Examens in het voortgezet onderwijs

Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Zitting 1980-1981
16590
Examens in het voortgezet onderwijs
Nr.3
LIJST V A N VRAGEN
Vastgesteld 11 maart 1981
De vaste c o m m i s s i e v o o r O n d e r w i j s en W e t e n s c h a p p e n ' heeft ter voorbereiding van de b o v e n v e r m e l d e nota in een uitgebreide c o m m i s s i e v e r g a d e r i n g de onderstaande lijst van v r a g e n o p g e s t e l d .
1
Welke o v e r w e g i n g e n hebben ertoe geleid dat niet het advies van de Onderwijsraad is gevolgd o m de v o o r l i g g e n d e nota eerst als discussienota uit
te brengen en vervolgens in 1982 tot publikatie van een beleidsnota o v e r t e
gaan?
Heeft de Staatssecretaris de definitieve versie van de e i n d e x a m e n n o t a
nog aan de Onderwijsraad toegezonden, en zo ja, hoe heeft de Raad daarop
gereageerd?
Op welke wijze heeft de Staatssecretaris naar de Onderwijsraad toe gereageerd naar aanleiding v a n het advies van deze Raad over de concept-nota?
Kunnen de adviezen en c o m m e n t a r e n van de HBO-raad, de Academische
Raad en de verschillende colleges van inspecteurs met betrekking tot de
concept-nota aan de Kamer overlegd w o r d e n ?
Kan uiteengezet w o r d e n op welke wijze bij het voorstel t o t g e m e n g d e
l.b.o./l.b.o. en l.b.o./m.a.v.o.-examens m e e g e w o g e n is de uitgesproken
noodzaak van een betere aansluiting school/arbeidsmarkt?
Hoe zullen de bedoelde « g e m e n g d e examens» naar de s a m e n l e v i n g toe
herkenbaar zijn?
'Samenstelling: Bakker (CPN), Abma (SGP),
Veerman (CDA), Van Ooijen (PvdA), voorzitter,
Van Leijenhorst (CDA), Dees (VVD), Konings
(PvdA), Waltmans (PPR), Ginjaar-Maas (VVD),
ondervoorzitter, Evenhuis (VVD), Worrell
(PvdA), Beinema (CDA), Schaapman (PvdA),
Lansink (CDA), Mertens (D'66), Van Kemenade
(PvdA), Andela-Baur (CDA), De Voogd (VVD),
Deetman (CDA), Van den Anker (PvdA), Keuning (PvdA), Van Baars (CDA), Niessen (PvdA).
Naar welke t y p e n o n d e r w i j s zullen l.b.o./m.a.v.o. g e d i p l o m e e r d e n kunnen
doorstromen?
Wat zijn exact de verschillen en overeenkomsten tussen resp. een diploma, een getuigschrift, een certificaat (en een dossioma?)
Tweede Kamer,zitting 1 9 8 0 - 1 9 8 1 , 16 590, n r . 3
1
7
In welke zin beoogt de nota een verbetering van de aansluiting op de
tweede fase van het voortgezet onderwijs te bewerkstelligen:
a. er zullen meer leerlingen moeten kunnen doorstromen;
b. er wordt gestreefd naar een onderwijskundige verbetering door betere
aansluiting van de leerstof (bij voorbeeld door longitudinale leerstofplanning).
8
Wat wordt bedoeld met de zinsnede: (zie beslispunt 5) «zolang de artikelen 36, eerste lid, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o., en
tweede lid, van het Examenbesluit l.b.o. van kracht blijven....»
Welke concrete wijzigingen met betrekking tot de betreffende examenbesluiten worden overwogen?
9
Op welke wijze zullen de voorgenomen beslispunten eventueel in wettelijke zin vorm worden gegeven?
10
Indien het aantal verplichte vakken dat in het Academisch Statuut en in
een HBO-statuut kan worden opgenomen 3 bedraagt, worden Nederlands
en een vreemde taal daar dan bij voorbaat van uitgesloten, of juist niet?
11
Ligt het in de bedoeling om in het h.a.v.o. het onderwijs in de klassieke talen mogelijk te maken?
12
Hoeveel categoriale m.a.v.o.-scholen zijn er op dit moment?
Hoeveel m.a.v.o.-scholen maken deel uit van schoolgemeenschappen
v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.?
Hoeveel m.a.v.o.-scholen maken deel uit van schoolgemeenschappen
m.a.v.o.-l.b.o. en welke soort van l.b.o. is hier dan bij betrokken?
Hoeveel m.a.v.o.-scholen maken deel uit van schoolgemeenschappen
v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-l.b.o. en welke vorm van LBO is daar dan bij betrokken?
Hoeveel categoriale l.b.o-scholen zijn er, en van welke soort van l.b.o.?
Hoeveel schoolgemeenschappen l.b.o. bestaan er en met welke vormen
van l.b.o.?
13
Hoeveel categoriale m.b.o-scholen zijn er en van welk soort m.b.o.?
Hoeveel schoolgemeenschappen h.a.v.o./m.b.o. bestaan er en welke soort
m.b.o. is daarbij?
Hoeveel schoolgemeenschappen m.b.o.-m.b.o. bestaan er en met welke
soorten m.b.o.?
14
Hoeveel schoolgemeenschappen v.w.o.-h.a.v.o. bestaan er?
Hoeveel schoolgemeenschappen h.a.v.o.-m.a.v.o. zijn er?
15
Is het wettelijk mogelijk dat een leerling gelijktijdig ingeschreven staat aan
twee verschillende scholen (verschillend bevoegd gezag) en aan beide scholen «complementaire» lessen volgt en zo nee, wordt het dan mogelijk geacht
zulke wettelijke belemmeringen te slechten?
16
a. Kunnen cijfers van «drop-outs» in de eerste fase van voortgezet onderwijs gegeven worden, uitgesplitst naar schoolsoort over 1977,1978 en 1979?
Tweede Kamerzitting 1980-1981, 16590, nr. 3
2
b. Kunnen de doorstromingscijfers na de brugperiode gegeven worden
over dezelfde jaren van v.w.o. naar h.a.v.o., van h.a.v.o. naar m.a.v.o. en van
m.a.v.o. naar l.b.o. waarbij uitsplitsing naar soort l.b.o. en dan nog de omgekeerde doorstroming; dus l.b.o.-m.a.v.o., m.a.v.o.-h.a.v.o en h.a.v.o.-v.w.o.
ook na de brugperiode?
17
a. Kunnen de gespecialiseerde «uitval»-cijfers in het m.b.o. gegeven worden, uitgesplitst naar soort m.b.o., leerjaar en vooropleiding?
b. Kunnen deze cijfers eveneens voor de sector van het hoger beroepsonderwijs gegeven worden?
18
Vallen de uren voor een zevende vak binnen of buiten de huidige lessentabellen?(blz. 82)
Welke consequenties heeft een en ander voor de lerarenlessenformule?
Als de uren voor een eventueel zevende vak binnen de huidige lessentabellen vallen, komen dan de voor het bijzonder onderwijs sterk identiteitsbepalende vakken niet noodzakelijk nog meer in het gedrang?
19
Wat is de zienswijze van de bewindsman ten aanzien van de vraag naar de
relatie tussen het v.w.o.-niveau en het h.a.v.o.niveau? (blz. 82)
20
Waarop is het voornemen gebaseerd op een diploma niet meer een gemiddeld cijfer maar een schoolbeoordelingscijfer en een centraal examencijfer te vermelden?
21
Waarop is de stelling gebaseerd dat doorstromingseisen werkelijk relevant zijn voor het persoonlijk functioneren in de toekomst? Hoe stelt de
Staatssecretaris zich voor sociale achterstanden bij te werken in een
systeem waar juist de schoolbeoordeling moeilijk meetbare, namelijk nietcognitieve, doeleinden dient te toetsen?
22
Kan meegedeeld worden wat verstaan moet worden onder «belang» waar
de nota stelt dat «individualisering in het belang van de leerling is»?
23
De nota speelt in op het onderscheid tussen de eerste en tweede fase van
het voortgezet zoals gehanteerd in het Ontwikkelingsplan voor het voortgezet
onderwijs. In hoeverre is deze tweedeling als willekeurig te bestempelen?
Wat is bij voorbeeld de relatie van de eerste drie klassen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en het h.a.v.o. met de overige klassen? In
hoeverre wordt hiermee een versterking van de maatschappelijke ongelijkheid in de hand gewerkt?
24
Is er geen sprake van een discrepantie met het m.a.v.o.-project wanneer
de nota stelt dat het niet meer mogelijk mag zijn dat een leerling op twee niveaus tegelijkertijd examen mag afleggen?
De voorzitter van de vaste commissie.
Van Ooijen
De waarnemend griffier van de commissie,
Teunissen
Tweede Kamerzitting 1980-1981,16 590, nr. 3
3