trouwens ook niet. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is daartoe niet bevoegd. Ik ben evenmin voorstander van onderwijs georganiseerd door de federale overheid, zoals staatssecretaris Christos Doulkeridis opperde. Dat is volgens mij wettelijk niet mogelijk. Het zijn de Gemeenschappen die bevoegd zijn voor onderwijs. Men moet er wel altijd rekening mee houden dat de overheid inzake onderwijs de plicht heeft om te volgen wat er leeft bij de bevolking. Wanneer men aanvoelt - en ik denk dat we dat nu allemaal doen - dat er vraag is naar een type onderwijs dat aandacht besteedt aan meertaligheid en dat men daartoe kijkt naar de bestaande onderwijsvormen in Brussel en elders, dan denk ik dat men met enige realiteitszin en de wil om kwaliteit af te leveren daarop creatief moet inspelen. Ik geef maar het voorbeeld van de Europese scholen, waarin men meerdere talen gebruikt voor het onderwijs. Het is onmiskenbaar waar dat het onderwerp leeft bij de bevolking. Men vraagt me of ik daarover reeds heb overlegd met de ministers Pascal Smet en MarieMartine Schyns, bevoegd voor Onderwijs in de gemeenschapsregeringen. Ik heb daarover met hen meermaals gedebatteerd. Zij hebben zelf openingen gemaakt om samen te werken, maar niemand vindt een manier om dat praktisch toe te passen. Ik heb een praktische oplossing en ken een mogelijkheid om dat concept vorm te geven. Hoe ziet dat concept eruit? We hebben nu pedagogische hogere opleidingen. Ik spreek steeds van normaalscholen, omdat ik het een mooie term vind die gangbaar was toen ik afstudeerde. De normaalschool waar ik les volgde heette Karel Buls, die ook een Franstalige afdeling had, Charles Buls. Het hoofdgebouw van die normaalschool bevindt zich op het Roepeplein in een statisch huis met een mooie gevel. Bovenaan is in de blauwe steen gebeiteld: ‘Hoog maar waterpas, dat staat kloek’. De heer Paul De Ridder kan me ongetwijfeld uitleggen waar dit vandaan komt en wat het betekent. Dat was een normaalschool van het stedelijk onderwijs die als tweetalige normaalschool is gestart. Wegens de communautaire opdeling van het land splitste de school in een Nederlands- en Franstalige afdeling. De Nederlandstalige afdeling is dan later opgegaan in de Erasmushogeschool, die we goed kennen. - 22 Als men iets wil doen in die richting, moet het praktisch en doelgericht zijn. Het moet echter ook haalbaar zijn. Ik denk dat men gelijk heeft als men beweert dat er moet worden gewerkt aan een verdere opwaardering van het onderwijzersberoep. Wat dat betreft heb ik de indruk dat men hetzelfde meemaakt als in het secundair onderwijs. Iedereen gaat zomaar onmiddellijk naar een universitaire opleiding, waardoor er weinig aandacht is voor de nood aan en kwaliteit van de niet-universitaire opleidingen, zoals pedagogisch hoger onderwijs. Er is een probleem met de verschillende concepten inzake onderwijsorganisatie tussen het Nederlands- en Franstalig onderwijs. Ook de Franstaligen onderkennen ondertussen dat de pedagogische conceptvormen die de Nederlandstaligen hebben ontwikkeld veel meer waardering en aantrek genieten van de Brusselse bevolking dan een groot deel van het Franstalig onderwijs. De eerste doelstelling van onderwijs moet zijn om te leiden tot tweetaligheid. In feite is het eenvoudig. Er moeten voor iedere les doelstellingen worden neergeschreven, die moeten worden behaald aan het einde van les. De doelstelling die wij moeten neerschrijven voor het onderwijs bij het einde van de leerplicht is het afleveren van achttienjarigen die drietalig zijn: Frans, Nederlands en Engels. Wie die talen niet beheerst, is een vogel voor de kat op de arbeidsmarkt. We weten dat de wil bestaat bij beide ministers van onderwijs om iets te doen en om een klein beetje die richting uit te gaan. Indien men meertaligheid wil organiseren in het onderwijs zal men op dit moment onvoldoende meertaligen vinden bij het pedagogisch personeel om behoorlijke resultaten te boeken. Wie afstudeert in het Franstalig pedagogisch hoger onderwijs kent nauwelijks of geen Nederlands. Tot mijn spijt moet ik ook vaststellen dat steeds meer jongeren die afstuderen aan Nederlandstalige kant geen woord Frans kennen. Dat doet mij als Brusselaar hartzeer. Wat zouden we dan kunnen opzetten om daarin een kentering op te starten? Ik grijp terug naar wat ik ken van vroeger: een normaalschool die gedragen wordt door beide gemeenschappen. Hoe doen we dit? We nemen de curricula van zowel het Nederlands- als het Franstalig pedagogisch hoger onderwijs en leggen deze naast elkaar om ze op elkaar af te stemmen. We krijgen zo een tweetalig curriculum dat door beide gemeenschappen kan worden gedragen. Dit is niet zo moeilijk, want de curricula van beide onderwijsvormen verschillen niet zoveel van elkaar. Het in elkaar passen van de curricula betekent dat afgestudeerden zowel door de Franse als de Vlaamse Gemeenschap zullen worden erkend. Een afstuderende jongere kan dan zowel in het Nederlands als in het Frans lesgeven. Als men dat goed aanpakt in de lerarenopleiding, dan worden er bepaalde vakken in het Nederlands gedoceerd en andere vakken in het Frans. De afgestudeerden moeten over voldoende kennis beschikken om meerdere vakken zowel in de ene als in de andere taal te geven. Sommigen beweren dat het niet mogelijk is om dat op 3 jaar tijd te organiseren. Dat is een zwaktebod. Toen ik hoger pedagogisch onderwijs volgde, kregen we nog extra cursussen om in het basisonderwijs Frans te mogen geven. Ik heb die cursussen gevolgd. Ik mag in principe in het Nederlandstalig onderwijs Frans onderwijzen en nog andere vakken ook. Het is zeer merkwaardig voor wie mijn achtergrond kent, maar ik mag ook godsdienst geven. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Niet alleen Brigitte doet het, maar Guy doet het ook. (Gelach) - 23 De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Het was katholieke godsdienst. Ik vind dat men iets moet kennen als men erover wil meepraten. Ik heb mij 2 jaar verdiept in de katholieke theologie. Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- Dat is toch heel boeiend. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Daardoor kan ik er ook een definitieve mening over vormen. (Gelach) Waarom zou het onmogelijk zijn om een systeem op te richten dat tweetaligen aflevert? Ik hoor een terechte bezorgdheid over het voortbestaan van het huidige systeem. U weet dat ik sceptisch ben. U hebt het zelf in de verf gezet. Men moet zeker behouden wat goed draait. Er is geen haar op mijn hoofd dat er ook maar aan denkt om daar iets minder voor te doen. Maar wil dat zeggen dat men geen pogingen moet ondernemen om iets op te richten dat ook goed kan werken? Vooral omdat er ook vraag naar is. Het zou het pedagogisch onderwijs een enorme boost geven in deze stad. Waarom kunnen we dat niet proberen? Dat hoeft absoluut niet veel geld te kosten. Ik zou niet inzien waarom het meer zou moeten kosten dan nu het geval is. In feite is het gewoon een samenwerking tussen het pedagogisch onderwijs van de beide gemeenschappen. De demografische boom zorgt ervoor dat we leerkrachten nodig hebben en we moeten ook steeds meer jongeren aantrekken voor dit beroep. Ik zou niet weten waarom een tweetalige pedagogische hogeschool meer moet kosten dan een Franstalige of een Nederlandstalige hogeschool. Dat is een persoonlijk idee, maar ik heb ook opgemerkt in de verschillende debatten met de ministers van Onderwijs van de beide gemeenschappen dat er zeker belangstelling voor is. Ik denk dat men zowel deze stad als het beroep een dienst bewijst. Ik ben ervan overtuigd dat het niet zo ingewikkeld is om dat te doen. Als men na de verkiezingen die 2 departementen rond de tafel zet en de opleidingen samenvoegt, dan kan deze opleiding al van start gaan op 1 januari 2015. Mevrouw Greet Van Linter.- Ik vind het wel belangrijk om te weten of dit idee van u alleen komt of u daarbij gesteund wordt door het College. Is er al overleg geweest met Vlaams minister Pascal Smet? De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Ik ben toch duidelijk geweest. Dit is een persoonlijk idee, waarover ik overleg gepleegd heb met de gemeenschapsministers bevoegd voor Onderwijs, mevrouw Marie-Martine Schyns en de heer Pascal Smet. Samen denken we eraan om iets praktisch te organiseren dat aan de verwachtingen tegemoet kan komen. Mevrouw Greet Van Linter.- Ik vind dat wel eigenaardig, want in de verschillende beleidsnota’s legt Vlaams minister Pascal Smet toch wel sterk de nadruk op de volledige Nederlandstalige schoolloopbaan die aangeboden moet worden. Volgens mij kan dat niet in een meertalig of tweetalig onderwijssysteem. Het is toch enorm belangrijk dat er een volledige basiskennis van het Nederlands is voordat men kan overgaan tot het aanleren van andere talen. Het feit dat er onvoldoende taalkennis is op 18 jaar bewijst dat. - 24 De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Ik ga ervan uit dat de studenten die zich in het hoger pedagogisch onderwijs inschrijven, uit het Nederlandstalige of het Franstalige net komen en al perfect hun eerste taal beheersen. Dat mag men toch verwachten van studenten die het getuigschrift middelbaar onderwijs behaald hebben. Het gaat hier slechts over een extra aanbod, zoals het aanbod van de Europese scholen in dit gewest dat is. Mevrouw Greet Van Linter.- Ik heb daar toch wat vragen bij. Gezien de kwaliteit van de taalverwerving bij het afstuderen op 18 jaar nogal twijfelachtig is, heb ik mijn twijfels bij het volledig verwerven van een tweede of derde taal tijdens die driejarige opleiding. Ik heb goed Frans geleerd op school, maar ik heb het pas echt leren beheersen op de werkvloer. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Men moet opletten met te beweren dat er decennia nodig zijn om een tweede taal onder de knie te krijgen. Van de topambtenaren eist men dat zij het hoogste niveau van het Selor-brevet ‘Kennis van de tweede taal’ halen. Als u nu beweert dat men 10 jaar nodig heeft om een tweede taal te leren, dan schort er toch wel iets aan het systeem. Van de ambtenaren verwacht men een snelle beheersing van de tweede taal. Wat u nu zegt, is in feite een Franstalig discours. Men vertrekt van de moeilijkheid van de uitdaging. Maar als men een taal onder de knie wil krijgen en als men zich daar intensief op toelegt, dan lukt dat ook op korte termijn. Dat verwacht men toch ook van al die kleine kinderen uit andere landen die in het Brussels onderwijs terechtkomen. Beweren dat het onmogelijk is, is een uitspraak die mij ten stelligste verbaast van iemand die de leiding heeft van een pedagogische afdeling. Mevrouw Greet Van Linter.- Of het gaat of niet, dat is een andere vraag, maar er zijn nu al problemen met de kennis van het Frans van afstuderende leerkrachten. Dat is algemeen geweten. Het uiteindelijke doel is mijn grootste probleem, namelijk het tweetalig kleuter- en basisonderwijs, want daarvoor organiseert u een tweetalige lerarenopleiding. U kunt niet dezelfde kwaliteit garanderen in de tweetalige scholen in Brussel als in de Nederlandstalige scholen in Vlaanderen. Dat is nog altijd de basis. Het garanderen van die kwaliteit zal in de praktijk altijd onmogelijk zijn. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Ik heb mijn kleuterklassen in het Frans gedaan en de rest van mijn schoolloopbaan in het Nederlands. Ik ken veel mensen die zonder veel moeite van taal wisselen tijdens hun schoolloopbaan. Men moeten zeker onderwijs in de beide talen blijven aanbieden. Dat is absoluut noodzakelijk. Het staat buiten kijf dat de kwaliteit van het begin tot het einde gegarandeerd moet worden. Maar mengvormen zijn zeker mogelijk en kunnen interessant zijn voor degenen die ze ondergaan. Mevrouw Greet Van Linter.- Niet wat men aanbiedt moet kwaliteitsvol zijn, maar het resultaat moet van kwaliteit zijn. De heer Herman Mennekens.- Dat heeft veel met het aanbod te maken. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Wat is de finaliteit van dit verhaal? Er zijn 2 mogelijkheden. Ofwel wil men hiermee een boost geven aan de lerarenopleiding zodat het aantal leraren toeneemt want er is een gebrek. Maar waarom kan dat niet vanuit het Nederlandstalig onderwijs? Moet men er een tweetalig project van maken om de problemen aan Franstalige kant op te lossen? - 25 Ofwel wil de collegevoorzitter een derde circuit lanceren, naast het Nederlandstalige en het Franstalige, dat door de 2 Gemeenschappen georganiseerd moet worden. In de praktijk is dat een gevaarlijke piste, want de Franstaligen zullen dit circuit snel in handen nemen. Is er vraag naar dit meertalig onderwijs? Er bestaan tal van studies, hoewel sommige me zullen tegenspreken, die aantonen dat het meertalig onderwijs niet zo succesvol is. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Het objectief is het afleveren van drietalige achttienjarigen. De heer Dominiek Lootens-Stael.- In het Nederlandstalig onderwijs? De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- In het Nederlandstalig en in het Franstalig onderwijs. De heer Dominiek Lootens-Stael.- Maar niet in een derde circuit? De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Maar alles wat taalgericht is, kan helpen en daar heeft men leerkrachten voor nodig die taalkundig sterk staan. De heer Paul de Ridder.- De ouders vragen dat hun kinderen meertalig zouden zijn. Dat is een essentiële voorwaarde om in Brussel werk te vinden. Ik stel vast dat het Nederlandstalig onderwijs daar aardig in slaagt. Dus moet men ingrijpen daar waar het niet goed gaat, namelijk in het Franstalig onderwijs. U hebt daarnet verwezen naar conceptuele verschillen tussen Nederlandstaligen en Franstaligen. Ik verwijs naar de uitspraak van Verlooij die reeds op het einde van de achttiende eeuw zegt: “Wat een verschil tussen de Fransman en de Nederlander.” Hij heeft het zeer uitdrukkelijk over de mentalieit van de Franstaligen: “De al Frans willende Fransman.” Die mentaliteit bestaat jammer genoeg nog altijd. Ik denk dat dit de fundamentele reden is waarom het Franstalige onderwijs er niet in slaagt om goede meertaligen op te leiden. Er zijn ook publicaties van Franstaligen over, waarin ze inderdaad die mentaliteit hekelen. Dat is het fundamentele probleem. De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Kunnen we ze wat dat betreft dan niet helpen? De heer Paul de Ridder.- Moet er daarom een tweetalige lerarenopleiding georganiseerd worden? Kunnen we de Franstalige leerkrachten niet uitnodigen? De heer Dominiek Lootens-Stael.- Maar wie moet dat dan betalen? Het Nederlandstalig onderwijs? De heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter.- Iedereen de helft. - De incidenten zijn gesloten. - 26 ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art.61) Het cultuurplan De heer Jef Van Damme.- Een week geleden zaten we samen met een grote groep Nederlandstaligen en Franstaligen om te debateren over cultuur in Brussel en vooral over de samenwerking tussen beide culturele institutionele spelers in Brussel, de VGC en de Cocof. Dat is een goede zaak. Het cultuurplan werd met grote trom aangekondigd, voor mij zelfs met wat te veel grote trom. Het werd als een soort van slotakkoord gezien van culturele samenwerking. Eerlijkheidshalve: de realiteit oogt heel anders! Op het terrein wordt door een aantal actoren vaak samengewerkt, maar op institutioneel vlak is tijdens de afgelopen legislatuur haast niets gebeurd. Het cultuurplan is hoogstens een aanzet en is zeker geen eindpunt. In 2009 werd door de Franstalige en Nederlandstalige cultuursector een gemeenschappelijk cultuurplan voor Brussel voorgesteld. Het was een zeer ambitieus plan met 34 concrete doelstellingen en 4 grote prioriteiten: een cartografie, een culturele agenda, projecten rond interculturaliteit en een site artistinbrussels.be. Het collegelid beloofde in maart 2010 om ten minste 1 actiepunt per jaar te realiseren, in samenwerking met zijn toenmalige evenknie de heer Emir Kir. Vandaag is langs Franstalige kant de heer Madrane verantwoordelijk. Ondertussen zijn we 5 jaar verder en er is helaas geen reden tot feesten. Van de 34 voorgestelde punten is er vandaag geen enkel gerealiseerd. Hoe komt het dat het collegelid zijn belofte uit 2010 niet heeft gehouden en de 4 prioriteiten niet heeft gerealiseerd? Vandaag is het zelfs nog altijd wachten op het meest eenvoudige instrument, met name een gemeenschappelijke culturele cartografie, een soort kaart van de instellingen in Brussel. Ik hoop dat ik niet als antwoord krijg: “Ik heb mijn best gedaan, maar het is niet gelukt.” Na 5 jaar zou dat toch veel te mager zijn. Aan het cultuurplan voor Brussel, waarvan de cultuursector de lijnen heeft uitgezet en waar wij als politici een beetje achteraan lopen, moeten wij toch onze bijdrage kunnen leveren. Ik hoop van harte dat het collegelid het tegendeel zal bewijzen, maar ik vrees ervoor. De VGC en de Cocof zijn op dat vlak schromelijk tekort geschoten. Er is en was heel veel werk, maar vandaag moeten we vaststellen dat het cultuurplan op geen enkele manier is uitgevoerd. De voorzitter.- De vraagsteller moet zich houden aan het bevragende gedeelte van de ingediende tekst. Het collegelid zal daarop antwoorden. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Ik heb steeds meer bewondering voor de heer Van Damme. Hij stelt een vraag, maar trekt al conclusies zonder het antwoord af te wachten. Dat is sterk! De heer Jef Van Damme.- Verbaas mij dan, mijnheer De Lille. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Dat zal ik zeker doen. De heer Van Damme beweert dat we niets hebben gerealiseerd, maar we hebben heel wat zaken afgehandeld. Vooreerst wil ik opmerken dat de 34 concrete aanbevelingen niet alle tot de overheid waren gericht. Tot heel wat van deze punten heeft de sector zelf zich verbonden. De verantwoordelijkheid voor het hele cultuurplan kan niet zomaar in de schoenen van de overheid worden geschoven. - 27 - We hebben inderdaad in het verleden met de heer Kir samengezeten en beloofd dat we 1 van deze aanbevelingen per jaar zouden trachten te realiseren in samenwerking met het BKO/ RAB. Wat de cartografie aangaat, ging de VGC onlangs over tot de aanschaf van een nieuw geografisch en statistisch instrument dat ons, zodra het binnen de vereiste kwaliteitseisen operationeel is, een massa beleidsinformatie zal verstrekken. De Meet- en Weetcel is momenteel bezig de inzetbaarheid van het instrument te bestuderen. Dat heeft inderdaad meer tijd gevraagd dan we hadden gehoopt. De verdere verfijning vraagt nog aandacht. Ofwel kiezen we voor quickwins, ofwel voor een soliede basis. Wij gaan voor het laatste! Inzake de realisatie van een interculturele dialoog, zijn verschillende initiatieven ondersteund die dit mee vorm geven. Het convenant dat met vzw Foyer werd afgesloten, bevat een duidelijke doelstelling naar interculturalisering van de vrijetijdssectoren, waaronder de culturele sector. Bovendien werd in de schoot van het BKO een traject gevoerd om de culturele canon en de publieksontwikkeling te onderzoeken vanuit de Brusselse, interculturele context. De VGC ondersteunde via het erfgoedbeleid onderzoek en projecten naar de beleving van interculturaliteit, met name ‘In Brussel - een reis door de wereld’ van Hans Vandecandelaere en de tentoonstelling Kicking & Alive. Deze acties zijn een antwoord op de voorstellen 1, 3 en 5 uit het cultuurplan inzake de stimulering van de interculturele dialoog. Via een convenant met Lasso ondersteunt de VGC op een actieve manier kunsteducatie en publieksbemiddeling. Een nieuwe uitgave van Brusk in 2012 verzamelde de cultuureducatieve actoren in Brussel in een handige uitgave. Ook in 2012 kon Lasso in samenwerking met de scholenprogrammatie Brussel en andere actoren een erkenning krijgen als ENCE netwerk voor Brussel, met als resultaat meer en intensere contacten met de scholen in Brussel. Deze kaderen in de voorstellen 7, 8 en 9 inzake cultuurbemiddeling. Het gezamenlijke project ‘Artists in Brussels’ is lopende en wordt momenteel verder uitgewerkt. Dit is een handig instrument dat de internationale kunstenaar in Brussel helpt bij het vinden van mogelijke ondersteuning en nuttige informatie in het complexe Brusselse cultuurlandschap. Voorts zijn er de afgelopen jaren, buiten de door de heer Van Damme aangehaalde 4 prioriteiten, ook individuele projecten gerealiseerd, waaronder het zogenaamde Greeters-project. Dat is een project waarbij buurtbewoners toeristen in hun buurt rondleiden. Het project kent sinds de start 3 jaar geleden een stijgend succes. Deze acties kaderen binnen voorstel 31 inzake toeristische parcours en actie 7, namelijk de creatie van Brusselse ambassadeurs. De realisatie van ‘Diep in het Bos’ is te vatten onder punt 16, namelijk het wijzigen en uitbreiden van het schema van de jaarlijkse programmering, ook in de zomer. Deze actie werd ontwikkeld vanuit de entiteit Gemeenschapscentra, in samenwerking met de centra uit de Rand en Bronks. Hierbij werd invulling gegeven aan actie 14 waarbij Brusselse culturele actoren zich engageren om de banden met hun collega’s uit de Rand aan te halen. Ook zijn verdere stappen gezet in de ontwikkeling van de gezamenlijke databank waarvoor de VGC ‘Visit Brussels’ ondersteunt zoals actie 11 bepaalt, met name de realisatie van een gezamenlijke databank die alle artistieke en culturele activiteiten in Brussel verzamelt. - 28 - De VGC heeft de voorbije jaren ook sterk ingezet op de ondersteuning van nieuwe culturele projecten in de Kanaalzone zoals het succesvolle PlatformKanal. Dat kadert in voorstel 13 inzake het inzetten op prioritaire culturele zones. Ook was de VGC samen met Cocof initiatiefnemer in het project Open House in 2012. Een festival waarbij de labofunctie van Brussel inzake kunst en creatie voor het voetlicht werd geplaatst. Inzake de creatie van culturele en toeristische parcours, heeft de VGC in samenwerking met vzw Trage Wegen een wandelparcours rond het thema ‘stilte’ ontwikkeld. De verdere uitwerking van Vers Brussel zal in 2014 leiden tot een nieuw cultureel circuit langsheen 12 vaste beeldende kunstwerken in combinatie met gedichten. We doen duidelijk meer dan 1 punt per jaar. In heel wat gevallen gebeurt dat in samenwerking met de heer Madrane. De vraag naar specifieke kosten kan ik vandaag niet beantwoorden want daar was de tijd te kort voor. De heer Jef Van Damme.- Dat noem ik een prachtig voorbeeld van wat in het Frans “noyer le poisson” heet. De heer De Lille trekt het in het belachelijke en dat vind ik jammer. Hij geeft hier in 5 minuten een opsomming van zijn cultuurbeleid. Dat is toch te belachelijk voor woorden! De vraag was hoe en waar hij samenwerkt met de Cocof om het cultuurplan voor Brussel te realiseren. Ik heb niet gevraagd welke activiteiten hij allemaal subsidieert die ‘ergens in het cultuurplan’ een meerwaarde kunnen betekenen. De heer Bruno De Lille, collegelid.- De vraag was “Wat is de stand van zaken en welke actiepunten van het cultuurplan werden sinds maart 2010 gerealiseerd?” De heer Jef Van Damme.- Mijn vraag was wat de heer De Lille als bevoegd collegelid heeft ondernomen samen met zijn Franstalige collega. Over wat het collegelid alleen heeft verwezenlijkt gaat het cultuurplan niet! Het gaat over samenwerking over de taal- en cultuurgrenzen heen. De heer De Lille heeft hier vooral gefocust op welke subsidies hij om welke redenen aan welke organisatie heeft toegekend. Ik herhaal: het collegelid heeft er zich toe verbonden om samen met de Cocof elk jaar 1 concreet actiepunt volledig te realiseren. Van de grote actiepunten is vandaag nog geen enkel gerealiseerd. Het collegelid heeft gesproken over de cartografie, een instrument dat nog niet eens operationeel is terwijl het een van de eerste punten is die hij in 2010 had aangekaart. Ik concludeer dat het collegelid in 4 jaar tijd niets van het cultuurplan heeft gerealiseerd in samenwerking met zijn Franstalige collega. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Vooreerst moet de heer Van Damme dat cultuurplan maar eens goed lezen. Het gaat niet alleen over samenwerking. Samenwerking is er wel een belangrijk deel van, maar het gaat over meer. Heel veel zaken zetten we samen met de heer Madrane op. De cartografie maakt daar ook deel van uit. Het betreft echter een zeer groot project en het verloopt minder snel dan we hadden gehoopt, maar we willen wel iets afleveren. De heer Jef Van Damme.- In 4 jaar tijd heeft het collegelid die cartografie niet kunnen realiseren. Dat is toch een blamage. Hij heeft 4 jaar tijd nodig gehad om iets niet te realiseren. - 29 - De heer Bruno De Lille, collegelid.- Mijnheer Van Damme, u trekt de waarheid op flessen! De heer Jef Van Damme.- Bestaat er vandaag ja dan neen een culturele cartografie van de Franstalige en Nederlandstalige cultuur in Brussel? Het antwoord ken ik: het is neen, mijnheer De Lille. Ik trek de waarheid dus niet op flessen. Het collegelid heeft in 2010 gezegd dat die cartografie er zou komen. We zijn 4 jaar verder en ze is er nog altijd niet! VRAGEN (R.v.O., art.59) Het taalgebruik in gemeenschapscentrum Ten Weyngaert (Vorst) De heer Paul De Ridder.- Ik kom even terug op de actualiteitsvraag van de heer Van Damme. Wat die vergadering van de VGC en de Cocof betreft, betreur ik het dat niet alle partijen, maar enkel de leden die vertegenwoordigd zijn in de commissie, daarbij betrokken waren. Het kon toch geen probleem zijn om ook die paar mensen van andere partijen bij deze belangrijke vergadering te betrekken. Er bestaan duidelijke richtlijnen van de VGC met betrekking tot het taalgebruik in de Brusselse gemeenschapscentra. In een visietekst die het College van de VGC op 25 november 2010 goedkeurde, staat letterlijk: “Samengevat kunnen we stellen dat andere talen uitzonderlijk mogen gebruikt worden in functie van de aard van het communicatieproduct en de doelgroep (dus geen systematische meertaligheid) en onder bepaalde voorwaarden (het moet duidelijk zijn dat het Nederlands op de eerste plaats komt)”. Wat verder lezen we: “Het Nederlands blijft wel steeds een noodzakelijke en belangrijke taal in de organisatie, werking, activiteiten en communicatie. In uitzonderlijke gevallen kan gemotiveerd afgeweken worden van de principes die in deze tekst zijn vastgelegd. Dergelijke uitzonderingen moeten altijd gemotiveerd worden. Ze zijn alleen mogelijk wanneer een bepaald taalgebruik inherent aan een activiteit verbonden is of als het gaat om een expliciete beleidsoptie. De aard van de activiteit en/of de beleidsoptie bepalen de aard van de uitzondering”. Op 6 april 2012 las ik het volgende in een antwoord op een schriftelijke vraag van mij: “Daarnaast wordt in alle overeenkomsten die gesloten worden tussen de VGC en derden, in het kader van subsidies, samenwerking, (…) een paragraaf opgenomen waardoor derden zich engageren om de richtlijnen van de visietekst Taalbeleid toe te passen in de door de VGC gesubsidieerde opdrachten of werkingen”. De laatste tijd ontvingen wij echter heel wat negatieve berichten over het taalgebruik in het gemeenschapscentrum Ten Weyngaert in Vorst. Er zouden heel wat Franstalige initiatieven plaatsvinden waarvoor uitsluitend in het Frans aankondigingen worden gedaan of waarbij de communicatie in het Nederlands absoluut niet prioritair is. Voorbeelden daarvan zijn het theaterstuk Personne ne peut faire la sieste pour vous, de voedingsbeurs La Ruche qui dit oui en het Repair Café. Is het collegelid op de hoogte van initiatieven georganiseerd door gemeenschapscentrum Ten Weyngaert die in strijd zijn met de taalprincipes? Wat zal hij ertegen ondernemen? Op welke manier controleert de administratie van de VGC het taalgebruik in de gemeenschapscentra? - 30 - De heer Bruno De Lille, collegelid.- Ten Weyngaert is 1 van de 22 gemeenschapscentra van de VGC. Conform de verordening houdende de organisatie van de Brusselse gemeenschapscentra, positioneert het gemeenschapscentrum zich in de eerste plaats als een lokale sociaal-culturele organisatie. De omgevingsgerichte educatieve en culturele programmering ontstaat vanuit lokale behoeftes en richt zich tot een veeleer lokaal publiek. Ten Weyngaert is, net zoals de 21 andere centra, een Nederlandstalige organisatie. Dit betekent dat het Nederlands de hoofdtaal is. Het gemeenschapscentrum volgt hiermee de visietekst ‘Taalbeleid in VGC-initiatieven en initiatieven die door de VGC ondersteund worden’ van 25 november 2010. Daarin staat hierover: “Het Nederlands is de eerste en de gemeenschappelijke taal. Het is de taal waarin personeelsleden of vrijwilligers communiceren met de doelgroepen, bijvoorbeeld bij het onthaal. De initiatieven staan ook open voor nietNederlandstalige deelnemers.” Het gemeenschapscentrum vertaalt deze visietekst naar zijn dagelijkse werking en communicatie. Tijdens sociaal-culturele activiteiten en aan het onthaal is de hoofdtaal het Nederlands. Er wordt hierbij altijd gezocht naar afstemming tussen de richtlijnen van het beleid en de behoeftes van de lokale context. Het Repair Café van Ten Weyngaert is ontstaan op initiatief van het gemeenschapscentrum. Een Franstalige stagiair, actief in het centrum om zijn Nederlands te vervolmaken, heeft het project op de sporen gezet onder begeleiding van de centrumverantwoordelijke. In het kader van de omgevingsgerichte werking van de gemeenschapscentra, spreekt Ten Weyngaert voor zijn Repair Café een breed publiek uit de gemeente aan. Dit gebeurt onder andere via een tweetalige Facebook-pagina, waarbij het Nederlands zonder uitzondering op de eerste plaats komt. La Ruche qui dit oui is een initiatief van een inwoner van Vorst. De vzw zorgt voor de verdeling van biologisch geteelde groenten en fruit. De producenten zijn landbouwers uit het Pajottenland. Het initiatief maakt gebruik van de infrastructuur van Ten Weyngaert en heeft hiertoe een huurovereenkomst afgesloten met het centrum. Om het initiatief bekend te maken in de gemeente werden tweetalige flyers gemaakt, waarbij het Nederlands op de eerste plaats komt. Zowel Nederlandstalige als Franstalige Vorstenaars maken gebruik van deze dienstverlening. Ik heb zelf de initiatiefnemers ontmoet op de nieuwjaarsreceptie en het gesprek verliep volledig in het Nederlands. Ik heb op dit moment geen reden om te twijfelen aan het feit dat ze het Nederlands ook gebruiken voor hun werking. Personne ne peut faire la sieste pour vous is een woordloze dansvoorstelling van het Franse Théâtre à Grande Vitesse. Op vraag van een inwoonster van Vorst – tevens de choreografe van het project – heeft het gezelschap gebruik gemaakt van de infrastructuur van het gemeenschapscentrum om te repeteren. In ruil hiervoor heeft het gezelschap de voorstelling gebracht in Ten Weyngaert, aan gereduceerde uitkoopsom. Dat is een manier waarop het gemeenschapscentrum probeert om met zijn beperkte werkingsmiddelen een rijker cultureel aanbod te kunnen geven. Via het presenteren van woordloze voorstellingen kan een breed en divers publiek worden aangetrokken. Dit sluit aan bij de doelstellingen van het gemeenschapscentrum. De belangrijkste communicatiemiddelen van Ten Weyngaert, zoals de website en het maandblad Duden, zijn eentalig Nederlands. Sommige communicatiemiddelen - vaak - 31 doelgroepgericht – worden in meerdere talen opgesteld. Zo is bijvoorbeeld de programmabrochure van Ten Weyngaert tweetalig. De grafische vormgeving maakt echter duidelijk dat het Nederlands de hoofdtaal is. Over de identiteit van het gemeenschapscentrum bestaat geen twijfel. Ik heb ook geen zin om daarover twijfel te zaaien. Het gemeenschapscentrum voldoet aan het referentiekader voor het omgaan met talen in de externe communicatie van de VGC. De meertaligheid heeft in de context van de VGC de functie om de doelgroep beter te bereiken (effectiviteit), het tonen van respect en beleefdheid voor anderstaligen (hoffelijkheid) en de VGC en de Brusselse Vlaamse gemeenschap tonen als open en tolerant. Dat geldt voor alle gemeenschapscentra. Behalve de niet-Nederlandstalige titels van de voorbeelden die de heer Paul De Ridder gaf, heb ik geen informatie die erop wijst dat de werking van Ten Weyngaert niet voldoende in het Nederlands zou gebeuren. We moeten het centrum daar het voordeel van de twijfel geven. De heer Paul De Ridder.- Op zich heb ik er geen probleem mee dat een gemeenschapscentrum zich openstelt voor anderstaligen, maar we moeten er ook terdege over waken dat het Nederlands prominent aanwezig blijft. Het uiteindelijke doel moet zijn om de anderstaligen op weg te helpen naar kennis van het Nederlands. Dat is ook in hun eigen belang in deze multiculturele stad. De heer Bruno De Lille, collegelid.- Ik deel die bekommernis. Onthaalouders Mevrouw Elke Roex.- In vergelijking met Vlaanderen wordt in Brussel maar een klein deel van de Nederlandstalige kinderopvang ingevuld door onthaalouders. Bepaalde ouders willen hun kind liever bij een onthaalouder achterlaten, bijvoorbeeld wanneer een kind hoogsensitief blijkt te zijn en niet goed bestand is tegen de drukte van een crèche. Die ouders hebben echter in Brussel nauwelijks een kans op een plaats bij een onthaalouder. In het antwoord op mijn vorige vraag hierover zei het collegelid dat onthaalouders geen wondermiddel zijn om het capaciteitstekort tegen te gaan. Ik roep haar op om verder te kijken dan het capaciteitsaspect en respect te hebben voor de keuze die ouders maken in het belang van hun kind. De VGC had haar eigen dienst voor onthaalouders (DVO), de Spruitjes. Omdat die dienst volgens het collegelid niet goed genoeg werkte, besliste zij een overeenkomst te sluiten met vzw Kinderopvang KAV, specifiek gericht op allochtone onthaalouders. Ook met de vzw Solidariteit voor het Gezin werd samengewerkt. In mei 2013 besliste het collegelid DVO de Spruitjes en de 7 aangesloten onthaalouders over te dragen. In juli of september zou beslist worden wat er met deze onthaalouders zou gebeuren. Vzw Kinderopvang KAV telde vorig jaar 3 onthaalouders, goed voor 20 à 24 kindplaatsen, even veel als in 2011. Nochtans was de oorspronkelijke doelstelling veel ambitieuzer en zouden er door KAV tegen 2012 al ongeveer 50 plaatsen bij 14 onthaalouders gecreëerd moeten worden. KAV kreeg enkel een startsubsidie, maar het aanbod zou verder gegarandeerd blijven. - 32 Het collegelid zei vorig jaar dat kinderopvang geen kerntaak van de VGC was, dit in tegenstelling tot de coördinerende en ondersteunende rol die de VGC zichzelf toebedeelt als het over onderwijs gaat. Aan wie is de DVO de Spruitjes overgedragen? Werden alle plaatsen behouden? De VGC spendeerde jaarlijks 143.000 euro aan DVO de Spruitjes. Worden deze middelen op een andere manier aangewend om het aanbod aan onthaalouders in Brussel uit te breiden? Hoe is het vandaag gesteld met de Brusselwerking van de vzw Kinderopvang KAV? Hoeveel plaatsen zijn er vandaag in Brussel? De dienst zou specifiek op allochtone onthaalouders gericht zijn. Hoeveel allochtone onthaalouders telt KAV? Hoeveel Brusselse onthaalouders zijn vandaag actief bij de vzw Solidariteit voor het Gezin? Wat gebeurde er om de obstakels voor de werving van onthaalouders weg te nemen? Ik denk hierbij aan de gebrekkige kennis van het Nederlands, de onaangepaste woningen en de geringe bekendheid van het beroep van onthaalouder? Wordt het beroep van onthaalouder nog steeds voorgesteld aan studenten van de zorgopleidingen in de CVO’s? Zijn er al zelfstandige onthaalouders overgestapt naar ONE? Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- Allereerst herhaal ik dat de VGC een belangrijke opdracht heeft inzake kinderopvang, ik denk dan vooral aan de lokale regie. De VGC neemt die regierol actief op en zet daarbij in op de doelstellingen en acties die zijn bepaald in het door de Raad goedgekeurde beleidsplan Gezin 2010-2014. Naast capaciteitsuitbreiding, is het realiseren van een maximale toegankelijkheid een strategische doelstelling. Zoals blijkt uit de toelichting is het in dat kader belangrijk, dat er voldoende aanbod voor inclusieve opvang is voor kinderen met specifieke zorgbehoeften. Daarentegen beschouwt de VGC de rol van aanbieder of organisator van kinderopvang niet als haar kerntaak. De VGC wil vooral het middenveld stimuleren en ondersteunen. Op 26 september 2013 besliste het College principieel om de activiteit van DVO de Spruitjes op 1 januari 2014 over te dragen aan vzw Solidariteit voor het Gezin. Op 11 december 2013 besliste Kind&Gezin om vanaf 1 januari 2014 erkenning en subsidiëring toe te kennen voor DVO de Spruitjes aan vzw Solidariteit voor het Gezin. De capaciteit verminderde door de overdracht van 34 naar 33 plaatsen. In de begroting 2013 stond een bedrag van 143.000 euro ingeschreven voor vergoedingen voor de opvanggezinnen. Deze uitgaven werden echter gecompenseerd door ontvangsten van Kind&Gezin en ouderbijdragen voor de DVO. Met de overdracht van de dienst zijn ook de middelen, zowel inkomsten als uitgaven, vanaf 1 januari 2014 overgegaan naar vzw Solidariteit voor het Gezin. In de begroting 2014 is wel voor de laatste keer nog een bedrag ingeschreven voor de uitbetalingen van prestaties van eind vorig jaar. De overheidstussenkomst komt nu dus van Kind&Gezin. Op dit ogenblik zijn er in Brussel nog 2 onthaalouders aangesloten bij de vzw Kinderopvang KAV, samen goed voor 8 kindplaatsen. Er zijn ook 18 onthaalouders aangesloten bij de vzw Solidariteit voor het Gezin, waarvan 11 onthaalouders die zijn aangesloten in het raam van het afgelopen Stedenfonds-project en 7 onthaalouders die op 1 januari 2014 de overstap maakten vanuit de VGC in het raam van de overdracht van de activiteit van DVO de Spruitjes. In totaal bieden deze onthaalouders plaats aan 85 kinderen, wat toch behoorlijk is. - 33 De administratie heeft geen weet van zelfstandige onthaalouders die de overstap maakten naar ONE. De lokale inburgerings- en integratiemonitor (LIIM) 2013 Mevrouw Elke Van den Brandt.- Onlangs werd de 3de editie van de LIIM gelanceerd door de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister van Inburgering. Deze monitor werd door de minister ontwikkeld om het integratiebeleid van de Vlaamse steden en gemeenten te ondersteunen. Het gaat om een set van indicatoren die het lokale inburgerings- en integratiegebeuren in kaart brengt om zo de lokale besturen met betrouwbare cijfergegevens te ondersteunen bij de planning en ontwikkeling van hun beleid. Dat is cruciaal, want zonder cijfers kan een overheid geen beleid voeren. Weten is meten, daarover zijn we het allemaal eens. Deze cijfergegevens zijn voor Brussel echter niet beschikbaar. Dat zou logisch kunnen zijn omdat het over Vlaamse steden en gemeenten gaat, maar inburgering is een gemeenschapsbevoegdheid en de VGC heeft mee geïnvesteerd in de ontwikkeling van de LIIM. Daarom is het des te jammer dat er geen cijfergegevens zijn voor Brussel, zeker in het licht van de rol van onze hoofdstad bij het onthalen van nieuwkomers en het belang van integratie in onze stad. Volgens de projecties van het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA) zal de bevolkingsgroei in het Brussels hoofdstedelijk gewest tegen 2020 toenemen met 200.000 personen. Dat is waarschijnlijk zelfs een onderschatting. Een groot deel daarvan zijn nieuwkomers. Cijfergegevens op microniveau zijn dan ook onmisbaar om vanuit het beleid goed te kunnen inspelen op deze demografische evolutie. Waarom zijn er in de 3de editie van de LIIM, net als in de vorige, geen cijfergegevens beschikbaar voor Brussel? Zullen die in de nabije toekomst wel worden bekendgemaakt? Zo ja, wanneer? Mevrouw Brigitte Grouwels, collegelid.- De LIIM nam inderdaad het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad niet op in de actualisering van 2013. De VGC is vragende partij om inzake monitoring van integratie en inburgering nauwer samen te werken in functie van afstemming van initiatieven. De voorliggende vraag rond de LIIM maakt hiervan integraal deel uit. Gelet op de decretale verankering van de regierol van de VGC in het Vlaams integratiebeleid en de erkenning van de VGC als plaatsvervangend lokaal bestuur, is het aangewezen dat de LIIM ook de gegevens voor het tweetalig gebied Brussel Hoofdstad ontsluit. De vraag rond de LIIM kadert evenwel binnen de algemene vraag van de VGC, zoals weergegeven in het eindverslag van de Taskforce Brussel. Toch werd de positie van de VGC in deze materie reeds uitgeklaard door de stellingname van de Vlaamse Regering naar aanleiding van haar formele bevestiging van de VGC als toeganggerechtigde instantie. In de praktijk van de data-uitwisseling is dit echter nog niet altijd het uitgangspunt van de diensten, departementen en agentschappen van de Vlaamse overheid. Ik denk aan bijvoorbeeld de steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek van de Vlaamse overheid waarbij er – nog - geen systematiek bestaat om Brussel mee te integreren in de onderzoeksvoorstellen en om de VGC hierbij te betrekken, ondanks de principebeslissing van de Vlaamse Regering om dat wél te doen. - 34 Om aan voornoemde knelpunten tegemoet te komen schuift de Taskforce Brussel twee sporen naar voren. Beide sporen, een globaal en een specifiek spoor, vullen elkaar aan. De taskforce Brussel stelt een globaal spoor voor om de positie van de VGC als toeganggerechtigde instantie tot data breder te communiceren en aldus duidelijk en zichtbaar te maken bij de diensten, departementen en agentschappen van de Vlaamse overheid, zodat die duidelijk weten wat van hen verwacht wordt. Bovendien stelt de taskforce Brussel voor om per specifiek beleidsdomein en tussen de betrokken diensten – (algemene) directies en entiteiten van de VGC enerzijds en de betrokken diensten, departementen en agentschappen van de Vlaamse overheid anderzijds – een vorm van overleg te hanteren met het doel verdere concrete uitwerking te geven aan de vraag naar data en gegevens. De noden en behoeften zijn immers zodanig verschillend dat de concrete uitwerking beter vorm kan krijgen binnen het bestek van een bilaterale invulling. Binnen dit kader wijs ik op de beleidsoptie van Vlaams minister Bourgeois, zoals opgenomen in de beleidsbrief 2013-2014: “In het najaar 2013 is er overleg gepland tussen de VGC en de betrokken diensten van de Vlaamse overheid over de vraag naar uitwisseling van data en gegevens en naar gecoördineerde monitoring inzake inburgering en integratie.” Dit overleg heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden, maar wordt in de eerste jaarhelft van 2014 verder geconcretiseerd. Wat de diverse wetenschappelijke steunpunten betreft, heeft de Meet- en Weetcel van de VGC al belangrijk voorbereidend werk geleverd. Zo is er bijvoorbeeld op dit moment nauw contact tussen onze deskundige-coördinator en de databeheerder van Kind&Gezin met betrekking tot het automatisch uitwisselen van gegevens. Een gelijkaardig traject loopt met Onderwijs. In deze thema’s stellen wij goede wil vast van alle partijen en dus zullen de nodige overeenkomsten nog dit jaar ondertekend worden. Uiteraard is het de ambitie om dit ook te realiseren voor het inburgering- en integratiebeleid. Mevrouw Elke Van den Brandt.- Het antwoord van het collegelid stelt mij niet helemaal gerust, al is dat niet omdat zij er niet zou achterstaan. Maar het is een triestige vaststelling dat Vlaanderen die cijfers, die we broodnodig hebben om het beleid te onderbouwen, weigert te geven op een moment dat de inburgering- en integratiesector in Brussel integreert in het Vlaams Instituut. Bovendien is Vlaanderen dat verplicht, want als we die cijfers zelf proberen te achterhalen, zouden we ons moeten verdedigen voor het Grondwettelijk Hof omdat het een Vlaamse bevoegdheid is. Het is jammer dat het geen vanzelfsprekendheid is. We moeten Vlaanderen er telkens op wijzen dat het de bevoegdheden waarom het zelf vroeg, ook ten volle moet uitoefenen en niet alleen wanneer het Vlaanderen goed uitkomt. Dat betekent ook dat Brussel moet worden opgenomen in studies die cijfers willen achterhalen. Ik zal mijn klaagbede afbreken, want ik zie het collegelid ijverig ja-knikken. Hetzelfde geldt voor de collega van N-VA, hoewel een minister van zijn partij hiervoor bevoegd is. We zullen dezelfde vraag indienen in het Vlaams Parlement. - De vergadering wordt gesloten om 12.07 uur. - De Raad gaat tot nadere bijeenroeping uiteen. - 35 BIJLAGEN Ingekomen stukken Schriftelijke vragen – Indiening Er werden schriftelijke vragen ingediend door mevrouw Elke Van den Brandt, mevrouw Elke Roex, de heer Jef Van Damme, de heer Paul De Ridder en de heer Fouad Ahidar. - 36 TREFWOORDENREGISTER Actualiteitsvragen Zie Cultuurplan Cultuurplan, blz.26 Interpellaties Zie Paspartoe Wijkwerkingen Lokale inburgerings- en integratiemonitor, blz.33 Onthaalouders, blz.31 Paspartoe, blz.3 Personeelsstatuut Bespreking, blz.3 Stemming, blz.3 Samengevoegde interpellaties Zie Tweetalig onderwijs Taalgebruik in GC Ten Weyngaert, blz.29 Tweetalig onderwijs, blz.17 Vragen Zie Lokale inburgerings- en integratiemonitor Onthaalouders Taalgebruik in GC Ten Weyngaert Wijkwerkingen, blz.12
© Copyright 2025 ExpyDoc