Buschman, Simon 2

Urenlang samen
zonder een woord te zeggen,
naar de lucht kijken,
ook de vogels anders zien;
Bink zijn gesnuffel laten.
SB
Een beige plek op het gras. Bink, mijn hond. Een oase van rust, deze nazomermiddag. Van
tijd tot tijd staat-ie op, loopt wat rond, snuffelt hier en daar en laat zich met een kalme
plof weer vallen, daar, legt de kop — die zachtmoedige blik — tussen zijn voorpoten.
Het onaantastbare groen van de ligusterhaag, de volle bloei van de bloembedden, de berk
met het eerste najaarsgeel in het blad, de blauwige lucht met schapenwolken; ik onderuitgezakt in mijn tuinstoel, een kop kruidenthee naast me.
Het houdt me al dagen bezig: wat is het toch dat ik een gevoel van onrust in me meedraag,
niet zozeer onbehagen maar eerder iets van gespannenheid. Het hangt in me zonder dat ik
precies weet waar en vooral niet waardoor, waarover. Het is er.
Ruim een jaar geleden. Ik zie aan Hans, een goede vriend, dat er soms iets hapert aan zijn
ademhaling. Een paar weken later nog meer. Ik zeg het hem, hij herkent dat ook want het
voelt regelmatig vreemd aan in zijn borst. Na uitvoerig onderzoek: longkanker.
Als hij het vertelt, omarm ik hem; hij breekt en snikt. Sindsdien weten wij wat die omarming en de keren erna betekenen: hij wil aan de kant van de levenden blijven. Na weer
een chemo: hij ligt uitgevloerd. Ik leg mijn hand op zijn voorhoofd, zoals eigenlijk alleen
een moeder mag doen. Hij houdt zijn ogen dicht, mompelt iets onverstaanbaars.
Hij is de kanker te boven gekomen, lijkt het. We wandelen nu veel, gedrieën: Hans, Bink
en ik. Bink geeft hem veel aandacht, zo is-ie; daagt hem wel eens uit om met hem te ravotten. “Nog niet, Bink”, zegt Hans dan. Bink begrijpt dat als geen ander, dringt niet aan.
Vorige week, na zo’n wandeling, geef ik Hans bij het afscheid een hug. Hij klopt met zijn
rechterhand op mijn rug. Het hoeft dus niet meer. Hij durft het alleen weer aan. Want dat
was het in onze omarming, hij kon even wegschuilen zonder iets te hoeven zeggen, hij kon
even zijn doodsangst — en vooral zijn angst voor benauwd, rochelend sterven — loslaten.
De hei en nevel
in de schemering — het bos
met oud struikgewas:
aardedonker, of daarin
van geen leven sprake is.
Dan zie ik op deze nazomermiddag Bink opstaan, anders dan gewoon. Sinds enkele dagen
al. Zijn rechtervoorpoot trekt. Opnieuw: nee toch! Laat het toch vooral een fikse verstuiking zijn.
Simon Buschman