& Diversiteit en diversiteitsbeleid DE ORIËNTATIES VAN MANAGERS IN PRIVATE ONDERNEMINGEN Inleiding Het concept diversiteit zoals verwoord door Thomas (1995, p. 246) krijgt in de wetenschappelijke literatuur veel bijval. Zijn brede definitie van diversiteit als ‘any mixture of items characterised by differences and similarities’ sluit aan bij de tendens van individualisering en bij populaire managementfilosofieën over zelfontplooiing en organisatieprocessen (Glastra, 1999): management van diversiteit is het respecteren en erkennen van unieke individuen. De conclusie dat een ieder als individu erkend moet worden, klinkt wat simpel. De drang naar individueel onderscheid is een gewoon verschijnsel in de hogere organisatie-echelons, op lagere echelons zijn collectieve tegenstellingen nog steeds aanwezig. Bovendien geldt dat juist wanneer kenmerken gedeeld worden met anderen en individuen zich een deel voelen van een groep met een daarbij horende groepsidentiteit, verschillen met andere groepen voelbaar zijn en dat diversiteit wordt opgemerkt en effect heeft. Diversiteit gaat niet meer alleen over individueel onderscheid, maar juist ook over verschillen tussen groepen. Martha Meerman en Sophie Scholten Het publieke debat over de integratie van verschillende culturele groepen in Nederland heeft een nieuw hoogtepunt bereikt. In dat debat wordt onder andere het functioneren van de verschillende etnische groepen op de arbeidsmarkt als een centraal aspect van integratie gezien, het beheersen van de Nederlandse taal als middel om dat te bereiken. Het is echter niet altijd duidelijk wat onder succesvolle integratie wordt verstaan. In managementkringen staat het thema niet hoog op de agenda. In beleidsnotities wordt onder de noemer ‘het managen van diversiteit’ veel meer verstaan dan louter de aandacht voor etnische groepen. De implementatie van voorgesteld beleid laat, ten slotte, veel te wensen over. In dit artikel rapporteren we over de diversiteit aan werknemers in de private sector en de aandacht die de sector daarvoor heeft. We introduceren een beleidsanalyse-instrument en laten zien tot welk inzicht het gebruik ervan leidt. De onderzoeksgegevens komen uit een landelijke survey gehouden onder directeuren van Nederlandse bedrijven. Dr. Martha Meerman is werkzaam als universitair docent aan de faculteit Sociaal Culturele Wetenschappen. Sophie Scholten is als student-assistent verbonden aan de Vrije Universiteit. 31 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID Martha Meerman en Sophie Scholten Verschillen kunnen vervolgens op een brede of op enge manier gedefinieerd worden. De brede definitie verstaat onder diversiteit zowel demografische verschillen, zoals etniciteit, geslacht en leeftijd, als verschillen in waarden, kansen, persoonlijkheden en functieniveaus. De redenering is daarbij dat verschillen niet geisoleerd kunnen worden. Een enge definitie legt de klemtoon op slechts enkele categorieën, zoals etniciteit, leeftijd en geslacht. De argumentatie is nu dat niet alle verschillen een even grote invloed hebben en dat aandacht voor enkele groepskenmerken voorwaardelijk is voor aandacht voor diversiteit. Voor zowel de brede als de enge definitie geldt dat de aandacht niet exclusief uitgaat naar de ‘afwijkende’ minderheidsgroepen, maar gericht is op iedereen. In dit artikel beperken we ons tot de enge definitie van diversiteit, omdat het benadrukken van enkele groepsverschillen voor het formuleren van beleid het meeste effect heeft. Voor een onderzoek met een kwantitatief karakter geldt bovendien dat het onmogelijk is om de invloed van alle verschillen te onderzoeken. De enge definitie sluit aan bij de huidige wet- en regelgeving en de managementpraktijk. Aandacht hebben voor diversiteit komt vaak neer op het ontwikkelen van beleidsinstrumenten om het management te helpen diversiteit onder controle te krijgen (Janssens en Steyaert, 2001, p. 43). Het managen van etnische diversiteit betekent aandacht voor de instroom van leden van etnische minderheidsgroepen op alle functieniveaus en het waarderen en accepteren van de etnische ander. Het gaat dan om het hanteren van een evenredigheidsbeleid – de arbeidsparticipatie van etnische minderheden is immers nog te laag vergeleken met hun aandeel in de beroepsbevolking – en het bijstellen van attitudes. De min of meer gelijke aantallen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt laten zien dat het niet langer nodig is aandacht te geven aan instroom van vrouwen in arbeidsorganisaties. Statistische discriminatie bij de instroom op de arbeidsmarkt zou niet meer worden aangetroffen. Het managen van genderdiversiteit betekent het opheffen van ongelijkheid in systemen van personeelsbeleid en werkwijzen en de mogelijkheid voor het combineren van arbeid en zorg, waarbij er ook nog steeds maatregelen nodig zijn, gericht op vrouwen (Raad van Europa, 1998). Wat betreft leeftijd werden tot nu toe veel maatregelen genomen gericht op het reduceren van het aantal ouderen in het bedrijf. De laatste tijd is echter sprake van een koerswijziging. Het lijkt alsof de theorie van het ‘industrieel reserveleger’ voor de groep ouderen van stal wordt gehaald. Als ‘ze’ nodig zijn, mogen ze blijven, anders mogen ze vervroegd uittreden om plaats te maken voor jongeren. Kortom, het managen van diversiteit gaat in dit artikel over een evenredige en evenwichtige vertegenwoordiging van gender, etniciteit en leeftijd in het personeelsbestand en over de acceptatie van de ander in de organisatie. We spreken van management van diversiteit als bij het formuleren van beleid inclusief gedacht wordt; aandacht voor etniciteit betekent aandacht voor de relatie tussen ‘nieuwkomers’ en ‘gevestigden’ en aandacht voor leeftijd een reflectie op de levensloop van werknemers. Diversiteitsbeleid heeft bovendien aandacht voor alle verschillen. Het bewust bezig zijn met de organisatie van verschil houdt niet op bij een enkele doelgroep. 32 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID 1. Het meten van diversiteit Om inzicht te krijgen in het diversiteitsbeleid van een organisatie is de volgende vraag gesteld: Voert uw bedrijf een actief personeelsbeleid dat erop gericht is de deelname van etnische minderheidsgroepen en de optimale participatie van mannen en vrouwen in uw organisatie te bevorderen en oudere werknemers zoveel mogelijk te behouden en/of in dienst te nemen? Martha Meerman en Sophie Scholten Om uitspraken te kunnen doen over de mogelijke inhoud van het beleid en om sociaal wenselijke uitspraken tegen te gaan, is de bovenstaande vraag niet voldoende. In ons onderzoek hebben we daarom aan hen, die actief beleid voeren gevraagd enkele concrete maatregelen te noemen (Meerman et al., 2000). Met betrekking tot etnische minderheden werd gevraagd welke maatregelen er zijn om de instroom, doorstroom en acceptatie te bevorderen. Inzake mannen en vrouwen werd naar specifieke maatregelen gevraagd om de zorgtaken te combineren met werk, naar maatregelen om de doorstroom van vrouwen te bevorderen en om de cultuur op de werkvloer meer vrouwvriendelijk te laten zijn. Voor oudere werknemers werd gevraagd naar maatregelen betreffende behoud en instroom van ouderen. C AT E G O R I S E R I N G VA N D E M A AT R E G E L E N Met het vragen naar maatregelen wordt niet de feitelijke beleidspraktijk in kaart gebracht. Vragen naar maatregelen zegt alleen iets over de oriëntatie van managers en mogelijk iets over de reikwijdte van het beleid. Met de oriëntatie van managers doelen we op verschillende eigenschappen van de genomen maatregelen, zoals de mate van activiteit en de mate van in- en uitsluiting. Met de reikwijdte doelen we op specifiek doelgroepenbeleid versus diversiteitsbeleid (Taylor en Walker, 1998). De oriëntatie van managers gaat over: • de mate waarin het bedrijf bewust bezig is met de organisatie van verschil (Cox en Beale, 1997); • de verantwoordelijkheid die bij de minderheidsgroep als ook bij de meerderheidsgroep wordt gelegd om de arbeidsparticipatie te bevorderen (Glastra, 1999; Meerman, 1999; Helms, 1990); • de mate waarin men louter aandacht heeft voor het wegwerken van achterstanden als naar het meer omvattender gedachtegoed zoals het waarderen van verschillen (Glastra, 1999); • de mate waarin een gender-, etniciteits- of leeftijdsperspectief is ingebouwd in structurele beleidsprocessen (Raad van Europa, 1998); • de mate van reflexiviteit en beweging (Janssens en Steyaert, 2001). Uiteindelijk zijn vier oriëntatiecategorieën geformuleerd: een passieve of onverschillige oriëntatie, een reactieve of afstandelijke, een actieve of liberale oriëntatie en een pro-actieve oriëntatie die we het waarderen van verschillen hebben 33 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID genoemd. Met het onderscheid tussen onverschillig, afstandelijk, liberaal en waardering verbinden we de categorieën met een mate van in- en uitsluiting (Helms, 1990; Taylor & Walker, 1998). Figuur 1. Oriëntatie van managers ten aanzien van maat- Geen verschil Passief Doelgroep specifiek reactief actief diversiteit pro-actief schappelijk verantwoord personeelsbeleid Martha Meerman en Sophie Scholten Passief /onverschillig Onder een passieve/onverschillige oriëntatie worden die antwoorden gescoord waaruit blijkt dat er over verschil tussen werknemers niet wordt nagedacht. Met betrekking tot doelgroepen worden geen maatregelen getroffen, institutionele steun ontbreekt (Taylor en Walker, 1998). De wet wordt zo minimaal mogelijk gevolgd. Verschillen worden het liefst geassimileerd of onderdrukt. Janssens en Steyaert (2001) zouden deze situatie kenmerken als stilstand. Uit de antwoorden blijkt dat men wel weet dat er verschillen zijn, maar dat men het niet nodig acht om hier speciale aandacht aan te geven: ‘Iedereen wordt gelijk behandeld’ en ‘acceptatie gaat vanzelf’. Voor het combineren van arbeid en zorg wordt de wet- of regelgeving minimaal gevolgd (zwangerschapverlof) of CAOafspraken worden nagekomen (ouderschapsverlof). Reactief /afstandelijk Managers zien verschil tussen werknemers. De reactieve/afstandelijke oriëntatie blijkt uit antwoorden die geen ruimte bieden om met die verschillen gelijkwaardig om te gaan. Bijvoorbeeld antwoorden die erop wijzen dat er maar één correcte manier van handelen is. In deze situatie moeten veranderingen van de werknemer komen en niet van het management. De ‘afwijkende’ groepen worden geisoleerd, zij moeten zich aanpassen (Thomas, 1995). Deze houding is exclusief, gelimiteerd en soms discriminerend. De institutionele steun voor diversiteitsbeleid is zwak (Taylor en Walker, 1998). De managers met deze oriëntatie zien verschillen vaak als problematisch en als potentiële problemen waarvoor oplossingen gezocht moeten worden. Deze houding wordt duidelijk in antwoorden als ‘zolang ze in de organisatie passen’ en ‘als ze goed genoeg zijn, mogen ze komen’. Verschillen worden ook vaak stereotypisch benaderd, functies zijn bijvoorbeeld uitermate geschikt voor ‘de dames’. Ook antwoorden als ‘het beleid wordt bepaald door ons hoofdkantoor’ passen in deze categorie. Er is sprake van afstandelijkheid. Actieve en liberale acceptatie Wanneer de antwoorden laten zien dat er nagedacht wordt over verschillen tussen mensen en wanneer concrete acties worden geformuleerd, spreken we van actieve of liberale acceptatie. Het nadenken heeft ertoe geleid dat allochtonen, vrouwen en ouderen niet langer uitgesloten worden. De maatregelen zijn vaak individueel van aard, tijdelijk en op aanpassen gericht. De bal wordt weliswaar bij de minderheidsgroep gelegd, de zittende leden van de organisatie spannen 34 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID zich in hen daarbij te helpen. Het kunnen volgen van taalcursussen op de werkplek is hier een voorbeeld van. Er is hier sprake van een inclusieve benadering (Taylor en Walker, 1998). Men ziet de noodzaak van een divers personeelsbestand voor de organisatie (Cox, 1997). Een voorbeeld dat vaak genoemd wordt, is flexibele werktijden voor vrouwen met kinderen. Martha Meerman en Sophie Scholten Pro-actief, het waarderen van verschillen De pro-actieve houding, ten slotte, is een houding die verschillen waardeert. Dit is een inclusieve benadering die niet specifiek op een groep is gericht, maar op een omvattende opvatting van diversiteit, waarvoor ook institutionele steun is (Taylor en Walker, 1998). Er is sprake van diversity competency (Cox, 1997). De organisaties zijn in termen van Janssens en Steyaert (2001) in beweging. De mannelijke en witte meerderheid is op een structurele manier bezig met diversiteit, telkens reflecterend op de manier waarop dit gebeurt. Het uitgangspunt is daarbij dat (alle) leden van de organisatie moeten leren omgaan met verschil, dat de organisatie zich moet aanpassen aan het individu en niet andersom. DE ONDERZOEKSMETHODE Om een antwoord te krijgen op de onderzoeksvragen is gebruikgemaakt van een landelijke telefonische enquête onder een representatieve steekproef van 998 ondernemingen. De vragenlijst bestond uit vragen met gesloten en open antwoordmogelijkheden. Ze vormde een onderdeel van een survey over maatschappelijk verantwoord ondernemen (Schuyt, 2003). De vragenlijst werd afgenomen bij de eigenaar of directeur van de organisatie (n=998). Van al deze bedrijven zijn enkele kenmerken genoteerd. Over de uitvoering van het personeelsbeleid hebben we alleen vragen gesteld aan de directeuren van de middelgrote organisaties (n = 397). Wij veronderstellen dat doelgroepen in bedrijven kleiner dan tien personen doorgaans meer op individuele basis en ad hoc aandacht krijgen. Ook grote bedrijven van meer dan honderd werknemers zijn weggelaten. Bij een organisatie van meer dan honderd medewerkers is de afstand van de directeur met de werkvloer te groot om een goed beeld te krijgen van de omgang met diversiteit en de maatregelen hieromtrent. 2. Resultaten D E A A N W E Z I G H E I D VA N D E D O E L G R O E P E N I N H E T N E D E R L A N D S E B E D R I J F S L E V E N De uitkomsten van de vragen naar de vertegenwoordiging van de doelgroepen geven een interessant beeld van de diversiteit in het personeelsbestand van het Nederlandse bedrijfsleven. We bespreken de resultaten per groep (tabel 1). Zwarte en witte bedrijven We hebben alle organisaties gevraagd naar de vertegenwoordiging van etnische minderheden in hun bedrijf. Aan de hand van die gegevens kunnen we de bedrijven 35 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 Tabel 1. etnische minderheden Vertegenwoordiging van leden van verschillende doelgroepen in het Nederlandse bedrijfsleven DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID 0% 1 – 5% 6 – 10% 11 – 25% meer dan 25% Totaal vrouwen frequentie procent 636 170 75 67 50 998 63,7 17,0 7,5 6,7 5,0 100,0 0% 1- 9% 10 – 49% 50% – 89% 90% of meer Totaal Martha Meerman en Sophie Scholten ouder dan 40 jaar 0% 1 – 9% 10 – 50% 51% of meer Totaal frequentie procent 154 165 335 256 88 998 15,4 16,5 33,6 25,7 8,8 100,0 ouder dan 65 jaar frequentie procent 157 111 522 208 998 15,7 11,1 52,3 20,8 100,0 frequentie procent Weet niet 0% 1 – 10% 150 524 324 15,0 52,5 32,5 Totaal 998 100,0 indelen in ‘witte’, ‘gemengde’ en ‘zwarte’ bedrijven. We gebruiken daarbij het percentage allochtonen in de bevolking als criterium. In 2001 bestond 9,3 procent van de bevolking uit allochtonen van niet-westerse afkomst (CBS, 2001). Bedrijven die voor 6-25 procent uit etnische minderheden bestaan, noemen we ‘gemengde’ bedrijven, 0-5 procent niet-westerse allochtonen in dienst zijn ‘witte’ bedrijven en organisaties waar het personeelsbestand voor meer dan 25 procent uit allochtonen bestaat, zijn ‘zwart’ in vergelijking met het landelijke percentage. Wanneer we deze indeling gebruiken, blijkt dat ruim 80 procent van het Nederlandse bedrijfsleven bestaat uit ‘witte’ bedrijven (63,7 procent van de bedrijven in Nederland heeft zelfs helemaal geen allochtonen in dienst) en 5 procent uit ‘zwarte’ bedrijven. Slechts 14,2 procent kunnen we een gemengd bedrijf noemen. De groep kleine bedrijven met een personeelsbestand tot tien personen is overwegend (90 procent) ‘wit’. Het grootste deel (96 procent) van deze kleine ‘witte’ bedrijven heeft zelfs helemaal geen etnische minderheden in dienst. Bij de grotere bedrijven komt dit veel minder vaak voor: van de bedrijven met meer dan honderd personeelsleden is 51,7 procent ‘wit’, waarvan 17,8 procent geen allochtonen in dienst heeft. Over de ‘zwarte’ bedrijven kunnen we, gezien het aantal, geen harde uitspraken doen. Over het algemeen geldt: hoe groter het bedrijf is, hoe hoger het percentage etnische minderheden (ρ = 0.514, p < 0.001). Naast de grootte van de bedrijven is de verdeling van ‘witte’, ‘gemengde’ en ‘zwarte’ bedrijven over de verschillende bedrijfstakken interessant. Tussen de branches bestaan grote verschillen. Zo heeft de autobranche minder allochtonen in dienst dan de horeca, industrie, groothandel en zakelijk dienstverlening (alle relaties p < 0.05). In de non-food detailhandel zijn minder allochtonen te vinden dan in de industrie, horeca en zakelijke dienstverlening (alle relaties p < 0.01). Het aantal ‘zwarte’ bedrijven in de horeca is in vergelijking met de andere branches, groot. 36 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID Tabel 2. percentage etnische minderheden Etnische minderheden per bedrijf (in procenten) 1 – 5% 6 – 10% 50.5 58.3 53.7 86.5 77.1 80.7 51.3 67.4 56.1 34.8 63.7 19.6 25.0 24.4 5.4 8.6 9.0 17.5 13.7 19.6 52.2 17.0 13.4 7.4 11.4 2.7 4.8 2.1 8.8 8.4 9.5 4.3 7.5 11 – 25% 13.4 6.5 5.7 4.1 4.8 5.5 10.0 4.2 6.8 8.7 6.7 meer dan 25% 3.1 2.8 4.9 1.4 4.8 2.8 12.5 6.3 8.1 5.0 Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 (n=97) (n=108) (n=123) (n=74) (n=105) (n=145) (n=80) (n=95) (n=148) (n=23) (n=998) Martha Meerman en Sophie Scholten Branche Industrie Bouw Groothandel Autobranche Detailhandel food Detailhandel non-food Horeca Transport Zakelijke dienstverlening Bank/verzekeringen Totaal 0% Oudere en jongere werknemers We hebben bedrijven gevraagd naar de vertegenwoordiging van werknemers ouder dan 40 jaar om iets te kunnen zeggen over de leeftijdsverdeling, en naar werknemers ouder dan 55 jaar, om iets te kunnen zeggen over het aantal oudere werknemers (zie tabel 1). De verschillen zijn groot. Bij 15,7 procent van de bedrijven is geen sprake van een evenwichtige leeftijdsopbouw, er is geen personeel in dienst boven de leeftijd van 40 jaar. Meer dan de helft van de bedrijven heeft geen oudere werknemers (55+) in dienst. Bij de vertegenwoordiging van werknemers ouder dan 55 jaar is de grootte van het bedrijf van invloed (p < 0.001). Hoe groter het bedrijf, hoe hoger het percentage oudere werknemers. Verschillen zijn ook waar te nemen tussen de sectoren. Relatief veel ouderen zijn werkzaam in de industrie, bouw en transportsector. Veel minder ouderen zijn te vinden in de sectoren horeca en (food en non-food) detailhandel. In de horeca en Tabel 3. ouder dan 40 jaar Ouderen per bedrijf 0% 1 – 9% 10 – 50% 51% of meer 9.3 11.1 7.3 17.6 25.7 26.2 28.8 6.3 12.2 8.7 15.7 9.3 9.3 11.4 8.1 9.5 10.3 20.0 10.5 14.2 54.6 59.3 65.9 48.6 45.7 42.1 42.5 52.6 54.1 65.2 52.3 26.8 20.4 15.4 25.7 19.0 21.4 8.8 30.5 19.6 26.1 20.8 (in procenten) Branche Industrie Bouw Groothandel Autobranche Detailhandel food Detailhandel non-food Horeca Transport Zakelijke dienstverlening Bank/verzekeringen Totaal 11.1 Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 (n=97) (n=108) (n=123) (n=74) (n=105) (n=145) (n=80) (n=95) (n=148) (n=23) (n=998) 37 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID in de detailhandel (food en non-food) heeft meer dan een kwart van de organisaties geen werknemers in dienst die ouder zijn dan 40 jaar. Wanneer we kijken naar medewerkers ouder dan 55 jaar, gaan deze percentages nog verder omhoog. In meer dan 60 procent van de bedrijven in de sectoren detailhandel non-food en de autobranche zijn geen mensen werkzaam die ouder zijn dan 55 jaar. Martha Meerman en Sophie Scholten Mannenbedrijven en vrouwenbedrijven In 2001 was 40 procent van de beroepsbevolking vrouw (CBS, 2002). In de arbeidsorganisaties zijn grote verschillen te vinden in de vertegenwoordiging van vrouwen (tabel 1). Wanneer een organisatie voor 0-9 procent uit vrouwen bestaat, noemen we het een ‘mannenbedrijf’. Een bedrijf dat voor minstens 90 procent uit vrouwen bestaat, is een ‘vrouwenbedrijf’. Hier tussenin zitten de gemengde bedrijven. Het is zeer opvallend dat bijna een derde (31,9 procent) van de organisaties uit mannenbedrijven bestaat. Hiervan heeft bijna de helft helemaal geen vrouwen in dienst. Van de bedrijven is 59,3 procent gemengd. Minder dan 10 procent van de bedrijven is een vrouwenbedrijf. Eerder hebben we gezien dat de grootte van het bedrijf van invloed kan zijn op de etnische samenstelling. Voor gender blijkt dit niet het geval. Ook nu blijken verschillen tussen branches voor te komen (p < 0.001). De grootste verschillen treffen we aan tussen de sectoren horeca, detailhandel food en nonfood waar relatief veel vrouwen werkzaam zijn, en de industrie, bouw, groothandel, autobranche, transport en zakelijke dienstverlening waar veel minder vrouwen vertegenwoordigd zijn. Tabel 4. percentage vrouwen Vrouwen per bedrijf (in procenten) Branche Industrie Bouw Groothandel Autobranche Detailhandel food Detailhandel non-food Horeca Transport Zakelijke dienstverlening Bank/verzekeringen Totaal 0% 1 – 9% 16.5 23.1 9.8 36.5 9.5 13.8 3.8 22.1 12.2 8.7 15.4 22.7 48.1 13.0 14.9 3.8 2.8 6.3 31.6 13.5 4.3 16.5 90% 10 – 49% 50 – 89% of meer 46.4 24.1 61.8 39.2 17.1 14.5 31.3 35.8 35.1 39.1 33.6 14.4 4.6 13.8 9.5 55.2 35.9 47.5 8.4 31.8 43.5 25.7 1.6 14.3 33.1 11.3 2.1 7.4 4.3 8.8 Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 (n=97) (n=108) (n=123) (n=74) (n=105) (n=145) (n=80) (n=95) (n=148) (n=23) (n=998) Invloed van diversiteit Wanneer we nagaan of de vertegenwoordiging van vrouwen, allochtonen en ouderen van invloed is op elkaar, blijkt alleen dat het aantal allochtonen dat werkzaam is bij een bedrijf samen gaat met het aantal werknemers ouder dan 55 jaar (p<0.001). 38 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID DIVERSITEITSBELEID Aan alle bedrijven is de vraag gesteld of het wel wenselijk is met een verscheidenheid aan personeel te werken. Uit tabel 5 blijkt dat meer dan de helft van de managers daar positief op reageert. Tabel 5. Wenselijkheid van een divers personeelsbestand frequentie procent 594 404 998 59,5 40,5 100,0 Ja Nee Totaal Martha Meerman en Sophie Scholten Aan de middelgrote bedrijven vroegen we: Voert uw bedrijf een actief personeelsbeleid dat erop gericht is de deelname van etnische minderheidsgroepen en de optimale participatie van mannen en vrouwen in uw organisatie te bevorderen en oudere werknemers te behouden en/of in dienst te nemen? Tabel 6. voor etnische minderheden Het wel of niet voeren van specifiek doelgroepenbeleid Ja Nee Totaal frequentie procent 47 347 394 11,9 88,1 100,0 voor vrouwen Ja Nee Totaal voor oudere werknemers frequentie procent 110 284 394 27,9 72,1 100,0 frequentie procent 157 237 394 39,8 60,2 100,0 Ja Nee Totaal De tabel laat zien dat een klein percentage bedrijven een actief personeelsbeleid voert om de deelname van allochtonen in de organisatie te bevorderen (11,8 procent). Een actief beleid voor vrouwen komt vaker voor (27,7 procent). De meeste aandacht gaat uit naar oudere werknemers (39,5 procent). Voor etniciteit geldt een relatie tussen het gevoerde beleid en de aanwezigheid van de doelgroep. Wanneer een bedrijf een actief personeelsbeleid voert om de deelname van etnische minderheden in het bedrijf te bevorderen, is de vertegenwoordiging van etnische minderheden hoger dan in een bedrijf waar dat beleid niet wordt gevoerd (p < 0.01). Indien in een bedrijf geen vrouwen aanwezig zijn, wordt in dat kader geen actief personeelsbeleid gevoerd. Heeft het voeren van een doelgroepenbeleid enige relatie met de wenselijkheid om met een divers personeelsbestand te werken? Van de managers van de middelgrote bedrijven geeft 70 procent aan diversiteit inderdaad wenselijk te vinden. We vonden gelukkig in alle gevallen een relatie tussen het wenselijk vinden van diversiteitsbeleid en het uitvoeren van doelgroepenbeleid voor allochtonen (p < 0.01), vrouwen (p < 0.001) en ouderen (p < 0.05). We wilden weten of er bedrijven zijn die aan meer aspecten van diversiteit aandacht besteden (tabel 7). Van alle middelgrote bedrijven voert 45,7 procent hele39 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID maal geen doelgroepenbeleid. Zij hebben geen speciale aandacht voor vrouwen, allochtonen of ouderen. 54,3 Procent antwoordde dat er voor ten minste één groep actief personeelsbeleid gevoerd wordt. Er blijken maar zeer weinig bedrijven te zijn, slechts 4,3 procent, die zich bezighouden met actief beleid voor alle drie de doelgroepen. Tabel 7. Het aantal bedrijven en het voeren van beleid voor meerdere doel- Martha Meerman en Sophie Scholten groepen 0 doelgroepen 1 doelgroep 2 doelgroepen 3 doelgroepen Totaal frequentie procent 180 131 66 17 394 45,7 33,2 16,8 4,3 100,0 B E L E I D S O R I Ë N TAT I E S VA N M A N A G E R S Om uitspraken te kunnen doen over de inhoud van het specifieke doelgroepenbeleid is aan de respondenten gevraagd concrete maatregelen te noemen. Zoals we hierboven beschreven hebben we de maatregelen die de managers noemen, ingedeeld op vier niveaus: passief, reactief, actief en pro-actief. Tabel 8. Instroom Maatregelen om de deelname van etnische minderheden te bevorderen Niet gevraagd Passief Reactief Actief Pro-actief Totaal 0 21 5 8 12 46 0,0 % 45,7 % 10,9 % 17,4 % 26,1 % 100,0 % Doorstroom 12 25 3 5 1 46 26,1 % 54,3 % 6,5 % 10,9 % 2,2 % 100,0 % Acceptatie 0 29 2 14 1 46 0,0 % 63,0 % 4,3 % 30,4 % 2,2 % 100,0 % Afgezien van het feit dat slechts 11,9 procent van de middelgrote bedrijven zegt allochtonenbeleid te voeren, laat tabel 8 zien dat er vervolgens nauwelijks concrete maatregelen genoemd worden. Maatregelen voor wat betreft instroom, doorstroom en acceptatie van allochtonen zijn tamelijk passief (de vraag naar doorstroom is alleen gesteld wanneer een bedrijf minstens 1 procent allochtonen in dienst heeft). Voorbeelden hiervan zijn uitspraken als ‘iedereen krijgt dezelfde kansen’, ‘we maken geen onderscheid’ en ‘er zijn geen maatregelen nodig’. Bij deze kleine aantallen is het wel interessant te weten of de actieve en pro-actieve bedrijven zowel instroom-, doorstroom- als acceptatiebevorderende maatregelen nemen. Is er met andere woorden sprake van het managen van etnische diversiteit? Bedrijven scoren niet consequent. Wanneer een bedrijf bij één aspect van beleid voor etnische minderheden maatregelen neemt die wij classificeren als passief, betekent dat niet dat dit op de andere aspecten ook zo is. Er is niet één bedrijf dat op een pro-actieve manier omgaat met alle drie de aspecten van beleid voor etnische minderheden. 40 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID Hoe hoger het percentage etnische minderheden in een bedrijf, hoe sterker de maatregelen zijn die worden getroffen om de instroom (p< 0.05) en de doorstroom (p < 0.001) te bevorderen. Wel moeten we onze vraagtekens zetten bij de waarde van deze relaties, aangezien dit verband slechts gebaseerd is op de bedrijven die maatregelen nemen met betrekking tot allochtonen (11,6 procent). De bedrijven die op een positieve manier proberen bij te dragen aan de instroom, doorstroom en acceptatie van allochtonen, zijn die bedrijven die actieve of proactieve maatregelen nemen. Dit zijn eigenlijk maar zéér weinig organisaties. Over beleid gericht op vrouwen kunnen we hardere uitspraken doen, omdat nu meer bedrijven betrokken zijn. Vooraf zij opgemerkt dat de bedrijven die geen Zorg en arbeid Maatregelen om de optimale participatie van mannen en vrouwen te bevorderen Niet gevraagd Passief Reactief Actief Pro-actief Totaal 0 33 8 58 11 110 0,0 % 30,0 % 7,3 % 52,7 % 10,0 % 100 % Doorstroom 13 69 6 18 4 110 11,8 % 62,7 % 5,5 % 16,4 % 3,6 % 100 % Martha Meerman en Sophie Scholten Tabel 9. Acceptatie 0 65 9 33 3 110 0,0 % 59,1 % 8,2 % 30,0 % 2,7 % 100 % vrouwen in dienst hebben, aangeven geen beleid te voeren gericht op de optimale participatie van mannen en vrouwen. Uit de tabel blijkt weinig activiteit waar het gaat om het laten doorstromen van vrouwen (de vraag naar doorstroom van vrouwen is pas gesteld wanneer een bedrijf meer dan 10 procent vrouwen in dienst heeft). Als er iets wordt gedaan, dan krijgen die beleidsmaatregelen prioriteit waardoor werknemers zorg en arbeid met meer gemak kunnen combineren. Antwoorden met betrekking tot actieve maatregelen om zorgarbeid mogelijk te maken zijn: mogelijkheden voor flexibele werktijden, kinderopvangregelingen en parttime werk. De grootte van het bedrijf heeft geen invloed op de sterkte van het beleid (bij zowel zorg, doorstroom als vrouwvriendelijkheid). De vertegenwoordiging van vrouwen in een bedrijf is wel van invloed. Dit geldt echter alleen voor de maatregelen die genomen worden om de doorstroom van vrouwen te bevorderen (p < 0.001). Hoewel de vertegenwoordiging van vrouwen wel verschilt per branche, maakt het voor de mate van activiteit niet uit in welke branche een bedrijf zich bevindt. Ook nu weer geen bedrijven die pro-actieve maatregelen nemen op alle aspecten. Wel geldt dat de maatregelen die bedrijven nemen om de doorstroom van vrouwen te bevorderen, verband hebben met de maatregelen die zij nemen om de cultuur op de werkvloer meer vrouwvriendelijk te laten zijn (p <0.01). Bijna 40 procent van de steekproef zegt beleid te voeren als het gaat om oudere werknemers. Tabel 10 laat zien dat die maatregelen met name gericht zijn op het behoud van ouderen voor de organisatie. Respondenten noemen ‘aanpassen van 41 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 Tabel 10. Behouden Maatregelen om oudere werknemers te behouden of in dienst te nemen DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID Niet gevraagd Passief Reactief Actief Pro-actief Totaal 5 36 27 75 14 157 In dienst nemen 3,2 % 22,9 % 17,2 % 47,8 % 8,9 % 100 % 0 109 19 21 8 157 0,0 % 69,4 % 12,1 % 13,4 % 5,1 % 100 % Martha Meerman en Sophie Scholten het werk’, ‘flexibele arbeidstijden’ en ‘ouderen naar de zin maken’ als voorbeelden van actieve maatregelen om ouderen voor de organisatie te behouden. Bijna 70 procent neemt een passieve houding aan ten opzichte van het in dienst nemen van ouderen. Het grootste deel hiervan geeft aan eigenlijk helemaal geen speciale maatregelen te nemen. Anderen ‘letten op kwaliteit, niet op leeftijd’. De bedrijven die actief of pro-actief handelen, zijn de bedrijven die maatregelen nemen die ouderen eerder insluiten dan uitsluiten. Er is sprake van pro-actief beleid wanneer bedrijven niet alleen oog hebben voor hun oudere werknemers, maar meer inclusief denken over de factor leeftijd. Bedrijven die actief zijn op het gebied van het in dienst nemen van ouderen, blijken dat juist níet te zijn op het gebied van het behouden van ouderen voor de organisatie en andersom (p< 0.05). Er is hier dus geen sprake van bedrijven die bewust actief of pro-actief handelen op beide aspecten van ouderenbeleid. De grootte van het bedrijf en de branche waarin het bedrijf actief is, zijn niet van invloed op de sterkte van de maatregelen. Ook bestaat er geen lineair verband tussen vertegenwoordiging van de leeftijdsgroepen en de mate van activiteit. ACTIEF PERSONEELSBELEID Er is geen sprake van doelgroepenbeleid. Bedrijven scoren niet consequent. Op het ene aspect nemen ze pro-actieve maatregelen, terwijl hun houding op een ander aspect passief kan zijn. Niet-actief doelgroepenbeleid wil niet zeggen dat er geen actief personeelsbeleid wordt gevoerd. Wellicht wordt alleen een actief doorstroombeleid voor zowel vrouwen als voor etnische minderheden gevoerd. Om dit te achterhalen hebben we voor bedrijven die voor ten minste twee groepen beleid voeren, gekeken of de sterkte van de maatregelen op het gebied van instroom (instroom van allochtonen en het in dienst nemen van ouderen), op het gebied van doorstroom (voor vrouwen en allochtonen) of op het gebied van acceptatie c.q. behoud van ouderen werknemers met elkaar overeenkomt. Een overeenkomst in de sterkte van de maatregelen op het gebied van instroom blijkt er niet te zijn. Ook maatregelen voor de doorstroom van vrouwen en allochtonen blijken qua sterkte geen verband met elkaar te hebben. De sterkte van de maatregelen voor het behoud van ouderen voor de organisatie blijkt wel een verband te hebben met de sterkte van de maatregelen die genomen worden om de acceptatie van etnische minderheden in het bedrijf te bevorderen. Echter 42 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID dit verband is (zwak) negatief, dus ook nu is er geen sprake van een consequent beleid voor het zittende personeel. Kortom, bij de middelgrote bedrijven in Nederland bestaat geen consequent doelgroepenbeleid en geen consequent instroom-, doorstroom- en acceptatiebeleid van minder machtige groepen. 3. Conclusie en discussie Martha Meerman en Sophie Scholten In dit artikel proberen we een antwoord te geven op de vraag of er sprake is van diversiteit en diversiteitsbeleid in het Nederlandse bedrijfsleven. We hebben gekeken naar de grootte van het bedrijf, de sector, het beleid en naar de specifieke oriëntatie van de manager en de relatie van deze kenmerken met de mate van representativiteit en inclusiviteit. Er is weliswaar sprake van diversiteit in het Nederlands bedrijfsleven, maar dat geldt niet voor alle bedrijven en verschilt voor etnische, gender- en leeftijdsdiversiteit. In de totale steekproef heeft slechts 19 procent van de bedrijven een etnisch gemengd personeelsbestand (14 procent ‘gemengd’ en 5 procent ‘zwart’). Het CBS (2001) voorspelt de komende jaren een toename van het percentage etnische minderheden op de arbeidsmarkt. Meer inspanningen met het doel meer gemengde bedrijven te creëren verdienen in dat licht prioriteit. Ongeveer 30 procent van de Nederlandse bedrijven noemen we een mannenbedrijf, 10 procent een vrouwenbedrijf, bijna 60 procent is gemengd. De instroom van vrouwen blijft daarmee een punt van aandacht. Om vrouwen (en mannen?) voor het werk te behouden, lijken inspanningen op het gebied van de combinatie van zorg en arbeid prioriteit te hebben (Emancipatiemonitor, 2002). Helaas gebeurt dat alleen in bedrijven waar vrouwen werken. Bij ongeveer 35 procent van de bedrijven kunnen we niet spreken van een evenwichtige leeftijdsopbouw. Meer dan de helft van de Nederlandse bedrijven heeft geen oudere werknemers (55+) in het personeelsbestand. De stijging van het aandeel 55+ in de totale werkgelegenheid en het uitstellen van de pensioengerechtigde leeftijd vragen zorg voor de oudere werknemer in het bedrijf. Uit ons onderzoek blijkt dat 17,2 procent van de bedrijven een ouderenbeleid verwoordt dat gericht is op vervroegde uittredingsregelingen (reactieve maatregelen). Voor het behoud van oudere werknemers zal dat beleid moeten keren. Uit de resultaten blijkt dat hoe groter een bedrijf is, hoe meer leden van etnische minderheidsgroepen en ouderen er werkzaam zijn. We vonden geen verband tussen de grootte van het bedrijf en het aantal vrouwen. Deze resultaten worden ondersteund door resultaten uit andere onderzoeken (onder andere Spijkerman, 2000; CBS, 2001; CBS, 2002; Putman et al., 1999). De gekleurde bedrijven vinden we met name in de horeca en de zakelijke dienstverlening en in iets mindere mate in de industrie. De sterke vertegenwoordiging van minderheden in de zakelijke dienstverlening heeft vooral te maken met de 43 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID aanwezigheid van de schoonmaak- en de beveiligingsbranche in deze sector (Zandvliet et al., 2001) De ouderen zijn vooral te vinden in de industrie en in de transportsector. De sectorspecifieke leeftijdsverdeling blijkt afhankelijk van instroom en van sectorspecifiek uittreedgedrag (Putman et al., 1999, p. 83) Het aantal vrouwen is in de horeca en de detailhandel het grootst, in tegenstelling tot de autobranche, de bouw en de transportsector. Met betrekking tot de verdeling van mannen en vrouwen over verschillende beroepen en branches wordt gesproken van ‘horizontale seksesegregatie’ (Emancipatiemonitor, 2002) Martha Meerman en Sophie Scholten B E L E I D S O R I Ë N TAT I E S VA N M A N A G E R S Hoewel de wens overduidelijk aanwezig is, zegt slechts een klein percentage van de middelgrote bedrijven een actief personeelsbeleid te voeren om de deelname van allochtonen in de organisatie te bevorderen. Een actief genderbeleid komt vaker voor, hoewel de meeste aandacht toch uitgaat naar oudere werknemers. Wanneer een bedrijf een actief personeelsbeleid voert om de deelname van etnische minderheden in het bedrijf te bevorderen, is de vertegenwoordiging van de doelgroep groter dan in een bedrijf waar dat beleid niet wordt gevoerd (p < 0.01). De bedrijven die geen vrouwen in dienst hebben, geven aan geen beleid te voeren dat gericht is op mannen en vrouwen. En hoewel er natuurlijk meer factoren zijn die het aantal vrouwen, allochtonen en ouderen beïnvloeden dan alleen specifiek beleid, kunnen we met bovenstaande gegevens concluderen dat de aanwezigheid van de doelgroep tot beleid en/of reflectie leidt. Door naar concrete maatregelen te vragen is een poging gedaan iets te zeggen over de oriëntatie en reikwijdte van beleid. Voor allochtonenbeleid blijkt de benadering overwegend passief en staat de wens ver af van de dagelijkse praktijk. Bij maatregelen voor vrouwen worden doorstroomactiviteiten nauwelijks genoemd. Maar als ze genoemd worden, geldt dat hoe meer vrouwen er in het bedrijf werkzaam zijn, hoe meer er sprake is van doorstroombeleid. Een genderperspectief komt tot uitdrukking in de actieve en pro-actieve maatregelen waar het gaat om maatregelen gericht op de combinatie van arbeid en zorg. Maatregelen gericht op het behoud van oudere werknemers zijn wat actiever (47,8 procent). Hoe meer ouderen er op het bedrijf aanwezig zijn, hoe inclusiever de maatregelen. Bij 8,9 procent van de bedrijven is sprake van een leeftijdsbewust personeelsbeleid. De helft van de bedrijven zegt aandacht te hebben voor verschillen tussen werknemers vanuit de door ons geformuleerde enge definitie van diversiteit. Helaas oriënteert slechts 4,3 procent van de managers zich op zowel allochtonen, vrouwen als ouderen. Naast aandacht voor meerdere doelgroepen als operationalisering van het managen van diversiteit hebben we in de inleiding het begrip diversiteit ook omschreven als pro-actief beleid dat gericht is op alle werknemers. De empirische gegevens laten zien dat een dergelijk beleid maar mondjesmaat door de respondenten wordt genoemd. 44 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID Dit onderzoek laat zien dat de aanwezigheid van een divers personeelsbestand verschilt en afhankelijk is van de grootte van het bedrijf en van de sector. Daarbij is er in de oriëntatie van de respondenten nauwelijks sprake van het managen van het diverse personeelsbestand. Als men al iets doet, dan wordt er sterk gedacht aan specifieke doelgroepen. Door onze methode van onderzoek wordt duidelijk hoe belangrijk het is om kritische vragen te stellen over diversiteitsbeleid. Veel managers antwoorden positief als je hen vraagt naar beleid voor bijzondere doelgroepen. Wanneer vervolgens naar maatregelen gevraagd wordt, kan in veel gevallen weinig concreets worden genoemd. Martha Meerman en Sophie Scholten Oriëntaties van managers geven een richting van beleid aan, maar zeggen niet veel over de sterkte van het beleid en de implementatie daarvan. Met het door ons gehanteerde analyse-instrument is het mogelijk de mate van implementatie en de mogelijke effecten daarvan te voorspellen. Zo leidt de implementatie van reactieve maatregelen tot uitsluiting en segregatie en van passieve maatregelen tot uitsluiting en/of assimilatie. De voorwaarden die in het bedrijf aanwezig moeten zijn wil beleid geïmplementeerd worden en beklijven, zijn niet door grootschalig kwantitatief onderzoek te achterhalen. Het gaat dan niet alleen om de wens, maar ook om de wil om diversiteit tot stand te brengen, om de aanwezige ruimte waarbij een ieder tot ontwikkeling kan komen, en om de participatie van voldoende vrouwen, allochtonen en ouderen in het publieke leven. Die wil om minderheidsgroepen te laten integreren in het bedrijfsleven is ingebed in het publieke debat over integratie in Nederland. Dat debat moet dan ook gaande blijven en van empirische input worden voorzien. Literatuur CBS (2001), Werknemers bij de overheid ouder (http://www.cbs.nl/nl/publicaties/artikelen/algemeen/webmagazine/artikelen/archive/artikel. 15-10-2001) CBS/SCP (2002), Emancipatiemonitor 2002 – Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Cox, T.H. en R. Beale (1997), Developing Competency to Managing Diversity: Readings, Cases and Activities. – San Francisco, CA: Berret-Koehler Publishers Glastra, F.J. (red.) (1999), Organisaties en diversiteit. Naar een contextuele benadering van intercultureel management. – Utrecht: Lemma BV Helms, J. (1990), Black and White Racial Identity: Theory, Research and Practice. – Westport, CT: Praeger Janssens, M. en C. Steyaert (2001), Meerstemmigheid: organiseren met verschil. – Leuven: Leuven Universitaire Pers/Van Gorcum Meerman, M. (1999), Gebroken wit, over de acceptatie van allochtonen in arbeidsorganisaties. – Amsterdam: Thela Thesis Meerman, M., Ijssel, M. van, Vlist, R. van der (2000). ‘Ethnicity at Work, Report on a Quasi Experiment’. – In: The Netherlands’ Journal of Social Sciences, 36, 2, p. 211-229 45 & NUMMER 3 - MEI/JUNI - 2003 DIVERSITEIT EN DIVERSITEITSBELEID Martha Meerman en Sophie Scholten Putman, L.S., M.M. Stavenuiter, en E. Smolenaars (1999), Lang genoeg gewerkt!? Vervroegde uittreding van oudere werknemers. – Breukelen: Nyfer Raad van Europa (1998), Gender mainstreaming. Conceptual framework, methodology and presentation of good practices. – Straatsburg Schuyt, T. (2001), Geven in Nederland 2001 - Houten: Bohn Stafleu Van Loghum Spijkerman, R. (2000), De positie van allochtonen en autochtonen in het bedrijfsleven en bij een deel van de overheid 1998. – Den Haag: Arbeidsinspectie. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Taylor, P. en A. Walker (1998), ‘Policies and practices towards older workers: a framework for comparative research.’ – In: Human Resource Management Journal, Vol. 8/3, p. 61-76 Thomas, R.R. (1995), ‘A Diversity Framework.’ – In: Chemers, M., Oskamp, S. en Costanzo, M. (eds.), Diversity in Organizations, New Perspectives for a Changing Workplace. - Thousands Oaks, CA: Sage Publications Zandvliet, C. Th. et al. (2001), Doorstroom van etnische minderheden op de werkvloer. – Rotterdam: SEOR BV 46
© Copyright 2024 ExpyDoc