Meningeomen zijn na gliomen de meest voorkomende intracraniële

168
169
170
171
172
173
174
175
176
177
178
179
180
181
182
183
184
185
186
187
188
189
190
191
192
193
194
195
196
197
198
199
200
201
202
203
204
205
206
207
208
209
210
211
212
213
214
215
216
217
1.1
Epidemiologie
Meningeomen zijn na gliomen de meest voorkomende intracraniële tumoren. Ze beslaan tussen de
13-26% van alle symptomatische primaire hersentumoren en 33% van alle incidenteel gevonden
primaire hersentumoren [Whittle 2004; Wiemels 2010]. Negentig procent van alle meningeomen is
goedaardig (WHO graad I) [Riemenschneider 2006].
Sinds 1971 worden goedaardige hersentumoren geregistreerd door de Nederlandse Kankerregistratie
(NKR) op basis van histologische diagnose (PALGA) en klinische ontslagdiagnose (DBC). In
Nederland wordt op deze wijze bij 450 tot 500 patiënten per jaar een meningeoom vastgesteld. Dit
betekent dat symptomatische meningeomen in Nederland voorkomen bij 1,8 per 100.000 mannen en
4,5 per 100.000 vrouwen. Mogelijk wordt de incidentie van meningeomen te laag geschat door de
methode van registreren en ligt de incidentie voor mannen rond de 2,9 per 100.000 inwoners per jaar
en voor vrouwen 13,0 per 100.000 inwoners per jaar [Larjavaara 2008]. Het beeld van een huidige
onderrapportage voor meningeomen in Nederland is begin 2013 deels bevestigd door een landelijke
uitvraag naar patiënten behandeld voor een meningeoom onder alle Nederlandse ziekenhuizen met
afdelingen neurochirurgie (n=18) en radiotherapie (n=21). Hierop reageerde respectievelijk 50% en
62% van de instellingen. Voor de meeste instellingen lagen de cijfers van de NKR inderdaad lager dan
de door behandelaars zelf gerapporteerde aantallen, vooral waar het gaat om WHO graad I
meningeomen. Voor een enkele instelling bleek dat de NKR hogere aantallen rapporteerde.
In andere westerse landen wordt een jaarlijkse incidentie van symptomatische meningeomen
gevonden tussen de 2 tot 6 gevallen per 100.000 personen [Louis 2000; Staneczek 1992]. In de
Verenigde Staten is de meningeoom incidentie 6,7 per 100.000 personen [Dolecek 2012].
De incidentie van meningeomen is leeftijdsgebonden. Voor kinderen is dit minder dan 0,3 per 100.000
individuen, voor ouderen is het 8,4 per 100.000 individuen [Rockhill 2007]. Meningeomen worden
meestal ontdekt tussen het 40e en 70e levensjaar, waarbij de piekincidentie voor mannen tussen het
60e en 70e levensjaar wordt bereikt en voor vrouwen tussen het 70e en 80e levensjaar. [Radhakrishnan
1995]. Cerebrale meningeomen komen significant meer voor bij vrouwen dan bij mannen met een
man-vrouw ratio van 1:2 tot 3 [Staneczek 1992; Cahill 2011]. Bij spinale meningeomen is de manvrouw ratio zelfs 1:9 [Saraceni 2009]. Echter, in de pediatrische populatie is de man-vrouw verdeling
van meningeomen vrijwel gelijk [Caroli 2006].
Wat betreft de incidentele (=bij toeval gevonden) asymptomatische meningeomen werd in een
Rotterdamse cohortstudie een MRI hersenen gemaakt bij 2000 volwassenen vanaf 45 jaar. Bij 0,9%
werd een asymptomatisch meningeoom gevonden (1,1% bij vrouwen; 0,9% bij mannen) [Vernooij
2007]. Extrapolerend naar de Nederlandse volwassen populatie zouden 75.000 tot 100.000 mensen
een nog niet ontdekt, asymptomatisch meningeoom hebben. In een studie in de Verenigde Staten
werd bij 3% van de 231 patiënten ouder dan 60 jaar bij autopsie een incidenteel meningeoom
gevonden waarvan 8% multipel. De prevalentie van deze asymptomatische meningeomen nam toe
met de leeftijd met een piek boven de 80 jaar [Nakasu 1987].
In een Oostenrijkse cohortstudie werd bij 9 van de 318 vrouwen (0.02%) en geen van de 214 mannen
van 75 jaar een incidenteel, asymptomatisch meningioom gevonden [Krampla 2004].
Conclusies
De gerapporteerde incidentie van symptomatische meningeomen in Nederland is 1,8 per 100.000
mannen en 4,5 per 100.000 vrouwen, waarbij er zeer waarschijnlijk sprake is van onderrapportage.
De incidentie van incidentele, asymptomatische meningeomen in Nederland is vele malen hoger dan
van symptomatische meningeomen (0,9% in cohortstudie bij mensen ouder dan 45 jaar).
(Vernooij 2007)