18 5 Programmaplan decentralisaties definitief

Programmaplan
Decentralisaties
Opsteller:
Kitty Schijven
Ambtelijk opdrachtgever:
Theo van Waes
Betrokken collegelid:
Willy Evers
Datum:
28 november 2013
1
2
Inhoudsopgave
Inleiding
1.
2.
Decentralisaties
1.1
Participatiewet
1.2
Decentralisatie AWBZ
1.3
Decentralisatie Jeugdzorg
1.4
Passend Onderwijs
1.5
Financiën
1.6
Planning
Doelstelling en opdracht
2.1
Integrale benadering van het sociale domein
2.2
Transformatie van het sociale domein in relatie tot het gemeentelijk domein
2.3
Intergemeentelijke samenwerking
3.
Afbakening
4.
Op te leveren resultaat
4.1
4.2
Integrale visie op het sociale domein en procesbeschrijving per thema (resultaat 1/2)
4.1.1.
Eigen kracht en zelfredzaamheid
4.1.2.
Maatschappelijke participatie
4.1.3.
Maatschappelijke inzet
4.1.4.
Toegang en verwijzing
4.1.5
Organisatie
4.1.6
Algemeen
Intergemeentelijke samenwerking (resultaat 4)
5.
Projectstructuur
6.
Activiteiten en planning
7.
Financiële consequenties
8.
Risico’s
3
4
Inleiding
De gemeente Oirschot is ambitieus. De in de afgelopen jaren sterk veranderde omstandigheden (forse
bezuinigingen, economische terugval en een in hoog tempo veranderende samenleving) maken het
besturen niet eenvoudiger. Het in gesprek blijven met elkaar (burger, bestuur en ambtelijke organisatie)
om onze ambities vast te houden en te realiseren vraagt aanpassing en verandering van bestaande
werkwijzen en strategieën in de breedste zin van het woord. In de Koersnotitie hebben we aangegeven
hoe we hiermee om willen gaan en wat we willen bereiken. We willen komen tot een organisatie die er
klaar voor is om als regiegemeente en als onderdeel van een netwerkorganisatie te acteren in de
1
samenleving en in staat is om als kleine zelfstandige gemeente op een zelfbewuste en kwalitatief
volwaardige manier haar rol te vervullen in de samenwerking met de gemeenten in onze omgeving.
Om dit te bereiken hebben we in de Koersnotitie vier programma’s benoemd: het programma
samenwerking, het programma dienstverlening, het programma organisatieontwikkeling en het
programma decentralisaties. Onderliggend programmaplan gaat in op de inhoud en afbakening van
het programma decentralisaties.
We hebben ervoor gekozen de decentralisaties als apart programma neer te zetten. Reden hiervoor is
de enorme omvang en impact van de decentralisaties als het gaat om de samenleving en onze
inwoners maar ook als het onze eigen organisatie en de in- en externe samenwerking betreft. Door
deze decentralisatie van taken kan zorg en ondersteuning dichter bij de burger, op lokaal niveau, aan
inwoners worden geboden. Knelpunten in het huidige sociale systeem, zoals bureaucratie en
fragmentatie van zorg moeten hierdoor verbeterd worden zodat de kwaliteit van zorg en
ondersteuning aan burgers toeneemt. In het programma “decentralisaties” brengen we de
afzonderlijke decentralisaties samen en bewaken we de integraliteit tussen de verschillende
onderdelen met uiteindelijk doel om de zorg en ondersteuning aan onze inwoners zo optimaal
mogelijk vorm te kunnen geven.
In onderliggend programmaplan geven we eerst een korte inhoudelijke schets van de verschillende
decentralisaties. We gaan vervolgens in op de doelstellingen, opdracht, afbakening en resultaten van
het programma. In de laatste paragrafen geven we de projectstructuur, planning en activiteiten,
financiën en risico’s weer.
1.
Decentralisaties
De komende jaren vinden omvangrijke taakverschuivingen in het sociale domein plaats. Taken die nu
door het Rijk en provincies worden vervuld, worden overgeheveld naar gemeenten. De gemeente
wordt hiermee verantwoordelijk voor alle maatschappelijke ondersteuning en niet-medische hulp aan
1
die zowel in- als extern samenwerkt en afstemt met daarbij oog hebbende voor mogelijke verbindingen met inwoners en
partners en die op zoek gaat naar de gemeenschappelijkheid van zaken.
5
haar inwoners. Samen worden deze nieuwe verantwoordelijkheden de drie decentralisaties genoemd.
Daarnaast treedt de Wet Passend Onderwijs in werking. In deze paragraaf geven we een korte
inhoudelijke toelichting op de afzonderlijke decentralisaties. We geven daarnaast de huidige lokale
stand van zaken weer per onderwerp.
Programma decentralisaties
Decentralisatie Jeugdzorg
1.1
Decentralisatie AWBZ
Participatiewet
Passend Onderwijs
Participatiewet
Met de Participatiewet wil het kabinet bereiken dat zoveel mogelijk mensen deelnemen (participeren)
in de samenleving. De wet wordt de komende maanden verder uitgewerkt en gaat, na het bereiken
van het sociaal akkoord, waarschijnlijk in per 1 januari 2015. Het wetsvoorstel “Participatiewet” is
onlang, d.d. 2 december 2013, ingediend bij de Tweede Kamer. De Participatiewet voegt de Wet werk
en bijstand, de Wet Sociale Werkvoorziening en een deel van de Wajong samen. De Wajong blijft
alleen bestaan voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. De instroom in de Wsw in zijn huidige
vorm stopt per 1 januari 2015. Gemeenten krijgen wel de ruimte om beschut werk zelf te organiseren.
Er is straks één regeling voor iedereen die in staat is om te werken. Voor mensen die helemaal niet
kunnen werken, blijft er een sociaal vangnet in de vorm van een bijstandsuitkering. De Participatiewet
moet voorkomen dat mensen met arbeidsmogelijkheden in dit vangnet blijven.
We zijn als gemeente Oirschot onderdeel van ISD De Kempen. Beleid en uitvoering op het gebied van
werk en inkomen ligt bij de ISD. De invoering van de Participatiewet zou daarom logischerwijs
ingevuld moeten worden door de ISD. Op dit moment worden de voorbereidingen voor de invoering
van de Participatiewet dan ook uitgevoerd door ISD De Kempen. Deze voorbereidingen zijn echter
beperkt omdat de gemeenteraad van Oirschot heeft aangegeven voor het sociale domein de
samenwerking met name te willen zoeken buiten de Kempen. Daarnaast bestaat er vanuit het Rijk
nog veel onduidelijkheid over de invoering van de Participatiewet. Onze positie in deze kunnen we
daarom op dit moment bestempelen als afwachtend.
1.2
Decentralisatie AWBZ
Gemeenten worden volledig verantwoordelijk voor de AWBZ activiteiten op het gebied van
extramurale ondersteuning en begeleiding en beschermd wonen. De dienstverlening wordt meer
gericht op daar waar ze het hardst nodig is en niet op een andere manier geboden kan worden en
gaat vallen onder de WMO. Gemeenten hebben een compensatieplicht. Het recht op zorg en
ondersteuning vervalt.
6
De extramurale AWBZ (alle zorg die buiten ziekenhuizen en instellingen wordt geboden zoals
thuiszorg) vervalt in 2015. Gemeenten worden dan helemaal verantwoordelijk voor ondersteuning en
begeleiding. Extramurale dagbesteding en persoonlijke verzorging (ondersteuning bij dagelijkse
verzorging zoals douchen, aankleden) gaat over naar gemeenten. Daarnaast vinden er wijzigingen
plaats met betrekking tot hulp bij het huishouden. Voor mensen die de zorg en ondersteuning echt
nodig hebben en niet zelf kunnen betalen vindt een maatwerkvoorziening via de WMO plaats.
De decentralisatie AWBZ bestaat uit drie fasen. Fase 1 betreft het ontwikkelen van een visie op de
inrichting van de functie Begeleiding en Persoonlijke verzorging en de samenwerking tussen
gemeenten. Dit is door een adviesbureau (Q-consult) voor Oirschot reeds uitgewerkt. Fase 2 betreft
het definiëren van de uitgangspositie per 1-1-2015, voorbereiding van de samenwerking en de
organisatorische inrichting. Daarnaast betreft deze fase het uitwerken van een stappenplan en
detailplanning voor de activiteiten die nog in 2013 en in 2014 uitgevoerd moeten worden. Ook moet de
projectorganisatie ingericht worden. Deze fase was reeds ver uitgewerkt voor de Kempengemeenten.
Gezien de nieuwe situatie op het gebied van intergemeentelijke samenwerking moeten we hier nog
stappen in zetten. Fase 3 bestaat uit het inrichten van een front-office, backoffice, ondersteunende
instrumenten, voorzieningen en het inrichten van de daadwerkelijke zorg. Ook moet in deze fase het
beleidskader vastgelegd worden (opstellen verordening, beleidsregels en beleidsplan korte en lange
termijn). Op dit moment bevinden we ons in fase 2.
1.3
Transitie Jeugdzorg
Alle kinderen moeten veilig en gezond opgroeien, talenten ontwikkelen en naar vermogen meedoen.
Ouders zijn hiervoor eerst verantwoordelijk. De overheid komt in beeld als dit niet vanzelf gaat. Er
moet eerder ondersteuning en zorg op maat plaatsvinden en de samenwerking rondom gezinnen
moet beter. Om dit te bereiken wordt een nieuw stelsel van zorg voor jeugdigen ingericht;
decentralisatie Jeugdzorg. Gemeenten worden per 1 januari 2015 bestuurlijk en financieel
verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdzorg (provinciale jeugdzorg, alle taken die onder Bureau
Jeugdzorg vallen, taken van jeugdzorginstellingen, gesloten jeugdzorg, jeugd geestelijke
gezondheidszorg en jeugd lichtverstandelijke beperking). Taken die nu versnipperd door verschillende
partijen worden uitgevoerd worden overgedragen aan gemeenten. Deze nieuwe taken moeten worden
ingebed in de (boven)lokale structuren (zoals CJG, onderwijs) en verbonden worden met de eigen
dienstverlening van onder andere werk en inkomen en de WMO. Dit wordt vastgelegd in de Jeugdwet.
Deze nieuwe wet vervangt de huidige Wet op de Jeugdzorg.
De gemeenteraad heeft in april 2013 een kaderstellende notitie “De basis voor andere Jeugdzorg”
vastgesteld. In juli 2013 heeft het College van B&W besloten in te stemmen met de beslispunten die in
de SRE Nota “21 voor de jeugd” zijn opgenomen. Naar aanleiding deze nota zijn er in de SRE regio
werkgroepen geformeerd die uitvoering geven aan de doelstellingen zoals neergelegd in de notitie.
7
Deze werkgroepen zijn gericht op het maken van regionale afspraken voor onderdelen van de transitie
jeugdzorg.
Tot februari 2013 hebben we in de voorbereidingen met de Kempengemeenten opgetrokken. Na het
besluit door de gemeenteraad over intergemeentelijke samenwerking is deze samenwerking
geminimaliseerd. We werken nu verder aan de voorbereidingen voor de decentralisatie op basis van
de genoemde nota, waarbij we voor een aantal onderdelen (pragmatisch) samenwerken met de
gemeenten Best en Veldhoven.
De colleges van burgemeester en wethouders van alle 21 SRE gemeenten hebben in oktober 2013
ingestemd met de inhoud van een Regionaal Transitie Arrangement (RTA) Vóór 1 maart 2014 moeten
ook de gemeenteraden hun akkoord geven over dat RTA. Dat arrangement heeft betrekking op het
overgangsjaar 2015. Doel van het RTA is continuïteit van zorg voor zittende en wachtlijstcliënten per
31-12-2014, het realiseren van de daarvoor benodigde infrastructuur en het beperken van de
frictiekosten (bij betrokken zorgaanbieders) als gevolg van de transitie. Daarnaast voeren de 21 SRE
gemeenten een versnelde transformatie van de enkelvoudige ambulante jeugdzorg van de Provincie
naar de 21 gemeenten van Zuidoost-Brabant uit. Ook in dat kader is subregionale samenwerking van
belang. Ook over dit specifieke onderdeel zijn we in gesprek met Best en Veldhoven.
1.4
Passend Onderwijs
De Wet Passend Onderwijs gaat in per 1 augustus 2014 in en is erop gericht voor álle kinderen een
passende onderwijsplek te bieden. Onderdeel van de wet is de invoering van de zorgplicht voor
scholen. Dat betekent dat scholen verantwoordelijk zijn om elk kind een goede onderwijsplek te
bieden. Op de eigen school, eventueel met extra ondersteuning in de klas, op een andere reguliere
school in de regio of in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Ouders worden hierbij nauw betrokken.
Om aan alle kinderen daadwerkelijk een goede onderwijsplek te kunnen bieden, vormen reguliere en
speciale scholen samen regionale samenwerkingsverbanden. De scholen in het
samenwerkingsverband maken afspraken over de ondersteuning aan leerlingen en de bekostiging
daarvan.
Het primair onderwijs in Oirschot valt binnen het samenwerkingsverband passend onderwijs
Veldhoven, Eersel, Bladel, Valkenswaard, Reusel De Mierden, Bergeijk, Cranendonck, Waalre,
2
Oirschot, Heeze-Leende. Het samenwerkingsverband is verplicht een ondersteuningsplan voor de
3
regio en ondersteuningsprofielen voor de scholen op te stellen en hierover afstemming met
gemeenten te zoeken.
2
In het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband wordt (o.a.) aangegeven welke vorm van
ondersteuning alle scholen binnen het samenwerkingsverband tenminste kunnen bieden.
3
In het ondersteuningsprofiel van de scholen geeft elke school specifiek aan welke vorm van ondersteuning zij
wel en welke vorm zij niet kan bieden.
8
Op dit moment worden zowel het ondersteuningsplan als de -profielen opgesteld. Begin 2014 vindt
hierover OOGO (Op Overeenstemming Gericht Overleg) plaats met de betrokken gemeenten, met
name door de directe link met de decentralisatie jeugdzorg. Tijdens dit overleg komen de
onderwerpen aan bod waarbij een overlap bestaat tussen de verantwoordelijkheid van de gemeente
en de verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband (jeugdzorg, onderwijshuisvesting,
leerplicht en leerlingenvervoer).
Het voortgezet onderwijs bevindt zich momenteel in dezelfde fase als het primair onderwijs (opstellen
ondersteuningsplannen en –profielen). Ook het samenwerkingsverband komt grotendeels overeen
met dat van het primair onderwijs, met het verschil dat ook Eindhoven, Son en Breugel, Best en
Nuenen hiertoe behoren. De gemeente Cranendonck valt ten aanzien van het voortgezet onderwijs
juist buiten het betreffende samenwerkingsverband.
1.5
Financiën
De overheveling van taken gaat gepaard met een overheveling van budgetten vanuit het Rijk naar
gemeenten. De financiële omvang hiervan is groot: naar verwachting vormen de nieuwe taken van de
gemeente straks ongeveer 50 tot 60 procent van de huidige gemeentelijke begroting. Tussen de
budgetten voor de afzonderlijke decentralisaties vindt een ontschotting plaats. Op basis van de
huidige informatie komen alle budgetten (jeugdzorg, AWBZ, participatiewet, volwasseneneducatie en
andere gerelateerde budgetten) als één deelfonds naar gemeenten.
De decentralisaties gaan gepaard met grote kortingen door het Rijk. Op het macrobudget voor
jeugdzorg wordt een korting toegepast van 14% (4 % in 2015, 5 % in 2016 en 5 % in 2017). De
efficiencykorting op de overdracht van AWBZ-functies naar de WMO betreft 25%. Ook de invoering
van de Participatiewet moet een forse bezuiniging opleveren.
1.6
Planning
De afzonderlijke decentralisaties kennen elk hun eigen (voorlopige) planning. Schematisch kunnen we
dit als volgt weergeven:
9
Tijdpad decentralisaties
2014
2015
2016
1-1: invoering Participatiewet4
Werk
1-1 Instroom in Wsw in huidige vorm stopt
Jeugd
Uiterlijk 1-11: gemeentelijk
1-1: streefdatum overheveling jeugdzorg
1-1: decentralisatie van alle
meerjarig beleidsplan
onderdelen van de
jeugdzorg gereed
jeugdzorg (ook AWBZ, jeugd-GGZ,
justitiële jeugdzorg) gerealiseerd
AWBZ
1-7 Wettekst in Staatscourant
Onderwijs
1-1 gemeenten verantwoordelijk voor
1-1: Voor bestaande aanvragen
AWBZ Begeleiding en beschermd wonen.
voor begeleiding en beschermd
(indicatie nieuwe aanvragen volgens
wonen heeft her-indicering
nieuwe indicatiestelling)
plaatsgevonden.
1-8: zorgplicht scholen in
werking
2.
Doelstelling en opdracht
De doelstelling van het programma decentralisaties is drieledig:
1.
Bereiken van optimale ondersteuning van en zorg voor onze burgers door het
samenbrengen van de afzonderlijke processen van de drie decentralisaties en te komen
tot één integrale benadering van de transformatie van het sociale domein (één gezin, één
plan, één regisseur).
2.
De integrale visie op het sociale domein borgen in de andere taakvelden van de
gemeente.
3.
Bepalen van de meest optimale vorm van intergemeentelijke samenwerking gericht op
(rand)stedelijke gemeenten om te komen tot een voor Oirschot zo goed mogelijke
transformatie van het sociale domein.
Vanuit de doelstelling van het programma kunnen we vervolgens de volgende opdracht formuleren:
Het borgen van de integraliteit tussen de drie decentralisaties (en passend onderwijs) door te werken
vanuit een nog op te stellen visie op het gehele maatschappelijke domein (a). Deze visie uit te rollen
binnen alle andere taakvelden van de gemeente (b) en daarbij zoeken naar samenwerkingsverbanden
om deze decentralisaties vorm te geven (beleid), te regisseren (regie op de uitvoering) en uit te
voeren (c).
4
Medio april zijn het kabinet en de sociale partners het eens geworden over het sociaal akkoord. De gevolgen van dit sociaal
akkoord zijn bij het opstellen van dit programmaplan nog niet geheel duidelijk. Naar verwachting gaat de Participatiewet, door
dit sociaal akkoord, in per 1 januari 2015.
10
Bovenstaand kunnen we weergeven in onderstaand schema:
Regionaal domein (c)
Gemeentelijk domein (b)
Sociaal domein (a)
AWBZ
Jeugdzorg
Participatiewet
Onderwijs
We geven hierna per doelstelling een toelichting.
2.1
Integrale benadering van het sociale domein
Om onze inwoners optimale zorg en ondersteuning te kunnen bieden kunnen we de verschillende
decentralisaties niet los van elkaar zien. We staan voor de uitdaging om de samenhang tussen de
verschillende decentralisaties te bezien en deze vanuit een integrale visie op het sociale domein uit te
voeren. Deze integrale benadering van de verschillende decentralisaties is van belang om een aantal
redenen:
1. De visie en uitgangspunten van de verschillende decentralisaties komen grotendeels overeen.
Zelfredzaamheid, eigen kracht en het meer inzetten van sociale netwerken zijn begrippen die
in elk van de decentralisaties centraal staan. Ook uitgangspunten als zorg en ondersteuning
dichtbij huis, inzetten op preventie om zwaardere zorg te voorkomen en participatie komen bij
elke decentralisatie terug. Deze visie en uitgangspunten vragen om een nieuwe benadering,
ook wel transformatie, van het sociale domein. Deze transformatie leidt onder andere tot een
beperktere rol van de overheid en vermindering van de inzet van overheidsgeld. Hiervoor is
een andere rolverdeling tussen burgers, maatschappelijke instellingen en de overheid
noodzakelijk.
11
Transformatie
van het sociale domein
2.
3.
4.
5.
Van vangnet naar springplank: nadruk op eigen kracht en verantwoordelijkheid van de
burgers. Focus op participeren in de samenleving en gebruikmaken van sociale
netwerken.
6.
Eigen kracht
7.
Sociaal
netwerk
Algemene
voorzieningen
Maatwerk
voorzieningen
8.
9.-
Van recht hebben op zorg naar het compenseren van beperkingen (compensatiebeginsel)
10.
11.
Dicht bij huis: ondersteuning en participatie dichter bij de burger. Organisatie vindt zoveel
mogelijk op lokaal niveau plaats.
12.
13.
14.
Voorkomen in plaats van genezen: focus op preventie
Integrale zorg en ondersteuning: één gezin, één plan, één regisseur
2. Er bestaat een overlap van doelgroepen en leefgebieden tussen de afzonderlijke
decentralisaties. Binnen één gezin kan zorg en ondersteuning vanuit verschillende
decentralisaties nodig zijn. Ook individuen kunnen te maken hebben met zorg en
ondersteuning vanuit meer dan één transitie. Om het principe één gezin, één plan, één
regisseur te kunnen realiseren en bureaucratie, verkokering en fragmentatie in zorg en
ondersteuning aan burgers voorkomen, is het integraal afstemmen van zorg en ondersteuning
essentieel.
3. Een integrale benadering van de decentralisaties is van belang om kosten en middelen te
kunnen beheersen. Dit is van essentieel belang gezien de grote omvang van het totale budget
en de financiële ontschotting tussen de afzonderlijke decentralisaties.
2.2
Transformatie van het sociale domein in relatie tot het gemeentelijk domein
Door de decentralisaties wordt het regelen van het sociale domein één van de, zo niet dé belangrijkste
taak van gemeenten. Het nieuwe takenpakket is enorm en heeft consequenties voor de gehele
gemeentelijke organisatie. De decentralisaties raken alle leefgebieden van burgers en daarmee ook
alle gemeentelijke taakgebieden.
12
Er ontstaat een nieuwe verhouding tussen overheid en burgers. Om alle taken te kunnen vervullen zal
5
de gemeente steeds meer een regierol vervullen. Dit geldt niet alleen voor het sociale domein maar
voor alle werkgebieden. Ook financieel gezien hebben de decentralisaties een enorme impact op de
gemeente.
De in de voorgaande paragraaf bestaande integrale visie richt zich op het sociale domein. Deze visie
moet echter uitgerold en ingebed worden in de andere taakvelden van de gemeente. Dit betekent
tevens een andere manier van werken, een andere rol als gemeente en een veranderende houding en
gedrag van medewerkers.
2.3
Intergemeentelijke samenwerking
Gemeenten kunnen de verantwoordelijkheden die zij per 2015 krijgen niet alleen organiseren.
Samenwerking met andere gemeenten is noodzakelijk om voldoende kwaliteit en kwantiteit te kunnen
bieden. Door samenwerking met andere gemeenten kunnen we de kwaliteit van de dienstverlening
versterken, kunnen middelen efficiënter worden ingezet (kan financieel voordeel worden behaald), kan
de continuïteit van de dienstverlening beter gewaarborgd worden en kunnen we efficiënter werken.
Ook vanuit het Rijk worden gemeenten opgeroepen samenwerkingsverbanden te vormen voor de
uitvoering van de taken die overgeheveld worden:
Jeugdzorg
In de concept Jeugdwet is opgenomen dat gemeenten voor een beperkt
aantal onderdelen van de decentralisatie jeugdzorg moeten komen tot
verplichte bovenlokale samenwerking. Het gaat dan om taken op het gebied van jeugdbescherming
6
en jeugdreclassering, gesloten jeugdzorg , meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling en de
Kindertelefoon. In de Nota “21 voor de jeugd” die de 21 SRE gemeenten onderschrijven hebben we
afgesproken op regionaal niveau samen te werken op deze zorgvormen. De 21 gemeenten hanteren
daarbij de volgende indeling en niveau van samenwerking:
5
De gemeente kent een diversiteit aan partijen, werkzaam binnen haar gemeentegrenzen. De gemeente is
onderdeel geworden van een netwerk van actoren die gezamenlijk vormgeven aan de lokale samenleving. Vaak
treedt de gemeente dan op als regisseur. Ook als het netwerk een niet-verplichtend karakter heeft. Wij
onderscheiden de volgende vormen: regie over uitbestede taken, regie over instellingen en activiteiten
waaraan de gemeente financieel bijdraagt, regie over publiek private samenwerking (PPS), regie over
activiteitenprogramma’s van gemeente en derden, regie op uitvoering van beleid, regie op integraliteit van
beleid, ketens, netwerken en processen.
6
Het is op dit moment nog niet duidelijk of de rijksoverheid de gesloten intramurale voorzieningen afstoot naar gemeenten.
13
Zorgvorm
Voorstel niveau van regionale samenwerking
Ambulante zorg aan kind en gezin
Maken van product- en prijsafspraken met grote instellingen, waarbij lokaal
bepaald wordt welke en hoeveel zorg al dan niet wordt ingekocht.
Dagbehandeling
Wordt in regionaal verband aangepakt en uitgewerkt
Dag en nachtbehandeling
Gezamenlijke inkoop met risicospreiding
Toezicht en rechterlijke macht
Jeugdbescherming/Jeugdreclassering
Gezamenlijke inkoop, waarbij de regie van de gemeente deze zorgvorm eigenlijk
nihil is. Rechterlijke vonnissen moet namelijk uitgevoerd worden en daarmee bepaald
de rechters de aanpak en behandeling. Gemeenten kunnen dat niet beïnvloeden.
Speciale producten
Crisishulp en Advies- en Meldpunt
Gezamenlijke inkoop
Huiselijk geweld en kindermishandeling
Kindertelefoon
AWBZ
Landelijke besluitvorming afwachten7
Het rijk stimuleert en adviseert gemeenten om bovenlokale samenwerking te
zoeken en regionale samenwerkingsverbanden aan te gaan. In eerste
instantie werd vanuit het Rijk gesproken over samenwerking om te komen tot 100.000+ verbanden.
Hier liggen echter (nog) geen wettelijke verplichtingen aan ten grondslag.
Participatiewet
De precieze regelgeving rondom de Participatiewet en de intergemeentelijke
samenwerking hierin is op dit moment nog onduidelijk. Wel is vastgelegd dat
er een regionaal arbeidsmarktbeleid geschreven moet worden voor alle deelnemende gemeenten van
een Werkplein.
In de voorbereidingen voor de drie decentralisaties hebben we tot het voorjaar 2013 samengewerkt
met de vier Kempengemeenten. De gemeenteraad heeft in februari 2013 besloten om de
decentralisatieopgave in het sociale domein niet langer in Kempenverband maar in samenwerking met
gemeenten binnen het stedelijk gebied en/of in SRE-verband op te pakken. Een belangrijk
aandachtspunt hierin is dat we als gemeente Oirschot onderdeel uit maken van ISD De Kempen. Met
dit besluit als uitgangspunt moeten we nu op korte termijn op zoek naar de meest optimale
samenwerkingspartners waarbij onze blik met name gericht is op Best, Veldhoven en Eindhoven.
7
Het is op dit moment nog onduidelijk of er een landelijke kindertelefoon komt onder verantwoordelijkheid vanuit het Rijk, of dat
deze zorgvorm toch naar gemeenten overgeheveld wordt.
14
3.
Afbakening
Het is niet de bedoeling om de verschillende decentralisaties inhoudelijk uit te werken. Dit gebeurt
door de afzonderlijke projectleiders. We kijken uitsluitend naar de inhoudelijke samenhang tussen de
afzonderlijke decentralisaties, de samenhang met het sociaal beleid, de samenhang met de overige
gemeentelijke beleidsvelden en de samenwerkingsverbanden die daarvoor nodig zijn. Hierbij ligt
vanzelfsprekend een directe relatie met het programma samenwerking.
Het transformatieproces leidt tot verschuivende verhoudingen tussen overheid en burgers. Dit vraagt
om een andere houding en gedrag van medewerkers. Dit onderwerp wordt opgepakt vanuit het
programmaplan organisatieontwikkeling en valt daarom buiten dit programma. Ook heeft de invoering
van de decentralisaties effect op de dienstverlening. Niet alleen als het gaat om de ondersteunende
administratieve en financiële systemen, maar ook als het gaat om de andere positie en verwachtingen
tussen overheid en burgers. Deze zaken pakken we samen op met de programma’s dienstverlening
en organisatieontwikkeling.
De invoering van de drie decentralisaties heeft effect op alle taakvelden van de gemeente. Binnen dit
programma dragen we zorg voor een tijdige communicatie hierover en zorgen we voor een
beleidsmatige inbedding in de structuurvisie/ toekomstvisie. Het inbedden van de gevolgen van de
decentralisaties in de werkprocessen van de afzonderlijke taakvelden valt buiten dit project.
4.
Op te leveren resultaten
Het programma decentralisaties kent de volgende resultaten:
1. Een integrale Oirschotse visie/ perspectief op de transformatie in het sociale domein.
2. Een integrale procesbeschrijving per thema (eigen kracht en zelfredzaamheid,
maatschappelijke participatie, maatschappelijke inzet, toegang en verwijzing en organisatie).
Per benoemd thema (zie paragraaf 4.1) stellen we een procesbeschrijving op waaruit
tenminste blijkt op welke manier en hoe we de inhoudelijke samenhang én de samenhang in
proces tussen de decentralisaties borgen. We hebben bij elk thema tenminste aandacht voor
de inhoudelijke samenhang, de samenhang ten aanzien van proces, de mogelijke
samenwerkingsvormen (intern en extern), communicatie, financiën, burgerparticipatie,
planning en eventuele gevolgen voor de organisatie(ontwikkeling) en dienstverlening.
3. Een vertaling/ borging van de visie op het sociale domein naar de andere taakvelden in de
gemeente, indien mogelijk in de nog op te stellen Agenda van Oirschot.
4. Advies ten aanzien van intergemeentelijke samenwerking voor de transformatie van het
maatschappelijke domein voor wat betreft beleid, regie op de uitvoering en uitvoering.
15
5. Integrale transformatie van het sociaal domein in Oirschot.
Het uiteindelijke resultaat van het programma decentralisaties is de verwezenlijking van de
integrale transformatie van het sociale domein om zo te komen tot optimale zorg en
ondersteuning aan onze inwoners. De drie decentralisaties en passend onderwijs zijn
ingebed, we voldoen aan onze wettelijke taken en we werken op basis van de integrale visie
op het sociale domein waardoor de dienstverlening aan onze burgers efficiënter en minder
bureaucratisch is.
We geven hieronder een toelichting op een aantal geformuleerde resultaten.
4.1
Integrale visie op het sociale domein en procesbeschrijving per thema (resultaat 1 en 2)
In paragraaf 2.1 hebben we beschreven waarom het in samenhang bekijken van de decentralisaties
vanuit een integrale visie op het gehele maatschappelijke domein van belang is. We zien, als het gaat
om deze visie vijf thema’s centraal staan die elk alle decentralisaties raken:
1. Eigen kracht en zelfredzaamheid
2. Maatschappelijke participatie
3. Maatschappelijke inzet
4. Toegang en verwijzing
5. Organisatie van de uitvoering
In de visie werken we elk van deze thema’s verder uit. We gaan daarbij vanzelfsprekend zoveel
mogelijk uit van bestaande beleidstukken zoals het WMO beleidsplan en de jeugdvisie. Daarnaast zijn
een aantal inzichten landelijk bepaald of worden door wetgeving ingevuld. Naast deze reeds bekende
kaders moeten we per thema een aantal vragen beantwoorden die van belang zijn voor de integrale
visie. Deze vragen (op dit moment nog niet uitputtend) komen hieronder aan bod.
4.1.1.
Eigen kracht en zelfredzaamheid
Eigen kracht en zelfredzaamheid van burgers staat centraal (zoals beschreven in het WMO
beleidsplan en de jeugdvisie). We kijken eerst naar de eigen kracht en eigen mogelijkheden van
burgers en sluiten aan bij wat inwoners wel kunnen en de mogelijkheden in hun eigen omgeving
(sociale netwerken). We zetten in op preventie en zoeken samen met burgers naar oplossingen. Het
inschakelen van professionele hulp is de laatste stap.
16
Vragen die we hierbij nog moeten beantwoorden zijn:
-
Wat doen we om de eigen kracht van burgers te versterken?
-
Hoe versterken we sociale netwerken?
-
Hoe versterken we de leefbaarheid in buurten en wijken?
-
Welke informele (zorg)structuren kunnen ons hierbij helpen?
4.1.2.
Maatschappelijke participatie
Alle inwoners moeten kunnen participeren in de samenleving, op zijn of haar eigen niveau en
mogelijkheden. Dit betreft zowel het verrichten van betaalde of onbetaalde arbeid als deelname aan
vrijetijdsbesteding. Voor wat betreft onbetaalde arbeid betreft het hier het “zelf mee kunnen doen”. Het
helpen van anderen (vrijwilligerswerk) komt bij het thema “maatschappelijke inzet” aan bod. Vragen
die we hierbij nog moeten beantwoorden zijn:
-
Welke algemene voorzieningen zijn tenminste beschikbaar?
-
Hoe geven we invulling aan het compensatiebeginsel?
-
Hoe gaan we om met het principe van een inclusieve samenleving?
-
Hoe bevorderen we de maatschappelijke participatie en hoe ver gaan we daarin?
-
Welke informele (zorg)structuren kunnen ons hierbij helpen?
4.1.3.
Maatschappelijke inzet
Met maatschappelijke inzet bedoelen we dat mensen zich actief en onbetaald inzetten voor zorg aan
anderen en/of de sociale omgeving. Dit betreft mantelzorgers en vrijwilligers. Deze groepen vormen
een onmisbaar onderdeel van de samenleving, met name na de transformatie van het sociale domein.
Vrijwilligerswerk kan ook een middel zijn om te participeren in de samenleving en kan bijvoorbeeld
eenzaamheid tegengaan. Naast de ‘vrijwillige’ inzet is het steeds gebruikelijker om, als inwoners
vragen om ondersteuning of hulp, enige vorm van een tegenprestatie te verwachten (wederkerigheid).
Vragen die we bij dit thema nog moeten beantwoorden zijn:
8
-
Hoe gaan we het principe van tegenprestatie invullen?
-
Hoe ondersteunen en versterken we mantelzorgers en vrijwilligers?
-
Hoe kunnen we vrijwilligers werven en hoe behouden we ze?
-
Welke informele (zorg)structuren kunnen ons hierbij helpen?
8
In het wetsvoorstel ”WWB 2014” is vooralsnog opgenomen dat het principe van een tegenprestatie verplicht
wordt.
17
4.1.4.
Toegang en verwijzing
Voor elk van de decentralisaties geldt het principe één plan, éen gezin, één regisseur. Voor elk van de
decentralisaties geldt dat er sprake is van het binnenkomen van een ondersteuningsvraag (toegang),
het analyseren van de vraag (analyse), het samen met de burger zoeken naar een oplossing en het
eventueel doorverwijzen (indicatie en verwijzing). Het proces is grotendeels gelijk, de inhoud verschilt.
Door de processen zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen kunnen we de ondersteuning aan de
burger verbeteren (minder bureaucratie) en zetten we onze middelen en capaciteit efficiënter in.
Vragen die we hierbij nog moeten beantwoorden zijn:
-
Hoe ver gaan we in het principe één plan, éen gezin, één regisseur? Willen we bijvoorbeeld
werken met één soort generalist voor alle ondersteuning op het maatschappelijk domein of
maken we daarin nog het onderscheid tussen de decentralisaties?
-
Welke plaats vervult het CJG hierin?
-
Welke professionele organisaties kunnen ons hierbij helpen?
-
Hoe lopen informatiestromen en hoe organiseren we dit (i.s.m. programma dienstverlening)?
-
Welke informele (zorg)structuren kunnen ons hierbij helpen?
4.1.5
Organisatie
De organisatie van de uitvoering van de verschillende decentralisaties stemmen we zoveel mogelijk
op elkaar af. Bij elke decentralisatie denken we na over de invulling van een front- en backoffice en
zaken als inkoop- en aanbesteding. Er zit daarnaast een overlap in organisaties waarmee we gaan
samenwerken. Naar verwachting kunnen we ook bij de organisatie veel zaken integraal oppakken.
Vragen die we hierbij nog moeten beantwoorden zijn:
-
Hoe ziet ons frontoffice eruit? Willen we één frontoffice voor alle decentralisaties?
-
Hoe geven we invulling aan de backoffice?
-
Hoe organiseren we de inkoop- en aanbesteding?
-
Hoe organiseren we het gesprek met onze partners, welke adviesstructuur hanteren we?
-
Hoe lopen informatiestromen en hoe organiseren we dit (i.s.m. programma dienstverlening)?
-
Welke informele (zorg)structuren kunnen ons hierbij helpen?
4.1.6.
Algemeen
Naast de reeds geformuleerde vragen (die overigens tijdens het proces nog aangevuld kunnen
worden), zijn er een aantal onderwerpen die we voor elk thema uit moeten werken. Zo moeten we per
thema bekijken met wie we samenwerken en op welk niveau. Sommige zaken willen we wellicht lokaal
oppakken, andere zaken kunnen bijvoorbeeld (sub)regionaal.
18
Dit geldt zowel voor de samenwerking met andere gemeenten maar ook voor de samenwerking met
andere maatschappelijke partners (bv. zorgaanbieders). Daarnaast is het van belang om per thema
integraal te kijken naar tenminste communicatie, financiën, burgerparticipatie, planning, gevolgen voor
de organisatieontwikkeling, dienstverlening en informatievoorziening.
Bovenstaand kunnen we als volgt schematisch weergeven:
Inhoud
Jeugd
WMO
Proces
Participatie
Per thema:
Onderwijs
Samenwerking
(a
Integrale thema’s
* intern
- ambtelijk
- college
- raad)
Eigen kracht en zelfredzaamheid
* extern
- intergemeentelijk
- brede klankbordgroep
- organisaties
Maatschappelijke participatie
Front
office
Back
office
Maatschappelijke inzet
Toegang en verwijzing
Organisatie van de uitvoering
Eigen
kracht
Communicatie
Financiën
Uitgangspunt
Burgerparticipatie
2. Sociaal netwerk
3. Algemene voorzieningen
4. Maatwerk voorzieningen
Stimuleren/ faciliteren
Dienstverlening
Regelen/ organiseren
4.2
Planning
Gevolgen voor
organisatieontwikkeling
Regisseren
1. Eigen kracht
Informatievoorziening
Intergemeentelijke samenwerking (resultaat 4)
We kunnen de transformatie van het sociaal domein niet alleen. Zowel inhoudelijk als financieel
gezien is samenwerking met partners noodzakelijk. Vanzelfsprekend werken we samen met burgers
en maatschappelijke organisaties. Met samenwerking en het zoeken naar optimale vormen van
intergemeentelijke samenwerking bedoelen we in dit geval echter partnergemeenten. Voor de diverse
afzonderlijke decentralisaties hebben we een start gemaakt met de Kempengemeenten en in SREverband.
19
Voor elk van de decentralisaties zijn vanuit deze samenwerkingsverbanden visies en uitgangspunten
vastgesteld. De raad heeft in februari 2013 besloten om de decentralisatieopgave in het sociale
domein in samenwerking met gemeenten binnen het stedelijk gebied en/of in SRE-verband op te
pakken. Met dit besluit als uitgangspunt zoeken we de meest optimale samenwerkingspartners
waarbij onze blik primair gericht is op Best, Veldhoven en Eindhoven. We gaan daarbij vooralsnog niet
uit van één formeel samenwerkingsverband voor de gehele decentralisatieopgave per 1 januari 2015
9
maar bekijken per onderdeel meer pragmatisch welke samenwerkingsvormen meerwaarde hebben.
We zien daarbij de onderstaande samenwerkingsvormen als meest voor de hand liggend:
•
Lokaal (geen/ nauwelijks intergemeentelijke samenwerking)
•
Samenwerking met Best en Veldhoven
•
Samenwerking met Eindhoven (eventueel in combinatie met Best en Veldhoven)
•
Samenwerking met Best, Veldhoven en de Kempengemeenten
•
Samenwerking in SRE verband
Gezien het raadsbesluit van februari 2013 richten we ons in eerste instantie primair op samenwerking
met Best en Veldhoven. Als op specifieke onderdelen blijkt dat deze optie niet haalbaar is of geen
meerwaarde heeft voor elk van de gemeenten kijken we naar een mogelijke opschaling in een groter
samenwerkingsverband (Eindhoven of SRE verband). Voor een aantal onderdelen, zoals integrale
toegang en het inrichten van een frontoffice lijkt het vooralsnog voor de hand liggend om dit lokaal op
te pakken. Voor de afweging per onderdeel zijn een aantal afwegingscriteria van belang:
Beoordelingscriteria intergemeentelijke samenwerking sociale domein
1
1. Kwaliteit dienstverlening aan burgers
2. Dienstverlening dicht bij huis
3. Kwetsbaarheid eigen organisatie
4. Waarborgen inhoudelijke kennis
5. Borging gemeentelijk beleid
6. Beperken ambtelijke inzet
7. Mogelijkheid tot samenwerking met lokale partners
8. Financiële consequenties
9. Mogelijkheid en omvang van burgerparticipatie
9
Onderdelen die we benoemd hebben zijn bijvoorbeeld het inrichten van een frontoffice, inrichten van een backoffice, inkoop- en
aanbesteding, vervoer, informatievoorziening en automatisering, integrale toegang en verwijzing, voorzieningenmatrix, cliëntprofielen,
arrangementen etc.
20
We werken op dit moment veelal pragmatisch samen met andere gemeenten in de voorbereidingen
van de verschillende decentralisaties. Hier liggen nog geen bestuurlijke keuzes aan ten grondslag,
met uitzondering van het reeds genomen raadsbesluit. Op het moment dat de samenwerking direct of
indirect invloed heeft op de bedrijfsvoering zijn deze bestuurlijke besluiten vanzelfsprekend wel nodig.
Deze keuze voor ligt in eerste instantie bij het College van B&W, mits dit past binnen de kaders zoals
gesteld door de raad in februari 2013. Vanzelfsprekend betrekken en informeren we de gemeenteraad
op structurele basis.
5.
Betrokken personen/ partijen
Bij de uitvoering van het programma decentralisaties zijn veel verschillende personen en partijen
betrokken. In deze paragraaf geven we aan welke interne personen/ partijen zijn betrokken en binnen
welke projectstructuur we binnen het programma samenwerken. Daarnaast geven we op hoofdlijnen
aan op welke manier we vorm en inhoud geven aan burgerparticipatie.
5.1
Projectstructuur
Het programma “decentralisaties” is een van de vier programma’s die vallen onder de Koersnotitie.
We werken per programma volgens dezelfde projectstructuur waarbij de onderstaande personen/
organisaties de functies van opdrachtgever en opdrachtnemer invullen:
Gemeenteraad
College van B&W
Opdrachtgever
Opdrachtnemer
Opdrachtgever
Gemeentesecretaris
Programmaleider
Opdrachtnemer
Opdrachtgever
Opdrachtnemer
In het hiernavolgende schema geven we aan welke interne personen welke functie en daarbij horende
verantwoordelijkheden vervullen binnen het programma. Deze functies en verantwoordelijkheden zijn
voor elk van de programma’s gelijk en hebben we als volgt gedefinieerd:
21
Wie
Functie
Verantwoordelijkheid
Bevoegdheid
Gemeenteraad
Opdrachtgever
Tijdige communicatie met College van B en
Vaststellen / afkeuren
W, tijdig akkoord op resultaten.
van resultaat
Klankbordgroepen
Klankbord
Tijdige communicatie met college van B en
gemeenteraad
W en met
(decentralisaties en
decentralisatieteam/programmaleider.
organisatieontwikkeling)
Meedenken/ discussiëren.
College van B&W
Decentralisatieteam
Opdrachtnemer (van
Tijdige communicatie met gemeenteraad,
Vaststellen / afkeuren
gemeenteraad)/ opdrachtgever
gemeentesecretaris en programmaleider,
(tussen)resultaten
(aan gemeentesecretaris)
tijdig akkoord op tussenresultaten.
Klankbord + advies
Inhoudelijke inbreng en afstemming t.a.v.
proces/ bewaken integraliteit met overige
programma’s. Meedenken/ discussiëren.
Opdrachtnemer (van College van
Tijdige communicatie met College van B&W
Vaststellen/ afkeuren
B&W)/ opdrachtgever (aan
en programmaleider, tijdig akkoord op
(tussen)resultaten
programmaleider)
tussenresultaten.
Programmaleider
Opdrachtnemer
Tijdige oplevering (tussen)resultaten.
Projectleiders
Projectleider
Tijdige oplevering (tussen)resultaten.
Gemeentesecretaris
Meedenken/ discussiëren.
MT
Facilitator
Afstemming t.a.v. proces, bewaken
Verschuiven capaciteit,
integraliteit. Faciliteren programmaleiders.
Vaststellen/ afkeuren
(tussen)resultaten
Het gehele College van B&W is opdrachtgever voor het programma aan de gemeentesecretaris. Wel
valt elk programma binnen de portefeuille van één portefeuillehouder. Bovenstaand kunnen we in de
hiernavolgende de volgende figuur weergeven:
22
Gemeenteraad
Gemeentesecretaris
Programmaleider
programmateam
Projectleider
Jeugd
Projectleider
AWBZ
Projectleider
Participatie
Projectleider
Onderwijs
Uitwerken
onderwerpen
Uitwerken
onderwerpen
Uitwerken
onderhouden
Uitwerken
onderwerpen
Voor het programma decentralisaties hebben we te maken met twee klankbordgroepen vanuit de
raad. We kennen de klankbordgroep “Koersnotitie”. Deze klankbordgroep denkt op hoofdlijnen mee
over het programma decentralisaties als één van de vier programma’s die vallen onder de Koersnotitie
en bewaakt (o.a.) de integraliteit tussen de programma’s. De klankbordgroep decentralisaties richt
zich specifiek op het programma decentralisaties en denkt inhoudelijk mee over de vorm en inhoud
van de verschillende decentralisaties waar we de komende jaren mee te maken krijgen.
23
MT
Klankbordgroep gemeenteraad decentralisaties
Portefeuillehouder
Transitieteam
Klankbordgroep gemeenteraad Koersnotitie
College van B&W
5.2
Burgerparticipatie
Burgerparticipatie is een middel om inwoners, instellingen en organisaties te betrekken bij het vormen
van (nieuw) beleid. Burgerparticipatie is vooral gericht op een wederzijdse gedachtewisseling in een
zo vroeg mogelijk stadium (“Nota Burgerparticipatie in Oirschot”). Ook voor het programma
decentralisaties is burgerparticipatie van essentieel belang. De rolverdeling tussen overheid en
burgers gaat veranderen en we verwachten een andere houding en gedrag van burgers. We
verwachten meer zelfredzaamheid, meer eigen initiatief en verwachten van burgers dat zij vooral
zoeken naar oplossingen binnen eigen sociale netwerken. Om dit te verwezenlijken en toch de zorg
en ondersteuning aan onze burgers zo optimaal mogelijk aan te kunnen bieden, moeten we samen
optrekken in dit proces. De Wmo Adviesraad is daarbij ons eerste aanspreekpunt. De Wmoadviesraad is in 2009 opgericht en vormt zoveel mogelijk een afspiegeling van de bevolking. In de
raad zitten afgevaardigden of vertegenwoordigers van georganiseerde burgers en maatschappelijke
organisaties. De raad is hét adviesorgaan voor de gemeente voor alle zaken met betrekking tot WMO
en geeft gevraagd en ongevraagd advies.
Naast de inbreng van de WMO Adviesraad willen we op bepaalde momenten, te beginnen na het
opstellen van de concept visie op het sociale domein, andere partners betrekken bij het proces. We
denken hierbij in eerste instantie aan adviesraden (zoals cliëntenraad ISD) en maatschappelijke
partners.
Naast burgerparticipatie is communicatie en voorlichting aan burgers en maatschappelijke
organisaties een essentieel onderdeel van de decentralisaties. We stellen hiervoor een
communicatieplan op. Gezien de vele onduidelijkheden die op dit moment nog bestaan stellen we een
plan op hoofdlijnen op (fase 1) en werken dit vervolgens in de loop van het proces verder uit (fase 2).
6.
Activiteiten en planning
Binnen het programma decentralisaties gaan we uit van de volgende voorlopige planning:
24
Activiteit
Verantwoordelijk
Afgerond
1. Vaststellen programmaplan door College van B&W
College van B&W
10 dec 2013
2. Vaststellen Koersnotitie door gemeenteraad
Gemeenteraad
28 jan 2014
3. Opstellen concept sociale visie10
Programmaleider
okt 2013 -jan
2014
4. Bespreken concept uitgangspunten sociale visie en planning
Portefeuillehouder
jan 2014
Programmaleider
jan-mrt 2014
Programmaleider
okt 2013 -jan
met klankbordgroep decentralisaties
5.Overleg met maatschappelijke partners en adviesorganen
over concept sociale visie
6. Opstellen communicatieplan fase 1
2014
7.Vaststellen communicatieplan fase 1
College van B&W
Gemeenteraadsverkiezingen
jan 2014
19 maart 2014
8. Vaststellen sociale visie
College van B&W
april/mei 2013
9. Vaststellen sociale visie
Gemeenteraad
juni 2014
10. Aanbieden Agenda van Oirschot aan gemeenteraad
Gemeenteraad
mrt 2014
11. Opstellen procesbeschrijving per benoemd thema
Programmaleider
febr - sept 2014
12. Opstellen communicatieplan fase 2
Programmaleider
febr –mei 2014
13. Vaststellen communicatieplan fase 2
College van B&W
mei 2014
14. Uitvoering communicatieplan fase 1 en 2
Programmaleider
april- dec 2014
15. Mei-circulaire: financiële gegevens decentralisaties bekend
Programmaleider
mei 2014
16. Vaststellen financiële uitgangspunten en verdeelsleutels
Programmaleider
juni 2014
College van B&W
sept 2014
18. Afstemming/ inventarisatie gemeente Best en Veldhoven
Programmaleider decentralisaties
doorlopend
t.a.v. decentralisaties
Programmaleider samenwerking
19. Afstemming/ inventarisatie gemeente Eindhoven t.a.v.
Programmaleider decentralisaties
decentralisaties
Programmaleider samenwerking
(indien van toepassing)
17. Vaststellen procesbeschrijving per thema door College van
B&W (indien noodzakelijk)
10
doorlopend
Sociale visie = integrale visie op transformatie van het sociale domein
25
20. Opstellen advies intergemeentelijke samenwerkingsvormen
Programmaleider decentralisaties
doorlopend
Raad
doorlopend
Programmaleider decentralisaties
1 jan 2015
23. Borging decentralisaties en transformatie sociaal domein
Programmaleider decentralisaties
2015
24. Evaluatie
Programmaleider decentralisaties
jan 2016
(indien van toepassing) algemeen en/of op onderdelen
21. Informeren en/of vaststellen (indien nodig)
intergemeentelijke samenwerkingsvormen t.a.v. decentralisatie
algemeen en/of op onderdelen (indien van toepassing)
22. Decentralisaties zijn geïmplementeerd/ transformatie sociaal
domein is ingebed
Aandachtspunten:
-
De planning is voor een deel afhankelijk van punt 18 en 19 (afstemming Best, Veldhoven en
Eindhoven) en heeft een directe link met het programmaplan “samenwerking”. Als hier een
verschuiving/ vertraging in optreedt, heeft dit direct gevolgen voor onderliggende planning.
-
Gedurende het traject moet blijken op welke onderdelen beslismomenten ten aanzien van
intergemeentelijke samenwerking nodig zijn. Dit betreft in ieder geval onderdelen waarbij
keuzes voor samenwerking direct of indirect van invloed zijn op onze bedrijfsvoering. Op basis
van de huidige inschatting hoeft er geen overkoepelend raadsbesluit genomen worden ten
aanzien van formele intergemeentelijke samenwerking voor het gehele sociale domein. De
samenwerking wordt, op basis van de huidige inschatting, meer pragmatisch en per onderdeel
bekeken/ besloten.
-
In de kadernota 2015 moeten uitspraken gedaan worden over de (financiële) toekomst van de
WSD. Dit is onderdeel van de voorbereiding van de participatiewet en nemen we daarom niet
als zodanig op in deze overkoepelende planning. Gezien het grote belang van deze
uitspraken, ook voor de overige decentralisaties, nemen we dit echter wel op als belangrijk
aandachtspunt onder deze planning.
-
Gedurende het traject moeten bestuurlijke uitspraken gedaan worden over de toekomst van
de participatie van Oirschot binnen ISD de Kempen. We kunnen hier op dit moment nog geen
planning voor geven. De bestuurlijke koers zal voor een belangrijk deel bepaald worden door
de ontwikkelingen ten aanzien van de samenwerking met Best, Veldhoven en Oirschot. In de
voorbereidingen gaan we, op basis van de huidige inschatting, ervan uit dat we als gemeente
in ieder geval in 2015 nog onderdeel zijn van ISD De Kempen.
-
Ten aanzien van informatievoorziening en automatisering zijn we onderdeel van SSC De
Kempen. De planvorming en eventueel uitvoering rondom dit thema vindt echter plaats met
Best en Veldhoven. Hier kunnen discussiepunten door ontstaan waarover bestuurlijke
uitspraken nodig zijn.
26
7.
Financiële consequenties
Uitgangspunt voor onderliggend programmaplan is een budgettair neutrale uitvoering.
Kosten
Beschikbare budgetten voor het programmaplan zijn de vanuit het Rijk (te) ontvangen
invoeringsbudgetten voor de decentralisatieopgave:
2013
Totaal nog
2014
beschikbaar
begroot
AWBZ naar WMO
€ 44.722
€ 52.716
Transitie
uitgegeven
13
11
resteert
begroot
€ 44.722
€ 52.129
€ 22.777
€ 29.932
€ 77.376
€ 2.808
€ 74.568
€ 12.008
€ 174.814
€ 25.585
€ 149.222
€ 64.137
Uit te
geven
€ 31.200
resteert
12
€ 20.929
€ 65.651
€ 29.932
€ 12.008
€ 86.576
€ 32.937
€ 182.159
Jeugdzorg
Totaal
€ 31.200
Vanuit de resterende budgetten dienen alle voorbereidingskosten voor de decentralisaties uitgevoerd
te worden. Op basis van de huidige verwachting kunnen we alle kosten hieruit dekken.
11
Resterende budgetten van 2013 hevelen we over naar 2014. Deze staan nu nog bij 2013 benoemd.
12
Inhuur voor gedeeltelijke vervanging taken van beleidsmedewerker onderwijs (= in 2013 en 2014 ook
programmaleider decentralisaties): 12 uur x 26 weken x € 100 = € 31.200.
13
Overheveling vanuit 2012
27
Uren
14
In de huidige urenraming voor 2014 zijn de uren voor de programmaleider opgenomen (640 uur ).
Ter vervanging van de eigen uren van de programmaleider wordt voor een deel gebruik gemaakt van
externe inhuur vanaf 2014. Deze kosten worden gedekt uit de invoeringsbudgetten en zijn opgenomen
in bovenstaand schema. De uren voor de afzonderlijke projectleiders, communicatie, juridische zaken,
informatievoorziening en automatisering, ISD en inzet van andere teams is als volgt opgenomen in de
urenraming 2014:
Participatiewet:
150 uur
Overheveling AWBZ/ WMO:
470 uur
Transitie jeugdzorg:
570 uur
Op basis van bovenstaande gegevens gaan we uit van een budgettair neutrale uitvoering van het
programmaplan decentralisaties. Daarbij merken we wel op dat eventuele verandering in wetgeving of
financiën (bekendmaking budgetten vindt vooralsnog in de mei-ciculaire 2014 plaats) invloed kan
hebben op de benodigde budgetten voor 2014 en verder.
8.
Risico’s
Bij het programma decentralisaties kennen we de volgende risico’s:
Risico
Maatregel
Verantwoordelijk
Het niet of niet tijdig kunnen maken van afspraken
- Continue afstemming
Programmaleiders
over gemeentelijke samenwerking (o.a. ten aanzien
tussen programmaleiders
Gemeenteraad
van decentralisaties) heeft vertragende gevolgen
voor de planning en grote financiële en inhoudelijke
gevolgen voor de decentralisaties. M.a.w. er is een
sterke directe relatie tussen het programmaplan
“decentralisaties” en “samenwerking”.
College van B&W
- Noodzaak en belang van
besluitvorming omtrent
samenwerking hoog op de
politieke agenda plaatsen
Met beide maatregelen kan
het risico echter niet
volledig voorkomen
worden.
14
In de urenraming is 640 uur benoemd als inzet transitieteam voor het team MO. In de praktijk wordt dit
totaal aantal uren ingezet door de programmaleider decentralisaties voor de uitvoering van het
programmaplan. Het transitieteam als zodanig is vervallen.
28
Binnen de huidige begroting zijn geen extra uren voor
Afstemming met MT
dit project begroot. De voorbereiding van de drie
decentralisaties hebben echter prioriteit en krijgen
voorrang. Het kan daarom zijn dat gedurende 2013
en 2014 andere reguliere werkzaamheden
doorgeschoven moet worden of niet gedaan kunnen
worden.
De planning is voor een groot deel afhankelijk van
wetgevingstrajecten waarover nog veel onduidelijk is.
De komende gemeenteraadsverkiezingen in 2014
Zorg dragen voor een
Gemeenteraad
kunnen ervoor zorgen dat de samenstelling van de
goede overdracht van
College van B&W
gemeenteraden en colleges verandert.
huidige college en raad
Programmaleider
naar toekomstige college
en raad.
De overheveling van taken naar gemeenten gaat
Vanuit het Rijk (Raad voor
gepaard met een flinke bezuiniging. Daarnaast is de
de financiële verhoudingen)
gemeente wettelijk verplicht bepaalde zorg en hulp
wordt momenteel
beschikbaar te hebben voor inwoners. Een deel van
nagedacht over een
het budget is daardoor niet beïnvloedbaar.
vangnetconstructie voor
Niet van toepassing
gemeenten
De kosten voor het inrichten/ organiseren van de
Programmaleider
afzonderlijke decentralisaties (zoals inrichten fronten backoffice, automatisering, communicatie) zijn op
dit moment nog niet in te schatten.
29