29-01-2014agendapunt 3.2_AB

Vergadering:
Agendapunt:
19 februari 2014
Nummer:
Portefeuillehouder:
Contactpersoon:
Doorkiesnummer:
dhr drs. P.W.M. Smit
F.C.A. van der Knaap
070 750 1 623
Den Haag, 19 januari 2014
Aan het algemeen bestuur
Inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds
I.
Aanleiding
In het AB van 10 juli 2013 is met algemene stemmen een motie aangenomen, waarin de
vergadering zich uitspreekt het standpunt te onderschrijven dat
a) de gelden die zijn ondergebracht in het Mobiliteitsfonds Haaglanden ook na de oprichting
van de Vervoerregio en de Vervoersautoriteit ten goede moeten blijven komen aan degenen
die dit fonds hebben opgebouwd en zullen worden aangewend voor de in het kader van dit
fonds geoormerkte projecten, en
b) een overgangsregeling wordt opgenomen in de in het kader van de oprichting van de
Vervoerregio Rotterdam – Den Haag aan te gane gemeenschappelijke regeling en om de
ingelegde bijdragen ten behoeve van de Haaglandengemeenten te oormerken en dit vast te
leggen in de financiële verordening van de in te stellen Vervoersautoriteit.
In diezelfde vergadering van het AB is ook gevraagd naar een overzicht van opties, varianten
en technieken van de administratie rondom de transitie, het inbedden van bestaande
afspraken rondom het IPVV, de flexibiliteit rondom de inwonerbijdrage van het
Mobiliteitsfonds en de inbedding van het Mobiliteitsfonds in de Metropoolregio.
Het Algemeen Bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft in het verleden besloten tot
het instellen van een gemeentelijke bijdrage, gebaseerd op het aantal inwoners, als
aanvulling op de rijksmiddelen in het Mobiliteitsfonds. Deze inwonerbijdrage versterkt de
betrokkenheid van gemeenten bij de investeringsagenda, vergroot de omvang van het fonds
en verkleint de afhankelijkheid van de BDU, en vergroot de kans op extra middelen van het
Rijk wanneer cofinanciering is vereist (het ‘multipliereffect’). De gemeenten zijn hierover
door de portefeuillehouder Verkeer en Vervoer uitgebreid geïnformeerd (brief aan de
colleges van B&W, i.a.a. de Cie. VV/EZ, d.d. 1 juli 2013, kenmerk SH13_8294/2).
Op 24 november 2010 heeft het AB bij de vaststelling van de nieuwe verordening op het
Mobiliteitsfonds, ingaande op 1 januari 2011, het besluit genomen om de inwonerbijdrage in
ieder geval te continueren tot en met 2017. In de vergadering van 10 juli 2013 is
continuering van de inwonerbijdrage aan de orde gesteld. Er is toen niet besloten tot
aanpassing van het eerdere besluit om de inwonerbijdrage te continueren. In de AB
vergadering van 27 november jl. is gevraagd naar de voortgang van de strategische notitie
over het Mobiliteitsfonds. Door de portefeuillehouder is zijn toezegging, zoals gedaan in de
vergadering van de Cie. VV/EZ van 6 november jl., dat deze notitie gereed is voor het AB
van 26 februari 2014, herhaald.
Ter voorkoming van misverstanden wordt hier vermeld dat de inwonerbijdrage
Mobiliteitsfonds een bijdrage is aan verkeer- en vervoerprojecten en dat het dient te worden
onderscheiden van de inwonerbijdrage die thans wordt geheven voor de organisatie van het
Stadsgewest Haaglanden of straks voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.
Dit AB-voorstel bundelt de verschillende zaken rond de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds en
maakt voor de overzichtelijkheid onderscheid in drie aspecten, betreffende:
1. de hoogte van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds in de periode tot en met 2017;
2. de wijze waarop wordt geborgd dat de reeds ingelegde inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds
ten goede komt aan de gemeenten die die gelden hebben ingelegd;
3. de continuering van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds in de Vervoersautoriteit.
II.
De hoogte van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds in de periode tot en met 2017.
Op 24 november 2010 heeft het Algemeen Bestuur van het Stadsgewest Haaglanden bij de
vaststelling van de nieuwe verordening op het Mobiliteitsfonds, ingaande op 1 januari 2011,
het besluit genomen om de inwonerbijdrage in ieder geval te continueren tot en met 2017
(zie art. 5, lid 2 uit de vigerende verordening).
Artikel 5 bijdragen deelnemende gemeenten 2012-2017
1.
De bijdragen van de deelnemende gemeenten aan het fonds worden jaarlijks, tezamen met de
vaststelling van de begroting, bij een daartoe strekkend besluit door het algemeen bestuur
vastgesteld, rekening houdend met de hierna volgende bepalingen.
2.
De bijdrage van iedere deelnemende gemeente bedraagt in beginsel in de periode van 2012 tot
en met 2017, per inwoner per jaar, € 8,67 (prijspeil 2010, jaarlijks te verhogen met de indexatie
vanaf 2010) zoals bepaald in lid 4.
De hoogte van de bijdrage is momenteel € 9,13 (prijspeil 2013) per inwoner. Dat levert een
totaalbedrag op van circa € 9,5 mln. per jaar.
Gelet op de ambitie van het Stadsgewest Haaglanden met betrekking tot de mobiliteit in de
regio is in de meerjarenplanning van het investeringsprogramma verkeer en vervoer (IPVV)
de inwonerbijdrage tot en met 2024 als dekking meegenomen.
Het DB wil die ambitie gestand doen, ondanks een druk op de beschikbare budgetten. Alle in
het verleden opgelegde taakstellingen met betrekking tot de BDU zijn in het huidige IPVV
verwerkt. Nieuwe tegenvallers zijn echter niet uit te sluiten. Zo wordt door het Ministerie van
IenM overwogen om de loon- en prijsindex over 2013 en 2014 niet of slechts gedeeltelijk
beschikbaar te stellen. Afhankelijk van de hoogte van de index gaat het om een bedrag van
circa € 4 mln. per jaar (dat in lengte van jaren doorwerkt op de begroting). Over de gehele
looptijd van de meerjarenbegroting gaat het dus om een bedrag van circa € 40 mln. Er is
daarom in de opvatting van het DB alle aanleiding om de inwonerbijdrage over lengte van
jaren ten volle te benutten. Dat impliceert ook dat de indexering op de inwonerbijdrage moet
worden toegepast.
Een eventuele verlaging van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds leidt direct tot een tekort op
de dekking van het IPVV, die moet worden opgeheven door het schrappen of temporiseren
van projecten, of het verlagen van de bijdrage (subsidie) van Haaglanden aan lokale of
regionale projecten. Het schrappen of temporiseren van projecten vereist een aanpassing
van het IPVV. Het verlagen van de bijdrage (subsidie) van Haaglanden aan projecten vereist
een aanpassing van de verordening. Daarbij is van belang om mee te wegen dat het IPVV
2014 (en actualisatie 2013), als onderdeel van de begroting van het Stadsgewest, in juli
2013 door het AB is vastgesteld.
Er zijn verschillende mogelijkheden denkbaar voor het opvangen van de gevolgen van een
verlaging van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds, afhankelijk van de hoogte van verlaging
en het moment waarop de maatregel ingaat.
Het AB kan in theorie tot elke hoogte van de reductie besluiten. Om te laten zien welke
consequenties dat heeft, worden drie opties weergegeven: het geheel stop zetten van de
bijdrage, het halveren van de bijdrage en bevriezing van de nominale bijdrage (door het
achterwege laten van de jaarlijkse indexering).
Er zijn twee voor de hand liggende momenten om de maatregel te laten ingaan: in 2015 bij
de vaststelling van het volgende IPVV en in 2018 wanneer volgens de planning van de
Vervoersautoriteit de investeringsprogramma’s verkeer en vervoer van de huidige stadsregio
Rotterdam en het Stadsgewest Haaglanden (die tot en met 2017 gescheiden worden
gehouden, zie paragraaf III) in elkaar zullen worden geschoven. Deze laatste mogelijkheid is
echter onlosmakelijk verbonden met het al dan niet continueren (en op welke wijze en voor
wie) van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds in de Vervoersautoriteit (zie ook paragraaf IV).
Op basis van deze overwegingen zijn zeven scenario’s te schetsen, die een indruk
geven van de gevolgen:
a) voortzetten van de inwonerbijdrage, inclusief de jaarlijkse indexering;
b) stopzetten van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds per 1 januari 2015;
c) stopzetten van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds per 1 januari 2018;
d) halveren van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds per 1 januari 2015;
e) halveren van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds per 1 januari 2018;
f) bevriezing van de nominale bijdrage per 1 januari 2015;
g) bevriezing van de nominale bijdrage per 1 januari 2018.
Ad a)
Het onverkort voortzetten van de inwonerbijdrage, inclusief het toepassen van
de jaarlijkse indexering, is niet alleen nodig om de ambities zoals
geformuleerd in het investeringsprogramma Verkeer en Vervoer te kunnen
uitvoeren, maar ook om de vermoedelijke tegenvallers op de BDU te kunnen
opvangen.
Ad b)
De inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds bedraagt (afgerond) € 9,5 mln. per jaar.
Over de periode 2015 t/m 2024 verschaft de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds
een financiële dekking van circa € 95 mln. In het IPVV 2014 zijn voor 2015
t/m 2024 projecten opgenomen in de realisatiefase. Hiermee is voor deze
projecten een juridisch afdwingbare toezegging gedaan. Op deze projecten
kan voor deze jaren geen bezuiniging worden ingeboekt.
Wel kan voor de jaren daarna op de projecten in de realisatiefase een
bezuiniging worden ingeboekt. De financiële ruimte voor projecten in de
realisatiefase (= totaal beschikbare middelen minus exploitatie OV) bedraagt
jaarlijks ongeveer € 55 mln. De taakstelling van € 95 mln. kan in (bijna) twee
jaar worden opgevangen. Dat betekent dus dat het stopzetten van de
inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds per 1 januari 2015 zou kunnen worden
opgevangen door in de jaren 2025 en 2026 geen nieuwe projecten op te
nemen in de realisatiefase. Er wordt in die jaren geen subsidie verstrekt en
niet geïnvesteerd in nieuwe projecten.
Een alternatief is dat tot en met 2024 een stop wordt gezet op het omzetten
van projecten van de uitwerkingsfase naar de realisatiefase. In de genoemde
periode staat voor iets meer dan € 100 mln. aan projecten opgenomen in de
uitwerkingsfase 1. Door een besluit om met deze projecten tot en met 2024
niet tot realisatie over te gaan, kan de taakstelling van € 95 mln. worden
opgevangen.
Deze optie vergt een aanpassing van de Verordening op het Mobiliteitsfonds,
waarin de looptijd van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds is vastgelegd tot en
met 2017.
In de bovenstaande rekensom zijn niet de nog onbekende gevolgen
meegenomen van het mislopen van extra rijksbijdragen als gevolg van het
niet/tijdig kunnen opbrengen van een eigen bijdrage in een situatie van
cofinanciering voor specifieke projecten en programma’s.
Vanuit het verleden zijn aan de hand van voorbeelden wel bedragen te
noemen. Quick Wins 1e tranche (diverse benuttingsmaatregelen en
Dynamische Reisinformatie Systemen) heeft een totale waarde van € 6,6 mln.,
waarvan na de bijdrage van Haaglanden van € 3,3 mln. het Rijk eveneens
€ 3,3 mln. heeft bijgedragen. Quick Wins 2e tranche (verbeteren OVaansluitingen, buscorridors, bypass rotonde, VRI’s en DVM/
reisinformatiepanelen) kent een inleg van Haaglanden van € 6,3 mln. Met
bijdragen van de provincie Zuid-Holland en de stadsregio Rotterdam komt de
totale regionale bijdrage op € 11,3 mln. Het Rijk heeft daar hetzelfde bedrag
bijgelegd. Hetzelfde verhaal geldt voor de Quick Wins uit de MIRT-verkenning
(DVM, aanpassing voorsorteervakken, rotondes en wegaansluitingen), waar
het Rijk € 17,5 mln. heeft bijgedragen in aanvulling op de bijdrage van
Haaglanden. En bij Beter Benutten gaat het om nog grotere bedragen: het
Rijk draagt € 74,6 mln. bij op een totaalpakket van € 158,8 mln. Hier is dus
sprake van een zeer forse vermenigvuldiging van de eigen middelen. Zonder
deze eigen bijdragen zou het Stadsgewest niet in aanmerking komen voor die
aanvullende middelen. Aan een vervolg van Beter Benutten wordt momenteel
gewerkt.
Ad c)
1
Indien de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds wordt beëindigd per 1 januari
2018, ontstaat er een gat in de financiële dekking over de jaren 2018 t/m
2024 van circa € 66,5 mln. Dat is meer dan een jaar financiële ruimte voor
projecten in de realisatiefase. Dat betekent dus dat het stopzetten van de
inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds per 1 januari 2018 zou kunnen worden
opgevangen door in 2025 geen nieuwe projecten op te nemen in de
realisatiefase en in 2026 in geringe mate. Er wordt in die periode geen
subsidie verstrekt en niet geïnvesteerd in nieuwe projecten.
Een alternatief is dat tot en met 2024 een stop wordt gezet op het omzetten
van projecten van de uitwerkingsfase naar de realisatiefase. In de genoemde
periode staat voor iets meer dan € 100 mln. aan projecten opgenomen in de
uitwerkingsfase. Door een besluit om met deze projecten tot en met 2024 niet
tot realisatie over te gaan, kan de taakstelling van € 66,5 mln. ruimschoots
worden opgevangen.
Voor deze maatregel is geen aanpassing van de Verordening op het
Mobiliteitsfonds nodig.
Het gaat hierbij om nog niet belegde gemeentelijke projecten,
verkeersveiligheidsprojecten, fietsmaatregelen, projecten van Netwerk RandstadRail,
toegankelijkheid tram, kruispunt Veilingroute N222-N466, nieuwe overgangen A12 bij
Zoetermeer, en programma aansluitingen HWN/OWN.
In de bovenstaande rekensom zijn niet de nog onbekende gevolgen
meegenomen van het mislopen van extra rijksbijdragen als gevolg van het
niet (of tijdig) kunnen opbrengen van een eigen bijdrage in een situatie van
cofinanciering, maar hier gelden dezelfde overwegingen als onder b) genoemd
zijn.
Ad d)
Indien de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds per 1 januari 2015 wordt
gehalveerd, ontstaat er een gat in de financiële dekking over de jaren 2015
t/m 2024 van circa € 47,5 mln. Dat is iets minder dan een jaar financiële
ruimte voor projecten in de realisatiefase (€ 55 mln.). Dat betekent dus dat
het halveren van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds per 1 januari 2015 zou
kunnen worden opgevangen door in 2025 slechts voor € 7,5 mln. aan nieuwe
projecten op te nemen in de realisatiefase.
Een alternatief is dat tot en met 2024 het omzetten van projecten van de
uitwerkingsfase naar de realisatiefase sterk wordt beperkt. In de genoemde
periode staat voor iets meer dan € 100 mln. aan projecten opgenomen in de
uitwerkingsfase. Een taakstelling van € 47,5 mln. kan worden opgevangen
door slechts de helft (financieel gezien) van de uitwerkingsprojecten op te
nemen in de realisatiefase.
Voor deze maatregel is geen aanpassing van de Verordening op het
Mobiliteitsfonds nodig.
Ad e)
Indien de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds per 1 januari 2018 wordt
gehalveerd, ontstaat er een gat in de financiële dekking over de jaren 2018
t/m 2024 van circa € 33 mln. Dat is ruim de helft van een jaar financiële
ruimte voor projecten in de realisatiefase (€ 55 mln.). Dat betekent dus dat
het bijna halveren van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds per 1 januari 2018
zou kunnen worden opgevangen door in 2025 slechts voor € 22 mln. aan
nieuwe projecten op te nemen in de realisatiefase.
Een alternatief is dat tot en met 2024 het omzetten van projecten van de
uitwerkingsfase naar de realisatiefase sterk wordt beperkt. In de genoemde
periode staat voor iets meer dan € 100 mln. aan projecten opgenomen in de
uitwerkingsfase. Een taakstelling van € 33 mln. kan worden opgevangen door
slechts 2/3 (financieel gezien) van de uitwerkingsprojecten op te nemen in de
realisatiefase.
Voor deze maatregel is geen aanpassing van de Verordening op het
Mobiliteitsfonds nodig.
Ad f)
Een andere, veel minder ingrijpende maatregel is de bevriezing van de
nominale inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds. Momenteel wordt door het AB
jaarlijks besloten over het al dan niet toepassen van de indexering van de
bijdrage. De indexering over 2015 zal ongeveer € 180.000,- bedragen
(uitgaande van een index van 2%). In 2024 gaat het om een bedrag van bijna
€ 2 mln. Er is immers 10 jaar lang geen indexering toegepast. Indien zou
worden besloten om die indexering per 1 januari 2015 permanent te stoppen,
ontstaat een gat in de financiële dekking van € 10 mln. Dit is een bedrag dat
wellicht kan worden opgevangen. Hiervoor hoeven geen wijzigingen in het
investeringsprogramma te worden aangebracht. Hiervoor is ook geen wijziging
van de Verordening nodig en het multipliereffect bij cofinanciering komt niet in
gevaar.
Ad g)
III.
Een variant hierop is de bevriezing van de nominale inwonerbijdrage
Mobiliteitsfonds per 1 januari 2018. Momenteel wordt door het AB jaarlijks
besloten over het al dan niet toepassen van de indexering van de bijdrage. De
indexering van 2018 bedraagt ongeveer € 191.000,- (uitgaande van een index
van 2%). In 2024 gaat het om een bedrag van bijna € 1,5 mln. Indien zou
worden besloten om die indexering per 1 januari 2018 permanent te stoppen,
ontstaat over de periode t/m 2024 een gat in de financiële dekking van € 5
mln. Dit is een bedrag dat valt binnen de marges die optreden als gevolg van
vertragingen, tegenvallers en meevallers. Hiervoor hoeven geen wijzigingen in
het investeringsprogramma te worden aangebracht. Hiervoor is ook geen
wijziging van de verordening nodig en het multipliereffect bij cofinanciering
komt niet in gevaar.
De wijze waarop wordt geborgd dat de reeds ingelegde inwonerbijdrage
Mobiliteitsfonds ten goede komt aan de gemeenten die die gelden hebben
ingelegd.
Er van uitgaande dat MRDH/Vervoersautoriteit (Va) op 1 januari 2015 (of eerder) een feit is,
valt de uitvoering van het IPVV 2015 onder de Va. In het Bestuurlijk Overleg
Vervoersautoriteit (BOVa) is afgesproken dat de beide investeringsprogramma’s van de
huidige stadsregio’s de eerste jaren naast elkaar blijven bestaan, in ieder geval tot en met
2017. Er is tijd nodig om deze investeringsprogramma’s naar elkaar te laten toegroeien en
eventuele nieuwe projecten en ambities daarin te verwerken. Onder leiding van de
kwartiermaker voor de Va vindt een onderzoek plaats naar de juridische houdbaarheid van
een gescheiden financiële boekhouding. Gebleken is inmiddels dat er administratief-technisch
geen beletsel is om de administraties gescheiden te houden. Dat betekent dat de
financiering van de huidige Haaglandse projecten, en daarmee van de ingelegde
inwonerbijdragen, helder in beeld blijft.
Het DB doet deze uitspraak in de wetenschap dat noch het DB, noch het AB van het
Stadsgewest Haaglanden, besluit over de Va-verordening waarin de gewenste systematiek
daadwerkelijk wordt vastgelegd. De verordening waarin de werking van het Mobiliteitsfonds
van de Vervoersautoriteit zal worden vastgelegd, zal in het voorjaar 2014, tezamen met vele
andere verordeningen en reglementen voor de MRDH en Va, worden opgesteld. De
verordening dient te worden vastgesteld door het AB van de Metropoolregio Rotterdam Den
Haag. Dat laat onverlet dat het DB het borgen van voorkomen dat de door de
Haaglandengemeenten ingelegde bijdragen aan het Mobiliteitsfonds aan andere gemeenten
of aan projecten buiten het territoir van de Haaglandengemeenten ten goede zou komen,
een conditio sine qua non acht voor de instelling van de Vervoersautoriteit Metropoolregio
Rotterdam Den Haag.
Het DB heeft daarom d.d. 22 januari 2014 de heer W. Benschop, kwartiermaker van de
Vervoersautoriteit, verzocht dit uitgangspunt te zijner tijd op te nemen in de ter zake doende
conceptverordeningen.
Alvorens de financiële verordening aan het AB van de MRDH ter vaststelling zal worden
aangeboden, zal deze in een zienswijzeprocedure aan de gemeenten worden voorgelegd. De
gemeenten kunnen dus zelf toezien op dit proces en de realisatie van de verankering van de
inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds ten behoeve van de ‘Haaglandse’ projecten, en kunnen hun
goedkeuring aan de conceptverordening onthouden als zulks daartoe aanleiding zou geven.
IV.
De continuering van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds in de Vervoersautoriteit.
Bij het vormgeven van de financiële bedrijfsvoering van de Va zal het vraagstuk worden
meegenomen of de systematiek van de inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds kan worden
gecontinueerd en eventueel kan worden uitgebreid naar andere gemeenten die daarin zijn
geïnteresseerd. Het vraagstuk dient nader te worden verkend, omdat voor een regeling
waarin een aantal gemeenten wél en een aantal gemeenten niet aanvullend bijdragen, een
meer gedetailleerde administratie is vereist, alsmede een verkenning van de juridische
houdbaarheid daarvan. In de verordening zal dus niet alleen de borging van de reeds
ingelegde bijdragen dienen te worden vastgelegd, ook zal die verordening de spelregels
bevatten voor de inwonerbijdrage tegen de achtergrond van het grotere
samenwerkingsverband. Ook afspraken over deelname, profijt en eventuele opting out zullen
daarin worden vastgelegd.
Dit proces kan worden uitgewerkt wanneer de Va reeds operationeel is. Tot het moment
waarop een nieuwe regeling van kracht wordt, kan de huidige systematiek van de
inwonerbijdrage Mobiliteitsfonds gewoon uitgevoerd blijven worden.
V.
Gevraagd besluit
Een richtinggevende uitspraak te doen over de hoogte van de inwonerbijdrage
Mobiliteitsfonds in verband met de opstelling van een conceptverordening Va, waarbij het DB
adviseert om de inwonerbijdrage onverkort voort te zetten, inclusief toepassing van de
jaarlijkse indexatie.