Opdrachtenboek

4 E ROS (L UCRETIUS , C ATULLUS , P ETRONIUS EN H ORATIUS )
2. Hymne voor Venus (Lucretius, De Rerum Natura, I, 1-40)
a. Venus als stammoeder
1. Aeneadum (1) is vertaald met ‘Romeinen’. Wat heeft Aeneas met Venus en de Romeinen te maken?
2. concelebras (4): hoe is deze persoonsvorm vertaald?
3. 6-8:
a. Welke opvallende stijlfiguur merk je op in deze regels?
b. Waarom heeft Lucretius deze stijlfiguur gebruikt?
4. flores (8): welk bijvoeglijk naamwoord hoort hierbij?
5. perculsae (13): bij welk zelfstandig naamwoord hoort dit?
6. in cutiens blandum amorem (19): hoe zijn deze woorden vertaald?
7. 12-20: de dichter beschrijft de invloed van Venus op het natuurgebeuren in 3 fases.
Hoe geeft het Latijn dit aan?
b. Venus en Mars
1. te sociam t/m esse (24): welke reden geeft Lucretius voor zijn keuze?
2. scribendis vers ibus (24): welke constructie treffen we hier aan?
3. effice ut t/m quiescant (29-30): hoe kan Venus ervoor zorgen dat oorlogen worden gestaakt?
4. sopita (30): hoe is dit participium vertaald?
5. tereti cervice reposta (35): wat voor constructie is hier gebruikt?
6. avidos (36): bij welk zelfstandig naamwoord hoort dit?
7. ‘fluister’ (39-40): welke Latijnse woorden zijn hiermee weergegeven?
8. ‘rust en vrede’ (40): hoe staat dat letterlijk in het Latijn?
9. Het liefdesleven van Venus en Mars was een dankbaar onderwerp voor schilders in de Romeinse tijd en ook in de Renaissance.
In welk opzicht klopt de hier afgebeelde Pompejaanse muurschildering (ill. @) niet met de beschrijving van Lucretius?
10. Homerus heeft een ondeugende liefdesscène van Venus/Aphrodite en Mars/Ares beschreven in de Odyssee (boek 6, 266366). Zoek deze tekst op en geef er een korte samenvatting van.
3. Catullus, gedichten over hartstocht en frustratie
b. De gedichten
1. Het musje
1. nescio quid iocari (6): welk spel bedoelt de dichter?
2. a. doloris (7): wat bedoelt de dichter met dit woord?
b. Welk woord in het vervolg geeft ongeveer dezelfde emotie aan?
c. Wat zou je hieruit kunnen afleiden?
d. Waaruit blijkt dat het meisje toch gevoelens heeft voor de ik-persoon van het gedicht?
3. Wie is te in regel 9?
4. sicut ipsa (9): waarin benijdt de dichter het meisje?
5. In hoeverre is de dichter jaloers op het musje?
6. Het gedicht is eigenlijk één lange zin. Het begint met een beschrijving van de verhouding tussen het musje en het meisje.
Het gedicht eindigt met wat de ik-persoon zou willen. Wat heeft de dichter willen benadrukken door van het gedicht één
lange zin te maken?
7. Dit gedicht wordt ook wel eens geïnterpreteerd alsof het een erotische betekenis heeft. Men gaat ervan uit dat het woord
passer, musje, kan staan voor het mannelijk geslachtsdeel. Werk deze interpretatie uit en laat zien in welke opzichten deze
interpretatie wel en in welke opzichten niet met het Latijn overeenkomt.
54
4. EROS
2. Het musje is dood
1. Op welke manier benadrukt Catullus de heftigheid van zijn verdriet?
2. In regel 5-10 beschrijft de dichter de relatie tussen het musje en zijn meesteres. Hij doet dit voornamelijk in het imperfectum. Wat wil de dichter met het gebruik van het imperfectum onderstrepen?
3. Wat wil de dichter met het woord solam (10) onderstrepen?
4. Welk woord markeert de overgang naar het slot van het gedicht?
5. tua opera (17) kun je op twee manieren vertalen: welke vind je de beste? Verklaar je antwoord.
6. factum male (16) is dubbelzinnig. De woorden kunnen betrekking hebben op het musje of op de ik-persoon. Geef van beide
mogelijkheden aan waarom datgene wat er gebeurd/gedaan is (factum) male is.
3. Carpe diem
1. In regel 1 t/m 6 komen verschillende tegenstellingen voor. Noem er drie. Geef de Latijnse woorden
2. Welke gedachte moet Lesbia ertoe brengen om van het leven te gaan genieten?
3. Waarom vermeldt de dichter niet in één keer het aantal kussen dat hij van Lesbia wil hebben, maar maakt hij er een optelsom van?
4. ne sciamus (11): wat zou je als lijdend voorwerp moeten aanvullen? Antwoord in het Nederlands
5. quis malus (12): met welke woorden is deze persoon al eerder aangeduid?
6. a. invidere (12) kan op twee manieren vertaald worden. Leg van beide vertalingen uit wat de dichter ermee bedoelt.
b. Wat is het voorstel van de dichter om het invidere tegen te gaan?
7. Spreekt de levensfilosofie van de dichter jou aan? Licht je antwoord toe.
4. Zelfbeklag
1. Maak een indeling van het gedicht aan de hand van de begrippen verleden, heden, toekomst en geef van elk onderdeel
een korte omschrijving.
2. Op welke twee manieren benadrukt de dichter dat hij in het verleden voortdurend achter het meisje aanliep?
3. Het woordgebruik van regel 7 is zorgvuldig gekozen. Met het oog waarop?
4. a. In hoeverre verschilt de stemming van regel 9-11 met het voorafgaande?
b. Wat hebben regel 9-11 gemeen met 1 en 2?
5. a. Wat is er naast de klankherhaling opvallend aan het taaleigen van regel 11?
b. Welk effect heeft dit?
6. Regel 8 is een bijna letterlijke herhaling van regel 3; alleen het woord quondam is door vere vervangen. Waarom zou de dichter deze regel (3) in deze vorm en op deze plaats (8) herhaald hebben?
7. a. Welke stemming wordt er opgeroepen in 12-18?
b. In hoeverre is in deze regels een climax aangebracht?
8. De regels 19 en 11 hebben min of meer dezelfde strekking.
a. Geef een verklaring waarom de dichter de strekking van regel 11 aan het slot van dit gedicht moest herhalen.
b. Leg uit waarom deze herhaling gezien de structuur van dit gedicht verrassend is.
9. Wat verwacht je na de woorden at tu in regel 19 en waarom?
5. Hoerenkast
1. a pilleatis t/m pila (2): wat is de functie van deze regel?
2. solis . . . solis (3-4): wat wil de dichter onderstrepen met de herhaling?
3. ceteros (5): wie is hier onder anderen mee bedoeld?
4. irrumare (8): waarom mag je dit werkwoord hier niet met ‘pijpen’ vertalen?
5. namque t/m scribam (9-10): welke functie heeft deze graffiti in het kader van dit gedicht?
6. Waarom is regel 12 zo opvallend in dit gedicht?
7. Uit welke woorden blijkt dat de relatie tussen het meisje en de dichter niet over rozen is gegaan?
8. consedit (14): de dichter speelt in dit gedicht duidelijk met het woord sedere (vergelijk ook regel 6 en 8).
a. Van wie wordt het in regel 14 gezegd en wat houdt het dus in?
b. Van wie wordt het in regel 6 gezegd en wat betekent het hier?
c. Het woord kan ook een seksuele connotatie hebben en betekent dan: ‘van achteren genomen worden.’ Waarom is deze
connotatie van het woord sedere in regel 6 zo functioneel?
55
4. EROS
7. Scherts en wijn
1. Deel dit gedicht in drie delen in en geef van elk deel een korte omschrijving.
2. Wat voor soort gedichtjes hebben Catullus en Licinius
tijdens hun samenzijn geschreven? Citeer de Latijnse woorden op grond waarvan je dit concludeert.
3. De beschrijving die Catullus geeft van zijn gevoelens
die hij voor Licinius heeft gekregen, suggereert dat hij
verliefd op Licinius is geworden. Uit welke woorden blijkt dit?
4. Wat zal de inhoud zijn van preces nostras (18)?
5. vemens (21): waarom voegt Catullus dit woord toe?
6. Dit gedicht laat zich op twee manieren interpreteren: a. serieus; b. ironisch. Welke van de twee vind jij het meest waarschijnlijk? Geef argumenten voor je keuze.
8. Een navolging van Sappho
1. a. Welke personen spelen in dit gedicht een rol?
b. Met welke Latijnse woorden worden deze personen aangegeven?
c. Welke gegevens kom je over deze personen te weten, blijkens dit gedicht?
2. Waarom voegt de dichter de woorden si fas est (2) toe?
3. a. Wat is het antecedent van quod (5)? Geef de verschillende mogelijkheden.
b. Welke van deze mogelijkheden ligt volgens jou het meest voor de hand? Verklaar je antwoord.
4. Dit gedicht valt in drie delen uiteen: welke? Geef van elk deel in enkele woorden een korte karakterisering.
5. Over de functie van de vierde strofe binnen het gedicht bestaan verschillende opvattingen. Sommigen beschouwen deze
strofe zelfs als een fragment van een ander gedicht. Hoe kun je de inhoud van deze strofe met het voorafgaande in verband brengen?
6. Vergelijk het gedicht van Catullus met dat van Sappho
a. Vergelijk de eerste twaalf regels van het gedicht van Catullus met het gedicht van Sappho. Zou je de versie van
Catullus een bewerking of vertaling willen noemen? Licht je antwoord toe.
b. Wat heeft Catullus in strofe 1 toegevoegd?
c. De vierde strofe is van Catullus zelf. Welk woord staat centraal in deze strofe?
d. Welk gedicht spreekt je meer aan: dat van Sappho of dat van Catullus? Geef aan waarom.
Vertaling Sappho fragment 31
Die man schijnt mij gelijk aan goden te zijn,
die tegenover jou zit
en jou van dichtbij aangenaam hoort spreken
en verleidelijk hoort lachen,
hetgeen voor mij werkelijk
het hart in mijn borst verbijstert.
Want telkens wanneer ik eventjes naar jou kijk,
dan is het helemaal niet meer mogelijk dat ik spreek,
maar mijn tong is verlamd, en een fijn vuur
heeft zich meteen van onderen over mijn huid verbreid,
ik zie niets met mijn ogen,
mijn oren suizen,
zweet stroomt neer, een huivering bevangt mij geheel,
ik ben groener/bleker dan gras
en ik schijn bijna dood te zijn . . .
maar alles is te dragen (. . .).
(vert. Charles Hupperts)
56
4. EROS
9. Loze belofte
1. Met welke bedoeling heeft de dichter nulli vooropgeplaatst?
2. Welk woord krijgt in dit gedicht ook nadruk en waarom?
3. Waarom voegt Catullus rapida aan aqua toe?
4. Wat zegt de dichter in dit gedicht over zichzelf?
5. Waarvoor waarschuwt de dichter zichzelf?
10. Hartstocht of genegenheid?
1. Het gedicht is in twee stukken in te delen. Geef de twee
delen en zeg op grond waarvan je deze indeling maakt.
2. tum (3): naar welke tijd verwijst dit woord?
3. In regel 3 en 4 stelt de dichter twee vormen van liefde tegenover elkaar. Leg uit welke vormen van liefde bedoeld zijn en
wat het verschil precies is.
4. Met welk woord in het voorafgaande vormt cognovi (5) een ironische tegenhanger?
5. nunc te cognovi (5): in welk opzicht? Wat is hij te weten gekomen?
6. Leg in eigen woorden uit wat de dichter bedoelt met de woorden quare etsi t/m et levior (5-6).
11. Het bewijs van haar liefde
1. Wat bedoelt de dichter met mala dicit (1)?
2. Wat denkt haar man, volgens de dichter?
3. Leg in eigen woorden uit hoe de dichter het gedrag van Lesbia verklaart.
12. Haat en liefde
1. Deze twee regels bevatten verschillende tegenstellingen. Welke?
2. odi et amo (1): deze werkwoorden hebben geen lijdend voorwerp. In hoeverre is de afwezigheid van het lijdend voorwerp
functioneel?
3. id (1):
a. Waarnaar verwijst dit woord?
b. Verklaar het enkelvoud van id.
4. Waardoor wordt de ik-persoon gekweld?
13. Ware schoonheid
1. Noem vier paren van tegenstellingen die in dit gedicht voorkomen.
2. Welk geslacht heeft omnibus (6)?
3. Welke betekenis kent Catullus toe aan het begrip formosus blijkens dit gedicht?
4. Catullus vindt dat veel mensen de term formosus verkeerd gebruiken. Welke term zouden ze wel moeten gebruiken voor
hun opvatting van wat schoonheid inhoudt?
15. Gebed
1. Je zou het gedicht in drie stukken kunnen verdelen. Geef aan welke drie delen dit zijn en geef van elk deel een korte
omschrijving.
2. qua (1): waarmee moet qua verbonden worden?
3. Van cogitat (2) hangen 3 A.c.I. constructies af. Geef de Latijnse woorden.
4. Welke betekenis geeft Catullus aan het begrip pius (2), gezien de woorden die direct volgen?
5. ‘zolang als je leven duurt’ (5-6): van welke Latijnse woorden is dit tekstelement de vertaling? Geef een letterlijke vertaling.
6. multa (5): met welk woord moet multa verbonden worden?
7. Wat wordt bedoeld met een ingrato . . . amore (6)?
8. a. Met welk woord uit de si-zin (1-4) correspondeert amore (6)?
b. Hoe vat Catullus blijkbaar amor op, gezien je antwoord op vraag a?
c. Wat is in dit kader Catullus’ verwijt aan het adres van het meisje (illa)?
57
4. EROS
9. Vindt Catullus dat hem iets te verwijten valt ten aanzien van zijn gedrag tegenover het meisje? Citeer de Latijnse woorden waarop je je antwoord baseert.
10. dis invitis (12) is in de vertaling causaal opgevat. Is een concessieve interpretatie (‘hoewel’) ook mogelijk? Licht je antwoord
toe.
11. una salus haec est (15): leg uit wat Catullus met deze woorden bedoelt en waarom ze een centrale gedachte uit het gedicht
weergeven.
12. extremam (18): met welk woord moet extremam verbonden worden?
13. Geef uit de regels 17-26 vier elementen die kenmerkend zijn voor een gebed.
14. Welk stijlkenmerk tref je aan in regel 20?
15. Waarop doelt de dichter precies met pestem (20)?
16. De dichter beschrijft de liefde als een ziekte en bedreiging van zijn leven. Geef de Latijnse woorden waarmee hij dit doet.
17. expulit . . . laetitias (22): met welke woorden uit het begin van het gedicht staan deze woorden in contrast? Geef het Latijn.
18. pro pietate mea (26): naar welk tekstelement in het begin van het gedicht wijst dit terug? Geef het Latijn.
4. Petronius, ondeugende verhalen
1. De weduwe van Ephese (Satyricon, 111-112)
a. Een eerbare vrouw (111.1-5)
1. Het woord matrona (1) is ironisch bedoeld. Leg dit uit in verband met de inleiding.
2. Welk gegeven uit de eerste zin (1-3) strookt eigenlijk niet met de deugdzaamheid van de vrouw?
3. Normaal werd er drie dagen gevast bij de rouw om een dode. Welke woorden uit het voorafgaande worden door quintum
iam diem t/m trahebat (12-13) onderstreept.
4. Welk woord in regel 13-16 benadrukt dat de vrouw in de ogen van de verteller in haar houding te ver gaat?
b. Onverwacht bezoek (111.6-9)
1. Waaruit blijkt dat het om zware misdadigers gaat?
2. vitio (4): over welke fout wordt hier gesproken?
3. Welk woord in regel 8-13 benadrukt de ironie van het gedrag van de soldaat, namelijk dat hij er vanzelfsprekend vanuit
ging dat de vrouw zo zwaar gepijnigd werd uit liefde voor haar man.
4. laceravit vehementius t/m imposuit (17-18): waarom deed de vrouw dit?
c. Militair optreden (111.10-13)
1. recessit (1): is een militaire term. Noem nog twee andere woorden waarmee de verteller het militaire karakter van de held
onderstreept.
2. proderit (6): de slavin herhaalt hiermee een argument van de soldaat. Welke woorden van Tekst b geven dit argument aan?
3. Wat wil de schrijver met het citaat van Vergilius benadrukken? Denk aan de verteller.
4. lucis commodis (11): wat bedoelt de verteller hiermee?
d. De aanhouder wint (112.1-3)
1. scitis (1): wie worden hier aangesproken?
2. Welke term is een militaire metafoor?
3. Welk woord is in de regels vóór het citaat duidelijk ironisch bedoeld?
4. Welk woord uit het citaat van Vergilius heeft een vooruitwijzende functie?
5. utrumque (10): welke twee ‘fronten’ worden bedoeld?
6. Op welk woord valt door zijn plaatsing aan het eind van deze tekst alle (ironische) nadruk?
58
4. EROS
e. Liefde maakt slim (112.4-8)
1. Hoe geeft het Latijn aan dat de soldaat regelmatig afdaalt in de grafkamer?
2. misericors (13): met wie heeft ze naast de soldaat nog meer medelijden?
3. iubet (17): aan wie?
4. prudentissimae feminae (19): met welke woorden aan het eind van Tekst d vormt dit de ironische tegenhanger?
5. Het verhaal eindigt met de woorden: isset in crucem. Nu bestaat er in het Latijn de uitdrukking i in (malam) crucem, hetgeen
betekent ‘loop naar de duivel’. In hoeverre speelt deze uitdrukking op de achtergrond mee en geeft aan het slot een
grappige ondertoon?
2. De efebe van Pergamum (Satyricon, 85-87)
a. Een prettig logeeradres (85)
1. Wat is het Latijnse woord voor ‘militaire dienst’ (1)?
2. Hoe is hospitium (2) vertaald?
3. Hoe is cultum (3) vertaald?
4. Van welke Latijnse woorden is het tekstelement ‘zonder . . . argwaan te wekken’ (5-6) de vertaling?
5. Hoe is rationem (5) vertaald?
6. Welk woord uit de eerste zes regels geeft duidelijk de intenties van de ik-persoon aan?
7. severa tristitia (8):
a. In welke naamval staan deze woorden?
b. Waarbij vormen deze woorden een bepaling?
8. Welke constructie volgt er op nolui (9)? Geef de Latijnse woorden.
9. mater (9): van wie?
10. philosophis (10): wat voor type man is volgens de verteller een filosoof?
11. Geef uit de regels 1-10 twee voorbeelden van eufemisme.
12. ego (11): welk woord moet je toevoegen?
13. Wat is blijkbaar het Latijnse woord voor school (14-15)?
14. recedendi (15):
a. Benoem de vorm.
b. Hoe is het vertaald?
15. aggressus (21): hoe is dit woord vertaald?
16. simulantem (21): welk Latijns woord moet je toevoegen.
17. bene (22): hoe is dit woord vertaald?
b. Een hechte vriendschap (86)
1. senserit (3): benoem de vorm.
2. patienti (4): welk Latijns woord moet je aanvullen?
3. ephebus (4): wie is bedoeld?
4. Door welk Latijns woord in het vervolg wordt het tekstelement vereri coepit (5) onderstreept?
5. Met welke naamval gaat se ingurgitare (7)?
6. indulsi (5): leg de ironie van dit woord uit.
7. Welk woord uit regel 1-7 (ingurgitavi) duidt op een onverwacht aspect in de houding van de jongen? Licht je antwoord toe.
8. quicquid promiseram (8): wat dus?
9. licentiam dedit (8): wat bedoelt de spreker?
10. male dormientis (9): leg de ironie van deze woorden uit.
11. Hoe is altiore (14) vertaald?
12. deinde in unum omnia vota coniunxi (15-16): wat wordt bedoeld?
13. Itaque t/m coniunxi (14-16): deze zin bevat drie handelingen. Met welke Latijnse woorden wordt aangegeven dat ze na elkaar
plaatsvinden?
14. Van welke Latijnse woorden is ‘op mijn gebruikelijke geschenk’ (16-17) de vertaling?
59
4. EROS
15. Van welk Latijns woord/woorden is ‘hij ging zitten’ (16-17) de vertaling?
16. Welke twee redenen noemt de ik-persoon voor het feit dat hij geen asturco koopt?
17. Wat krijgt de jongen in plaats van een paard? Geef het Latijnse woord.
18. circumspiciens (23): hoe is dit woord vertaald?
3. Weer goede vrienden (87.1-6)
1. offensam (1): welke?
2. mihi aditum (1): wat bedoelt de verteller?
3. ut reverteretur in gratiam (5):
a. Hoe zijn deze woorden vertaald?
b. Hoe zijn ongeveer dezelfde woorden in het vervolg van de tekst vertaald?
4. satisfiere sibi (6): waarom zou de jongen genoegdoening willen?
5. Waaruit blijkt dat de jongen de woorden ‘Aut dormi t/m pati’ (8-9) meer malen heeft gesproken?
6. Wat bedoelt de spreker met nihil est tam t/m extorqueat (9-10)?
7. improbitas (9): met welk Latijns woord wordt in het vervolg min of meer hetzelfde aangeduid?
8. Uit welke Latijnse tekstelementen blijkt dat de jonge jongen er niet veel op tegen had dat de soldaat aan hem zat. Geef
twee tekstelementen.
9. Welke constructie volgt op questus est (12)? Geef de Latijnse woorden.
10. In de regels 11 t/m 15 (At ille . . . similis) staat een litotes. Geef de Latijnse woorden.
11. De jongen had zich erg boos gemaakt dat hij het Macedonische paard niet had gekregen. Welke reden wordt er in regel
11-14 gesuggereerd voor die boosheid?
12. Geef 2 ablativi absoluti uit deze passage.
4. De rollen zijn omgedraaid
1. Maak bij de Latijnse tekst van deze passage (1-10) aantekeningen, aan de hand waarvan een medeleerling de regels zou
kunnen vertalen. Lees eerst de aanwijzingen voor het maken van een annotatie-opdracht op pag. @ goed door. Gebruik
verder de volgende aantekening:
5 tritus (part.) uitgeput
5. Horatius, oden over een goed leven
b. De oden
1. Aan een ontrouwe geliefde
1. Hoe karakteriseert de dichter de jongen in de eerste drie strofen?
2. flavam (4): noem twee andere woorden uit het vervolg die een soortgelijke eigenschap van het meisje weergeven.
3. gracilis (1) en grato (3) is waarschijnlijk een woordspeling van de dichter. Geef nog een voorbeeld van zo’n woordspel in dit
gedicht.
4. nigris . . . ventis (7): leg uit hoe een wind niger kan zijn.
5. Wat benadrukt de dichter met de herhaling van semper (10)?
6. a. Wat bedoelt de dichter met aspera t/m ventis (6-7)?
b. Met welk(e) woord(en) wordt dezelfde beeldspraak weer opgenomen?
7. Wat is de ik-persoon overkomen?
8. Welk woord benadrukt dat de dichter het zwaar heeft gehad in zijn omgang met Pyrrha?
2. De genoegens van de winter
1. a. Tot wie richt Horatius zich in dit gedicht?
b. Wat kom je over hem te weten?
2. Wat is de overgangsgedachte tussen de eerste en de tweede strofe?
3. Wat wordt bedoeld met cetera (9)?
60
4. EROS
4. Na de derde strofe krijgt het gedicht min of meer een andere wending. In ieder geval is de toon anders. Welke gedachte
staat centraal in de laatste drie strofen?
5. In welke voorafgaande strofe is deze centrale gedachte voorbereid?
6. Op welke manier vormen het begin en het slot van het gedicht een contrast?
7. Wat bedoelt de dichter met de laatste twee regels van het gedicht?
3. Verzoening
1. Deel het gedicht in drie delen in en beredeneer de indeling.
2. quisquam (2): waarmee moet dit woord verbonden worden?
3. ‘boven mij verkozen’ (1e strofe): van welk Latijns woord is dit de vertaling?
4. Geef een vertaling van regel 4 aan de hand van een Nederlandse uitdrukking.
5. multi Lydia nominis (7): geef een letterlijke vertaling.
6. Wat wil Lydia onderstrepen met de vergelijking met Romana Ilia (8)?
7. animae (12): hoe is dit woord vertaald?
8. face (13): wat voor stijlfiguur tref je hier aan?
9. Vergelijk de derde en de vierde strofe. Hierin beschrijft de man zijn huidige relatie en de vrouw. Vergelijk beide beschrijvingen . Noem een opmerkelijk verschil.
10. diductos . . . cogit (18): welk woord zou je moeten aanvullen?
11. iugo (18): welk juk?
12. Lydiae (20): kan een dativus of genitivus zijn.
a. Wat is het verschil in betekenis?
b. Aan welke geef jij de voorkeur? Verklaar je antwoord.
13. Hadria (23): welk geslacht heeft Hadria blijkbaar?
14. Vergelijk de laatste twee strofen. Noem twee belangrijke verschillen.
15. Op welke manier suggereert de dichter dat Lydia toch heel graag de relatie met de ik-persoon herstelt?
4. Rivaliteit
1. periclo (1): waarom is de onderneming van Pyrrhus gevaarlijk?
2. ‘spoedig’ (1e strophe): van welke Latijnse woorden is dit de vertaling?
3. Wat wil de dichter benadukken met de woorden per obstantes iuvenum catervas (5)?
4. ibit (6): onderwerp is het meisje. Aan wie denkt de dichter waarschijnlijk nog meer?
5. a. De handschriften lezen in regel 7-8 het volgende: tibi praeda cedat maior, an illi = ‘of het grootste deel van de buit aan jou
of aan hem toekomt.’ Waarom zal men de tekst van het handschrift hebben veranderd?
b. Hoe zou de schrijffout illi (i.p.v. illa) te verklaren zijn?
6. dum t/m timendos (9-10):
a. Wat is het verschil in karakterisering tussen Pyrrhus en het meisje?
b. Welk effect heeft de beschrijving van hen in regel 9 en 10 ten opzichte van het vervolg?
7. arbiter (11): wie is bedoeld?
8. Leg in eigen woorden uit hoe de jongen reageert.
9. In hoeverre gaat de vergelijking met Ganymedes niet op?
10. Geef een N.c.I. uit dit gedicht.
5. Schoonheid vergaat
1. Tot wie spreekt de dichter?
2. Welk gegevens kom je over deze persoon te weten op basis van dit gedicht?
3. muneribus (1): geef hiervan de twee voorbeelden die de dichter in dit gedicht noemt.
4. superbiae (2): wat bedoelt de dichter hiermee?
5. Geef in je eigen woorden weer wat de dichter met de laatste twee regels bedoelt.
6. Wat is de strekking van het gedicht?
61
4. EROS
6. Liefdesverhalen op Romeinse muurschilderingen
1. Bekijk de illustraties 4.31-42 in het Tekstboek. Kies er één uit.
a. Zoek het betreffende verhaal op en schrijf het verhaal in eigen woorden op.
b. Bekijk de betreffende muurschildering. Maak een uitgebreide beschrijving van deze illustratie bij je verhaal.
c. Zoek nog tenminste twee andere afbeeldingen die jouw verhaal weergeven. Dit kunnen Romeinse of Griekse afbeeldingen zijn, maar ook afbeeldingen uit later tijd. Beschrijf deze voorstellingen. Noteer ook uit welke tijd de afbeelding dateert, door wie hij is gemaakt (indien dat bekend is) en waar het kunstwerk zich bevindt.
7. Eros in de Griekse Lyrische poëzie
1. Kies drie van de onderstaande Griekse gedichtjes uit die jou aanspreken. Lees ze goed door en geef van elk gedicht een
beschrijving. Deze beschrijving moet in ieder geval op de volgende punten betrekking hebben:
- de strekking van het gedicht
- het beeld dat er van Eros/Aphrodite wordt gegeven
- de rol die Eros/Aphrodite speelt in het leven van de lyrische ik
- grappige details die je aanspreken
- een persoonlijk geargumenteerd oordeel over het gedicht.
1. Gebed tot Aphrodite
1
Onsterfelijke Aphrodite,
godin op een indrukwekkende troon,
listige dochter van Zeus, ik vraag u,
zorg dat geen verdriet en pijn mijn hart terneerslaan.
5
Maar kom naar mij toe.
Want ook vroeger luisterde u naar mij:
u verliet dan het gouden huis van uw vader
om naar mij toe te komen.
U spande snelle mussen voor uw wagen
10
en zij brachten u over de zwarte aarde;
dwars door de hemel vlogen ze en snel
bereikten ze hun doel.
Dan glimlachte u met uw onsterfelijke gezicht
en vroeg mij wat er was gebeurd en waarom
15
ik u nu weer riep; wat zij moest doen
om mijn hart te kalmeren.
‘Wie moet op jou verliefd worden?
Wie moet ik verliefd maken?
Wie doet jou, Sappho, onrecht?
20
Als ze je ontloopt,
zal ik ervoor zorgen dat ze je zoekt,
als ze je cadeaus weigert,
zal ik ervoor zorgen dat zij ze zal geven,
als ze niet van je houdt,
25
zal ik ervoor zorgen dat ze je liefheeft,
ook al wil ze niet.’
U moet ook nu komen en al mijn pijnlijke zorgen
verdrijven; vervul al mijn hartenwensen
en wees een bondgenote in mijn strijd.
(Sappho, gedicht 1)
62
2. Verliefd
1
In mijn ogen is hij net een god
degene die tegenover jou zit.
Van dichtbij hoort hij jou zoetjes praten
en verleidelijk lachen; hiervan raak ik helemaal van streek.
5
Ik hoef je maar eventjes te zien of mijn stem
stokt in mijn keel,
mijn tong is verlamd en ik krijg het helemaal
warm van binnen;
er komt een waas voor mijn ogen, mijn oren suizen,
10
en het zweet loopt in straaltjes langs mijn lijf;
ik tril over mijn
hele lichaam en ik ben nog bleker dan gras,
en het lijkt alsof ik dood ben.
Alles is echter te dragen (...)
(Sappho, fragment 31)
3. Eros
1
Eros heeft mijn hart
doen sidderen
net als een wind
die zich op een eik
5
hoog op een berg
heeft gestort.
(Sappho, fragment 47)
4. EROS
4. Herinneringen
1
Op een eerlijke manier wil ik sterven!
Huilend verliet zij mij
en ze zei tegen mij:
‘We hebben een zware tijd gehad,
5
Sappho; ik wil het niet, maar ik ga je verlaten.’
Ik gaf haar het volgende antwoord:
‘Je moet afscheid nemen en je moet gaan,
maar blijf wel aan mij denken; want je weet:
ik heb je gekoesterd.
10
En zo niet, bedenk dan toch dat ik om je gaf.
We hadden een heerlijke tijd.
Want als je bij me was droeg je
veel kransen van viooltjes, rozen en krokusjes,
en om je tere hals hingen slingers,
15
uit bloemen gevlochten.’
15
20
(Theognis, 237-254)
8.
1
(Sappho, fragment 94)
5. Onbereikbaar
1
Net als een zoete appel
die haar rode kleur krijgt
op het uiterste puntje van een tak,
de laatste appel op het uiterste puntje;
5
de appelplukkers zijn hem vergeten.
Nee, ze zijn hem niet vergeten,
maar ze konden er niet bij.
5
5
10
In het besef dat de bloem van de felbegeerde jeugd
sneller voorbij gaat dan een stadionloop, met dat inzicht moet je
me uit mijn boeien bevrijden, anders zal ook jij ooit overweldigd worden,
geweldenaar onder de jongens,
en met het pijnlijk optreden van de godin van Cyprus geconfronteerd worden,
zoals ik nu in jouw geval. Pas daarvoor op,
en zorg dat je niet van net zo’n slechte jongen het slachtoffer bent.
(Theognis, 1305-1310)
(Sappho fragment 105a)
6.
1
Cyrnus, en je zult reizen door heel Griekenland en
de visrijke, onmetelijke zee oversteken op je weg van eiland naar
eiland;
niet zittend op de rug van een paard nee integendeel: de schitterende gaven van de Muzen
met viooltjes in hun haar zullen je reis mogelijk maken.
Voor allen die daar belangstelling voor hebben, ook voor hen
die nog zullen komen, later, zul je een lied zijn,
zolang aarde en zon bestaan.
Maar ik, ik krijg van jou geen greintje respect,
je bedriegt mij met je woorden alsof ik een klein kind ben.
Heus, hij die veel zilver,
goud en vruchtbare vlakten,
paarden en muilezels heeft, is even rijk
als degene die heeft wat nodig is
om aan maag, zijden en voeten verwend te worden
door een jongen en een vrouw en wanneer ook nog daarbij komt:
jeugd en jeugdige kracht.
Dat is rijkdom voor de stervelingen:
want niemand komt met al zijn overvloedige
bezittingen de Hades binnen.
Ook niet met losgeld kan hij aan de dood
of aan ernstige ziekten ontkomen
of aan het naderen van de ellendige ouderdom.
(Solon, fragment 24)
7. Ondankbare jongen
1
Ik heb je vleugels gegeven, waarmee je met gemak
over de eindeloze zee
en de hele aarde kunt rondvliegen; bij alle feesten
en maaltijden zul je aanwezig zijn en je naam zal op veler
5
lippen liggen; daar zullen aantrekkelijke jongemannen,
begeleid door heldere hobo’s, in goede harmonie
mooie en heldere melodieën over je zingen. En wanneer
je naar de diepten van de donkere aarde afdaalt, naar
het huis van Hades, waar veel gejammerd wordt, zul je zelfs in
de dood
10
nooit je roem verliezen, maar je zult altijd
bekend zijn bij de mensen door je onvergankelijke naam,
9.
1
5
10
Heerser, met wie Eros, de bedwinger,
de Nimfen met donkerblauwe ogen
en de stralende Aphrodite
samen spelen, wanneer u rondzwerft
over de hoge toppen der bergen;
ik smeek u: kom met een welwillend hart naar mij toe
en laat mijn gebed voor u welkom zijn en luister ernaar:
wees voor Cleoboulus
een goede raadgever, Dionysus,
zodat hij mijn liefde aanvaardt.
(Anacreon, fragment 357)
10.
1
Jongen met de blik van een meisje
ik zoek je, maar je luistert niet,
omdat je niet weet dat jij
de teugels van mijn ziel in handen houdt.
(Anacreon, fragment 360)
11. De onweerstaanbare Eros
1
Eros, in geen strijd te verslaan,
Eros, die uw prooi bespringt,
die op zachte meisjeswangen rust,
u, die over zeeën trekt en
5
woont in de boerenhoeven,
Aan uw macht ontkomt niemand,
geen mens en geen godheid:
ieder die in uw greep is, is verloren.
(Sophocles, Antigone 781-790)
63
4. EROS
12.
1
5
10
16. De problemen van een dichter
1
Agamemnon wil ik bezingen,
Achilles wil ik bezingen,
maar mijn lier wil alleen
Eros laten horen.
5
Eerst heb ik de snaren verwisseld,
toen heb ik een andere lier gepakt.
Heracles’ werken wilde ik bezingen,
maar opnieuw gaf mijn lier Eros als antwoord!
Vaarwel dan maar, helden!
10
Mijn lier zingt voortaan
alleen nog over Eros.
De natuur heeft aan stieren horens gegeven,
aan paarden hoeven,
aan hazen snelheid,
aan leeuwen een bek vol tanden,
aan vissen het vermogen om te zwemmen,
aan vogels het vermogen om te vliegen
en aan mannen het verstand.
De natuur had voor vrouwen niets meer over.
Wat nu? Ze gaf hun schoonheid
die opweegt tegen alle schilden;
tegen alle speren
de vrouw verslaat met haar schoonheid
zelfs ijzer en vuur.
(Anacreontea 23)
(Anacreontea 24)
13.
1
5
10
15
Ik wil zo graag liefhebben.
Eros probeerde mij zover te krijgen
maar ik, dwaas die ik ben,
liet mij hiertoe niet verleiden.
Hij pakte meteen zijn boog
en zijn gouden pijlkoker
en daagde mij uit voor een gevecht.
Ik trok mijn harnas aan over mijn schouders
en als een Achilles wapende ik mij met lansen en schild
en vocht met Eros.
Hij probeerde mij te raken, maar ik ontweek zijn pijlen.
Toen zijn pijlen op waren, werd hij ongeduldig
en slingerde zichzelf als een speer.
Hij drong diep in mijn hart door
en verlamde mij.
Een schild is zinloos,
want waarom trek ik ten strijde
nu zich binnen in mij een gevecht afspeelt?
17.
1
5
(Asclepiades, Anthologia Palatina V, 158)
18.
1
5
5
Niets is zoeter dan liefde.
Alle andere genietingen staan op de tweede plaats.
Zelfs honing spuw ik uit.
Dit zijn de woorden van Nossis.
Wie van de Cyprische godin geen liefde heeft gekregen,
weet niet welke bloemen rozen hebben.
Ik ben verrukt van de schoonheid van Didyme.
Haar schoonheid doet mij smelten als was bij het vuur.
Ze is zwart, maar wat doet dat ertoe?
Dat zijn kolen ook. Maar wanneer deze gloeien,
schitteren ze als bloeiende rozen.
(Asclepiades, Anthologia Palatina V, 210)
19.
1
(Anacreontea 13)
14.
1
Eens speelde ik, Aphrodite, met Hermione,
een aardig meisje; ze droeg een ceintuur,
beschilderd met bloemen,
en in gouden letters stond er geschreven:
‘Wees altijd verliefd op mij,
maar treur niet als een ander mij heeft.’
Wijs je de liefde af? Waarom dan wel?
Want in de Hades vind je geen geliefde meer, meisje.
Het zijn de levenden, die van de liefde genieten.
In de dood zijn wij niets anders dan botten en as!
(Asclepiades, Anthologia Palatina V, 85)
20.
1
5
Wijn verraadt verliefdheid.
Nicagoras was niet verliefd, zei hij,
maar het toasten bij het drinken ontmaskerde hem:
tranen stroomden, zijn ogen sloeg hij neer
en de krans om zijn haar viel van zijn hoofd.
(Asclepiades, Anthologia Palatina XII, 135)
(Nossis, Anthologia Palatina V, 170)
15.
1
5
Laten we naar de tempel van Aphrodite gaan
en kijken hoe haar fraaie beeld
blinkt van goud.
Polyarchis heeft het beeld opgericht;
de schittering van haar eigen lichaam
bracht haar een fortuin.
(Nossis, Anthologia Palatina IX, 332)
64
21.
1
5
De mooie Dionysius is verdwenen, ik zie hem niet meer.
Is hij soms daarboven, Zeus,
de tweede wijnschenker van de goden geworden?
Zeg adelaar, hoe droeg jij die prachtige jongen,
toen jij door de lucht vloog?
Je hebt hem met je klauwen toch geen pijn gedaan?
(Onbekende auteur, Anthologia Palatina XII, 67)
(vert. Charles Hupperts)
4. EROS
8. Versieren en versierd worden (Ars Amatoria I, 67-162, 503-524; II, 493-534; III, 281-310, 433-498)
a. Waar de vrouwen te vinden? (I, 67-78)
67
70
Je hoeft slechts rustig rond te lopen in de schaduw van Pompeius1
wanneer de zon de rug aantikt van de leeuw van Hercules,
of waar Octavia’s portiek aan haar zoons theater grenst,
een bouwwerk rijk aan marmer uit het verre buitenland.
Mijd ook de galerij niet, vol met oude schilderijen,
waaraan Livia als schepper ooit haar naam gegeven heeft,
noch Danaüs’ dochters die hun arme neven durfden doden,
de plek waar ook hun vader staat, fier en met getrokken zwaard.
Bezoek ook Adonis’ feest, die door Venus werd beweend,
en de dag der Syrische joden, de zevende dag van de week.
Ga zeker naar de tempel van de koe-godin2 die linnen draagt:
zij maakt vele meisjes tot wat zij was voor de oppergod.
b. Het forum (I, 79-88)
Zelfs de fora (wie zal me geloven?) zijn geschikt voor liefde:
80
op een rumoerig forum is al vaak een hart ontvlamd.
Waar Appias3 bij Venus’ tempel, die geheel van marmer is,
de lucht doorklieft met water, dat ze spuit uit haar fontein,
wordt vaak een rechtsgeleerde door Amors handen vastgegrepen:
wie steeds werkt voor anderen, let meestal niet goed op zichzelf.
Daar staat de advocaat vaak te zoeken naar zijn woorden:
het is een nieuwe zaak - zijn eigen - die hij nu bepleiten moet.
Vanuit haar nabije tempel lacht Venus om deze vent:
eerst had hij het voor het zeggen, nu is hij haar cliënt.
c. Het theater (I, 89-100)
Maar ga vooral op jacht op de tribune van het theater:
90
wat je daar zult zien, overtreft je stoutste dromen.
Daar vind je iets om te beminnen, iets om te bespelen,
een pleziertje voor een nacht of een liefde van lange duur.
Mieren lopen op en neer, in een dichte, lange stoet,
met in hun mond de korrel graan, die hen altijd voedt;
bijen, bij hun eigen bosje of boven het geurend gras,
zoemen door de bloemen en door de toppen van de tijm:
net zo komen sjieke vrouwen samen bij het druk festijn.
Door hun massa zal je keuze zeker niet eenvoudig zijn!
Zij komen om te zien, maar ook om zelf gezien te worden:
100 het theater is geen plaats voor de zedelijke orde.
d. De Sabijnse maagdenroof (I, 101-134)
101 Reeds Romulus heeft de spelen hun grote spanning gebracht,
toen hij zijn eenzame mannen trakteerde op een vrouwenjacht.
Toen hingen er nog geen zeilen neer in een marmeren theater,
noch was het toneel toen rood door het sproeien met saffraan.
Er lagen slechts wat takken van de beboste Palatijn
her en der verspreid over het simpele toneel.
Men zat op een tribune die bestond uit plaggen,
en boven ongeschoren koppen hield men een tak als parasol.
110
120
130
leder loert er om zich heen en kiest voor zich het meisje uit
dat hij hebben wil; ze zitten stil, maar hun hart bonst luid.
En terwijl, op het rauw gefluit van een Tuscisch muzikant,
de acteur driemaal stampt op de aangeplette grond,
en het applaus weerklinkt (dat ging toen nog spontaan)
geeft de koning aan zijn volk het begeerde sein tot roof.
Direct springen zij op, verraden zich door strijdgeluid
en strekken naar de vrouwen hun verlangende handen uit.
Duiven in doodsbange drom vluchten voor de adelaar,
ook vlucht een jong lam wanneer hij de wolven ziet.
De vrouwen waren voor de storm van de mannen net zo bang:
geen van de meisjes die dezelfde kleur hield op haar wang.
De paniek was algemeen, maar had meer dan één gezicht:
een deel rukt aan de haren, een deel zit wezenloos terneer,
de ene treurt in zwijgen, de ander roept zinloos om ma,
zij schreeuwt, zij verstijft, zij slaat op de vlucht, zij blijft.
De vrouwen worden gegrepen en weggevoerd als huwelijksprooi;
en juist de angst die maakte vele meisjes extra mooi.
Als een meisje zich verzette, nee zei aan haar nieuwe vriend,
dan tilde hij haar op, drukte haar aan zijn kloppend hart en zei:
‘Wat doen die tranen daar in jouw mooie ogen?
Wat je vader voor je moeder is, dat zal ik zijn voor jou!
Slechts Romulus kon zijn soldaten dit extra loon verschaffen:
geef mij dit extra loon, en ik word ook soldaat!’
Het is dus een plechtige traditie uit de oude dagen:
het theater is voor mooie meisjes vol van hinderlagen!
e. Het circus (I, 135-162)
135 Ook de races der raspaarden mogen je niet ontgaan:
het circus, stampvol volk, heeft je veel te bieden.
Daar hoef je niet met vingertaal te flirten van een afstand
of een teken te ontvangen door een knikje van haar hoofd.
Zet jezelf vlak naast haar, niemand zal het je beletten,
140 en druk zoveel je kunt jouw zij aan tegen de hare.
Gelukkig, de krapte op de banken dwingt je of je wilt of niet:
je moet het meisje raken en doen wat jou de plaats gebiedt.
Zoek dan naar een begin voor een informeel gesprek,
en laat wat algemene zaken de allereerste zinnen maken.
Vraag haar als een echte fan: ‘Wiens paarden komen daar?’
En juich direct, wie het ook is, voor de favoriet van haar.
En als de lange optocht komt met de goden van ivoor,
geef dan luid applaus aan Venus: zij is nu jouw meesteres.
Valt er opeens een stofje op de schoot van je vriendin,
150 zoals vaak gebeurt, sla dat met je vingers weg;
en is er helemaal geen stof, dan doe je gewoon net alsof.
Elke aanleiding is geschikt voor jouw dienstvaardigheid:
als haar kleed is afgezakt en neerhangt op de grond,
pak het dan bijeen en til het zorgzaam uit het stof.
Direct - ze zal dat dulden - betaalt deze dienst zich terug,
1. Bedoeld is een standbeeld van de beroemde veldheer.
2. Juno.
3. Beeld van een nimf.
65
4. EROS
160
want je kunt haar schenen zien, de beloning voor je ogen.
Let vooral ook goed op wie er achter jullie zit,
dat hij niet met zijn knie gaat wrijven op haar zachte rug.
Gewone meisjes vallen voor een klein gebaar: velen vonden baat
bij het klaarmaken van een kussentje op een handige manier.
Ook haar toewaaien met je boekje leidde vaak al tot succes,
of het plaatsen van een steuntje onder haar ranke voeten.
f. Hoe moet een man zich verzorgen? (I, 503-524)
503 Wees geen fat die zich de haren mishandelt met metalen kam,
of zich met scherp puimsteen de onderbenen scheert;
laat dat over aan castraten die moeder Cybele bezingen,
in een dolzinnig krijsen op Phrygische melodie.
Echte mannen zijn wat ruiger; toen Theseus Ariadne
te verleiden wist, had hij geen spelden in zijn haar;
Phaedra hield van Hippolytus, die zich slecht verzorgde,
510 en Adonis uit de bossen had een godin als minnares.
Maak je lichaam rein en mooi, bruin het op de campus,1
zorg dat je toga goed zit en geen vlekken heeft.
Je schoenen moeten soepel zijn, je gespen zonder roest,
en laat je voet niet zwemmen in te ruim zittend leer.
Laat je kapsel niet verpesten door rechtopstaande pieken:
een geoefend kapper zal hoofd en baard niet gauw verzieken.
Voorkom te lange nagels met randen van zwart vuil,
en zorg dat geen enkel haartje in jouw neusgat schuilt.
Je adem mag niet stinken, je mond niet kwalijk rieken,
520 een kuddegeur niet dringen in de gaten van haar neus.
Dit is voor jou genoeg, de rest is voor de courtisanes
en voor halve mannen die op zoek zijn naar een man.
Hé! Ik hoor Bacchus roepen! De wijngod steunt zijn dichter
en helpt minnaars met het vuur dat ook vaak in zijn hart vlamt.
g. Ken uzelf (II, 493-512)
493 Toen ik dit te dichten zat, verscheen voor mij opeens Apollo
en bespeelde met zijn duim de snaren van zijn gouden lier.
Met laurier in zijn handen, laurier op zijn godenhoofd
kwam hij naar me toe, de dichtersgod in vol ornaat.
Hij zei mij: ‘Kom, jij leraar in het dartel liefdesspel,
ga met jouw discipelen naar mijn Griekse tempel toe.
Daar staat de beroemde spreuk, die de hele wereld eert,
500 de spreuk die ieder opdraagt dat hij zichzelf moet kennen.
Slechts wie zichzelf goed kent, is een minnaar met verstand
en past alles wat hij doet aan zijn eigen krachten aan.
Zorg dat zij jou bewondert, als je knap bent van gezicht.
en als je een blanke huid hebt, dat je ontbloot naast haar ligt.
Ben je goed in converseren, vermijd dan stilte zonder woorden;
zing als je goed zingen kunt; drink als je een drinker bent.
Maar houd als goede spreker geen rede als je met haar praat,
en wees als dichter niet zo dom haar voor te lezen uit jouw werk.’
Zo was de boodschap van Apollo, die wij gehoorzaam moeten volgen;
510 alles uit zijn godenmond verdient ons grootst vertrouwen.
Maar terug naar mijn eigen taak: wie verstandig weet te minnen,
krijgt door mijn boekje wat hij zoekt en zal zeker overwinnen.
1. Op de Campus Martius werd ook sport bedreven.
66
h. Liefde is lijden (II, 513-534)
513 Wat je op de akker zaait, brengt je lang niet altijd winst,
en de wind blaast soms ongunstig voor verdwaalde schepen.
Minnaars kennen weinig voorspoed, maar ze hebben veel te klagen:
bereid je er dus maar op voor om ook jouw deel te verdragen.
Zo rijk als Athos aan konijnen, als Sicilië aan bijen,
zo rijk als de boom van Pallas, door olijvenweelde zwart,
zo rijk als het strand aan schelpen, is de liefde ook, aan smart.
520 De pijlen die ons treffen zijn in gal gedrenkt.
Ze zullen zeggen dat ze weg is, terwijl jij haar zitten ziet:
denk dan ook maar dat ze weg is, dat jouw ogen je bedriegen.
Of ze beloofde jou de nacht, maar doet de deur niet open:
houd dan vol en leg je neer op de vuile grond.
Misschien roept ook haar bode die jou voorloog arrogant:
‘Er zit een kerel voor de deur, wat is er toch aan de hand?’
Smeek dan de deurpost en smeek je hardvochtige vriendin,
en leg de rozen om je hoofd op de drempel van haar deur.
Wenkt ze je, dan ga je binnen; als ze je afwijst, ga je weg:
530 een man van stand en aanzien dringt zich nooit aan iemand op.
Je vriendin hoeft niet te zeggen: ‘Die vent? Geen ontkomen aan!’
Wacht tot het moment waarop zij voor jou zal open staan.
Scheldt ze je uit of geeft ze slaag: duld dat zonder schande,
en schaam je ook niet om een zoen te drukken op haar
ranke voet.
i. Lachen, huilen, spreken, lopen (III, 281-310)
281 Wie zal me geloven als ik zeg dat vrouwen ook het lachen leren
en dat zij ook op dit gebied op zoek zijn naar bevalligheid?
Open je mond niet te ver, heb kleine kuiltjes in je wangen,
en laat je lippen net de randen van je tanden raken.
Jouw onderbuik zal zich niet spannen onder continu geschater:
laat een lichte lach weerklinken, zoals het een vrouw betaamt.
De een verwringt haar mond door gedwongen te gaan lachen,
de ander lijkt te huilen terwijl ze schuddebuikt en schatert;
de een klinkt ruw en heeft een lach die wat hard is en gemeen,
290 als het balken van een ezel zwoegend aan de molensteen.
De kunst dringt tot in alles door: meisjes leren mooi te huilen,
en hun tranen stromen prachtig, wanneer en hoe ze willen.
Zelfs de juiste uitspraak wordt soms door haar stem verdraaid
en zij lispelt met haar tong door het geforceerd gepraat!
Bij foute uitspraak van een woord ligt de charme in die fout:
meisjes doen heel goed hun best om minder goed te leren spreken!
Besteed zorg aan dit alles, want het is bijzonder nuttig;
en leer je lichaam te bewegen met een fraaie vrouwenloop.
Er zit heel veel charme in je lopen en je gaan:
300 het stoot onbekenden af, maar trekt ze ook niet zelden aan.
De een wiegt haar heupen elegant en laat de winden spelen
met haar wapperend gewaad en loopt hooghartig op haar tenen;
de ander loopt als een boerin, bruin gebrand uit Umbrië,
en neemt wijdbeens lopend veel te grote stappen.
Maar ook hier, zoals in alles, geldt voor jou een juiste maat:
de ene loopt als een boerin, de ander wiegelt weer te veel.
Laat je onderschouder naakt, net zoals je bovenarm,
en laat dit naakt goed zichtbaar zijn aan jouw linkerzijkant.
Dit staat vooral bij blanke vrouwen: als ik er een ontdek
310 wil ik haar graag zoenen op elke onbedekte plek.
4. EROS
j. Verschillende soorten mannen (III, 433-466)
433 Maar ontloop de mannen die prat gaan op schoonheid en toilet
en bij wie ook elke haar op de juiste plaats is neergezet!
Wat ze jullie toevertrouwen, zeiden ze reeds aan duizend vrouwen:
hun liefde zwerft rond en vindt nergens vaste grond.
Wat doet een vrouw wanneer een man mooier blank is dan zijzelf,
en misschien ook meer dan zij andere mannen krijgen kan?
Geloof me, hoe moeilijk dat ook is: Troje zou nog altijd staan,
440 als men wat Priamus zei ook daadwerkelijk had gedaan!
Er zijn er ook die jagen met schijn en met gelogen liefde,
en zo op zoek zijn naar niets anders dan naar schandelijk gewin.
Laat je niet bedriegen door zijn haren glimmend van de lak,
of door de riempjes die hij zo prachtig in zijn schoenen stak,
laat je niet misleiden door een toga van de fijnste snit.
of als aan zijn vingers de ene ring op de ander zit.
De mooiste van het hele stel is misschien een dief
en heeft boven alles vooral jouw dure kleding lief!
Beroofde vrouwen roepen vaak: ‘Geef mijn eigendom nu terug!’
450 ‘Geef mijn eigendom nu terug!’ schalt er op het forum schel.
Venus uit haar tempels schitterend van het vele goud
en de nimfen der fontein zien deze ruzies rustig aan.
Er zijn er met een slechte naam en met al net zo’n reputatie:
hoeveel mannen zijn niet schuldig aan bedrog en overspel!
Leer uit het klagen van de ander op het jouwe goed te letten,
en wil jouw deur voor een bedrieger nooit zomaar wijdopen zetten.
Gelooft, Atheense vrouwen, Theseus niet zelfs als hij zweert:
hij kiest als getuigen goden bij wie hij ook reeds vroeger zwoer.
En Dempohon, de erfgenaam van Theseus’ schuld en overspel,
460 kan na zijn bedrog van Phyllis niet langer betrouwbaar zijn1.
Wat zij ook zullen beloven, beloven jullie evenveel;
pas als zij gegeven hebben, geef je jezelf als jullie deel.
Wie na het krijgen van een gift de liefde weigert aan een man,
is iemand die Vesta’s vlammen - eeuwig wakend - doven kan,
die de tempelschat ontsteelt die in Isis’ tempels prijkt,
die haar man een beker vol met gif en kervel reikt.
k. Liefdesbrieven (III, 467-498)
467 Hier wil ik nu even stilstaan: trek nu aan de teugels, Muze,
en vlieg niet de bocht uit met je voortijlende wagen!
Laat het woord op dennenhout het allereerste terrein verkennen
470 en laat jouw beste dienares zijn liefdesbrief ontvangen.
Bekijk de brief nauwkeurig, en uit de woorden die je leest
bepaal je of hij voorwendt of dat hij eerlijk is geweest.
Schrijf pas na een poosje terug: dat spoort minnaars altijd aan,
als je tenminste ook weer niet te veel dagen laat vergaan.
Geef jezelf niet weg als prooi aan wat de jongeman jou vraagt,
maar wijs wat hij van jou verlangt ook weer niet hooghartig af:
laat hem hopen maar ook vrezen; bij elke weigering van jouw kant
moet je zijn hoop versterken ten koste van zijn schroom en angst.
Schrijf met nette woorden, meisjes, maar uit alledaagse taal:
480 het normale taalgebruik vindt meestal een goed onthaal.
Hoe vaak ontvlamde door een brief een nog aarzelende minnaar,
en hoe vaak ook heeft grove taal een mooie vrouw geschaad!
Maar aangezien ook jullie, zij het zonder huwelijksring,
werk willen maken van het bedriegen van je man,
moet je je briefje laten schrijven door een slaaf of een slavin,
maar vertrouw je lieve woorden niet toe aan een nieuwe slaaf.
Ik zag vrouwen fouten maken uit angst voor hun loslippigheid:
die stakkers werden zelf tot slaaf tot in de lange eeuwigheid.
Het mag dan wel een schurk zijn die jouw briefjes achterhoudt:
490 hij beschikt over een wapen met de kracht van Etna’s bliksem.
Bedrog is volgens mij geoorloofd bij het bestrijden van bedrog,
en de wet staat wapens toe om te gebruiken tegen wapens.
Een hand moet kunnen schrijven in meer handschriften dan één
(Ach, mogen zij omkomen, aan wie ik deze raad verleen)
en het is slechts veilig op gewiste was te reageren,
zodat een tablet geen twee handschriften bevat;
en noem je minnaar als je schrijft bij een vrouwelijke naam:
in plaats van ‘hij’ moet er altijd ‘zij’ in jullie brieven staan!
(vert. Micha Kat)
1. I, 85-88: wat wordt bedoeld met de opmerking dat de advocaat naar woorden moet zoeken?
2. I, 101-134: het theater is een jachtterrein voor mannen op zoek naar een vrouw. Ovidius onderbouwt deze stelling door
te verwijzen naar het oer-Rome van Romulus. Wat gebeurde daar?
3. I, 135-162: welke versierpogingen noemt Ovidius in deze passage?
4. I, 507-510: wie zijn a. Theseus, b. Ariadne, c. Phaedra, d. Hippolytus, e. Adonis?
5. I, 523-524: wat wordt hier bedoeld?
6. Voor wie zijn de adviezen van de passages van boek III bedoeld?
7. III, 281-310: welke adviezen geeft Ovidius in deze passage?
8. III, 439-440: ‘Troje’ t/m ‘had gedaan’: wat bedoelt Ovidius?
9. III, 467-498: welke adviezen geeft Ovidius aan vrouwen bij het schrijven van een brief aan een minnaar?
10. III, 497-498: waarom moet een vrouw ‘zij’ gebruiken in een brief?
1. Demophon, zoon van Theseus, trouwde op zijn terugreis van Troje met de Thracische prinses Phyllis. Toen hij niet binnen de beloofde termijn bij
haar terugkeerde, hing zij zich op. Ze veranderde in een amandelboom.
67